Advies Raad van State inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit

Nader Rapport

17 maart 2016

Nr. 739446

Directie Wetgeving en Juridische Zaken

Aan de Koning

Nader rapport inzake het voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie, de Flora- en faunawet en de Wet natuurbescherming in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit

Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 12 november 2015, nr. 2015001980, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde voorstel van wet rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 18 december 2015, nr. W03.15.0393/II, bied ik U hierbij aan.

Het ontwerp geeft de Afdeling advisering aanleiding tot het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het voorstel wenselijk is. De Afdeling acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Het valt de Afdeling bijvoorbeeld op dat in het wetsvoorstel de artikelen uit de Wet politiegegevens welke het mogelijk maken om vastgelegde gegevens door de politie aan derden te verstrekken, niet buiten toepassing zijn verklaard.

1. Verdere verwerking persoonsgegevens

De Afdeling wijst er op dat in de toelichting niet is gemotiveerd waarom de artikelen in de Wet politiegegevens die het mogelijk maken om aan derden gegevens te verstrekken die worden verkregen op grond van de in het wetsvoorstel opgenomen verzwaarde screening, niet buiten toepassing zijn verklaard, terwijl de artikelen die betrekking hebben op de verdere verwerking door de politie zelf wel buiten toepassing zijn verklaard. De opmerking van de Afdeling is aanleiding geweest het wetsvoorstel op dit punt te wijzigen. Bij nader inzien moet ook de mogelijkheid van verstrekking aan derden voor deze gegevens zo beperkt mogelijk blijven. Daarom is alsnog zo veel mogelijk voorzien in buiten toepassing verklaring van de artikelen die verstrekking aan derden van de betreffende gegevens mogelijk maakt.

De Wet politiegegevens onderscheidt verplichte en niet verplichte verstrekkingen aan derden. De verplichte verstrekking van gegevens op grond van artikel 16 wordt in het wetsvoorstel volledig uitgezonderd. De mogelijkheid van verstrekking van de gegevens aan inlichtingendiensten en buitenlandse opsporingsinstanties (artikel 17) wordt open gehouden. Artikel 17 van de Wet politiegegevens geeft de bevoegdheid en niet de verplichting om politiegegevens te verstrekken. Er zal hierbij steeds een individuele belangenafweging plaats kunnen vinden. Internationale uitwisseling van gegevens die te maken hebben met de achtergrond en relaties van personen aan wie een wapenverlof is geweigerd, of van wie het is ingetrokken, moet in bijzondere gevallen mogelijk blijven. Eenzelfde overweging geldt voor de verstrekking van deze gegevens aan de nationale inlichtingendiensten.

Op nog één ander punt in het wetsvoorstel geldt voor verstrekking van gegevens aan derden buiten de politie ook een uitzondering, namelijk indien sprake is van afhandeling door een ander dan de korpschef van een verzoek om een bevoegheidsdocument voor een wapen, waarvoor de verzwaarde screening geldt. In enkele gevallen is op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm) immers niet de korpschef, maar de Minister van Veiligheid en Justitie hiertoe bevoegd. Ook geldt dat tegen beslissingen van de korpschef onder de Wwm administratief beroep open staat bij de minister. Deze verstrekkingsmogelijkheid moet uiteraard behouden blijven. In het Besluit politiegegevens wordt verstrekking van politiegegevens aan de Minister van Veiligheid en Justitie ter uitvoering van de Wet wapens en munitie reeds genormeerd.

Het wetsvoorstel en de toelichting zijn aan het bovenstaande aangepast.

2. Unierechtelijke aspecten

De Afdeling adviseert in de toelichting bij het wetsvoorstel op de Unierechtelijke aspecten in te gaan. De Afdeling wijst er daarbij op dat recentelijk door de Commissie van de Europese Unie een voorstel tot wijziging van de Richtlijn inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (Richtlijn 91/477/EEG) is gedaan.1

Paragraaf 3 van de Memorie van toelichting is conform het advies van de Afdeling aangevuld. Aan de relatie van het wetsvoorstel met de artikelen 7 en 8 van het Handvest van de grondrechten van de EU is aandacht besteed.

Ook is aandacht geschonken aan de verplichting tot notificatie onder de Richtlijn. In de toelichting wordt toegelicht dat met het huidige wetsvoorstel geen wijziging wordt beoogd van de – op grond van de Richtlijn verplichte – veiligheidsafweging die bij de verstrekking van een bevoegdheidsdocument moet worden gemaakt. De Richtlijn stelt geen eisen aan de informatie die in dat verband van de aanvrager wordt verlangd. Op grond hiervan is de regering van oordeel dat het wetsvoorstel weliswaar een verzwaring van de screening regelt, maar dat daarmee geen sprake van een strengere maatregel in de zin van de Richtlijn. Kennisgeving aan de Commissie op grond van artikel 15 van de Richtlijn is zodoende niet verplicht.

De regering ziet overigens in de recente voorstellen tot wijziging van de Richtlijn een bevestiging van het beleid dat meer objectiveerbare informatie over de aanvrager beschikbaar moet zijn, alvorens tot een oordeel over de verstrekking van een bevoegdheidsdocument kan worden overgegaan. De wijziging van de Richtlijn zal waarschijnlijk nopen tot wijziging van de Wwm.

3. Delegatie

De Afdeling adviseert in de toelichting bij het voorgestelde artikel 6a, vierde lid, waarin een grondslag wordt gegeven om regels te geven over het eerste en tweede lid van artikel 6a, toe te lichten om wat voor soort regels het kan gaan, dan wel in het voorgestelde artikel 6a, vierde lid, de verwijzing naar het tweede lid te laten vervallen.

De regering volgt het advies van de Afdeling om geen mogelijkheid te creëren om nadere regels te stellen over artikel 6a, tweede lid, Wwm. In deze bepaling wordt de beslissing om toch (delen van) de verzwaarde screening op te leggen bij de verlenging van het bevoegheidsdocument aan het oordeel van de korpschef gelaten. Bij nader inzien is het niet goed denkbaar dat er nadere regels worden gesteld over de gevallen waarin hij bij deze afweging tot een bepaald oordeel moet komen. Het wetsvoorstel is daarom aangepast.

Aan de redactionele opmerking van de Afdeling is gevolg gegeven.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een geconstateerde omissie weg te nemen. Aanvankelijk verwees artikel 7a uitsluitend naar de artikelen 12, 14a en 20 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen. Bij nader inzien moet de verplichting tot melden van BOPZ-maatregelen door de officier van justitie ook de artikelen 15 en 35 omvatten, aangezien ook voor de in die artikelen geregelde machtiging tot verlenging van de inbewaringstelling en de rechterlijke machtiging op eigen verzoek het criterium dat betrokkene een gevaar kan opleveren, in belangrijke mate bepalend is voor oplegging van de betreffende maatregel. Het gevaar dat mogelijk kan uitgaan van de betrokkene is in al deze gevallen relevant voor de vraag of hem een wapen kan worden toevertrouwd en de kennis die de officier van justitie hierover heeft dient hij met de korpschef te delen.

Ik moge U verzoeken het hierbij gevoegde gewijzigde voorstel van wet en de gewijzigde memorie van toelichting aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal te zenden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, K.H.D.M. Dijkhoff.

Advies Raad van State

No. W03.15.0393/II

’s-Gravenhage, 18 december 2015

Aan de Koning

Bij Kabinetsmissive van 12 november 2015, no.2015001980, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het voorstel van wet tot wijziging van de Wet wapens en munitie en de Flora- en faunawet in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit, met memorie van toelichting.

Het wetsvoorstel strekt ertoe beter te waarborgen dat legale wapens alleen in handen komen en zijn van diegenen die kunnen omgaan met de vergaande verantwoordelijkheid die wapenbezit met zich brengt. Dit resulteert in een verzwaarde screening voor wapenbezitters.

De Afdeling advisering van de Raad van State adviseert het voorstel aan de Tweede Kamer te zenden, maar acht op onderdelen een dragende motivering of aanpassing van het voorstel aangewezen. Zo zou in het licht van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer nadere aandacht moeten worden besteed aan de noodzaak voor verdere verwerking van de verzamelde persoonsgegevens.

1. Verdere verwerking persoonsgegevens

Naar aanleiding van het schietincident in 2011 in Alphen aan den Rijn heeft de Onderzoeksraad voor Veiligheid het stelsel ter beheersing van het legale wapenbezit onderzocht en enkele aanbevelingen gedaan om het stelsel te verbeteren.1 De aanbevelingen hielden onder meer in dat zou moeten worden gekomen tot een regeling die de belanghebbende verplicht meer inzicht te verschaffen in zijn persoonlijke situatie met het oog op de beoordeling van de vraag of hem of haar een vuurwapen kan worden toevertrouwd. De verzwaarde screening voor wapenbezitters, die dit wetsvoorstel introduceert, bestaat uit de volgende elementen:

  • (a) een verplichte aanvraag in persoon, met een verplichte psychologische test (‘e-screener’) en opgave van tenminste drie referenten, alsmede persoonlijke aanwezigheid bij controle op de opslagmogelijkheden voor wapens in het huis of bedrijf van de aanvrager,

  • (b) een controle op verplichte psychiatrische opnames in het verleden bij de aanvraag en

  • (c) een doorlopende controle op psychiatrische opnames voor houders van een bevoegdheidsdocument.

Bij het gebruik van de e-screener en het onderzoek op basis van referenten worden persoonsgegevens verzameld en verwerkt. Volgens de regering wordt de verwerking van deze gegevens genormeerd door de Wet politiegegevens.2 Naar aanleiding van de eis in artikel 8 EVRM dat de inbreuk op de privacy zo beperkt mogelijk moet zijn, wordt in de toelichting gesteld:

‘Daarom wordt voorgesteld de artikelen 8 en tot met 12 van de Wet Politiegegevens op grond waarvan verdere verwerking van verzamelde gegevens is toegestaan, niet van toepassing te verklaren op de gegevens die in het kader van de e-screener en de BOPZ-melding door de officier van justitie worden verstrekt. Deze gegevens mogen daarmee niet voor andere doelen worden gebruikt of verstrekt.’ 3

Gelet op deze toelichting valt het de Afdeling op dat in het wetsvoorstel de artikelen uit de Wet politiegegevens welke het mogelijk maken om vastgelegde gegevens door de politie aan derden te verstrekken, niet buiten toepassing zijn verklaard.4 Dit betekent dat in het kader van de screening verzamelde gegevens onder omstandigheden kunnen worden verstrekt aan derden, bijvoorbeeld de burgemeester in het kader van de handhaving van de openbare orde. In bijzondere gevallen kan bovendien verstrekking plaatsvinden aan personen of instanties voor het verlenen van hulp aan hen die deze behoeven of voor het opsporen van strafbare feiten.5 Hiermee krijgt de verwerking van persoonsgegevens een grotere reikwijdte dan als doel is vermeld, namelijk het waarborgen dat legale wapens alleen in handen komen van hen die deze verantwoordelijkheid kunnen dragen.6

De Afdeling wijst erop dat onder meer de Wet politiegegevens bepaalt dat persoonsgegevens niet verder worden verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen.7 In de toelichting wordt niet gemotiveerd waarom de verdere verstrekking verenigbaar is met het oorspronkelijke doel. De noodzaak voor de verdere verwerking van gegevens die uit de e-screener en het referentenonderzoek of de BOPZ-melding naar voren komen, wordt in de toelichting ook niet gemotiveerd.8 Dit klemt temeer nu het kan gaan om gegevens betreffende de (psychische) gezondheid van de aanvrager. Dergelijke gevoelige gegevens mogen slechts worden verwerkt voor zover dit voor het doel van de verwerking onvermijdelijk is.9

De Afdeling adviseert de noodzaak van de mogelijkheid van het verstrekken van persoonsgegevens aan anderen dan de politie nader te motiveren en het wetsvoorstel zo nodig aan te passen.

