Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 25 juni 2018, nr. IENW/BSK-2018/82334, tot wijziging van de Beleidsregels grote rivieren in verband met enkele uitbreidingen ten aanzien van het mogelijk gebruik van het rivierbed

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 6.12, eerste lid, van het Waterbesluit en artikel 4:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

BESLUIT:

ARTIKEL I

De Beleidsregels grote rivieren worden als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, aanhef, en tweede lid wordt ‘dit besluit’ vervangen door ‘deze beleidsregels’.

2. In het eerste lid, onderdelen c en d, wordt ‘op de bij dit besluit behorende detailkaart’ vervangen door ‘in bijlage 1 bij deze beleidsregels’.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘op de in bijlage 1 bij dit besluit opgenomen overzichtskaart en detailkaarten’ vervangen door ‘in bijlage 1 bij deze beleidsregels’.

2. In het tweede lid wordt ‘dit besluit’ vervangen door ‘deze beleidsregels’.

C

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

  • b. het slopen en vervangen van bebouwing door bebouwing van gelijke omvang;.

2. Onderdeel d komt te luiden:

  • d. overige activiteiten die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van de Waterregeling.

D

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel e wordt na ‘scheepswerven’ ingevoegd ‘en specifiek daaraan verbonden bedrijfsactiviteiten’.

2. In onderdeel f wordt na ‘realisatie’ ingevoegd ‘of verbetering’.

3. Onder verlettering van de onderdelen g tot en met i tot h tot en met j wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • g. de verbetering van de waterkwaliteit;.

4. In onderdeel h (nieuw) wordt na ‘uitbreiding’ ingevoegd ‘of wijziging’.

5. In onderdeel i (nieuw) wordt na ‘waterrecreatie’ ingevoegd ‘of extensieve uiterwaardrecreatie’ en vervalt aan het slot ‘of’.

6. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j (nieuw) door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • k. de realisatie van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het agrarisch, landschappelijk of daarmee vergelijkbaar beheer van het rivierbed;

  • l. het behoud of herstel van cultuurhistorische landschapselementen; of

  • m. de realisatie van voorzieningen die noodzakelijk zijn voor het behoud van bekende of te verwachten archeologische monumenten.

E

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanhef komt te luiden:

Artikel 6. Niet-riviergebonden activiteiten stroomvoerend regime

2. Onderdeel c komt te luiden:

  • c. verduurzaming van de energievoorziening van bestaande activiteiten in het rivierbed;.

3. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot e en f wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • d. opwekking van zonne- of windenergie en de activiteit niet redelijkerwijs buiten het rivierbed kan worden gerealiseerd; of.

4. In onderdeel e (nieuw) wordt ‘een activiteit’ vervangen door ‘activiteiten’, wordt ‘oplevert’ vervangen door ‘opleveren’ en wordt ‘; of’ vervangen door een punt.

5. Onderdeel f (nieuw) vervalt.

F

Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt ‘datde’ vervangen door ‘dat de’.

2. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor het geven van de toestemming, bedoeld in artikel 6, aanhef en onderdeel d, met dien verstande dat de vergunning zal worden verleend voor een bepaalde termijn en dat de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen ten minste voor de duur van die termijn duurzaam worden gecompenseerd waarbij de financiering en de tijdige realisering van de maatregelen gezekerd zijn.

3. In het vierde lid (nieuw) wordt ‘artikel 6, aanhef en onderdeel d’ vervangen door ‘artikel 6, aanhef en onderdeel e’.

G

Na artikel 8 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9

Ten aanzien van een vergunning als bedoeld in artikel 6.12 van het Waterbesluit die vóór 1 juli 2018 in werking en onherroepelijk is en waaraan een toestemming als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel b, ten grondslag ligt, blijft artikel 3, onderdeel b, van deze beleidsregels zoals dat luidde vóór 1 juli 2018 van toepassing voor wijzigingen van die vergunning.

H

Het opschrift van bijlage 1 komt te luiden:

Bijlage, behorend bij artikel 2 van de Beleidsregels grote rivieren

I

Bijlage 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen a tot en met e, i tot en met m, o, r tot en met u en z tot en met ad vervallen onder verlettering van de onderdelen f, g, h, n, p, q en v tot en met y tot a tot en met j.

