ARTIKEL I
Het Voorschrift Vreemdelingen 2000 wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.24, vierde lid, wordt ‘artikel 3.42, eerste lid, onder a, van het Besluit’
vervangen door: artikel 3.43, eerste lid, onder a, van het Besluit.
B
In artikel 1.11 worden de bedragen van € 5.065 en € 2.533, achtereenvolgens vervangen
door: € 5.116, € 2.558.
C
In artikel 3.34 wordt de tarieftabel vervangen door:
I. Verblijfsdoel
|
II. Verlening of wijziging
|
III. Verlenging
|
a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’
|
€ 230
|
€ 230
|
b. ‘verblijf als economisch niet-actieve langdurig ingezetene of vermogende vreemdeling’
|
€ 154, of als vermogende vreemdeling: € 2.046
|
€ 154, of als vermogende vreemdeling: € 1.023
|
c. ‘arbeid als zelfstandige’
|
€ 1.279
|
€ 384
|
d. ‘arbeid als kennismigrant’
|
€ 870
|
€ 384
|
e. ‘verblijf als houder van de Europese blauwe kaart’
|
€ 870
|
€ 384
|
f. ‘seizoenarbeid’
|
€ 768
|
niet van toepassing
|
g. ‘arbeid in loondienst’
|
€ 870
|
€ 384
|
h. ‘grensoverschrijdende dienstverlening’
|
€ 870
|
€ 384
|
i. ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’
|
€ 307
|
€ 307
|
j. ‘lerend werken’
|
€ 768
|
niet van toepassing
|
k. ‘arbeid als niet-geprivilegieerd militair of niet-geprivilegieerd burgerpersoneel’
|
€ 0
|
€ 0
|
l. ‘studie’
|
€ 307
|
€ 154
|
m. ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’
|
€ 614
|
niet van toepassing
|
n. ‘uitwisseling, al dan niet in het kader van een verdrag’
|
€ 614
|
niet van toepassing
|
o. ‘medische behandeling’
|
€ 972
|
€ 384
|
p. ‘tijdelijke humanitaire gronden’
|
In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 307, overige € 0
|
In het kader van ‘buiten schuld’, met uitzondering van amv’s € 307, overige € 0
|
q. ‘het afwachten van een verzoek op grond van artikel 17 van de Rijkswet op het Nederlanderschap’
|
€ 972
|
€ 384
|
r. ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’
|
In het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen € 154, overige € 972
|
In het kader van de regeling langdurig verblijvende kinderen € 154, overige € 384
|
s. alle overige verblijfsdoelen
|
€ 972
|
€ 384
|
D
In artikel 3.34a wordt de tarieftabel vervangen door:
I. Categorie
|
II. Verlening of wijziging
|
III. Verlenging
|
a. ‘verblijf als familie- of gezinslid’ indien het een kind betrtikel 3.343.34d komen
te luiden:nderdeel NNet Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden de bij dit besluit opgenomen
bijlagen ingreft die verblijf vraagt bij een ouder
|
€ 230
|
€ 154
|
b. gezinslid van een houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen
welk gezinslid het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt
|
€ 154
|
€ 154
|
c. houder van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen in een andere
lidstaat of een gezinslid daarvan die een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel
14 van de Wet aanvraagt
|
€ 154
|
€ 154
|
d. vreemdeling die valt onder artikel 41, eerste lid, van het op 23 november 1970
te Brussel tot stand gekomen Aanvullend Protocol bij de op 12 september 1963 te Ankara
gesloten Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese
Economische Gemeenschap en Turkije (Trb. 1971, 70) of artikel 6, 7 of 13 van het Besluit 1/80 van de Associatieraad EEG-Turkije betreffende
de ontwikkeling van de Associatie
|
€ 53
|
€ 53
|
e. vreemdeling die in aanmerking komt voor de terugkeeroptie op grond van artikel
8 van de Remigratiewet
|
€ 53
|
€ 53
|
f. vreemdeling met de nationaliteit van Australië, Canada, Nieuw Zeeland dan wel Zuid-Korea
die het verblijfsdoel ‘uitwisseling’ aanvraagt, in het kader van het Working Holiday
Scheme of het Working Holiday Programme
|
€ 53
|
niet van toepassing
|
g. vreemdeling met de nationaliteit van Canada die het verblijfsdoel ‘lerend werken’