2. Unierechtelijke aspecten

Op Unierechtelijk niveau is de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens geregeld in Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991,10 waaronder mede de eisen voor het verwerven en voorhanden hebben van vuurwapens (artikel 5). Ook ligt er een recent voorstel voor een richtlijn tot wijziging van richtlijn 91/477/EEG voor.11 De verhouding van het wetsvoorstel tot genoemde richtlijn en het voorstel tot wijziging daarvan behoeft aandacht, evenals de eventuele noodzaak tot kennisgeving (artikel 15 van de richtlijn) dan wel notificatie.12 In de toelichting dient tevens aandacht te worden besteed aan het Handvest van de grondrechten van de EU (en dan in het bijzonder de artikelen 7 en 8) voor zover het voorstel uitvoering van Unierecht behelst. De Afdeling adviseert in de toelichting op de Unierechtelijke aspecten in te gaan.

3. Delegatie

In het voorgestelde artikel 6a, vierde lid, van de Wet wapens en munitie is bepaald dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gegeven over het bepaalde in het eerste en tweede lid.13 Het tweede lid stelt dat het eerste lid niet van toepassing is op de aanvrager die reeds in het bezit is van een in het eerste lid genoemde erkenning, verlof, of ontheffing waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef of Onze Minister, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onderdeel b. In de toelichting wordt niet ingegaan om wat soort regels het kan gaan met betrekking tot het tweede lid.

De Afdeling adviseert de toelichting op dit punt aan te vullen, dan wel in het voorgestelde artikel 6a, vierde lid, van de Wet wapens en munitie ‘en tweede lid’ te laten vervallen.

4. De Afdeling verwijst naar de bij dit advies behorende redactionele bijlage.

De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging het voorstel van wet te zenden aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.

De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.

Redactionele bijlage bij het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State betreffende no.W03.15.0393/II

  • Artikel IV van het wetsvoorstel en de toelichting op artikel IV en artikel VI opnemen.

Tekst zoals toegezonden aan de Raad van State: Wijziging van de Wet wapens en munitie en de Flora- en faunawet in verband met de versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Wet wapens en munitie en de Flora- en faunawet te wijzigen in verband met de noodzakelijke versterking van het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet wapens en munitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 4, tweede lid, wordt toegevoegd:

Onze Minister kan de korpschef machtigen tot uitvoering van artikel 6a, eerste lid, onderdelen b, c en d, en derde lid.

B

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a
  • 1. Ontheffingen op grond van artikel 4, erkenningen op grond van artikel 9 en verloven op grond van de artikelen 28, 29 en 32 worden, onverminderd het bepaalde in de artikelen 6 en 7, slechts verleend indien:

    • a. de aanvraag door de aanvrager in persoon is gedaan, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;

    • b. de aanvrager heeft meegewerkt aan een door Onze Minister aangewezen onderzoek op grond waarvan kan worden beoordeeld of er verhoogde kans is op de situatie bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b;

    • c. de aanvrager ten minste drie referenten heeft opgegeven, onder verstrekking van hun contactgegevens, bij wie navraag kan worden gedaan naar de aanvrager, en

    • d. de aanvrager in persoon aanwezig is geweest bij de controle door de korpschef van de op het adres van de aanvrager getroffen voorzieningen voor de opslag van wapens en munitie.

  • 2. Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvrager die reeds in het bezit is van een in het eerste lid genoemde erkenning, verlof of ontheffing waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef of Onze Minister, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

  • 3. De in het eerste lid genoemde erkenningen, verloven en ontheffingen worden aan degene aan wie zij worden verleend, in persoon uitgereikt.

  • 4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gegeven over het bepaalde in het eerste en tweede lid. Deze regels kunnen in elk geval betrekking hebben op het door Onze Minister aangewezen onderzoek, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, en de selectie van referenten als bedoeld in het eerste lid, onderdeel c. Ook kan de plaats waar de aanvraag moet worden gedaan worden bepaald.

C

Na artikel 7 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a
  • 1. De officier van justitie verstrekt over aanvragers van een erkenning, verlof of ontheffing als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, of een jachtakte op grond van artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Flora- en faunawet, de hem op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, bekende gegevens inzake inbewaringstellingen, als bedoeld in artikel 20 van die wet, en rechterlijke machtigingen, als bedoeld in de artikelen 2 en 14a van die wet, op diens verzoek aan de korpschef.

  • 2. De officier van justitie verstrekt over houders van een erkenning, verlof of ontheffing als bedoeld in artikel 6a, eerste lid, of een jachtakte op grond van artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Flora- en faunawet, de hem op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, bekende gegevens inzake inbewaringstellingen, als bedoeld in artikel 20 van die wet, en rechterlijke machtigingen, als bedoeld in de artikelen 2 en 14a van die wet, en de wijzigingen daarvan, terstond aan de korpschef.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gegeven over de wijze van verstrekking van de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevens.

Artikel 7b

Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in artikel 6a, eerste lid, onderdeel b en c, en artikel 7a, eerste lid, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12 van de Wet politiegegevens niet van toepassing.

ARTIKEL II

De Flora- en faunawet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 38 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 38a
  • 1. De jachtakte wordt, onverminderd het bepaalde in de artikelen 39 en 40, slechts verleend indien:

    • a. de aanvraag door de aanvrager in persoon is gedaan, onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs;

    • b. de aanvrager heeft meegewerkt aan een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie op grond van artikel 6a, eerste lid, onderdeel b, Wet wapens en munitie aangewezen onderzoek;

    • c. de aanvrager ten minste drie referenten heeft opgegeven, onder verstrekking van hun contactgegevens, bij wie navraag kan worden gedaan naar de aanvrager, en

    • d. de aanvrager in persoon aanwezig is geweest bij de controle door de korpschef van de op het adres van de aanvrager getroffen voorzieningen voor de opslag van wapens en munitie.

  • 2. Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvrager die reeds in het bezit is van een jachtakte waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen b, c of d, naar het oordeel van de korpschef, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 39, eerste lid onderdeel e.

  • 3. De jachtakte wordt aan degene aan wie zij wordt verleend, in persoon uitgereikt.

  • 4. Op de gegevens die ter uitvoering van het bepaalde in het eerste lid, onderdeel b en c, worden verwerkt zijn de artikelen 8 tot en met 12 van de Wet politiegegevens niet van toepassing.

  • 5. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op de aanvrager die een aanvraag doet voor een jachtakte als bedoeld in artikel 45, eerste lid.

B

In artikel 42, vierde lid, wordt na ‘artikel 41, eerste lid, aanhef en onderdeel c’ ingevoegd: , of omdat niet is voldaan aan artikel 38a, eerste of derde lid.

ARTIKEL III

Onze Minister van Veiligheid en Justitie zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.

ARTIKEL IV

PM: SAMENLOOP met wetsvoorstel 32 399 Regels voor het kunnen verlenen van verplichte zorg aan een persoon met een psychische stoornis (Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg), ingediend bij Koninklijke Boodschap op 4 juni 2010.

SAMENLOOP met wetsvoorstel 33 348 Regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming) ingediend bij Koninklijke Boodschap op 20 augustus 2012.

ARTIKEL V

  • 1. Artikel 6a, tweede lid, van de Wet wapens en munitie is slechts van toepassing op degene aan wie sinds de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel B, van deze wet, met toepassing van artikel 6a, eerste lid, van de Wet wapens en munitie een in dat artikellid genoemde ontheffing, erkenning of verlof is verleend.

  • 2. Artikel 38a, tweede lid, van de Flora- en faunawet is slechts van toepassing op degene aan wie sinds de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel A, van deze wet, met toepassing van artikel 38a, eerste lid, van de Flora- en faunawet een jachtakte als bedoeld in artikel 38, eerste lid, onderdeel a, van de Flora- en faunawet is verleend.

  • 3. Het in het eerste en tweede lid bepaalde is in het eerste jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing op degenen die op de dag van inwerkingtreding van deze wet wel de leeftijd van 25 jaar, maar nog niet de leeftijd van 60 jaar hebben bereikt.

  • 4. Het in het eerste en tweede lid bepaalde is in het tweede jaar na inwerkingtreding van dit artikel niet van toepassing op degenen die op de dag van inwerkingtreding van deze wet wel de leeftijd van 26 jaar, maar nog niet de leeftijd van 41 jaar hebben bereikt.

ARTIKEL VI

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

MEMORIE VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding
1.1 Aanleiding

Dit wetsvoorstel strekt tot wijziging van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm) en de Flora- en faunawet. Aanleiding is het feit dat gebleken is dat het huidige stelsel van bevoegdheidsdocumenten voor het bezit van vuurwapens en munitie nog onvoldoende veiligheidsmechanismen bevat ten aanzien van de vraag of iemand een wapen blijvend kan worden toevertrouwd. Dat vraagt om aanvulling. De Onderzoeksraad voor Veiligheid heeft, naar aanleiding van het schietincident in 2011 in Alphen aan den Rijn, het stelsel ter beheersing van het legale wapenbezit onderzocht en enkele aanbevelingen gedaan over hoe dit stelsel te versterken.1 Deze aanbevelingen hielden onder meer in dat zou moeten worden gekomen tot een regeling die de belanghebbende verplicht meer inzicht te verschaffen in zaken over zijn persoonlijke situatie die relevant zijn voor de beoordeling van de vraag of er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd. De Onderzoeksraad beveelt in zijn rapport een ‘omkering van de bewijslast’ aan: niet de politie moet aantonen dat een aanvrager ongeschikt is, maar de aanvrager moet aantonen dat hij wel geschikt is. Hierbij kan, aldus de Onderzoeksraad, bijvoorbeeld gedacht worden aan een verklaring van een arts, een psychologische test of een verklaring van huisgenoten. In de reactie op het rapport van de Onderzoeksraad heeft de toenmalige minister van Veiligheid en Justitie aangegeven op welke wijze hij uitvoering geeft aan de aan hem gerichte aanbevelingen.2 Met de Tweede Kamer is hierover op 6 december 2012 overleg gevoerd.3 Nadien heeft een aantal wijzigingen plaatsgevonden van de Regeling wapens en munitie4 en de Circulaire wapens en munitie5, waarmee voor een belangrijk deel uitvoering is gegeven aan de aangekondigde versterking van controle op het legale wapenbezit in de schietsport.

1.2 Doelstelling

De in dit voorstel neergelegde wijziging in het stelsel ter beheersing van legaal wapenbezit, strekt er toe verdergaand te waarborgen dat legale wapens alleen in handen komen en zijn van diegenen die kunnen omgaan met de vergaande verantwoordelijkheid die wapenbezit, en dan met name van vuurwapens, met zich brengt. Dit resulteert in een verzwaarde screening voor wapenbezitters. In 2012 hadden in Nederland ongeveer 70.000 mensen een particulier wapenverlof of jachtakte. Samen bezaten zij bijna 168.000 wapens.6 Ieder wapen levert, in handen van iemand die daar niet geschikt voor is, potentieel risico op voor de samenleving. Een tragisch voorbeeld van hoe zaken in dat kader mis kunnen lopen is het hierboven aangehaalde schietincident in de gemeente Alphen aan den Rijn in 2011, waarbij zes mensen zijn doodgeschoten en zestien mensen zijn verwond door iemand die legaal in het bezit was van wapens.