2. De onderdelen a en b (nieuw) vervallen onder verlettering van de onderdelen c tot en met j (nieuw) tot a tot en met h.

ARTIKEL II

  • 1. Dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel I, onder 2, treedt in werking met ingang van 1 juli 2018. Indien de Staatscourant waarin dit besluit wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 30 juni 2018, treedt dit besluit, met uitzondering van artikel I, onderdeel I, onder 2, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel I, onder 2, treedt in werking met ingang van 1 januari 2019.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding en aanleiding

De Beleidslijn grote rivieren bevat een kader voor het beoordelen van de toelaatbaarheid van nieuwe activiteiten of wijziging daarvan in het rivierbed van de grote rivieren. De Beleidsregels grote rivieren (Bgr) maken onderdeel uit van de genoemde beleidslijn en richten zich op handhaving van de veiligheid van het achterland tegen overstromingen vanuit de grote rivieren, nu en in de toekomst. Hierdoor gelden randvoorwaarden voor activiteiten in het rivierbed. De eerste randvoorwaarde is het behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed onder normale en maatgevende hoogwaterstanden. De tweede randvoorwaarde is het tegengaan van ontwikkelingen die de mogelijkheid tot rivierverruimingen door verbreding en verlaging van het rivierbed onmogelijk maken.

In 2016 is de Beleidslijn grote rivieren geëvalueerd.1 Eén van de redenen daarvoor was dat er signalen uit de omgeving waren over de werking van de Bgr en over het feit dat nieuwe beleidsontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en waterveiligheid een evaluatie zinvol maakten. De hoofdconclusie van de evaluatie was dat de doelen, uitgangspunten en opzet van de Bgr breed worden onderschreven. De waterveiligheidsdoelen zijn goed geborgd. Echter, de mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkelingen, dan wel de mogelijkheden om een integrale afweging te maken tussen de waterveiligheidsdoelen en ruimtelijke ontwikkelingen, werden als beperkt ervaren.

Binnen het doel en de randvoorwaarden van de Bgr zouden meer initiatieven mogelijk gemaakt kunnen worden dan waarvoor de Bgr tot de inwerkingtreding van het onderhavige besluit ruimte boden. Door de Bgr aan te passen, krijgen initiatiefnemers meer bewegingsvrijheid om ruimtelijke ontwikkelingen te ontplooien. Dit komt ten goede aan de vitaliteit en de ruimtelijke kwaliteit van het rivierbed.

Met het onderhavige besluit is op een verantwoorde manier meer ruimte gegeven aan activiteiten in het rivierengebied, voor zover initiatieven passen binnen het doel en de randvoorwaarden van waterveiligheid.

2. Doel van de Bgr

Het doel van de Bgr is onveranderd. De Bgr richten zich op het behoud van de veiligheid van het gebied dat kan overstromen vanuit de grote rivieren.

Voor dit doel zijn bijbehorende randvoorwaarden geformuleerd. De ruimte in het Nederlandse riviersysteem is schaars. Daarom zijn ontwikkelingen in het rivierbed alleen onder voorwaarden mogelijk. Ter uitwerking van het doel van de Bgr gelden de volgende randvoorwaarden voor activiteiten in het rivierbed:

  • Behouden van de beschikbare afvoer- en bergingscapaciteit van het rivierbed onder normale en onder maatgevende hoogwaterstanden;

  • Ontwikkelingen tegengaan die de mogelijkheid tot rivierverruimingen door verbreding en verlaging van het rivierbed onmogelijk maken.

Voor ruimtelijke ontwikkelingen betekent dit dat binnen de bovengenoemde randvoorwaarden vanuit waterveiligheid de Bgr eraan bijdragen riviergebonden functies mogelijk te maken (uitgewerkt in een ‘ja, mits’-methodiek). Overige ruimtelijke ontwikkelingen zijn alleen in beperkte mate mogelijk binnen de bovengenoemde randvoorwaarden vanuit veiligheid (uitgewerkt in ‘nee, tenzij’).