aanvraagt, in het kader van het Young Workers Exchange Programme
|
€ 53
|
niet van toepassing
|
h. vreemdeling die werkzaamheden als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van het op
7 juni 2007 te ’s-Gravenhage tot stand gekomen Zetelverdrag tussen het Internationaal
Strafhof en het Gastland (Trb. 2007, 25) verricht en het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt
|
€ 62
|
€ 62
|
i. vreemdeling die met het oog op de voorlaatste alinea van de brief van 21 december
2007 van de Permanente Vertegenwoordiging van het Koninkrijk der Nederlanden bij de
Verenigde Naties, behorend bij het op 21 december 2007 te New York tot stand gekomen
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties betreffende de
Zetel van het Speciale Tribunaal voor Libanon (Trb. 2007, 228), het verblijfsdoel ‘arbeid in loondienst’ aanvraagt
|
€ 62
|
€ 62
|
j. vreemdeling die het verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ aanvraagt
en die om vrijstelling van leges verzoekt, daarbij een gerechtvaardigd beroep doet
op artikel 8 EVRM en aantoont niet te kunnen beschikken over middelen om aan de legesverplichting
te kunnen voldoen
|
€ 0
|
€ 0
|
k. vreemdeling die blijkens een schriftelijke verklaring van de Minister in aanmerking
komt voor een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, voor een verblijfsdoel
verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden of met een ander verblijfsdoel
dan genoemd in artikel 3.4, eerste lid, van het Besluit
|
€ 0
|
niet van toepassing
|
l. minderjarig kind dat een aanvraag indient voor ‘verblijf als familie- of gezinslid’
bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel
‘tijdelijke humanitaire gronden’, tenzij die verblijfsvergunning is verleend op grond
van artikel 3.48, eerste lid, onder g, of 3.48, tweede lid, onder a, van het Besluit
|
€ 0
|
€ 0
|
m. de vreemdeling in aanmerking komt voor verlenging van de verblijfsvergunning als
bedoeld in artikel van 14 van de Wet, onder een beperking verband houdend met verblijf
als familie- of gezinslid voor verblijf bij een vreemdeling aan wie in het kader van
dreigend eergerelateerd geweld, slachtoffer mensenhandel of huiselijk geweld, een
verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Wet, onder een beperking verband
houdend met tijdelijke humanitaire gronden is verleend
|
niet van toepassing
|
€ 0
|
n. de broer en zus die een aanvraag indienen voor ‘verblijf als familie- en gezinslid’
bij een vreemdeling die verblijf heeft gekregen of heeft aangevraagd voor het verblijfsdoel
‘tijdelijke humanitaire gronden’ in het kader van het beleid voor de Afghaanse vreemdeling
die een verwesterde, schoolgaande en minderjarige vrouw is
|
€ 0
|
€ 0
|
o. vreemdeling die een aanvraag indient in het geval, bedoeld in artikel 3.101, tweede
lid, van het Besluit
|
€ 0
|
niet van toepassing
|
p. de vreemdeling waaraan een verblijfsvergunning is verleend in het kader van verblijf
als gezinslid van een militair verbonden aan een hier te lande gevestigd internationaal
militair hoofdkwartier (Joint Force Command-headquarters) onder de beperking ‘arbeid
in loondienst’
|
€ 230
|
€ 0
|
E
In artikel 3.34c worden de bedragen van € 355 en € 228, achtereenvolgens vervangen
door: € 359, € 230.
F
In de artikelen 3.34g, 3.43b en 3.43c wordt het bedrag van € 152 vervangen door: € 154.
G
Onder vernummering van het derde tot en met het vijfde lid tot het tweede tot en met
het vierde lid vervalt het tweede lid van artikel 3.34g.
H
In artikel 3.34j worden de bedragen van € 253, € 152 en € 228, achtereenvolgens vervangen
door: € 256, € 154, € 230.
I
In artikel 3.34ja wordt ‘3.34j’ vervangen door: 3.34j, derde en vierde lid.
J
In artikel 3.34k wordt het bedrag van € 101 vervangen door: € 102.