Wapenbezit door particulieren is onder de Wwm mogelijk als zij voor het voorhanden hebben van een wapen een redelijk belang hebben. Het uitgangspunt in de Wwm is altijd geweest dat niet gauw zal aangenomen worden dat een redelijk belang het vordert dat een particulier een wapen voorhanden heeft. Toch zijn er een aantal gerechtvaardigde doelen waarvoor wapenbezit mogelijk is gemaakt. In de Circulaire wapens en munitie 2015 (hierna: Cwm 2015) is geregeld in welke gevallen en onder welke voorwaarden er sprake is van een ‘redelijk belang’ als bedoeld in artikel 28 van de Wwm. Zo kan onder bepaalde voorwaarden de beoefening van de schietsport een redelijk belang opleveren. Hetzelfde geldt – voor bepaalde wapens – voor bestrijding van wildschade overeenkomstig de Flora- en faunawet. Dat uitgangspunt wordt met dit wetsvoorstel niet verlaten. Legaal wapenbezit moet ook voor particulieren mogelijk blijven.

Een verlof tot het voorhanden hebben wordt echter, behoudens het redelijk belang-vereiste, slechts verleend indien de aanvrager geen gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen. Hier moet een afweging in worden gemaakt. Deze veiligheidsafweging is de laatste jaren, met name voor de verlofhouders ten behoeve van de schietsport, al sterker ingezet, maar dient verder te worden bestendigd. Ook dient de informatiepositie van de overheid in verband met de te maken afweging te worden verbeterd, waarbij met oog voor de belangen van de aanvrager deze afweging zo veel mogelijk op basis van objectiveerbare gegevens plaatsheeft. De noodzaak voor de overheid om over meer informatie te beschikken is onder meer gebleken uit de impact die het schietincident in Alphen aan den Rijn voor slachtoffers en nabestaanden heeft gehad. Er moet gericht op de inschatting van het gevaar dat een wapenbezitter mogelijk vormt, een wettelijk systeem komen dat meer zekerheid biedt over de psychische gesteldheid van de aanvrager en bezitter van een wapenverlof. Het verlenen van toestemming tot het houden van een vuurwapen, moet niet kunnen plaatsvinden als er objectiveerbare gegevens zijn dat de aanvrager met een vuurwapen een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of veiligheid kan vormen. Het maakt voor de veiligheidsafweging niet uit voor welk doel iemand stelt een wapen te willen hebben. Dat kan de jacht of schietsport zijn, een wapenverzameling of de schutterij. Op het moment dat een vuurwapen gebruikt wordt buiten de structuur en setting van een schietvereniging, of andere georganiseerde vormen van wapengebruik, kan dit een gevaar voor de samenleving opleveren. Dit gevaar is in potentie steeds aanwezig, zodat van eenieder die een wapen in zijn bezit wil hebben met de grootst mogelijke zekerheid moet worden vastgesteld dat hij met de verantwoordelijkheid die dat met zich brengt kan omgaan.

De Wwm kent verschillende soorten bevoegdheidsdocumenten die legaal bezit van een (vuur)wapen mogelijk maken. Dat zijn een erkenning, ontheffing en verlof. Daarnaast geeft een jachtakte op grond van de Flora- en faunawet een uitzondering op het verbod een vuurwapen voorhanden te hebben. Dit voorstel ziet op al deze bevoegdheidsdocumenten. De aanvragers en houders hiervan moeten beter dan voorheen worden gescreend op veiligheidsrisico’s. Het initiatief voor het aanleveren van informatie komt grotendeels bij de aanvrager te liggen. Hij moet bijvoorbeeld deelnemen aan een psychologische test en referenten opgeven. Als de aanvrager deze informatie niet beschikbaar wil stellen, wordt de aanvraag om die reden afgewezen.

2. Inhoud voorstel
2.1 Verzwaarde screening wapenbezitters

De verzwaarde screening die in dit wetsvoorstel wordt voorgesteld, bestaat uit de volgende elementen: (a) een verplichte aanvraag in persoon, met een verplichte psychologische test en opgave van referenten, alsmede persoonlijke aanwezigheid bij controle op de opslagmogelijkheden voor wapens in het huis of bedrijf van de aanvrager, (b) een controle op verplichte psychiatrische opnames in het verleden bij de aanvraag en (c) een doorlopende controle op psychiatrische opnames voor houders van een bevoegdheidsdocument.

  • a. Ten behoeve van de veiligheidsafweging door de korpschef mag in het geval van wapenbezit ook een vergaande inspanning van de aspirant-wapenbezitter worden verlangd. Iedereen die op legale wijze in het bezit is gekomen van een wapen of munitie, kan immers door omstandigheden toch een risico voor zichzelf of voor anderen gaan vormen. De aanvrager krijgt een uitgebreide en actieve informatieplicht, op grond waarvan de korpschef die op de aanvraag tot het bevoegdheidsdocument moet beslissen, tot een onderbouwde en van zo veel mogelijk zekerheden voorziene beslissing kan komen. Dit geeft invulling aan de aanbeveling van de Onderzoeksraad om te komen tot een omkering van de bewijslast. Wapenbezit wordt op grond van de Wwm toegestaan aan degene die een ontheffing op grond van artikel 4, dan wel een erkenning op grond van artikel 9 of een verlof op grond van de artikelen 28, 29 en 32 heeft. Voor het bezit van een vuurwapen ten behoeve van de jacht is een jachtakte nodig. Iemand die een dergelijk bevoegdheidsdocument tot het bezit van een wapen wil verkrijgen, moet voortaan actief aantonen dat hem dit bezit kan worden toevertrouwd. Dit gebeurt onder meer door de verplichte medewerking aan een onderzoek naar zijn psychische gesteldheid. Hiertoe is een speciale test ontwikkeld door het Trimbosinstituut, waarmee risicofactoren inzake de persoon van de aanvrager kunnen worden gewogen. Deze test wordt nader toegelicht in paragraaf 2.3. De actieve informatieplicht voor de aanvrager bestaat uit verschillende elementen. Er is gezocht naar een evenwicht tussen noodzakelijke administratieve verplichtingen en persoonlijk contactmomenten. De invulling van de actieve informatieplicht wordt nader omschreven in paragraaf 2.2.

  • b. De informatiepositie van de korpschef wordt in dit wetsvoorstel verbeterd door te bepalen dat van iedere aanvrager voor een bevoegdheidsdocument tot het bezit van een wapen, door de officier van justitie de beschikbare gegevens over de aanvrager inzake inbewaringstellingen, als bedoeld in artikel 20 van de Wet bijzondere opnemingen psychiatrische ziekenhuizen (hierna ook: BOPZ), en rechterlijke machtigingen, als bedoeld in de artikelen 2 en 14a van die wet, bekend moeten worden gemaakt. Informatie over gedwongen psychiatrische opnames is van belang bij de afweging of iemand een wapen kan worden toevertrouwd, aangezien een gedwongen opname alleen dan aan de orde is indien iemand een gevaar voor zichzelf of anderen vormt. Als blijkt dat sprake is van gedwongen opname in het verleden, is er aanleiding verder onderzoek te doen naar de geschiktheid van de aanvrager. Hoe korter geleden de opname, hoe waarschijnlijker de conclusie dat de persoon (nog) geen wapen kan worden toevertrouwd. Uitgangspunt is dat het bezit van wapens en munitie moet alleen worden toegestaan als aan de grootst mogelijk zekerheid dat dit veilig kan worden geacht, is voldaan.

  • c. Daarnaast wordt ook een permanente controle van wapenbezitters op grond van opnames onder de BOPZ mogelijk gemaakt. Dat houdt in dat de officier van justitie nieuwe meldingen en wijzigingen die hem bekend zijn op grond van de BOPZ van personen die een bevoegdheidsdocument tot het bezit van een wapen hebben, direct aan de korpschef doorgeeft. Op grond hiervan kan een betere risicotaxatie in het kader van de beheersing van legaal wapenbezit worden gemaakt.

De hiervoor beschreven verzwaarde screening ziet op personen die voor langere tijd een wapen in hun bezit mogen hebben. Deze screening zijn onder de Wwm niet nodig voor krijgsmacht, politie en de overige openbare dienst, omdat hiervoor reeds voldoende veiligheidsmechanismen op andere gronden gelden. De bij deze diensten werkzame personen worden bij aanvang van hun functie uitgebreid gescreend op hun psychische gesteldheid. De gezagsrelatie waarbinnen zij hun werk doen en het vuurwapen onder zich hebben geeft voldoende veiligheidsgaranties. Als zij buiten hun functie een bevoegdheidsdocument voor een wapen aanvragen, gelden de normale regels zoals die voor iedereen gelden. Iedere houder van een bevoegdheidsdocument voor het bezit van een vuurwapen zal in de toekomst ten minste één maal verzwaard worden gescreend.

2.2 Informatieplicht bij aanvraag

De toekenning van een wapenverlof is in Nederland geen vanzelfsprekend recht. Het is niet verantwoord om aan iemand die – door oorzaken van zowel interne, als externe aard – onder sterke psychische druk staat, wat tot uitdrukking komt in een onvoorspelbaar gedragspatroon of (bijvoorbeeld) alcohol- en drugsmisbruik en waarbij de indruk bestaat dat de vergunninghouder zichzelf onvoldoende in de hand heeft, het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie toe te vertrouwen. In het bezit van een vuurwapen zou de vergunninghouder op enig moment een gevaar zijn voor zichzelf of voor de openbare orde en veiligheid.

Dergelijke (persoonlijkheids)kenmerken kunnen uit verschillende bronnen en op verschillende manieren blijken. Het is, gezien het gevaar dat het bezit van wapens en munitie met zich meebrengt, gewenst veel controlemogelijkheden in te bouwen.

De voorgestelde wijzigingen in de aanvraagprocedure hebben tot gevolg dat het accent voor de beoordeling of er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd, verschuift van de verlofverlener naar de aanvrager. De plicht om de korpschef op diverse manieren te informeren, komt meer dan voorheen bij de aanvrager te liggen. Dit betreft een uitgebreide en actieve informatieplicht. Als de aanvrager niet bereid of in staat is hieraan mee te werken of te voldoen, wordt het bevoegdheidsdocument niet verstrekt.

In het belang van de algehele veiligheid wordt sinds 2011 meer dan voorheen gescreend op de psychische gesteldheid van de aanvragers en houders van een wapenverlof of jachtakte.7 Deze extra maatregelen zijn zoveel mogelijk vooruitlopend op de met dit wetsvoorstel voorgestelde wijzigingen van de Wwm getroffen. Op dit moment vindt onderzoek naar de psychische gesteldheid, op grond van de Cwm 2015, plaats aan de hand van een schriftelijk vragenformulier. Ook wordt bij de aanvraag voor een bevoegdheidsdocument naar referenties gevraagd. Raadpleging van referenten is in binnen- en buitenland een goed gebruik bij screening (voor een wapenverlof) aangezien referenten de aanvrager persoonlijk kennen gedurende een langere periode. Uitgangspunt is, zo is reeds geldend beleid, dat van de referenten één uit de sociale omgeving moet komen en een uit de jacht- c.q. schietsport of de groep waaruit een ander redelijk belang voor een wapenverlof, erkenning of vrijstelling voortkomt. Een derde referent kan worden opgegeven naar keuze. Informatie over de (beoogd) wapenbezitter kan reeds bekend zijn omdat deze is opgenomen in de registers van de politie en/of justitie, maar informatie kan ook afkomstig zijn van de beoogd wapenbezitter zelf, of van mensen in zijn omgeving, zoals vrienden, familie, collega’s of leden van de schietverenging. Ter onderstreping van het belang van het gebruik van referenten is door de Onderzoeksraad voor Veiligheid gesteld dat voor de sociale omgeving van een betrokkene kenmerkend is dat de relaties daarin doorgaans divers van aard en intensiteit zijn en dus een goed oordeel over betrokkene kunnen geven.