3. Doel en inhoud van de wijziging

Met de wijziging wordt tegemoetgekomen aan de maatschappelijke wens om meer ruimte te bieden voor initiatieven in het rivierbed die niet ten koste gaan van de waterveiligheid, maar wel gewenst zijn. Te denken valt aan extensieve uiterwaardrecreatie en verduurzaming van de energievoorziening van bestaande activiteiten. Ook worden er enkele technische en redactionele wijzigingen doorgevoerd, om de regels te actualiseren en in lijn te brengen met de Waterregeling. Daarbij is ook aansluiting gezocht bij het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro).

4. Effecten van de wijziging

Door deze aanpassing zal de uitlegbaarheid van de Bgr worden vergroot, omdat er meer nadruk zal liggen op het waterveiligheidsdoel. Daarnaast kan het rivierbed economisch gezien beter benut worden, omdat door deze aanpassing meer ruimte wordt geboden aan initiatieven die niet strijdig zijn met de doelen van de Bgr. Voor de praktijk betekent de aanpassing dat verschillende activiteiten toelaatbaar worden die dat voorheen niet waren. Te denken valt aan activiteiten met betrekking tot extensieve uiterwaardrecreatie, uiterwaardbeheer en verduurzaming van de energievoorziening.

Rijkswaterstaat is, als vergunningverlenende instantie, zowel bij de evaluatie van de Bgr als bij het opstellen van de wijzigingen nauw betrokken geweest. De gevolgen van deze wijziging voor de uitvoering zijn bij de evaluatie en het opstellen van de wijzigingen meegenomen. Om die reden is er geen separate uitvoeringstoets uitgevoerd. Rijkswaterstaat neemt nu de wijzigingen en de gevolgen daarvan voor de uitvoering mee in een herziening van de Handreiking Beleidslijn Grote Rivieren.

5. Advies en consultatie

Het evaluatieonderzoek heeft in een open en participatief proces plaatsgevonden met belanghebbende partijen met als doel de kennis en ervaring van zoveel mogelijk stakeholders te benutten voor het ontwikkelen van kansrijke aanpassingen. In totaal zijn circa 45 partijen betrokken geweest bij de uitwerking van de aanpassingsvoorstellen die in de evaluatie naar voren zijn gekomen, waaronder provincies, gemeenten, waterschappen, Rijkswaterstaat, natuurorganisaties, erfgoedverenigingen en watersportbonden.

Specifiek zijn de betrokken gemeenten gehoord over het laten vervallen van bijlage 2 bij de Bgr. Deze bijlage betrof overgangsrecht, in die zin dat de Bgr op bepaalde gebieden en projecten niet van toepassing waren. Nu een lange tijd is verstreken nadat dat overgangsrecht in het leven is geroepen, werd het wenselijk geacht dit te laten vervallen, doch niet zonder de desbetreffende gemeenten in de gelegenheid te stellen daarop te reageren. Locaties in gemeenten die niet afwijzend hebben gereageerd op dit voorstel, zijn uit de bijlage verwijderd. Ook zijn de locaties vervallen die inmiddels al vergunningvrij zijn (de oude onderdelen b tot en met e en o). Immers, voor die locaties hoeft geen vergunning verleend te worden, dus de Bgr hoeven niet te worden toegepast. Er is tevens een wijziging van de kaarten bij het Waterbesluit in voorbereiding, waarin nog meer gebieden als vergunningvrij worden aangewezen. Dit besluit treedt naar verwachting op 1 januari 2019 in werking. Daardoor wordt de vermelding van de oude onderdelen f en g in bijlage 2 overbodig en kunnen die onderdelen op dat moment dus ook vervallen. De projecten waarvan de gemeenten hebben aangegeven dat die in uitvoering zijn of dat er plannen zijn om in de nabije toekomst de locaties tot ontwikkeling te laten komen, blijven gehandhaafd in de bijlage.