K
Artikel 4.1 komt te luiden:
Artikel 4.1
-
1. Met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften met betrekking tot
vreemdelingen zijn belast:
-
a. de ambtenaren, bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering, die ingevolge
een akte en proces-verbaal van beëdiging van de Minister van Veiligheid en Justitie
zijn belast met opsporing van een of meer strafbare feiten ingevolge de Wet;
-
b. de ambtenaren van de Dienst Terugkeer en Vertrek die de functie hebben van senior
medewerker behandelen en ontwikkelen of medewerker behandelen en ontwikkelen;
-
c. de ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning die tevens zijn aangewezen als
buitengewoon opsporingsambtenaar in de zin van artikel 2 van het Besluit buitengewoon
opsporingsambtenaar Dienst Vervoer en Ondersteuning 2014.
-
2. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder b, beschikken uitsluitend over de
bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht,
en de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 50, en 52 van de Wet en de artikelen 4.23
en 4.45 van het Besluit.
-
3. De ambtenaren, bedoeld in het eerste lid, onder c, beschikken uitsluitend over de
bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:15 tot en met 5:17 van de Algemene wet bestuursrecht,
en de bevoegdheden, genoemd in artikel 50 van de Wet.
L
Bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, eerste lid, onder a, komt te luiden als aangegeven
in de bijlage 1 behorend bij deze regeling.
ARTIKEL II
De regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 december 2013,
nummer 463556, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderddrieëntwintigste
wijziging) (Stcrt. 2013, 35683) wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel II, eerste lid, komt te luiden:
-
1. De artikelen 3.6a, 3.115, eerste lid, onder e, en 6.1e, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 zijn niet van toepassing op een eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000, die is ingediend voor 1 april
2014.
B
Artikel III, onderdeel B, komt te luiden:
-
b. artikel II, eerste lid, dat in werking treedt op een bij ministeriële regeling te
bepalen tijdstip, waarbij kan worden bepaald dat artikel II, eerste lid, terugwerkt
tot een bij die regeling te bepalen tijdstip.
ARTIKEL III
-
1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2015, met uitzondering van
artikel I, onderdelen K en L, die in werking treden met ingang van 1 oktober 2014,
en artikel II, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst.
-
2. Artikel II, eerste lid, van de regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en
Justitie van 13 december 2013, nummer 463556, houdende wijziging van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000 (honderddrieëntwintigste wijziging) (Stcrt. 2013, 35683), treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant
waarin deze regeling wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 april 2014.
TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 bevat onder andere
de jaarlijkse indexering van de legestarieven, de aanwijzing van ambtenaren van de
Dienst Terugkeer & Vertrek en de Dienst Vervoer & Ondersteuning als toezichthouder
in de zin van artikel 47, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet 2000,
met beperkte toezichtsbevoegdheden en een aanpassing van de lijst met afschriftplichtige
luchthavens.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen B, C, D, E, F, H en J (artikelen 1.11, 3.34, 3.34a, 3.34c, 3.34g, 3.34j,
3.34k, 3.43b en 3.43c)
In de brief van 28 november 2012 aan de Voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer
der Staten-Generaal (Kamerstukken I 2012/13, 31 549, nr. K) is aangekondigd dat de legestarieven met ingang van 2014 worden geïndexeerd. De
onderhavige regeling geeft voor het jaar 2015 uitvoering aan de indexering van de
legestarieven.
De leges zijn geïndexeerd op basis van het indexcijfer van de cao-lonen zoals berekend
door het CBS (1,0%), conform de handelwijze bij de indexering van de leges die geheven
worden in het kader van de Rijkswet op het Nederlanderschap. Voor een nadere toelichting
over het indexeringscijfer wordt verwezen naar de toelichting bij de Beschikking wijzigingspercentage
optie- en naturalisatiegelden 2015 (Stct. 2014, nr. 22839).
Onderdeel G (artikel 3.34g, tweede lid)
Bij Besluit van 7 april 2014 (Stb. 2014, 156) zijn de Wet van 10 juli 2013 tot wijziging van de Remigratiewet (Heroverweging Remigratiewet)
(Stb. 2013, 331) en het Besluit van 1 maart 2014 houdende voorschriften ter uitvoering van de Remigratiewet
en tot wijziging van enige andere algemene maatregelen van bestuur (Remigratiebesluit)
met ingang van 1 juli 2014 in werking getreden. Terugkeeroptanten konden tot 1 juli
2014 in aanmerking komen voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of voor onbepaalde
tijd (artikel 3.51, eerste lid, onder g onderscheidenlijk artikel 3.92, tweede lid,
van het Vreemdelingenbesluit 2000). Gelet op de complexiteit van wetgeving is ervoor
gekozen om deze regelingen samen te voegen en alle terugkeeroptanten in aanmerking
te laten komen voor de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel
3.51, eerste lid, onderdeel g, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Derhalve is artikel
3.34g, tweede lid, overbodig geworden en vervalt het tweede lid dan ook.