Uit de reactie van de van de KNSA tijdens de consultatie komt naar voren dat zij een verplichting voor opgave van twee referenten voldoende acht. De politie is voorstander van drie referenten. De toenmalige minister van Veiligheid en Justitie heeft in zijn voortgangsbrief over de uitvoer van de aanbevelingen na het schietincident in Alphen aan den Rijn aan de Tweede Kamer gemeld dat het uitgangspunt bij de versterking van het stelsel het raadplegen van drie referenten is.8 Het onderzoek is bij drie opgegeven referenten weliswaar iets uitgebreider dan bij twee, maar het verhoogt ook de betrouwbaarheid van de uitkomst. Hiermee draagt het bij aan een betere risicotaxatie in het kader van de beheersing van het legaal wapenbezit. In dit wetsvoorstel wordt de medewerking aan de het voorzien van informatie wettelijk verplicht gesteld en is bijvoorbeeld de navraag bij referenten niet langer enkel een middel dat de korpschef kan inzetten om voldoende informatie te vergaren om de aanvraag te beoordelen, maar wordt de weigering om referenten op te geven een absolute afwijzingsgrond. Hier is voor gekozen om zeker te stellen dat in het aanvraagproces alle mogelijke middelen om de geschiktheid van de aanvrager te beoordelen aan bod komen en de aanvrager er zelf voor verantwoordelijk te maken dat alle informatie die van belang is voor de aanvraag wordt verstrekt.

Het belang van persoonlijk contact met de aanvrager tijdens de afhandeling van zijn aanvraag wordt op een aantal momenten in het proces wettelijk geborgd. De aanvraag moet in persoon worden gedaan en de aanvrager is verplicht zelf aanwezig te zijn bij de controle die wordt gehouden op de wijze waarop wapens bij de aanvrager thuis of in zijn bedrijf zullen worden bewaard. Ook moet degene aan wie een bevoegdheidsdocument wordt verleend dit in persoon afhalen.

2.3 De e-screener

In dit wetsvoorstel wordt teneinde een nadere weging over de persoon en de persoonskenmerken van de aanvrager mogelijk te maken, de aanvrager zoals gezegd verplicht mee te werken aan een onderzoek, waarmee kan worden bepaald of de aanvrager op grond van persoonlijkheidskenmerken, persoonlijke omstandigheden of middelengebruik, of een combinatie hiervan, een verhoogd risico op gevaarlijk gebruik of misbruik van wapens of munitie oplevert. Dit onderzoek zal worden afgenomen in de vorm van een digitale vragenlijst: de e-screener. Op grond van de uitslag hiervan wordt een indicatie aan de korpschef gegeven van de psychische gesteldheid van de aanvrager. De vergunning moet geweigerd worden als er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd.

Het aanvraagproces wordt zodanig ingericht dat de e-screener onder toezicht op het politiebureau moet worden ingevuld. De e-screener is een computergestuurde vragenlijst, die is samengesteld uit zoveel mogelijk (onderdelen van) gevalideerde vragenlijsten die risicofactoren en daderkarakteristieken meten. Omdat er veel risicofactoren te benoemen zijn, is het belangrijk om op te merken dat het niet zozeer gaat om het meten van zo veel mogelijk risicofactoren, maar juist te kijken naar specifieke combinaties van risicofactoren of cumulatie van specifieke risicofactoren. Naast de risicofactoren zijn specifieke daderkarakteristieken van belang. Het gaat bijvoorbeeld om impulsiviteit, gebrek aan empathie, egocentrisme, suïcidaliteit, narcistische krenking en extremisme. De keuze voor de risicofactoren en daderkarakteristieken die zijn opgenomen in de e-screener, komt voort uit literatuuronderzoek en bevraging van experts. De volgende risicofactoren zijn als uitgangspunt genomen bij het nader ontwikkelen van ijkpunten om de psychische gesteldheid van de aanvrager van een bevoegdheidsdocument te beoordelen:

  • klinische factoren (psychische stoornis, verslaving, gedwongen opname, forensische zorg en suïcidale gedachten);

  • stressvolle omstandigheden (problemen in relationele sfeer, problemen in de arbeidssfeer of opleiding, gebrekkig sociaal steunsysteem en stressvolle levensomstandigheden), en

  • specifieke kenmerken van de aanvrager (agressie, crimineel gedrag, impulsiviteit en zelfregulatie, zelfstandige handelingsbekwaamheid, bovennormale fascinatie voor wapens en/of geweld, extreme uitingen en/of uitingen van radicalisering).9

Op grond van vastgestelde risicoprofielen worden de gemeten resultaten gewogen. Deze weging leidt tot bepaalde uitkomst van de e-screener. De test is opgebouwd uit een aantal standaard vragen zoals die ook bij een psychologisch onderzoek zouden worden gesteld. De weging van de antwoorden en de waarde die aan een gewogen combinatie moet worden gegeven wordt door een computerprogramma op basis van gevalideerde algoritmen uitgevoerd. Dit geeft op een snelle en efficiënte manier een oordeel dat anders door een psycholoog of psychiater zou moeten worden gegeven. In de medische wetenschap komt het vaker voor dat op professionele kennis gebaseerde beslissingsschema’s worden geautomatiseerd

Er wordt niet voorgesteld dat een negatieve indicatie uit de controle bij de officier van justitie van BOPZ-gegevens of een negatieve uitslag van de e-screener onvermijdelijk leidt tot afwijzing van de aanvraag voor het bevoegdheidsdocument. Of het bevoegdheidsdocument wordt verleend, blijft afhangen van het oordeel van de korpschef over de geschiktheid van de betrokkene, waarbij alle informatie wordt gewogen. Ook is het denkbaar dat de aanvrager, in geval van een negatieve uitslag van de e-screener een eigen onderzoek laat verrichten en de conclusie hiervan aan de korpschef overlegt. De korpschef betrekt deze informatie uiteraard bij zijn oordeel over de geschiktheid van betrokkene en zal als hij toch tot de conclusie komt dat de aanvrager een wapen niet kan worden toevertrouwd, moeten motiveren dat het geleverde tegenbewijs niet tot een ander oordeel leidt. Overigens is het ook niet zo dat een positieve uitslag van de e-screener automatisch leidt tot een toewijzing van het verlof.

Er zijn nog diverse andere factoren die door de korpschef in zijn beslissing worden meegenomen. Zo mag een aanvrager van een in de Wwm genoemde vergunning niet in de acht jaren voorafgaand aan de aanvraag bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een (on)voorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd, het plegen van een misdrijf waarbij geweld of bedreiging met geweld heeft plaatsgevonden, het plegen van een misdrijf of overtreding op grond van de Wet wapens en munitie of het plegen van een misdrijf of overtreding op grond van de Opiumwet. Tevens mag hij niet binnen de laatste vier jaren bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak zijn veroordeeld wegens het plegen van een misdrijf waarbij een geldboete of een taakstraf is opgelegd.

2.4 Melding van gedwongen opnames

Een van de conclusies van de Onderzoeksraad voor Veiligheid is dat het stelsel met inbegrip van de uitvoering, een aantal zwakke plekken kende. In het stelsel was niet of onvoldoende gewaarborgd dat de politie, die moet bepalen of er vrees voor misbruik, bestaat, daadwerkelijk kan beschikken over de informatie die daarvoor nodig is. Er is gebleken dat onder het huidige stelsel belangrijke risicofactoren onopgemerkt konden blijven. Hoewel de politie vaak aanwezig is bij een gedwongen opname ter assistentie van het medisch personeel wordt bij een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis, waarbij géén politieassistentie wordt verleend, niet aan de politie gerapporteerd. Daardoor kunnen deze gevallen bij de korpschef onbekend blijven.

Naar aanleiding van het schietincident in 2011 is overwogen of aan artsen een meldplicht zou moeten worden opgelegd indien hun patiënten naar hun mening ongeschikt zijn om vuurwapen en munitie in hun bezit te hebben. Dit is echter een middel dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden ingezet vanwege het vertrouwen dat nodig is tussen de behandelaar en zijn patiënt. Bovendien kan een arts er niet min of meer standaard van uitgaan dat zijn patiënt een wapen tot zijn beschikking heeft. De groep wapenbezitters in Nederland vormt nog geen 0,45 procent van de totale bevolking. Dit afwegende is niet voor een wettelijke meldplicht voor artsen gekozen.

Tegelijkertijd is het uitgangspunt geweest dat een gedwongen psychiatrische opname zodanig zwaarwegend is dat dit niet onbekend mag blijven bij de korpschef als het gaat om personen die de beschikking gaan krijgen of hebben over een wapen. Het criterium voor gedwongen opname ligt immers heel dicht bij de overweging dat iemand een wapen niet kan worden toevertrouwd; hij levert een gevaar voor zichzelf of zijn omgeving op. In dit wetsvoorstel wordt daarom geregeld dat de korpschef van maatregelen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen jegens wapenbezitters, via de officier van justitie, op de hoogte wordt gesteld. De officier wordt op grond van de artikelen 9, tweede lid, 11, 14d, tweede lid, 25, 34k, 58 en 58a van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen – en omdat hij in procedures tot verkrijging van een rechterlijke machtiging altijd optreedt als verzoeker – steeds geïnformeerd over beslissingen aangaande gedwongen opnames. Om zijn publiekrechtelijke taak onder deze wet goed te kunnen uitvoeren, verwerkt de officier van justitie de persoonsgegevens van personen die gedwongen zijn opgenomen. Hierbij moet hij in overeenstemming handelen met de Wet bescherming persoonsgegevens. In de praktijk zal het waarschijnlijk niet vaak voor komen dat blijkt dat een aanvrager van een bevoegdheidsdocument voor een vuurwapen in het verleden gedwongen opgenomen is geweest. Toch rechtvaardigt het veiligheidsrisico dat een ‘BOPZ-verleden’ met zich brengt dat dit feit door de officier van justitie altijd wordt gecontroleerd. De verplichting voor de officier van justitie wordt zo vormgegeven dat wordt gecontroleerd of de aanvrager in het registratiesysteem van het OM inzake de BOPZ-gegevens voorkomt. De korpschef wordt zodoende niet van alle BOPZ-gevallen op de hoogte gesteld. Alleen van degenen die een aanvraag doen voor een bevoegdheidsdocument.

De meldingen door de officier van justitie worden gedaan op verzoek van de korpschef voor aanvragers van een bevoegdheidsdocument, maar vervolgens ook – permanent – voor wapenbezitters.

Op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel b, Wwm kunnen de in de wet genoemde bevoegdheidsdocumenten voor wapenbezit worden ingetrokken indien er aanwijzingen zijn dat de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd.10 Een zeer concrete aanwijzing hiervoor moet worden aangenomen als aan degene die een wapen bezit, een maatregel op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen is opgelegd. Om zich over veranderde omstandigheden in de persoonlijke situatie van een wapenbezitter een oordeel te kunnen vormen is de korpschef doorgaans afhankelijk van signalen van derden. In sommige gevallen kan vanwege het medisch beroepsgeheim geen melding worden gedaan, terwijl er wel sprake is van een ernstige situatie. Dit geldt met name indien iemand een acuut gevaar vormt voor zichzelf of zijn omgeving en er op grond daarvan maatregelen op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen worden getroffen. Daarom is in deze tevens gekozen voor een doorlopende meldplicht door de officier van justitie.

De korpschef krijgt geen verdere informatie dan dat de opname heeft plaatsgevonden; hetgeen voor hem aanleiding moet zijn voor nader onderzoek naar de houder van het bevoegdheidsdocument.