6. Inwerkingtreding en overgangsrecht

Deze wijziging van de Bgr treedt vrijwel geheel in werking met ingang van 1 juli 2018. Indien deze datum niet gehaald wordt, treedt de wijziging zo spoedig mogelijk daarna in werking. De wijziging kan namelijk niet te lang worden uitgesteld, om toelaatbare ontwikkelingen in het rivierbed niet onnodig te vertragen of te verhinderen. Enkel voor het vervallen van de hierboven genoemde twee onderdelen uit bijlage 2 is een andere datum van inwerkingtreding vastgesteld: 1 januari 2019.

Ten aanzien van de wijziging van artikel 3, onderdeel b, is in een nieuw artikel 9 voorzien in overgangsrecht. Onherroepelijke en in werking zijnde vergunningen die zijn verleend met een toestemming als bedoeld in artikel 3, aanhef en onderdeel b, van de Bgr zoals die luidden voor de inwerkingtreding van deze wijziging, worden door deze wijziging niet getroffen; de grondslag daarvoor ontvalt niet als gevolg van deze wijziging. Echter, het is mogelijk dat een wijziging van de vergunning noodzakelijk is. In die gevallen zou voor de wijziging geen toestemming gegeven kunnen worden voor activiteiten ten behoeve van rivierbeheer of -verruiming op grond van artikel 3, aanhef en onderdeel b, van de Bgr (zie de toelichting bij artikel I, onderdeel C, onder 1). Er zou weliswaar toestemming kunnen worden verleend op grond van artikel 5, aanhef en onderdeel a, van de Bgr, maar dat zou tot gevolg hebben dat vanwege het daarop van toepassing zijnde artikel 7, tweede lid, de resterende waterstandseffecten of de afname van het bergend vermogen duurzaam moeten worden gecompenseerd. Bij een toestemming op grond van artikel 3 is dat niet nodig. Daarom is in het nieuwe artikel 9 bepaald dat artikel 3, onderdeel b, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van dit besluit blijft bestaan met betrekking tot vergunningen die op grond van de daarin bedoelde toestemming zijn verleend.

Overgangsrecht ten aanzien van andere onderdelen is niet nodig. Het gaat immers grotendeels om het bieden van aanvullende mogelijkheden voor ontwikkelingen in het rivierbed dan wel verduidelijking van reeds bestaande bepalingen. Die zijn direct van kracht.

Artikelsgewijs deel

Artikel I, onderdelen A, B, onder 2, E, onder 1, F, onder 1 en 3, en H

Deze onderdelen betreffen uitsluitend technische en redactionele wijzigingen en behoeven geen nadere toelichting.

Artikel I, onderdelen B, onder 1, en I

Bijlage 2 bij de Bgr vervalt in twee stappen grotendeels, zoals in paragraaf 5 is beschreven. Bijlage 2 betreft activiteiten en locaties die vrijgesteld zijn van de toepassing van de Bgr. Het toepassingsgebied van de Bgr is in 2006 en 2009 uitgebreid. Om te voorkomen dat projecten die zich in een vergevorderd stadium bevonden door de uitbreiding van het toepassingsgebied geen doorgang zouden kunnen vinden, zijn er enkele specifieke uitzonderingen gemaakt voor activiteiten en locaties waarop de beleidsregels van toepassing zouden zijn.2 Het ging daarbij met name om gevallen waarin het vigerende bestemmingsplan reeds een bouwtitel bood, maar nog geen (water)vergunning was verleend door de rivierbeheerder. De uitzonderingen kunnen vervallen, omdat de activiteiten zijn uitgevoerd en de destijds voorziene ontwikkelingen op de locaties hebben plaatsgevonden, de activiteiten niet meer worden uitgevoerd of de desbetreffende locaties zijn of worden vrijgesteld van de watervergunningplicht. De locaties die nog worden vrijgesteld, vervallen met ingang van 1 januari 2019 uit bijlage 2; naar verwachting vindt de aanwijzing als vergunningvrij per die datum plaats. De Bgr gelden dus onverkort voor de gebieden die uit de bijlage vervallen.