Onderdeel K (artikel 4.1)
In de brief aan de Tweede Kamer van 13 september 20131 is aangekondigd dat onderzocht zal worden wat de mogelijkheden zijn om te starten
met een pilot waarbij de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V) voor bepaalde
groepen vreemdelingen op bepaalde locaties de bevoegdheid krijgt om deze in bewaring
te kunnen stellen, waarbij wordt voldaan aan alle waarborgen. Na 1 oktober 2014 zal
hieraan op twee locaties concrete invulling worden gegeven. Om dit mogelijk te maken
is in de 129e wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen (Stcrt. 2014, 20666) geregeld dat ambtenaren van de DT&V bevoegd zijn namens Onze Minister vreemdelingen
in bewaring te stellen. Flankerend aan deze pilot is het wenselijk geacht dat de ambtenaren
van de DT&V en de ambtenaren van de Dienst Vervoer en Ondersteuning (hierna: DV&O)
worden voorzien van een aantal bevoegdheden die hen in staat stellen om op een aantal
aspecten de rol van toezichthouder te gaan vervullen. Verwacht wordt dat de inzet
van personeel van de verschillende diensten op een efficiëntere wijze kan worden ingevuld.
Deze wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 geeft daaraan invulling.
In de Vreemdelingenwet 2000 is in artikel 47, eerste lid, aanhef en onder c, vastgelegd
dat bij besluit van de Minister van Veiligheid en Justitie ambtenaren kunnen worden
aangewezen die belast zijn met het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften
met betrekking tot vreemdelingen. Op grond hiervan kunnen ambtenaren van de DT&V als
toezichthouder worden aangewezen. Artikel 5:14 van de Algemene wet bestuursrecht biedt
de mogelijkheid om het bevoegdhedenpakket te beperken. In artikel 4.1 van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000 wordt nu geëxpliciteerd dat de ambtenaren van de DT&V, naast de
algemene bevoegdheid uit de Algemene wet bestuursrecht, uitsluitend een aantal bevoegdheden
hebben zoals toegekend in de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000.
De ambtenaar van de DT&V die is aangewezen als toezichthouder kan een vreemdeling
staande houden en de overige in artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 genoemde bevoegdheden
uitoefenen voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn of haar taak
nodig is. Ook kan de toezichthouder van de DT&V reis- en identiteitspapieren innemen
zoals omschreven in artikel 52 van de Vreemdelingenwet 2000, met inbegrip van de bevoegdheid
uitgewerkt in artikel 4.23 van het Vreemdelingenbesluit 2000 om deze tijdelijk in
bewaring te nemen. Deze bevoegdheid omvat uitdrukkelijk niet het maken van aantekeningen
in het document. Tot slot kan de medewerker van de DT&V de in artikel 4.45 van het
Vreemdelingenbesluit 2000 neergelegde bevoegdheid uitoefenen. In dit artikel wordt
de verplichting, neergelegd in artikel 54, eerste lid aanhef en onder c, van de Vreemdelingenwet
2000, nader omschreven. Daarmee krijgt de ambtenaar de bevoegdheid een goedgelijkende
pasfoto en vingerafdrukken te vorderen. Deze bevoegdheid bestaat uiteraard alleen
voor zover deze redelijkerwijs noodzakelijk is bij de uitoefening van de taken van
de ambtenaar. Dit zal in de praktijk neerkomen op het verstrekken van deze gegevens
met het oog op de indiening van een verzoek tot afgifte van een vervangend reisdocument.
Van belang is te onderlijnen dat niet alle in de Vreemdelingenwet 2000 aan toezichthouders
toegekende bevoegdheden zijn toegekend aan de ambtenaren van de DT&V en de DV&O, maar
slechts die bevoegdheden die direct aan de uitoefening van hun taken zijn gekoppeld.
Bijvoorbeeld zijn de betreffende ambtenaren niet bevoegd de woning te betreden tegen
de wil van de bewoner en hebben zij evenmin de bevoegdheid om een persoon te fouilleren
nu dit een dwangmiddel betreft waartoe hij geen bevoegdheid heeft. Deze bevoegdheden
kunnen leiden tot situaties die kunnen escaleren en waarin het noodzakelijk is dwangmiddelen
toe te passen. De ambtenaren van de DT&V hebben niet de bevoegdheid dwangmiddelen
toe te passen. Voor zover de hiervoor bedoelde bevoegdheden moeten worden toegepast
kunnen de ambtenaren daarbij op assistentie rekenen van andere ambtenaren die hun
status als toezichthouder combineren met de bevoegdheid om dwangmiddelen toe te passen.