Op basis van de melding van de officier van justitie over een wapenbezitter zal de politie zo snel mogelijk overgaan tot het weghalen van de wapens en de munitie, waarover de houder van het bevoegdheidsdocument immers, vanwege zijn opname, geen zeggenschap meer kan uitoefenen. De concrete bevoegdheid daarvoor bestaat reeds op grond van artikel 8, tweede lid, Wwm. Zodra er weer contact mogelijk is met de vergunninghouder zal de korpschef zich (opnieuw) een oordeel vormen over diens geschiktheid om over een wapen te beschikken. De verwachting is dat dit veelal, gelet op de recente opname (nog) niet het geval zal zijn. Het bevoegheidsdocument zal dan worden ingetrokken.

De uitvoering van de meldplicht voor de officier van justitie zal plaatsvinden middels een koppeling tussen enerzijds het BOPZ-OMNIS systeem van het Openbaar Ministerie en anderzijds het politiesysteem VERONA. Daarbij zal op basis van een zogenaamd hit-no-hit-systeem geautomatiseerd worden gecontroleerd of degenen die in het BOPZ-OMNIS voorkomen ook in VERONA staat. Indien dat het geval is (dus bij een ‘hit’) wordt dit feit in VERONA geregistreerd en zichtbaar voor de politie. Van de betreffende bevoegdheidsdocumenthouder wordt dan enkel gemeld dat hij voorkomt in het BOPZ-OMNIS register.

3. Privacyaspecten

Het invoeren van de verzwaarde en permanente screening moet worden beoordeeld in het licht van het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, zoals neergelegd in artikel 10 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Uit de bescherming van dit recht vloeit voort dat een inbreuk hierop alleen toegestaan is wanneer dit noodzakelijk is in een democratische samenleving, in het belang van de openbare veiligheid of de voorkoming en vervolging van strafbare feiten, of ter bescherming van de rechten of vrijheden van anderen. Een dergelijke inmenging moet bij wet zijn voorzien. Artikel 8 van het EVRM en de daarop gebaseerde jurisprudentie stellen ook eisen aan de kwaliteit van de wettelijke regeling. Deze moet voor de burger voldoende toegankelijk en kenbaar zijn. Dit laatste betekent dat de regeling voldoende precies moet zijn geformuleerd, zodat de burger vooraf kan weten onder welke omstandigheden bevoegdheden mogen worden toegepast. De burger moet in staat zijn om de gevolgen te overzien die de nationale wetgeving voor hem heeft. De regeling moet bovendien waarborgen bieden tegen willekeurige inmenging door de overheid in het persoonlijke leven van de burger en tegen misbruik van bevoegdheid. Deze eis weegt zwaarder naarmate een bevoegdheid meer ingrijpend is.

Op de aanvraag van een wapenverlof of jachtakte wordt beslist door de korpschef van de politie. De verwerking van gegevens daarbij wordt genormeerd door de Wet politiegegevens. Hier zijn procedurele waarborgen aan verbonden. De verzwaarde screening bij de aanvraagprocedure en de verstrekking van BOPZ-gegevens van aanvragers en houders van een bevoegdheidsdocument voor een wapen, brengen een inmenging in het recht op bescherming van het privéleven voor deze personen met zich mee. Deze inmenging moet zo beperkt mogelijk zijn. Daarom wordt voorgesteld de artikelen 8 tot en met 12 van de Wet politiegegevens op grond waarvan verdere verwerking van verzamelde persoonsgegevens is toegestaan, niet van toepassing te verklaren op de gegevens die in het kader van de e-screener en de BOPZ-melding door de officier van justitie, worden verstrekt. Deze gegevens mogen daarmee niet voor andere doelen worden gebruikt of verstrekt. De korpschef kan op grond van de Wet politiegegevens wel de bij de aanvraag van een bevoegdheidsdocument verstrekte informatie aanvullen met overige politiegegevens.

Er worden, behoudens de opgegeven referenten, alleen gegevens verstrekt en verwerkt van personen die een aanvraag doen voor een bevoegdheidsdocument voor wapenbezit of reeds een wapen in hun bezit hebben. De inmenging in het privéleven van aanvragers of houders van een bevoegdheidsdocument dat wapenbezit mogelijk maakt, is gezien de veiligheidsrisico’s bij wapenbezit noodzakelijk gebleken. Uitgangspunt is, zoals gezegd, dat het in beginsel niet verantwoord is om aan iemand die – door oorzaken van zowel interne als externe aard – onder psychische druk staat, het voorhanden hebben van wapens en munitie toe te vertrouwen. De voorgestelde zwaardere screening voldoet aan het subsidiariteitvereiste, omdat de psychische gesteldheid en persoonlijkheidskenmerken van de aanvrager van een bevoegdheidsdocument dat wapenbezit mogelijk maakt, naast strafrechtelijke antecedenten, van doorslaggevend belang zijn bij de afweging of dit bezit een onaanvaardbaar risico met zich brengt.

Het beginsel van proportionaliteit houdt in dat het belang dat wordt gediend in verhouding moet staan tot de omvang van de beperking van de persoonlijke levenssfeer. Daarom is gekozen voor een duidelijke doelbinding bij het gebruik van de persoonsgegevens die op grond van de voorgestelde artikelen 6a, eerste lid, onderdeel b en c, en 7a, eerste lid, Wwm en artikel 38a, eerste lid, onderdeel b en c, Flora- en Faunawet worden verstrekt. De gegevens die afkomstig zijn uit de e-screener, de BOPZ-meldingen van de officier van justitie en de gegevens van referenten stellen de korpschef (of, in geval van ontheffing op grond van artikel 4 Wwm, de minister van Veiligheid en Justitie) in staat om tot een afweging te komen over de vraag of er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd, dan wel door hem van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt.

Medische gegevens van burgers mogen alleen dan door de overheid worden gebruikt als er sprake is van een zwaarwegend belang. De conclusie is dat dit in het kader van wapenbeheersing het geval is. Door wapenbezit kan een substantieel gevaar voor de houder zelf of anderen ontstaan. Dit rechtvaardigt de drempel die door de aanvrager moet worden genomen om de vergunning te verkrijgen.

Het op een andere wijze verkrijgen van de benodigde gegevens voor de beoordeling of er sprake van is dat een wapen de aanvrager of verlofhouder niet (langer) kan worden toevertrouwd, bijvoorbeeld door het opleggen van een meldplicht aan de arts, is niet mogelijk bevonden. Door het gebruik van de e-screener kan het beroepsgeheim van artsen ongemoeid blijven. Hetzelfde geldt voor de verplichte BOPZ-meldingen door de officier van justitie.

4. Regeldruk en financiële kosten
4.1. Lasten voor de burger

Om de regeldrukgevolgen en financiële gevolgen van nieuwe wetgeving in kaart te brengen moeten de nalevingskosten van wetsvoorstellen worden berekend.

De Wet wapens en munitie kent de mogelijkheden om voor burgers uitzonderingen te creëren op het verbod van bezit van een wapen. Deze mogelijkheden blijven in stand maar de veiligheidsafweging die daarbij moet worden gemaakt rechtvaardigt een zwaarder screeningsproces. Om te bereiken dat de aanvragen voor een bevoegdheidsdocument voor wapenbezit beter kunnen worden beoordeeld, wordt met dit wetsvoorstel een actieve informatieplicht voor aanvragers opgelegd. Dit brengt lasten voor de burger die een wapen wil bezitten met zich mee. Deze lasten zijn – gezien de gevaarzetting door onvoldoende geclausuleerd bezit van vuurwapens – gerechtvaardigd.

Bij het opstellen van dit voorstel is een aantal opties overwogen teneinde het in verband met de veiligheidsafweging gewenste inzicht in de psychische gesteldheid van aanvragers van een bevoegheidsdocument en wapenbezitters te verkrijgen zonder daarmee onnodige lasten te creëren. Zoals hiervoor in paragraaf 2.4 is beschreven is niet voor de vanuit oogpunt van administratieve lasten meer belastende wettelijke meldplicht voor artsen gekozen, maar voor een melding van de registratie van BOPZ-gegevens. Ook is geen verplichting tot het overleggen van een verklaring van een arts inzake de geschiktheid van de aanvrager voor een bevoegdheidsdocument in het voorstel opgenomen, omdat met de e-screener een, voor zowel aanvrager als arts, minder belastend instrument is ontwikkeld.

Wat burgers merken van regeldruk wordt in eerste instantie uitgedrukt in tijdbelasting, maar wordt in de totalen aan regeldruk voor burgers omgerekend in euro’s. Het bedrag van de omrekenfactor is in de eerste plaats gebaseerd op CBS-statistieken, voor lonen en inkomens aangevuld met ander extern onderzoek. De kern is daarbij een netto uurtarief voor inkomen. Burgers moet immers vanuit hun netto inkomen deze regeldrukactiviteiten ‘bekostigen’. Vanwege de enorme diversiteit in inkomens en persoonlijke situaties (werkzaam, studerend, gepensioneerd, met ziekteverlof, etc.) is gekozen voor het werken met een standaard bedrag. De standaard is daarbij bepaald op € 15,– (1 uur = 15 euro).

Het voorgestelde artikel 6a Wwm verplicht tot een aantal handelingen bij de aanvraag van een bevoegdheidsdocument; persoonlijk indienen, legitimeren, e-screener, referenten opgeven, thuis zijn bij de kluiscontrole en het document persoonlijk afhalen. Voor de tijd die gemoeid is met het voldoen aan deze verplichtingen worden de volgende inschattingen gehanteerd:

Voor het persoonlijk indienen van een formulier wordt voor burgers een tijdsbesteding van 60 minuten als gemiddelde gerekend. Daarnaast wordt uitgegaan van standaardkosten van 1,28 euro voor deze handeling.

Voor het opzoeken van een legitimatiebewijs om te tonen wordt 5 minuten gerekend.

Het afnemen van de e-screener kost, bovenop de gerekende standaardtijd voor het indienen van de aanvraag, 20 minuten.

Voor het invullen van de adresgegevens van de referenten wordt 10 minuten gerekend.

Aanwezig zijn bij de controle op de opslagvoorziening voor een wapen kost 30 minuten.

Voor het persoonlijk afhalen van een formulier wordt voor burgers een tijdsbesteding van 50 minuten als gemiddelde gerekend. Daarnaast wordt uitgegaan van standaardkosten van 1,28 euro voor deze handeling.

De verplichte tijdbelasting voor burgers door de in dit wetsvoorstel opgenomen verzwaarde screening voor bevoegdheidsdocumenten ten behoeve van wapenbezit is zodoende 175 minuten = 2,9 uur.

In euro’s komen de nalevingskosten, met de gehanteerde standaardkosten voor de reis naar het bureau opgeteld, op: (2,9 x 15) + (2 x 1,28) = 46,06 euro per persoon.

Het onderhavige wetsvoorstel leidt echter in beperkte mate tot extra lasten voor de burger. Weliswaar bevat dit voorstel een aantal inhoudelijke verplichtingen (zoals hierboven omschreven), maar het merendeel hiervan geldt reeds op basis van de onder de Wwm gelegen lagere regelgeving.

Zo is thans in paragraaf A.1.4.4.1 van de Cwm 2015 bepaald dat de aanvrager van een verlof op grond van artikel 28 Wwm, dit alleen kan verkrijgen als hij de aanvraag in persoon heeft gedaan en zich heeft gelegitimeerd. Bij de aanvraag van een verlof op grond van artikel 28 Wwm, is bovendien het gebruik van een aantal formulieren, op grond van artikel 7 Wwm vastgesteld door de minister van Veiligheid en Justitie, verplicht. Hiermee wordt o.a. informatie ingewonnen bij de aanvrager over eventuele stressvolle omstandigheden in zijn leven en middelengebruik. Op deze formulieren wordt tevens de opgave van (twee) referenten voorgeschreven.

In artikel 49, eerste lid, van de Regeling wapens en munitie (Rwm) is opgenomen dat bij inwilliging van de aanvraag het bevoegdheidsdocument door de korpschef wordt uitgereikt. Dit gebeurt in persoon aan de aanvrager.

Het voorgaande geldt ook voor de aanvragers van een jachtakte.

Voor de verloven en jachtaktes is de verplichte persoonlijke aanwezigheid bij de controle op de opslag van de wapens nog niet geregeld. Alleen op dit punt (waarvoor een half uur wordt gerekend) levert het wetsvoorstel voor deze groep aanvragers zodoende een extra last op.

Voor de ontheffingen op grond van artikel 4 Wwm en erkenningen op grond van artikel 9 Wwm is thans nog niet geregeld dat de ontheffing in persoon moet worden aangevraagd.

Ook is voor deze categorieën het gebruik van de hierboven genoemde formulieren met een verplichte opgaven van referenten en het verschaffen van inzicht in persoonlijke omstandigheden niet voorgeschreven. Op dit punt leidt het voorstel dus wel tot nieuwe inhoudelijke verplichtingen.

In de Rwm en Cwm 2015 is bepaald dat ook deze bevoegdheidsdocumenten worden uitgereikt. De burger is nu dus reeds verplicht het document zelf af te halen. Hier brengt het wetsvoorstel geen nieuwe inhoudelijke verplichting.

In 2013 zijn er 301 aanvragen voor een ontheffing gedaan. Er zijn in de afgelopen jaren in totaal 349 erkenningen verleend. Erkenningen zijn geldig voor vijf jaar.

Totaal worden dus jaarlijks omstreeks 370 aanvragen behandeld, waarvoor ten gevolge van het wetsvoorstel substantieel meer (te weten 2,1 uur) inhoudelijke verplichtingen gaan gelden dan voorheen. Op basis van de cijfers van de politie over afgehandelde aanvragen voor verloven en jachtaktes in 2014, kan worden aangenomen dat de verplichte aanwezigheid bij de kluiscontrole op grond van het voorgestelde artikel 6a, tweede lid, onderdeel d, voor maximaal 3.000 aanvragers per jaar een nieuwe inhoudelijke verplichting met zich brengt.

Uitgaande van 370 aanvragen per jaar voor ontheffingen en erkenningen, waarvoor er door het wetsvoorstel de volledige 2,1 uur aan inhoudelijke verplichtingen bijkomt, bedragen de lasten voor de burger bij deze bevoegdheidsdocumenten ten gevolge van dit wetsvoorstel dus op 370 x ((2,1 x 15) + 2,46) = 12.573,– euro per jaar.

Voor de wapenverloven en jachtaktes is alleen de eis van persoonlijke aanwezigheid bij de kluiscontrole niet al in lagere regelgeving vastgelegd. De nalevingskosten op dit punt zijn: 0,5 x 15,– x 3.000 = 22.500,– euro per jaar.

Op grond van het voorgaande bedragen de lasten voor de burger ten gevolge van dit wetsvoorstel 35.073,– euro per jaar.

Er is bij de berekeningen van uit gegaan dat de verhoging van twee naar drie referenten geen extra nalevingskosten met zich brengt.

4.2 Lasten voor de publieke professional en de rechter

Voor de uitvoering door de korpschef leveren de werkzaamheden op grond van het nieuw voorgestelde aanvraagproces geen verzwaring van de normale werklast op, omdat de e-screener het huidige papieren inlichtingenformulier dat nu door de aanvrager moet worden ingevuld zal gaan vervangen. Uitgangspunt is wel dat alle huidige wapenbezitters bij de verlenging van hun bevoegdheidsdocument een keer verzwaard worden gescreend. Dit zal gefaseerd plaatsvinden, waarbij wordt gestart met de groepen die gezien hun leeftijd een groter risico met zich meebrengen. Hetgeen wordt voorgeschreven in het voorgestelde artikel 6a Wwm is in tijdsbelasting echter geen verzwaring voor de politie, omdat in de Cwm 2015 ook reeds voor de in paragraaf 4.1 omschreven groep van ontheffingen en erkenningen is opgenomen dat uitgebreid onderzoek moet worden gedaan naar de geschiktheid van de aanvrager voor het bezit van een wapen.

De tijdbelasting die voortkomt uit het beschikbaar stellen van de BOPZ-gegevens over aanvragers van een bevoegdheidsdocument en wapenbezitters is verwaarloosbaar omdat deze informatie wordt gedeeld via de koppeling van twee reeds bestaande bestanden.

De verwachting is dat het aantal beroepen bij de rechter in de eerste jaren na invoering zal toenemen, maar op langere termijn niet structureel en substantieel groter zal zijn. Daarmee kan worden geconcludeerd dat de werklastgevolgen voor de Rechtspraak niet significant zullen zijn.

Financiële kosten

De kosten voor de ontwikkeling en de bouw van e-screener zijn in 2013 gemaakt en drukken niet meer op de begroting. Uit het vooronderzoek op de invoering van de e-screener bij de politie, blijkt dat er eenmalig ongeveer 90.000 euro nodig is voor verdere project- en ontwikkelkosten. De structurele exploitatiekosten van de e-screener zullen 28.000 euro per jaar bedragen.

Voor de burgers en de bedrijven die bevoegdheidsdocumenten op grond van de Wwm willen verkrijgen loopt reeds een gefaseerde verhoging van de te betalen legeskosten.

De gevolgen van de wetswijziging hierop zijn te verwaarlozen.

Er zal tweejaarlijks een audit worden gehouden op de taakuitvoering door de politie met betrekking tot de korpscheftaken in het kader van de relevante bijzondere wetten. Eventueel zal naar aanleiding van de uitkomst van deze audit een bijstelling van de leges plaatsvinden.

5. Adviezen

Over dit wetsvoorstel is advies gevraagd aan de politie, het College van Procureurs-Generaal, de Raad voor de rechtspraak, de Nederlandse Vereniging voor rechtspraak (NVvR), de Koninklijke Nederlandse Schietsport Associatie (KNSA), de Koninklijke Jagersvereniging, de Nederlandse Vereniging ter Bevordering en Instandhouding van Wapenverzamelingen Edouard de Beaumont (Edouard de Beaumont) en het College bescherming persoonsgegevens (Cbp).

Ook is een concept gepubliceerd in de internetconsultatie.

Het algemeen beeld dat uit de adviezen naar voren komt is dat de wens om tot een verzwaarde screening van wapenbezitters te komen wordt onderschreven, maar dat het niet zo is dat incidenten daarmee volledig zullen worden uitgebannen. De meeste geconsulteerde partijen staan niet negatief tegenover een verzwaring van de aanvraagprocedure voor een wapenverlof en onderstrepen het belang van persoonlijk contact bij de verlening van een wapenverlof. Het effect van de screening dat wordt bereikt met de controle op BOPZ-gegevens wordt beperkt geacht, omdat hiermee bijvoorbeeld niet degenen die lijden aan een alcoholverslaving of mensen die beginnend dementerend zijn of anderszins de lichamelijke of geestelijke controle dreigen te verliezen, in beeld komen, terwijl het ook bij deze personen sterk de vraag is of zij een wapen en/of munitie onder zich zouden moeten kunnen houden. Hier zijn zodoende andere middelen voor nodig om er voor te zorgen dat de noodzakelijke informatie bij de korpschef bekend is.

Het College van Procureurs-Generaal wijst er terecht op dat voor die situaties geldt dat de relevante informatie tijdig moet komen van bijvoorbeeld de wijkagent, familieleden, bestuurders van een schietvereniging etc. In de informatiesystemen van de politie is thans ingebouwd dat meldingen die binnenkomen over personen die een legaal wapen in hun bezit hebben, direct bekend worden bij de afdeling die is belast met de afgifte van en het toezicht op de wapenverloven. Alle mutaties die wapenbezitters betreffen komen door een koppeling van de Basis Voorziening Handhaving en andere politiemutatiesystemen, via BlueView, aan het VERONA-systeem, direct in beeld. BlueView is een zoekmachine waarmee documenten en gegevens ontsloten worden uit de diverse politie mutatiesystemen. Deze toepassing is het gevolg van de reeds eerder ingezette verbetering in het werkproces bij de politie.

De Raad voor de rechtspraak stelt de vraag hoe de verstrekking van informatie over een gedwongen opname door de officier van justitie zich verhoudt tot de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Hoewel de gegevens over de BOPZ-opname berusten bij de officier van justitie is op dat moment geen sprake is van een gegeven in de zin van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Het zijn geen persoonsgegevens die zijn verkregen in het kader van een strafvorderlijk onderzoek.

In het wetsvoorstel is wel bepaald dat de informatie over een gedwongen opname van een aanvrager of houder van een bevoegdheidsdocument niet verder verwerkt mag worden en niet via de informatiesystemen van de politie onder de Wet politiegegevens aan anderen mag worden verstrekt.

De politie stelt voor om in de Wwm een bepaling op te nemen die bepaalt dat er minimaal één jaar verstreken moet zijn voordat opnieuw een aanvraag kan worden ingediend. Dit om te voorkomen dat aanvragers steeds de e-screener doen, totdat deze wel een positieve uitslag geeft. Deze suggestie is niet overgenomen. De Algemene wet bestuursrecht biedt voldoende mogelijkheden voor de afhandeling van herhaalde aanvragen zonder nieuwe feiten of veranderende omstandigheden.

Het verzoek van de politie om BOPZ-gegevens ook al te betrekken in het aanvraagproces, heeft geleid tot een aanpassing van het wetsvoorstel.

De KNSA en de Koninklijke Jagersvereniging geven beiden aan graag nader geïnformeerd worden over de werking van de e-screener. Deze partijen zullen tijdens het proefdraaien met de e-screener in ieder geval worden uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst.

De NVvR wijst er in haar reactie op dat er ook na invoering van het voorgestelde geen garantie is dat er geen onterechte wapenvergunningen meer worden verleend. Ook in het kader van de internetconsultatie is hierop meermaals gewezen. Dit is in zoverre juist dat er geen systeem bedacht kan worden waarin met 100% zekerheid valt te uit te sluiten dat iemand met een wapenverlof, zijn vuurwapen op een gegeven moment gebruikt om zichzelf of anderen te doden of te verwonden. Met dit wetsvoorstel wordt beoogd die risico’s zoveel mogelijk te beperken. Bij de verlening van een bevoegdheidsdocument moet een inschatting worden gemaakt over de vraag of er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd. Voor deze inschatting heeft de Korpschef informatie nodig. Dit wetsvoorstel geeft verdergaande mogelijkheden om deze informatie te verkrijgen. Een waterdicht controlesysteem is echter niet mogelijk.

Wat wel meer dan voorheen wordt gegarandeerd is dat er een aantal maal persoonlijk contact tussen de aanvrager en politie plaatsvindt. Het College van Procureurs-Generaal wijst in zijn advies ook op het grote belang daarvan. Verdere verhoging van een aantal verplichte contactmomenten, zoals het College adviseert, wordt in deze fase niet nodig geacht.

Het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) bevat drie kritiekpunten op het conceptwetsvoorstel. Allereerst is het Cbp van mening is dat, voordat wordt overgegaan tot wijziging van regelgeving, gekeken moet worden naar de optimale toepassing van bestaande wetgeving. Deze exercitie is ook zeker gevolgd. Binnen het bestaande wettelijk kader zijn sinds 2011 de nodige maatregelen genomen en voor een deel hiervan is bestendiging in wetgeving noodzakelijk gebleken. Er is geconcludeerd dat huidige stelsel van verlofverlening aangevuld dient te worden met instrumenten die de beoordeling van de vraag of er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd, versterken. Binnen de bestaande regelgeving is verdere optimalisatie hiervan niet mogelijk geacht, zodat wetswijziging is aangewezen.

Ten tweede adviseert het Cbp een voldoende kwantitatieve en kwalitatieve onderbouwing van het probleem te geven. Hoewel schietincidenten met legale wapens – gelukkig – weinig voorkomen, heeft het incident in Alphen aan den Rijn laten zien dat de gevolgen voor de samenleving van een wapenverlof voor iemand die niet met de verantwoordelijkheid van het bezit van een wapen kan omgaan, zeer ingrijpend zijn. Dit onderstreept het belang van een goed werkend stelsel voor de beheersing van wapenbezit.

Ten derde stelt het Cbp vraagtekens bij de mate waarin is getracht de inbreuken op de persoonlijke levenssfeer zo gering mogelijk te laten zijn in verhouding tot het te bereiken doel. Vast staat dat (vuur)wapens een potentieel zeer ernstige bedreiging vormen voor de veiligheid in de samenleving. Om die reden dient de overheid er voor te waken dat een (vuur)wapen in handen komt van iemand die een gevaar voor zichzelf of voor zijn omgeving vormt. Er is niet voor gekozen, zoals in sommige andere landen wel het geval is, een volledige medische verklaring te verlangen, maar in plaats daarvan voor individuele toetsing, screening en risicoanalyse, waarbij is verzekerd dat de privacygevoelige gegevens alleen voor dat doel kunnen worden gebruikt waarvoor zij versterkt zijn. De Wet politiegegevens kent hiervoor strikte bepalingen.

De Koninklijke Jagersvereniging zou graag zien dat wordt gegarandeerd dat de aanvraagprocedure – voor een jachtakte – in zijn geheel in één dag kan worden afgehandeld. Dat is, zeker bij een eerste aanvraag, niet mogelijk, alleen al omdat de betrokkene zich voor het doen van de aanvraag en het invullen van de e-screener moet melden bij de korpschef en, nadat alle relevante informatie (waaronder die van de opgegeven referenten) is beoordeeld, zijn bevoegdheidsdocument ook zelf moet afhalen. Gelet op de risico’s die zijn verbonden aan wapenbezit, is het doel daarbij niet om de aanvraag zo snel mogelijk (of zelfs binnen een dag) af te handelen, maar om tot een gedegen afweging te komen over de geschiktheid van de aanvrager om over een wapen te beschikken.

Daarbij pleit de Koninklijke Jagersvereniging voor een verlenging van de geldigheidsduur van bevoegdheidsdocumenten voor wapenbezit naar drie of vijf jaar. Van een dergelijke verlenging is enige tijd geleden, juist naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan den Rijn, afgezien.11

De KNSA stelt dat de verzwaarde screening van de huidige verlofhouders niet nodig is. Dit advies is niet overgenomen. De jaarlijkse verlenging van het wapenverlof is juist bedoeld om eventuele nieuwe relevante feiten en omstandigheden aan het licht te brengen en te kunnen wegen.

Volgens Edouard de Beaumont is de uitzondering op de volledige verzwaarde aanvraagprocedure die in het wetsvoorstel voor verlengingen van het bevoegdheidsdocument is opgenomen, niet werkbaar omdat het bevoegdheidsdocument toch op enig moment verlopen zal zijn. Dit laatste is slecht voorstelbaar. Een wapenbezitter zal nooit de afloop van de geldigheidsduur van zijn vergunning volledig afwachten voor hij een nieuwe aanvraagt. Anders is hij immers, op grond van artikel 8 Wwm, verplicht zijn wapen(s) in te leveren.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I
Onderdeel A

De minister van Veiligheid en Justitie kan voor nader in artikel 4, eerste lid, Wwm genoemde gebruiksdoeleinden een ontheffing verlenen van de bij of krachtens de Wwm vastgestelde voorschriften of verboden. De verzwaarde screening die in dit wetsvoorstel wordt geregeld zal ook op aanvragen voor een dergelijke ontheffing van toepassing zijn.

In het voorgestelde artikel 6a Wwm wordt bepaald dat vóór een ontheffing wordt verstrekt, een verzwaarde screening moet hebben plaatsgevonden. Binnen de verzwaarde screening zijn, zoals ook in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, persoonlijke contactmomenten en onderzoek ter plaatste van belang. De uitvoering hiervan is het beste belegd bij de korpschef. De minister van Veiligheid en Justitie vraagt de korpschef thans om inlichtingen en advies ter beoordeling van een verzoek om ontheffing. Ook wordt de ontheffing, wanneer deze wordt verleend, aan betrokkene uitgereikt door tussenkomst van de korpschef, zodat de korpschef alle ontheffingen direct kan registreren. Dit betreft een feitelijk handelen van de korpschef. Hiertoe zal de minister de korpschef machtigen. Duidelijk moet zijn dat de verzoeker van een ontheffing, ondanks dat de minister bevoegd is om op zijn aanvraag te beslissen, zijn informatie en medewerking moet geven aan de korpschef.

Op grond van artikel 10:12 Algemene wet bestuursrecht zijn de bepalingen van Afdeling 10.1.1. (mandaat) van overeenkomstige toepassing, indien een bestuursorgaan aan een ander, werkzaam onder zijn verantwoordelijkheid, een machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn.

Volgens artikel 10:3, eerste lid, Awb kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.

Met de voorgestelde toevoeging aan het tweede lid van artikel 4 Wwm wordt duidelijk gemaakt dat de aard van de bevoegdheid zich niet tegen machtiging tot uitvoering verzet. De bevoegdheid om te beslissen op een verzoek om ontheffing ligt op deze manier bij de minister van Veiligheid en Justitie, terwijl de procedurele stappen en het onderzoek hierbij volledig kunnen worden uitgevoerd door de korpschef.

Onderdeel B
Artikel 6a

In dit artikel worden de soorten van bevoegdheidsdocumenten genoemd waarvoor de verzwaarde screening geldt. Dit zijn erkenningen, verloven en ontheffingen.

De consenten en vergunningen onder de Wwm zijn niet meegenomen in deze opsomming, omdat deze bevoegdheidsdocumenten voor vuurwapens volgen op, c.q. afhankelijk zijn van, een erkenning, verlof of ontheffing. Zo wordt een consent tot binnenkomen op grond van artikel 20, eerste lid, Wwm geweigerd indien de aanvrager niet gerechtigd is de wapens of munitie in Nederland voorhanden te hebben. Een vergunning tot vervoer van wapens kan op grond van artikel 9, vierde lid, Wwm deel zijn van de erkenning voor een wapenhandelaar, maar bestaat niet zelfstandig.

De aanvrager van een bevoegdheidsdocument op grond waarvan een particulier een wapen tot zijn beschikking kan hebben, zal zijn aanvraag daartoe in persoon moeten doen onder overlegging van een geldig identiteitsbewijs.

De aanvrager moet op grond van het voorgestelde in het eerste lid, onderdeel b, meewerken aan een onderzoek naar zijn psychische gesteldheid. Hiertoe is een speciale test, de e-screener, ontwikkeld door het Trimbosinstituut, waarmee risicofactoren inzake de persoon van de aanvrager kunnen worden gemeten.

De aanvrager moet ten minste drie referenten opgeven. Dit wordt een wettelijke verplichting. Hier niet aan kunnen of willen voldoen betekent dat het bevoegdheidsdocument niet wordt verstrekt.

Als aan de verlening van het bevoegdheidsdocument als voorwaarde wordt gesteld dat voorzieningen worden getroffen om wapens en munitie veilig op te bergen wordt dit, thuis of op de bedrijfslocatie van de aanvrager, gecontroleerd. Bij een dergelijke controle moet de aanvrager verplicht aanwezig zijn, zodat verzekerd is dat met de aanvrager in zijn eigen omgeving bepaalde veiligheidsrisico’s bekeken en besproken kunnen worden. De verplichte aanwezigheid borgt ook een moment van contact met de aanvrager en enig zicht op zijn woon- en leefomgeving.

De voorgestelde wijziging brengt een verzwaring van het aanvraagproces met zich mee. Deze verzwaring is in principe niet nodig als de aanvrager al recent gescreend is. Zoals ook uit het algemeen deel van de toelichting blijkt, komt het voor dat particuliere wapenbezitters meer dan één wapen thuis hebben. Voor elk van deze wapens moeten zij een aparte aanvraag doen. Ook moet een wapenverlof jaarlijks verlengd worden. Een opvolgende aanvraag moet wel in persoon worden aangevraagd, maar een nieuwe psychologische test en referentenonderzoek is in eerste instantie niet nodig. Daarom is in het tweede lid bepaald dat de verzwaarde screening op onderdelen niet van toepassing is als de aanvrager reeds een geldige erkenning, verlof of ontheffing heeft. Als naar het oordeel van de korpschef, gezien het veiligheidscriterium ex artikel 7, eerste lid, onderdeel b, het ondergaan van het onderzoek (e-screener) of het bevragen van referenten evenwel noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de (blijvende) geschiktheid van de aanvrager kunnen die eisen toch worden gesteld.

Het belang van persoonlijk contact bij de verlening van bevoegdheidsdocumenten voor wapens en munitie wordt onderstreept door te bepalen dat het verleende bevoegdheidsdocument alleen aan de aanvrager in persoon wordt uitgereikt.

In de praktijk kan het nodig zijn nadere regels te geven over de uitvoering van de verzwaarde screening, zoals het feitelijk gebruik van de e-screener of de selectie van referenten. Daarbij kan worden gedacht aan de situatie dat de korpschef een referent onvoldoende betrouwbaar vindt. Hiertoe krijgt de minister van Veiligheid en Justitie nader regelende bevoegdheid.

Onderdeel C
Artikel 7a

Op grond van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen wordt van een inbewaringstelling in een psychiatrisch ziekenhuis en van een rechterlijke machtiging ter zake, mededeling gedaan aan de officier van justitie. Deze informatie wordt door het openbaar ministerie geregistreerd in het zogenaamde BOPZ-OMNIS-systeem. Zoals ook in het algemeen deel van de toelichting is aangegeven, geeft een gedwongen opname een dusdanig belangrijk signaal dat het bezit van een wapen de houder van een verlof, erkenning of ontheffing, waarschijnlijk niet meer kan worden toevertrouwd, dat de korpschef steeds geïnformeerd dient te zijn over gedwongen opnames van mensen die legaal een wapen in hun bezit hebben of willen hebben. De BOPZ-gegevens worden verstrekt ter ondersteuning van de taak van de korpschef op grond artikel 7 van de Wwm en de artikelen 39, eerste lid, onderdeel e, en 41, eerste lid, onderdeel c, Flora- en faunawet.

De in het voorgestelde artikel 7a opgenomen meldplicht van de officier van justitie kan in de praktijk gerealiseerd worden door een koppeling van het registratiesysteem van het OM aan het registratiesysteem van de verstrekte wapenverloven (VERONA).

Het VERONA-systeem heeft zijn grondslag in artikel 47 Rwm, waarin is bepaald dat de korpschef in een bestand de naam, het adres en de woonplaats registreert van personen die bevoegd zijn een vuurwapen voorhanden te hebben.

Artikel 7b

Bij het gebruik van de e-screener en het onderzoek op basis van referenten naar de aanvrager op grond van het voorgestelde artikel 6a, worden persoonsgegevens verzameld en verwerkt. Deze gegevens worden gebruikt om het gedrag van de aanvrager van een bevoegdheidsdocument voor het bezit van wapens en munitie in de toekomst te kunnen voorspellen. Daarnaast worden op grond van het voorgestelde in artikel 7a persoonsgegevens die voor een ander doel zijn verzameld verder verstrekt en verwerkt.

De verwerking van deze gegevens wordt genormeerd door de Wet politiegegevens. Teneinde deze verwerking zo beperkt mogelijk te houden, zijn de artikelen 8 tot en met 12 van de Wet politiegegevens niet van toepassing verklaard op de gegevens die uit de e-screener en het referentenonderzoek naar voren komen. Hetzelfde geldt voor de melding van de officier van justitie dat iemand met een bevoegdheidsdocument voor wapenbezit gedwongen is opgenomen of in bewaring is gesteld op grond van de BOPZ.

Artikel II
Onderdeel A

In artikel 26 Wwm is een uitzondering op het verbod om wapens en munitie voorhanden te mogen hebben opgenomen voor de houders van een jachtakte. De voorwaarden voor het verkrijgen van een jachtakte zijn opgenomen in de Flora- en faunawet. Op grond hiervan wordt door de korpschef beoordeeld of er grond is om aan te nemen dat de aanvrager van een jachtakte van de bevoegdheid om te jagen, of, voor zover van toepassing, van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen of dat de aanvrager nalatig zal zijn te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht.

Voor het onderwerp dat dit wetsvoorstel regelt – risicobeheersing bij wapenbezitters – gaat het er om zo veel mogelijk te voorkomen dat de bezitter van een vuurwapen een gevaar voor zichzelf of de openbare orde of veiligheid kan vormen. Hiertoe wordt, zoals ook bij artikel I is toegelicht een verzwaarde screening, bij de aanvraag van een bevoegdheidsdocument voor het bezit van een vuurwapen verplicht.

De Flora- en faunawet bevat een uitwerking van de eisen die in het kader van de Wwm worden gesteld aan het voorhanden hebben en gebruik van wapens. Deze eisen worden in het voorgestelde artikel 38a aangevuld met de verzwaarde screening, zoals die ook voor de bevoegdheidsdocumenten op grond van de Wwm moet gaan gelden. Een uitzondering wordt gemaakt voor de akte die wordt verleend op grond van artikel 45 Flora- en faunawet. Deze zogenaamde ‘logeerakte’ wordt verleend indien de aanvrager geen woon- of verblijfplaats in Nederland heeft en genoegzaam aantoont dat hij gerechtigd is te jagen in het land waarin hij zijn woon- of verblijfplaats heeft. De logeerakte is slechts voor maximaal zes dagen geldig. Bovendien mag alleen gejaagd worden indien de houder zich bevindt in gezelschap van een in Nederland woonachtige houder van een geldige jachtakte.

Net als in de Wwm wordt, door in het vierde lid van artikel 38a een uitzondering op te nemen met betrekking tot het toepassingsbereik van de Wet politiegegevens, de verdere verwerking van gegevens die bij de verzwaarde screening, met de e-screener en het referentenonderzoek, door de korpschef worden verzameld en verwerkt, beperkt.

Onderdeel B

Omdat de Flora- en faunawet een dubbel afwegingskader kent bij de beslissing tot verlening van de jachtakte is in artikel 42 van de Flora- en faunawet een divergent rechtbeschermingsstelsel opgenomen. Voor zover de weigering of intrekking van de jachtakte is gegrond op redenen als bedoeld in artikel 39, eerste lid, aanhef en onderdeel e, onderscheidenlijk artikel 41, eerste lid, aanhef en onderdeel c van de Flora- en faunawet, staat hiertegen administratief beroep open bij de minister van Veiligheid en Justitie. Het gaat dan om het oordeel dat de aanvrager of houder van een jachtakte van de bevoegdheid wapens en munitie voorhanden te hebben, misbruik zal maken of hierdoor een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen, c.q. maakt of vormt. Dit is een overweging die terug te voeren valt op de doelstellingen van de Wet wapens en munitie.

In de gevallen dat de overweging tot weigering of intrekking zijn reden vindt in de belangen die door de Flora- en faunawet worden beschermd, moet geen administratief beroep bij de minister van Veiligheid en Justitie worden ingesteld, maar ‘regulier bezwaar’ bij het bestuursorgaan dat de beslissing heeft genomen; de korpschef.

De verzwaarde screening is bedoeld om een betere inschatting te kunnen maken over de vraag of een potentiele wapenbezitter een gevaar voor zichzelf, de openbare orde of de veiligheid kan gaan vormen. Tegen een weigering wegens het niet voldoen aan de voorwaarden zoals vastgelegd in artikel 38a wordt zodoende ook administratief beroep bij de minister van Veiligheid en Justitie als rechtsmiddel voorgesteld.

Artikel III

Aan de Tweede Kamer is toegezegd dat een evaluatie van het brede stelsel wordt uitgevoerd.12 Hiertoe is in dit wetsvoorstel een evaluatiebepaling opgenomen.

Artikel IV

Samenloop

PM

Artikel V

Deze wet heeft onmiddellijke werking. Dat betekent dat ook aanvragen voor een eerste bevoegdheidsdocument gedaan vóór de inwerkingtreding van deze wet, waarop nog niet is beslist, moeten worden afgewezen als niet is voldaan aan de voorschriften gesteld in artikel 6a, eerste lid, Wwm en artikel 38a, eerste lid, van de Flora- en faunawet. Voor aanvragers die reeds een ontheffing, erkenning verlof of jachtakte hebben zou de onmiddellijke werking tot gevolg hebben dat zij vanwege de uitzondering die wordt gemaakt in de artikelen 6a, tweede lid, Wwm en 38a, tweede lid, van de Flora- en faunawet, nooit de verzwaarde screening hoeven te doorlopen. Dat is niet gewenst. Iedereen in de huidige groep wapenbezitters moet ten minste één maal verzwaard worden gescreend.

In het eerste en tweede lid van artikel V is daarom bepaald dat de uitzondering op de verzwaarde screening die geldt bij verlenging of bij aanvraag voor een verlof voor een nieuw wapen niet van toepassing is bij de eerste aanvraag hiertoe, nadat de gewijzigde bepalingen in de Wwm en Flora- en faunawet in werking zijn getreden.

Vanwege een, in verband met de werklast voor de politie, noodzakelijke gefaseerde invoering van de verzwaarde screening, is in het derde lid van artikel V bepaald dat in het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet de groep die een bevoegheidsdocument heeft en op het moment van invoering ouder is dan 25 maar jonger dan 60, (nog) niet onder de verzwaarde screening valt. In het vierde lid wordt van deze groep weer een deel uitgezonderd voor het tweede jaar na inwerkingtreding.

Hiermee wordt bereikt dat, verdeeld over drie cohorten waarbij in de gekozen volgorde rekening is gehouden met bekende maatschappelijke risicoclassificaties naar leeftijd, in drie jaar de volledige huidige groep van particuliere wapenbezitters verzwaard wordt gescreend. De groep die als laatste onder de verzwaarde screening valt zijn de wapenbezitters die op het moment van inwerkingtreding van deze wet tussen de 40 en 60 jaar oud zijn.

Deze volgorde is bepaald door het feit dat onderzoek aantoont dat de rijping van de hersenen zich pas voltooid rond het vijfentwintigste levensjaar. De zogenaamde 25-minners vormen op grond hiervan een groep die een groter risico met zich meebrengt dan de andere wapenbezitters en moeten zo spoedig mogelijk onder de verzwaarde screening vallen. Op meer gevorderde leeftijd kunnen (lichamelijke) oorzaken gaan spelen die het beoordelingsvermogen dat nodig is voor verantwoord wapenbezit, zodanig kunnen beïnvloeden dat ook voor deze leeftijdsgroep een zo snel mogelijk te houden verzwaarde screening gewenst is.

Artikel VI

Inwerkingtreding.

PM

De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,


X Noot
1

Voorstel van de Commissie van 18 november 2015, COM(2015) 750 final.

X Noot
1

Onderzoeksraad voor veiligheid, Wapenbezit door sportschutters, Onderzoek naar het stelsel ter beheersing van het legaal wapenbezit naar aanleiding van het schietincident in Alphen aan de Rijn op 9 april 2011, Den Haag, september 2011.

X Noot
2

Toelichting op artikel 7b.

X Noot
3

Toelichting, paragraaf 3 Privacyaspecten, tweede alinea.

X Noot
4

Artikel 7b van de Wet wapens en munitie en artikel 38a, vierde lid, van de Flora- en faunawet.

X Noot
5

Vergelijk de artikelen 16 en 19 van de Wet politiegegevens.

X Noot
6

Toelichting, paragraaf 1.2 Doelstelling, eerste alinea.

X Noot
7

Vergelijk artikel 3, derde lid, van de Wet politiegegevens: Politiegegevens worden uitsluitend voor een ander doel verwerkt dan waarvoor zij zijn verkregen voor zover deze wet daar uitdrukkelijk in voorziet, deze verwerking niet onverenigbaar is met het doel waarvoor deze gegevens zijn verkregen en de verwerking voor dat andere doel overigens noodzakelijk is en in verhouding staat tot dat doel. De verdere verwerking is alleen mogelijk door personen en instanties die bij of krachtens de wet met het oog op een zwaarwegend algemeen belang zijn aangewezen.

X Noot
8

Voor zover is bedoeld om verstrekking aan derden van gegevens die de politie heeft verkregen uit de psychologische test en referentenonderzoek niet mogelijk te maken, verdienen de voorgestelde artikelen 7b van de Wet wapens en munitie en 38a, vierde lid, van de Flora- en faunawet aanpassing.

X Noot
9

Vergelijk EHRM 25 februari 1997, NJ 1999, 516 (Z./Finland) waarin het Europees Hof bepaalde dat de verwerking van medische gegevens met speciale zorg moet worden omgeven, alsmede artikel 5 van de Wet politiegegevens dat in de hoofdtekst is weergegeven.

X Noot
10

Richtlijn 91/477/EEG van de Raad van 18 juni 1991 inzake de controle op de verwerving en het voorhanden hebben van wapens (PbEEG 1991, L 256/51), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2008/51/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 (PbEG 2008, L 179/5).

X Noot
11

Voorstel van de Commissie van 18 november 2015, COM(2015) 750 final.

X Noot
12

Zie ook Aanwijzing 261a van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

X Noot
13

Het voorgestelde tweede lid luidt: Het eerste lid, met uitzondering van onderdeel a, is niet van toepassing op de aanvrager die reeds in het bezit is van een in het eerste lid genoemde erkenning, verlof of ontheffing waarvan de geldigheidsduur nog niet is verstreken, tenzij de toepassing van de onderdelen a, b, c, of d, naar het oordeel van de Korpschef of Onze Minister, noodzakelijk is voor een deugdelijke beoordeling van het bepaalde in artikel 7, eerste lid, onderdeel b.

X Noot
1

Onderzoeksraad voor Veiligheid, Wapenbezit door sportschutters, Den Haag, september 2011.

X Noot
2

Kamerstukken II 2012/13, 33 033, nr. 7 en 9.

X Noot
3

Kamerstukken II 2012/13, 33 033, nr. 12.

X Noot
6

Bijlage bij Kamerstukken II, 2012/13, 33 033, nr. 13, Met scherp schieten. Een onderzoek naar een aantal veiligheidsrisico’s met betrekking tot de schietsport in Nederland, p. 23.

X Noot
7

Kamerstukken II, 2011/12, 33 033, nr. 7, p. 5–6.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2011/12, 33 033, nr. 7.

X Noot
9

Kamerstukken II 2012/13, 33 033, nr. 9.

X Noot
10

Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 41 van de Flora- en faunawet.

X Noot
11

Kamerstukken II 2011/12, 33 033, nr. 7, p. 5–6 en Staatsblad 2012, 167.

X Noot
12

Kamerstukken II 2012/13, 33 033, nr. 2, p. 6.

Naar boven