Artikel I, onderdelen C, onder 1, en G

In artikel 3 vervalt de bepaling dat toestemming wordt gegeven voor rivierbeheer- en verruiming. Dergelijke activiteiten worden doorgaans door of vanwege de beheerder uitgevoerd en zijn op grond van artikel 6.12, tweede lid, aanhef en onderdeel c, van het Waterbesluit vrijgesteld van de vergunningplicht. Onderdeel b van artikel 3 was voor rivierbeheer- en verruiming door de beheerder zelf dus overbodig. Voor deze activiteiten gelden wel de voorwaarden van de zorgplicht conform artikel 6.15 van het Waterbesluit.

In de gevallen waarin werkzaamheden aan de rivierzijde van waterkeringen niet door of namens de beheerder worden uitgevoerd en er wel een watervergunning is vereist, kan gebruikgemaakt worden van een andere toestemming op grond van de artikelen 5 en 6 van de Bgr. Zo biedt artikel 5, aanhef en onderdeel a, van de Bgr de mogelijkheid om werkzaamheden aan waterstaatkundige kunstwerken, zoals aan kribben of de waterkeringen zelf, uit te voeren. Voor andere werkzaamheden aan het rivierbed zou ook een beroep kunnen worden gedaan op artikel 5, aanhef en onderdeel k (nieuw), of artikel 6, aanhef en onderdeel e (nieuw). Bij toepassing van de genoemde artikelen gelden de algemene voorwaarden van artikel 7, waarmee de voorwaarden voor vergunningverlening in lijn worden gebracht met de voorwaarden die vanuit de zorgplicht gelden als soortgelijke werkzaamheden door of namens de beheerder worden uitgevoerd.

Voor drie projecten die in het verleden zijn vergund onder artikel 3, onderdeel b, maar nog niet zijn afgerond3, is overgangsrecht van kracht, die de grondslag voor de vergunningverlening is stand laat. Hierdoor worden de projecten niet in de uitvoering belemmerd, doordat voor een eventuele wijziging van de vergunning een andere of geen grondslag zou gelden (zie paragraaf 6).

In onderdeel b wordt nu bepaald dat toestemming wordt verleend voor sloop met vervangende nieuwbouw van gelijke omvang en functie. Hiervoor was formeel niets geregeld, terwijl dit wel gewenst is om verloedering en achteruitgang van de ruimtelijke kwaliteit in het rivierbed tegen te gaan. Sloop met vervangende nieuwbouw van dezelfde grootte heeft geen negatief effect op de afvoer- en bergingscapaciteit van de rivier en kan, met het oog op de waterveiligheid, worden uitgevoerd onder de voorwaarden van artikel 7, eerste lid, van de Bgr. Die voorwaarden zijn voldoende om het waterveiligheidsbelang te beschermen bij sloop met vervangende nieuwbouw.

Artikel I, onderdeel C, onder 2

Onderdeel d van artikel 3 wordt verduidelijkt door ‘activiteiten van rivierkundig ondergeschikt belang’ te vervangen door ‘activiteiten die naar aard en omvang vergelijkbaar zijn met activiteiten van ondergeschikt belang als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van de Waterregeling’. De oude terminologie riep vragen op over de interpretatie ervan, aangezien voor activiteiten van ondergeschikt belang een vrijstelling van de vergunningplicht geldt op grond van artikel 6.12, tweede lid, van het Waterbesluit. Daarnaast suggereerde de term ten onrechte dat een vergunningaanvraag op grond van dit onderdeel vooral werd beoordeeld op rivierkundige effecten, met als gevolg dat bijvoorbeeld qua omvang grote activiteiten met kleine rivierkundige effecten er ten onrechte onder zouden kunnen vallen. Dat is niet de bedoeling van dit onderdeel.

Het gaat nu in artikel 3, onderdeel d, alleen om kleine ingrepen. Dat zijn activiteiten die vergelijkbaar zijn met de activiteiten als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van de Waterregeling. Van belang bij het bepalen of het gaat om een activiteit als bedoeld in artikel 3, onderdeel d, is dat de ingreep algemeen wordt ervaren als een kleine ingreep, er redelijkerwijs geen sprake is van een feitelijke belemmering én het effect ervan op de waterstanden marginaal is. Deze zogenaamde ‘kleine ingrepen’ hebben een gering effect op de rivier.

Artikel I, onderdeel D, onder 1

In dit onderdeel wordt het mogelijk gemaakt om niet alleen toestemming te verlenen voor de aanleg of wijziging van scheepswerven, maar ook voor specifiek daaraan verbonden bedrijfsactiviteiten. Met specifiek aan een scheepswerf verbonden bedrijfsactiviteiten worden activiteiten bedoeld die nodig zijn voor het bouwen, repareren of onderhouden van schepen. Te denken valt aan een bedrijf dat zich bezighoudt met scheepselektrotechniek of scheepsbetimmering. Algemene bedrijven of bedrijfsactiviteiten die een breder doel dienen en niet specifiek verbonden zijn met de scheepswerf, zoals een distributiecentrum, vallen niet onder de definitie.

Artikel I, onderdeel D, onder 2

Met deze wijziging wordt onderdeel f van artikel 5 uitgebreid. Er wordt niet alleen toestemming verleend voor de realisatie van natuur, maar ook voor werkzaamheden ten behoeve van verbetering van natuur. Kwaliteitsverbetering van de natuur is onlosmakelijk verbonden met het rivierbed, aangezien grote delen van het rivierbed zijn aangewezen als natuurgebied.

Artikel I, onderdeel D, onder 3

Aan artikel 5 zijn vier onderdelen toegevoegd. De eerste daarvan betreft onderdeel g (nieuw). De andere drie worden besproken in de toelichting bij artikel I, onderdeel D, onder 6. Dit onderdeel heeft betrekking op de waterkwaliteit, die vanwege de verwantschap met natuur na het onderdeel daaromtrent is geplaatst. In het rivierengebied worden veel maatregelen uitgevoerd om de waterkwaliteit te verbeteren. Verbetering van de waterkwaliteit wordt als nieuw onderdeel g toegevoegd aan de riviergebonden activiteiten, zodat hiervoor een vergunning kan worden verleend, indien de activiteit niet door of namens de beheerder wordt uitgevoerd.

Artikel I, onderdeel D, onder 4

Op grond van artikel 5, onderdeel h (nieuw), van de Bgr wordt niet meer alleen toestemming verleend voor de uitbreiding van bestaande steenfabrieken, maar ook voor wijzigingen daarvan. Hiermee is de redactie gelijk aan artikel 2.4.4, onderdeel g, van het Barro.

Artikel I, onderdeel D, onder 5

Op grond van artikel 5, onderdeel i (nieuw), wordt niet alleen toestemming verleend voor de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met de waterrecreatie zijn verbonden, maar ook voor de realisatie van voorzieningen die onlosmakelijk met extensieve uiterwaardrecreatie zijn verbonden. Met extensieve uiterwaardrecreatie wordt een vorm van dagrecreatie bedoeld die relatief weinig hinder voor natuur en bewoners van het gebied met zich meebrengt en waarvoor nauwelijks voorzieningen aangelegd hoeven te worden. Wandelen en fietsen vormen de hoofdmoot van deze vorm van recreatie. Voorbeelden van voorzieningen die onlosmakelijk hiermee verbonden zijn, zijn de aanleg van fietspaden en bruggen of andere bouwwerken die vanwege de aard of omvang niet onder algemene regels vallen en dus vergunningplichtig zijn en daarom getoetst worden aan de Bgr. Omvangrijke bouwwerken, zoals bezoekerscentra of bouwwerken ten behoeve van verblijfsrecreatie of horecavoorzieningen, zoals hotels, vakantieparken, restaurants en dergelijke, vallen niet onder extensieve uiterwaardrecreatie.

Artikel I, onderdeel D, onder 6

Voor het agrarisch, landschappelijk, of daarmee vergelijkbaar beheer van gronden in het rivierbed, met name de uiterwaarden, kunnen bouwwerken of activiteiten noodzakelijk zijn die vanwege aard of omvang niet onder algemene regels vallen en dus vergunningplichtig zijn en daarom getoetst worden aan de Bgr. Te denken valt aan grondverzet, stallen en schuilgelegenheden voor grote grazers en opslagruimtes voor materiaal en materieel. Indien deze voorzieningen noodzakelijk zijn voor het beheer van gronden in het rivierbed, kan voor deze voorzieningen toestemming worden verleend op grond van het nieuwe onderdeel k.

Het rivierengebied wordt gekenmerkt door specifieke landschapselementen. Het behoud en herstel van cultuurhistorische landschapselementen wordt beschouwd als een riviergebonden activiteit en is daarom als onderdeel l toegevoegd aan artikel 5 van de Bgr. Met cultuurhistorische landschapselementen worden elementen bedoeld zoals houtwallen, heggen, hakhoutbosjes en verdedigingswerken, die van landschappelijke, natuurwetenschappelijke of cultuurhistorische betekenis zijn en behouden dienen te blijven of hersteld dienen te worden.

In het rivierbed kunnen ook archeologische monumenten aanwezig zijn, in de vorm van bijvoorbeeld scheepswrakken of grafheuvels. Als er activiteiten nodig zijn om de archeologische waarden te behouden en te beschermen, bijvoorbeeld door deze af te dekken met een grondlichaam, kan hiervoor op grond van het nieuwe onderdeel m toestemming worden verleend. Dit onderdeel stemt overeen met artikel 2.4.4, onderdeel n, van het Barro.

Artikel I, onderdeel E, onder 2

Het oude artikel 6, onderdeel c, luidende ‘functieverandering binnen bestaande bebouwing’, is komen te vervallen, omdat een dergelijke functieverandering niet getoetst wordt in het kader van de beoordeling van een vergunningaanvraag voor het gebruik van waterstaatswerken op grond van artikel 6.5 van de Waterwet in samenhang met artikel 6.12 van het Waterbesluit.

Onderdeel c is komen te luiden: verduurzaming van de energievoorziening van bestaande activiteiten in het rivierbed. Verduurzaming van de energievoorziening wordt vanuit het Rijk wenselijk geacht. Tijdens de evaluatie van de Bgr is naar voren gekomen dat het wenselijk is dat ook in het stroomvoerend deel van het rivierbed meer mogelijkheden worden geboden voor de verduurzaming van de energievoorziening van bestaande (bedrijfs)activiteiten, zoals steenfabrieken en delfstofwinning. Er is gekozen voor de bredere formulering ‘duurzame energietoepassingen’, zodat deze bestaande activiteiten hun energievoorziening niet alleen kunnen verduurzamen door gebruik te maken van zonne- en windenergie, maar ook door productie van energie uit andere hernieuwbare energiebronnen, zoals biomassa, bodemwarmte of diverse vormen van biogas.

Artikel I, onderdeel E, onder 3

In artikel 6, aanhef en onderdeel d (nieuw), worden twee vormen van duurzame energieopwekking, te weten opwekking van zonne- en windenergie, ook als op zichzelf staande activiteit mogelijk gemaakt. Er wordt een uitzondering gemaakt voor deze twee vormen van energieopwekking, omdat deze een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het behalen van de beleidsdoelstellingen van het Rijk voor duurzame energie. Bovendien vereisen deze activiteiten slechts zeer beperkt aanvullende voorzieningen die ruimte innemen in het rivierbed, zoals gebouwen, installaties en opslagfaciliteiten.

Daarbij geldt de belangrijke beperking dat de zonneparken en windmolens niet redelijkerwijs buiten het rivierbed gerealiseerd kunnen worden. Dat is een waarborg om te voorkomen dat het rivierbed wordt volgebouwd met zonneparken en windmolens. De toetsing van dit vereiste door de vergunningverlener vindt op dezelfde wijze plaats als thans reeds gangbaar is bij artikel 6, onderdelen a en b.

Een aanvullende voorwaarde voor de te verlenen vergunning voor de hier bedoelde activiteiten is dat de vergunning voor een bepaalde tijd wordt verleend. Zie hiervoor het nieuwe derde lid van artikel 7 (artikel I, onderdeel F, onder 2, van dit besluit).

Artikel I, onderdeel E, onder 4

De aanpassingen van artikel 6, onderdeel e (nieuw) (voorheen onderdeel d), hebben tot doel expliciet duidelijk te maken dat het mogelijk is om meerdere initiatieven in een gebiedsplan of project te combineren. Dat kon reeds op basis van de huidige regelgeving, maar explicitering hiervan werd wenselijk geacht. Voor een pakket aan activiteiten bestaat de mogelijkheid om in een gecoördineerde procedure een vergunning aan te vragen. Een dergelijk pakket past binnen de Bgr als het geheel per saldo meer ruimte voor de rivier oplevert én het totaal van de initiatieven in het gebiedsplan of project nergens tot waterstandsverhoging leidt.

Artikel I, onderdeel E, onder 5

Artikel 6, onderdeel e (oud), is bij dit besluit vervallen. De planologische kernbeslissing Ruimte voor de Rivier is inmiddels uitgevoerd.

Artikel I, onderdeel F, onder 2

Het nieuwe derde lid van artikel 7 stelt een aanvullende voorwaarde aan de mogelijkheid die geboden wordt opwekking van zonne- en windenergie als bedoeld in het artikel 6, onderdeel d (nieuw), van de Bgr. Voor windmolens in het rivierbed geldt conform artikel 8 van de Beleidsregel voor het plaatsen van windturbines op, in of over rijkswaterstaatswerken al dat er alleen een vergunning voor bepaalde tijd kan worden verleend. Dit principe geldt nu ook voor zonneparken. Een vergunning kan alleen voor bepaalde tijd worden verleend, waardoor de ingenomen ruimte niet permanent wordt onttrokken aan het rivierbed. De ruimte komt na het aflopen van de termijn weer vrij voor rivierverruiming of een riviergebonden activiteit. De vergunningverlener kan op grond van artikel 6.20, eerste lid, van de Waterwet in de vergunningvoorwaarden een financiële zekerheidstelling opnemen om te garanderen dat de vergunninghouder de zonneparken en windturbines aan het einde van de termijn zal ontmantelen en verwijderen. Daarnaast kan in de vergunning de voorwaarde opgenomen worden dat de activiteit binnen een bepaalde periode ook daadwerkelijk gerealiseerd wordt. Dit om reservering van schaarse ruimte te voorkomen en ondoelmatigheid tegen te gaan die zou kunnen ontstaan bij ‘slapende’ vergunningen.

Voor tijdelijke activiteiten, zoals bepaald in artikel 3, is geen compensatie van waterstandeffecten of voor afname van bergend vermogen noodzakelijk. Het gaat hierbij echter om kortdurende activiteiten. De vergunning voor zonneparken en windturbines wordt weliswaar ook voor bepaalde tijd verleend, maar het gaat dan om een langere duur. Compensatie van de waterstandseffecten gedurende de periode dat de vergunning van kracht is, wordt op grond van artikel 7, derde lid, vereist.

Artikel II

Dit besluit treedt grotendeels in werking op 1 juli 2018, dan wel zo spoedig mogelijk daarna. Hierbij wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving uit aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Alleen ten aanzien van de locaties die naar verwachting per 1 januari 2019 vergunningvrij worden door een wijziging van de kaarten bij het Waterbesluit, geschiedt het vervallen van die locaties uit bijlage 2 (artikel I, onderdeel I, onder 2, van dit besluit) op hetzelfde moment. Dit laatste is in lijn met de systematiek van vaste verandermomenten voor regelgeving.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga


X Noot
1

Royal HaskoningDHV, Evaluatie Beleidslijn Grote Rivieren. Balanceren in tijd, ruimte en belangen, in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, 26 februari 2016.

X Noot
2

Zie Besluiten van 24 oktober 2007 (Stcrt. 2007, 212), 13 december 2007 (Stcrt. 2007, 247) en 4 juli 2011 (Stcrt. 2011, 12692).

X Noot
3

Het betreft de projecten Hoogwatergeul Lomm, Herinrichting Lus van Linne en Grensmaas.

Naar boven