Bij het bepalen van de reikwijdte van de aanwijzing van ambtenaren van de DT&V als
toezichthouder, is een ruime aanwijzing het uitgangspunt geweest. De aanwijzing is
echter wel beperkt tot die medewerkers van de DT&V die deze bevoegdheden daadwerkelijk
gaan gebruiken in de aan hen opgedragen werkzaamheden. Dit zijn dan de medewerkers
die in de functie van (senior) medewerker behandelen en ontwikkelen (voorheen aangeduid
als (senior) regievoerder) direct contact hebben met de vreemdeling en belast zijn
met het verwezenlijken van de terugkeer.
In het nieuwe onderdeel c. van artikel 4.1 wordt een meer nadrukkelijke rol beschreven
voor de ambtenaren van de DV&O bij de staandehouding van vreemdelingen. De ambtenaren
van de DV&O zijn nu al in veel gevallen ter plaatse van de inbewaringstelling aanwezig
om na inbewaringstelling zorg te dragen voor het vervoer naar een locatie waar de
maatregel van bewaring ten uitvoer wordt gelegd. Door de aanwijzing als toezichthouder
in de zin van de Vreemdelingenwet 2000, krijgt de ambtenaar van de DV&O de bevoegdheid
een vreemdeling staande te houden, over te brengen naar een plaats bestemd voor verhoor
en aldaar op te houden, ook voordat een maatregel van bewaring is opgelegd. Onder
bepaalde omstandigheden is het goed voorstelbaar dat de ambtenaren van de DV&O de
taken van de politie overnemen in die gevallen waarin een ambtenaar van de DT&V de
beslissing tot inbewaringstelling neemt. Voor de inbewaringstelling zou in dergelijke
gevallen politie-inzet niet langer strikt noodzakelijk zijn, waardoor de vrijgekomen
politiecapaciteit op andere plaatsen kan worden ingezet. Belangrijk is daarbij dat
in vrijwel alle gevallen de inbewaringstelling op de centra plaats heeft met minimaal
gebruik van dwangmiddelen. In het kader van deze regeling zullen, in die gevallen
waarvan in de risicoanalyse is gebleken dat er geen indicatie is van verzet of andere
orde verstorende aspecten, medewerkers van de DV&O bevoegd worden tot de staandehouding
en ophouding van de vreemdeling voorafgaand aan de inbewaringstelling.
Dwangbevoegdheden (gebruik van geweld en vrijheidsbeperkende middelen)
Een ambtenaar van de DV&O krijgt door de bij dit besluit geregelde aanwijzing als
toezichthouder op grond van artikel 47, eerste lid, onder c, van de Vreemdelingenwet
2000, de bevoegdheid staande te houden, over te brengen en op te houden op grond van
artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien de vreemdeling ten aanzien waarvan
de ambtenaar van de DT&V voornemens is een maatregel van bewaring als bedoeld in artikel
59 of 59a van de Vreemdelingenwet 2000 op te leggen, onvoldoende medewerking verleent
en dwang noodzakelijk is, kan de als toezichthouder aangewezen ambtenaar van de DV&O
dwangbevoegdheden toepassen indien hij tevens als buitengewoon opsporingsambtenaar
is aangewezen. Op grond van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar Dienst Vervoer
& Ondersteuning 2014 (hierna: Besluit BOA DV&O) kan de ambtenaar van de DV&O die is
aangewezen als buitengewoon opsporingsambtenaar, de in artikel 7, eerste en derde
lid, van de Politiewet 2012 omschreven bevoegdheden uitoefenen met gebruikmaking van
handboeien, korte wapenstok, pepperspray en vuurwapen. Het gaat om de bevoegdheid
geweld en vrijheidsbeperkende middelen toe te passen (artikel 7, eerste lid, van de
Politiewet 2012), en de bevoegdheid onderzoek aan de kleding te doen bij onmiddellijk
gevaar voor leven of veiligheid van betrokkene, de ambtenaar zelf of derden (artikel
7, derde lid).
Na inwerkingtreding van artikel III van de Wet van 21 mei 2014 tot wijziging van de
Gemeentewet, de Wet wapens en munitie en de Politiewet 2012 (verruiming fouilleerbevoegdheden)
(Stb. 2014, 191) betreft het, naast de al genoemde bevoegdheden, ook de bevoegdheid tot onderzoek
van de voorwerpen die personen bij zich dragen of met zich mee voeren (het nieuwe
artikel 7, derde lid, van de Politiewet 2012), de bevoegdheid een persoon te vervoeren
of in te sluiten, de bevoegdheid een persoon aan zijn kleding te onderzoeken op de
aanwezigheid van voorwerpen die een gevaar voor de veiligheid van betrokkene of voor
anderen kunnen vormen, alsmede daartoe de voorwerpen te onderzoeken die betrokkene
bij zich draagt of met zich mee voert (het nieuwe artikel 7, vierde lid, van de Politiewet
2012). Door de aanwijzing als toezichthouder met een taak op grond van artikel 50
van de Vreemdelingenwet 2000 tezamen met de aanwijzing als buitengewoon opsporingsambtenaar
kunnen deze dwangbevoegdheden door ambtenaren van de DV&O worden ingezet om de vreemdeling
te dwingen mee te lopen naar een gesprek met de medewerker van de DT&V en vervolgens
naar een busje voor vervoer naar het politiebureau of een inrichting voor vreemdelingenbewaring.
Zoals gezegd, leert de ervaring dat dwangmiddelen in de praktijk niet steeds worden
toegepast. Vanzelfsprekend dient die toepassing ook steeds proportioneel te zijn in
de gegeven situatie. Van belang is dat in deze gevallen de vreemdeling vooraf bekend
is, en een inschatting zal zijn gemaakt van diens reactie. Ook houdt de DT&V bij de
voorbereiding van de staandehouding rekening met een geschikt moment waardoor de dagelijkse
gang van zaken op het centrum zo min mogelijk wordt beïnvloed. De DT&V en de DV&O
werken bij de staandehouding van een vreemdeling samen. De dwangbevoegdheden van de
DV&O zijn bedoeld om in deze situatie de-escalerend te kunnen optreden en op die manier
de weg naar de inbewaringstelling veilig en voortvarend te kunnen afleggen.
De als buitengewoon opsporingsambtenaar aangewezen ambtenaar van de DV&O kan de dwangbevoegdheden
toepassen "tot hetgeen nodig is voor een juiste vervulling van de functie in verband
waarmee hij tot buitengewoon opsporingsambtenaar is beëdigd" (artikel 25, eerste lid,
van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar). Ook uit artikel 7, zevende lid,
van de Politiewet 2012, gelezen in samenhang met het eerste lid van artikel 7 van
de Politiewet 2012, volgt dat de bevoegdheden van de Buitengewoon opsporingsambtenaar
om geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken verbonden zijn aan de rechtmatige
uitoefening van zijn bediening, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op
de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een
andere wijze kan worden bereikt. Met de aanwijzing van ambtenaren van de DV&O, die
tevens zijn aangewezen als Buitengewoon opsporingsambtenaar, als toezichthouders in
het kader van artikel 50 van de Vreemdelingenwet 2000 vallen de handelingen in dat
kader binnen de wettelijke taak van de betreffende ambtenaren.
De toepassing van dwangbevoegdheden door de DV&O wordt beheerst door het Besluit BOA
DV&O en artikel 37 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee
en andere opsporingsambtenaren. Daarbij zijn van groot belang de in artikel 7 van
de Politiewet 2012 neergelegde beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit.
Rechtsbescherming
De rechtsbescherming die tegen de uitoefening van deze bevoegdheden openstaat is meerledig.
Ten eerste kan men op grond van titel 9.1 van de Algemene wet bestuursrecht een klacht
indienen tegen het handelen van de DV&O. Op grond van de Politiewet 2012 zijn er geen
specifieke rechtsbeschermingsbepalingen voor buitengewoon opsporingsambtenaren. De
in hoofdstuk 7 van deze wet opgenomen regels over klachtbehandeling zien alleen op
ambtenaren van politie en militairen, bij de uitvoering van hun in deze wet omschreven
taken. Een gedraging van een buitengewoon opsporingsambtenaar wordt opgevat als een
gedraging van het bestuursorgaan waaronder hij ressorteert, aldus bijlage C-III van
de Circulaire Buitengewoon Opsporingsambtenaar. Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht
is daarop van toepassing, zoals ook volgt uit artikel 42 van het Besluit BOA DV&O.
Dit betekent dus dat men een klacht kan indienen bij het ministerie van Veiligheid
en Justitie.
Daarnaast kan de toepassing van de bevoegdheden op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet
2000 en het gebruik van dwangbevoegdheden door de DV&O in het bewaringsberoep voor
de vreemdelingenrechter aan de orde worden gesteld. Wanneer de rechter het handelen
van de DV&O onrechtmatig of disproportioneel acht, leidt dit niet per definitie tot
de slotsom dat de bewaring onrechtmatig is. De rechter zal het wel meewegen in zijn
oordeel op grond van artikel 94 van de Vreemdelingenwet 2000 of de toepassing of tenuitvoerlegging
van de maatregel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid
niet gerechtvaardigd is.
De lasten voor overheid en burgers van deze wijziging zullen neutraal of zeer beperkt
zijn. Het gaat om een herschikking van taken. Doordat de politie in bepaalde gevallen
niet meer hoeft te worden ingezet, kan de politiecapaciteit efficiënter worden ingezet.
De capaciteit die door de DV&O moet worden vrijgemaakt voor deze activiteiten zal
ook beperkt zijn, aangezien het om situaties gaat waarin de inzet van de betrokken
ambtenaren met het oog op het vervoer van de vreemdelingen al een gegeven is. De aanvullende
toezichtstaken zullen wel maken dat de reeds geplande inzet meer tijd zal vergen.
Onderdeel L (bijlage 1, behorend bij artikel 2.1, eerste lid, onder a)
De ervaringsgegevens van februari 2014 tot en met juli 2014 hebben, ten opzichte van
de lijst van 1 april 2014, geleid tot een nagenoeg ongewijzigde lijst. Waar in de
lijst van 1 april 2014 vierentwintig luchthavens waren opgenomen, zal de lijst van
1 oktober 2014 zesentwintig luchthavens bevatten. Drieëntwintig luchthavens die het
laatste half jaar op de lijst werden genoemd, blijven gehandhaafd. Slechts één luchthaven
is van de lijst verwijderd, terwijl drie luchthavens daaraan zijn toegevoegd.
De luchthaven Dakar Léopold Sédar Senghor International is van de lijst gehaald, omdat
deze niet meer aan voornoemde criteria voldoet. Niet langer wordt voldaan aan de ondergrens
van vijf aangevoerde ongedocumenteerden per half jaar, terwijl historische gegevens
noch preventieve redenen plaatsing op de lijst rechtvaardigen. Evenmin is momenteel
(trend)informatie bekend die een dergelijke plaatsing zou rechtvaardigen.
Vanwege het overschrijden van de ondergrens van vijf aangevoerde ongedocumenteerden
per half jaar zijn de luchthavens New Delhi Indira Gandhi International en Kigali
International op de lijst geplaatst. De luchthaven Boryspil International heeft de
ondergrens van vijf aangevoerde ongedocumenteerden per half jaar weliswaar net niet
overschreden, maar deze aanvoer – in samenhang bezien met de huidige situatie in de
regio – rechtvaardigt plaatsing op de lijst om preventieve redenen.
Artikelen II en III
Artikel II bevat een aanpassing van artikel II, eerste lid, en artikel III, onderdeel
b, van de regeling van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 13 december
2013, nummer 463556, houdende wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (honderddrieëntwintigste
wijziging) (Stcrt. 2013, 35683). Artikel III, onderdeel b, van die regeling houdt in dat overgangsrecht over het
meetoetsen van regulier-humanitaire omstandigheden en artikel 64 van de Vreemdelingenwet
2000 bij asielaanvragen in werking treedt op een bij ministeriële regeling te bepalen
tijdstip. Dit overgangsrecht is aangepast bij ministeriële regeling van 14 maart 2014
(Stcrt. 2014, 7105). Daarbij is abusievelijk niet 1 april 2014 als inwerkingtredingsdatum van het aangepaste
overgangsrecht vermeld.
De artikelen II en III strekken er toe om dit te corrigeren en het betreffende overgangsrecht
met terugwerkende kracht tot 1 april 2014 toe te passen. Om misverstanden te voorkomen,
wordt artikel II, eerste lid, van de regeling van 13 december 2013, opnieuw vastgesteld.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven