BIJLAGE 19, BEHOREND BIJ ARTIKEL 3.10, EERSTE LID, VOORSCHRIFT VREEMDELINGEN 2000
REGISTRATIEFORMULIER, TEVENS TOESTEMMINGSVERKLARING
ten behoeve van arts /deskundige in het kader van een verzoek tot medische ontheffing
basisexamen inburgering buitenland. In te vullen door verzoeker van ontheffing op
basis van medische indicatie.
Gelieve onderstaand uw persoonlijke gegevens in te vullen en te retourneren met 2
gelijkende pasfoto’s.
(geslachts)na(a)men:
|
................ M/V
|
voorna(a)m(en):
|
................
|
geboortedatum:
|
................
|
adres:
|
................
|
woonplaats:
|
................
|
land:
|
................
|
telefoon:
|
................
|
beroep:
|
................
|
nationaliteit:
|
................
|
Met de ondertekening van dit formulier verklaar ik mijn toestemming en medewerking
te verlenen aan een medische consultatie door een door de ambassade/het consulaat-generaal
aangewezen arts over mijn lichamelijke gesteldheid, en dat hierover – door tussenkomst
van de ambassade/het consulaat-generaal – een medisch rapport ten behoeve van de Immigratie-
en Naturalisatiedienst (IND) in Nederland zal worden uitgebracht.
Handtekening: ................
Plaats en datum: ................
__________________________________________________________________________________________
In te vullen door de post:
Datum registratie in het IEBS: ................
Referentienummer:................
Plaats, datum, stempel post
Standaardbrief voor de arts, betreffende zijn/haar rol in het kader van de ontheffing
basisexamen inburgering buitenland.
Plaatsnaam, datum
Geachte heer/mevrouw,
U heeft aan de Nederlandse ambassade / het consulaat-generaal aangegeven personen
medisch te willen keuren die aanspraak willen maken op ontheffing van het basisexamen
inburgering. Dit document is bedoeld om u nadere informatie te verschaffen over het
examen en de ontheffingsprocedure. Tevens verzoek ik u in te stemmen met de standaard
werkwijze en een ondertekende kopie van dit document te retourneren.
Wat is het basisexamen inburgering en waaruit bestaat dit?
Het behalen van het basisexamen inburgering is één van de voorwaarden voor toelating
tot Nederland. Dit toelatingsvereiste houdt in dat de vreemdeling, vóór zijn/haar
komst naar Nederland, moet beschikken over kennis op basisniveau van de Nederlandse
taal en de Nederlandse samenleving.
De basiskennis die de vreemdeling reeds voor de komst naar Nederland in het buitenland
moet hebben verworven, wordt in het buitenland beoordeeld aan de hand van een basisexamen
inburgering. De resultaten van dat basisexamen worden betrokken bij de aanvraag die
de vreemdeling met het oog op verblijf in Nederland doet.
Het basisexamen wordt telefonisch afgenomen en bevat een onderdeel gesproken Nederlandse
taal, een onderdeel geletterdheid en begrijpend lezen en een onderdeel kennis van
de Nederlandse samenleving. Bij het telefonische examen wordt ook gebruik gemaakt
van een fotoboek. De ingesproken antwoorden worden beoordeeld door een spraakherkenningscomputer.
Betrokkene hoeft voor het afleggen van het examen niet te kunnen schrijven. Het daadwerkelijk
afleggen van het basisexamen inburgering duurt ongeveer 55 minuten.
Wie is ontheven van de verplichting de toets af te leggen?
Personen die als gevolg van een lichamelijke of geestelijke belemmering blijvend niet in staat zijn het basisexamen inburgering te doen, kunnen ontheffing krijgen van de volledige toets.
Ontheffing
Het kan voorkomen dat wegens de aanwezigheid van een ernstige lichamelijke of geestelijke
handicap een persoon permanent niet in staat is om het basisexamen inburgering buitenland
af te leggen. Voor wat betreft lichamelijke handicap gaat het met name om blindheid,
doofheid alsmede om doofstomheid. Onder blind of doof valt mede slechtziendheid en
hardhorendheid, indien betrokkene niet door eigen hulpmiddelen (bijvoorbeeld een bril
of hoorapparaat) alsnog voldoende gezichts- of hoorvermogen krijgt om de toets af
te leggen. Voor wat betreft geestelijke handicap betreft het een gebrek aan cognitieve
vaardigheden.
Tevens kan onder meer gedacht worden aan een ernstig spraakgebrek, dat de menselijke
communicatie verhindert en het afleggen van het examen met behulp van de spraakherkenningscomputer
blijvend onmogelijk maakt.
Vanzelfsprekend is in de praktijk sprake van meer lichamelijke belemmeringen dan hierboven
genoemd. In de bijlage treft u een lijst aan met aandoeningen die bovengenoemde handicaps
kunnen betreffen.
De gevraagde verklaring
In beginsel is een verklaring van u (dus beantwoording van de op het formulier aangegeven
vragen), als arts, over de medische toestand van betrokkene voldoende. Dit geldt echter
niet in een geval waarin sprake is van een psychische stoornis, zoals bijvoorbeeld
duurzame ernstige depressies en/of duurzame ernstige trauma’s. Beoordeling daarvan
dient te geschieden door een deskundige op het gebied van psychische ziektebeelden.
In die gevallen dient de verklaring afkomstig te zijn van uzelf eventueel in samenwerking
met een psychiater of een psycholoog. Echter, u vult zelf het ambassadeformulier in.
Wat is de rol van de arts?
Deze ambassade/dit consulaat-generaal zal personen die menen in aanmerking te komen
voor ontheffing van het basisexamen inburgering naar u doorverwijzen voor een medische
keuring. Deze personen geven vooraf toestemming voor het beschikbaar stellen van uw
verklaring aan deze ambassade/dit consulaat-generaal.
Het is de bedoeling dat u daarbij de vragen in bijgevoegde vragenformulier beantwoordt.
U dient deze zelf in te vullen. Wilt U het formulier s.v.p. volledig invullen? Onvolledig
ingevulde formulieren kunnen betrokkene in bewijsproblemen brengen. Wilt u het formulier
na invullen zelf stempelen, paraferen en terugsturen naar de ambassade, vergezeld
van het door de cliënt overgelegde originele registratiebewijs? Tevens dient aan de
cliënt door u of door de ambassade/het consulaat-generaal (dit hangt af van de afspraak
die hierover door u met de ambassade/het consulaat-generaal is gemaakt) een kopie
van deze verklaring te worden gegeven.
Over uw antwoorden op de vragen zal de Nederlandse ambassade/het consulaat-generaal
in beginsel geen nader contact met u opnemen. Zij accepteert uw formulier en zal deze
niet inhoudelijk beoordelen. Beoordeling wordt gedaan door de Immigratie- en Naturalisatiedienst
(IND) van het Ministerie van Veiligheid en Justitie in Nederland. Uiteindelijk beslist
u dus niet over de ontheffing, dit doet de IND. Een duidelijke beantwoording van de
vragen is dan ook erg belangrijk.
Uw contactpersoon op de Nederlandse ambassade/het consulaat-generaal is de consul/het
hoofd van de Consulaire Afdeling; de heer/mevrouw ................, .................
................, functie ................ In geval van problemen of vragen kunt u
te allen tijde met hem/haar contact opnemen.
De ambassadeur,
voor deze
................ (handtekening)
................ (naam en functie)
Verzoeke u akkoord te gaan met bovenstaande procedure en ter bevestiging onderstaand
uw handtekening te plaatsen en een exemplaar te retourneren aan de Nederlandse ambassade/het
Nederlandse consulaat-generaal..
In de bijlage treft u in chronologische volgorde de te volgen stappen.
................ ................
|
................
|
(plaats) (datum)
|
( handtekening)
|
TOELICHTING
Algemeen
Deze wijzigingsregeling bevat de wijzigingen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000
naar aanleiding van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures. De maatregelen
in het kader van dit Programma zijn neergelegd in de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet
2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening (33 293) en in het besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (stroomlijning
toelatingsprocedures). De wet heeft betrekking op het herschikken van de verleningsgronden
voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, inclusief het vervallen van
de grondslag voor het categoriale beschermingsbeleid. Verder worden alle relevante
artikelen van de Gezinsherenigingsrichtlijn betreffende nareis geïmplementeerd binnen
het asielbeleid (waardoor de reguliere nareisbepalingen overbodig zijn geworden) en
wordt de procedure inzake de verlening van de verblijfsvergunning asiel aan nareizende
gezinsleden vereenvoudigd. Tot slot creëert de wet een grondslag voor het heffen van
leges voor vervanging van het verblijfsdocument dat wordt afgegeven ter zake van de
verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
De belangrijkste maatregelen die in het Vreemdelingenbesluit 2000 worden geregeld,
maken het mogelijk aan de vreemdeling snel duidelijkheid te geven over het verblijfsperspectief
en het 'stapelen' van procedures tegen te gaan. Het gaat hierbij om de volgende onderwerpen:
-
a. meetoetsen van humanitair-reguliere gronden bij afwijzing van de eerste asielaanvraag;
-
b. meetoetsen van (andere) humanitaire gronden bij afwijzing van een humanitair-reguliere
aanvraag;
-
c. versnelde afdoening van tweede en volgende asielaanvragen en humanitair-reguliere
aanvragen (schriftelijke aanmelding en eendagstoets);
-
d. versnellen van de Dublinprocedure door samenvoeging eerste gehoor en Dublingehoor;
-
e. wijzigingen in medische procedures.
In onderhavige regeling tot wijziging van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 worden
de categorieën vreemdelingen aangewezen op wie de procedure schriftelijke aanmelding
en eendagstoets niet van toepassing is. Tevens is in de onderhavige wijziging van
het Voorschrift Vreemdelingen 2000 de hoogte van het tarief voor de vervanging van
het document waaruit de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd
blijkt opgenomen.
Voorts bevat deze regeling enige wijzigingen die verband houden met de inwerkingtreding
van de wet tot Wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 en de Algemene wet bestuursrecht
ter uitvoering van de verordening (EU) nr. 604/2013 van het Europees Parlement en
de Raad van 26 juni 2013 tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen
welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een verzoek om internationale
bescherming dat door een onderdaan van een derde land of een staatloze bij een van
de lidstaten wordt ingediend (PbEU 2013, L 180) (TK 33699). Dit wetsvoorstel is op
10 december 2013 door de Eerste Kamer aanvaard. De wijzigingen hebben betrekking op
de bevoegdheid tot het opleggen en het opheffen van de vrijheidsontnemende maatregelen
zoals deze voor de uitvoering van de verordening zijn geïmplementeerd in voornoemde
wetsvoorstel.
Verder bevat deze wijzigingsregeling een aantal wijzigingen die voortvloeien uit de
inwerkingtreding van de Wet basisregistratie personen (Stb. 2013, 315) en uit het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307).
Tot slot bevat deze regeling een aantal overgangsrechtelijke bepalingen en inwerkingtredingsbepalingen
betreffende de maatregelen die in het kader van het Programma Stroomlijning Toelatingsprocedures
in het Vreemdelingenbesluit 2000 zijn neergelegd.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A, E, H, P, S (artikelen 1.1, onderdeel c, 3.13, onderdeel e, 3.33, 3.41,
4.38, vijfde lid, onderdeel c, 7.1e, en bijlage 21, behorend bij artikel 3.34l, eerste
en tweede lid)
In deze onderdelen zijn aanpassingen opgenomen die noodzakelijk zijn vanwege de inwerkingtreding
van de Wet basisregistratie personen (Stb. 2013, 315) en het Aanpassingsbesluit basisregistratie personen (Stb. 2013, 495) met ingang van 6 januari 2014 (Stb. 2013, 494).
Onderdeel B (artikel 1.7)
Nu de IND rechtstreeks de vreemdeling die arbeid voor een religieuze of levensbeschouwelijke
organisatie verricht of wil gaan verrichten bij de Dienst Uitvoering Onderwijs aanmeld
om een inburgeringsaanbod te faciliteren is de verplichting voor de referent er voor
te zorgen dat de vreemdeling binnen vier weken na verlening van de verblijfsvergunning
bekend wordt bij de Dienst Uitvoering Onderwijs komen te vervallen.
Onderdeel C (artikel 1.13)
Als onderdeel van de toets naar de continuïteit en solvabiliteit van de te erkennen
referent wordt een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van
de Leidraad Invordering 2008 vereist. Op deze manier wordt informatie bij de rijksbelastingdienst
opgevraagd omtrent de premie- en belastingafdracht.
Op verzoek van de te erkennen referent geeft de rijksbelastingdienst een verklaring
af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of andere vorderingen openstaan waarvan
de invordering is opgedragen. Tevens verklaart de rijksbelastingdienst desgevraagd
dat zich in het verleden – voor wat betreft de invordering – geen moeilijkheden hebben
voorgedaan. In de verklaring van betalingsgedrag kan de rijksbelastingdienst voorts
nadere bijzonderheden vermelden.
De mogelijkheid om de IND te machtigen voor het aanvragen van de verklaring van betalingsgedrag
is komen te vervallen. In de praktijk is gebleken dat hier weinig gebruik van wordt
gemaakt en dat deze werkwijze de doorlooptijd van de aanvraag onnodig langer maakt.
In het tweede lid is een uitzondering gemaakt voor startende ondernemingen. Hieronder
worden ondernemingen verstaan, die blijkens hun inschrijving in het handelsregister
korter dan anderhalf geleden zijn opgericht of die blijkens gegevens uit het handelsregister
korter dan anderhalf jaar (feitelijk) bedrijfsactiviteiten hebben verricht. Zij hebben
immers nog geen of een beperkte historie omtrent de premie- en belastingafdracht,
waarmee de verklaring omtrent betalingsgedrag onvoldoende betekenis heeft. Aan de
hand van het ondernemingsplan kan de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming
worden getoetst om zo toch een goed beeld te krijgen van de positie van een onderneming.
Om te kunnen beoordelen of de continuïteit van de startende onderneming voldoende
is gewaarborgd vraagt de IND, op grond van het derde lid, advies aan de Rijksdienst
voor Ondernemend Nederland.
Onderdelen D en Q (artikelen 2.10 en 5.3)
Met de aanpassing van artikel 2.10 wordt bewerkstelligd dat de ambtenaren belast met
de grensbewaking na weigering van de toegang aan een vreemdeling, eveneens kunnen
besluiten de vrijheidsontneming beschreven in artikel 6a van de Vreemdelingenwet 2000
toe te passen. Hoewel uit de bewoording van artikel 6a van de Vreemdelingenwet 2000
in beginsel volgt dat de door onze minister daartoe gemandateerde ambtenaren de in
dat artikel beschreven bevoegdheid kunnen toepassen, wordt met de tweede lid van dit
artikel buiten twijfel gesteld dat ook de ambtenaren van de Immigratie- en Naturalisatiedienst
kunnen besluiten de maatregel te laten voortduren met het oog het oog op de overdracht
aan een verantwoordelijke lidstaat. Tevens wordt de terminologie van het artikel in
overeenstemming met de wet gebracht.
Met deze aanpassing van artikel 5.3 wordt bereikt dat die ambtenaren, die bevoegd
zijn een vreemdeling in bewaring te stellen op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet
2000, eveneens bevoegd zijn een vreemdeling in bewaring te stellen op basis van het
nieuwe artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. De vreemdelingen die onder de reikwijdte
van 59a van de Vreemdelingenwet 2000 vallen, kwamen voor het in werking treden van
de nieuwe wet, onder het bereik van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Het ligt
dan ook in de rede dat dezelfde kring van ambtenaren bevoegd is dit nieuwe artikel
toe toepassen. Het derde lid van artikel 5.3 blijft ongewijzigd, aangezien de bevoegdheid
tot verlenging van de maatregel op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000
die daarin wordt beschreven, niet aan de orde kan zijn bij een detentie op basis van
artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000.
Onderdeel F (artikel 3.17)
De mogelijkheid van ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier voor
bepaalde tijd indien uitzetting in strijd is met artikel 8 van het Europees verdrag
voor de rechten van de mens is bij de wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000
(stroomlijning toelatingsprocedures) opgenomen in de artikelen 3.6, eerste en vijfde
lid en 3.6a, eerste en vijfde lid van het Vreemdelingenbesluit 2000. Daarnaast geeft
artikel 3.6b van het Vreemdelingenbesluit 2000 in algemene zin aan dat een verblijfsvergunning
regulier voor bepaalde tijd ambtshalve kan worden verleend aan de vreemdeling wiens
uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de
rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De vermelding in artikel 3.17, onder
c, is daarmee niet meer nodig.
Onderdeel G (artikel 3.17a)
In het nieuwe artikel 3.17a is op grond van artikel 3.48, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 bepaald dat een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking
verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden kan worden verleend aan de Afghaanse
vreemdeling die een verwesterde, schoolgaande en minderjarige vrouw is. Hiermee wordt
uitvoering gegeven aan de toezegging in de Memorie van Toelichting bij de wet tot
wijziging van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met het herschikken van de gronden
voor asielverlening (Kamerstukken II 2011/12, 33 293, nr. 3). Daarin staat dat dit onderdeel van het asielbeleid wordt ondergebracht bij een
regulier humanitair verblijfsdoel. Voorts vermeldt de Memorie van Toelichting dat
de lagere regelgeving dienovereenkomstig zal worden aangepast, waarbij zal worden
aangesloten bij artikel 3.48 van het Vreemdelingenbesluit 2000, waarin de tijdelijke
humanitaire gronden voor regulier verblijf zijn neergelegd.
Onderdeel I (artikelen 3.33a en 3.33b)
Artikel 3.33a regelt ten eerste op basis van artikel 3.99a, vijfde lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000 de gevallen waarin de schriftelijke aanmelding die voorafgaat aan de indiening
van (zowel eerste als volgende) humanitair-reguliere aanvragen en de eendagstoets
niet van toepassing is. Met de schriftelijke aanmelding geeft de vreemdeling te kennen
dat hij een dergelijke aanvraag wil indienen en levert hij de relevante stukken aan.
Deze procedure maakt het mogelijk dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst voorafgaand
aan de indiening van die aanvraag het dossier kan beoordelen, eventueel om aanvullende
of ontbrekende documenten kan vragen, onderzoeken in gang kan zetten en de (concept)beschikking
kan voorbereiden. Na de ontvangst van het schriftelijke aanmeldformulier nodigt de
IND de vreemdeling uit om, in beginsel binnen twee weken, de aanvraag in te dienen.
Op de dag van de indiening van de aanvraag wordt beoordeeld of op die aanvraag inwilligend
of afwijzend kan worden beslist. Indien dat het geval is, wordt de beschikking aan
de vreemdeling uitgereikt. Indien niet op de dag waarop de aanvraag is ingediend kan
worden beslist, bijvoorbeeld omdat nader onderzoek nodig is, wordt de aanvraag ingenomen.
Deze procedure wordt gevolgd bij gevallen waarin de vreemdeling in Nederland is voor
een verblijf van langer dan drie maanden, en ofwel die vreemdeling op grond van artikel
17, eerste lid, onder c of d, van de Vreemdelingenwet 2000, of artikel 3.71, tweede
lid, onder l, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is vrijgesteld van het vereiste van
een geldige machtiging tot voorlopig verblijf ofwel ten aanzien van die vreemdeling
artikel 3.71, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 is toegepast. Voorts betreft
het humanitair-reguliere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning:
-
1°. op grond dat de uitzetting van de vreemdeling in strijd is met artikel 8 van het Verdrag
tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
-
2°. onder een beperking verband houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel
3.46; of
-
3°. onder een beperking verband houdend met tijdelijke humanitaire gronden als bedoeld
in artikel 3.48, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
Tot slot is deze procedure van toepassing indien het gaat om een aanvraag tot het
wijzigen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14
van de Vreemdelingenwet 2000 in een verblijfsvergunning onder een beperking verband
houdend met medische behandeling als bedoeld in artikel 3.46 van het Vreemdelingenbesluit
2000.
De hiervoor beschreven procedure wordt niet gevolgd indien het betreft vreemdelingen
aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen (op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of
een andere grond). Zulke aanvragen worden zonder schriftelijke aanmelding en eendagstoets
zorgvuldig afgedaan.
Artikel 3.33a wijst voorts de vreemdelingen aan voor wie niet de verplichting, bedoeld
in artikel 3.102b van het Vreemdelingenbesluit 2000 geldt om, indien medische omstandigheden
aan de orde zijn, bij het schriftelijke aanmeldformulier de relevante medische gegevens
en overige bescheiden te overleggen, indien zij voornemens zijn een aanvraag tot het
verlenen, verlengen of wijzigen van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde
tijd in te dienen, indien zij een beroep doen op medische redenen om vrijgesteld te
worden van het mvv-vereiste of in het kader van de intrekking van de verblijfsvergunning
dan wel een bezwaarprocedure. Het betreft de hiervoor genoemde categorie vreemdelingen
aan wie rechtens de vrijheid is ontnomen.
Onderdeel J (artikel 3.34a)
De tekst van onderdeel n (oud) vervalt vanwege de wet tot wijziging van de Vreemdelingenwet
2000 in verband met het herschikken van de gronden voor asielverlening. Op grond van
deze wet komt het in onderdeel n bedoelde gezinslid in beginsel in aanmerking voor
een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 op
grond van artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Ter zake van de afdoening
van deze aanvraag zijn geen leges verschuldigd. Het oude onderdeel n is vervangen
door een nieuw onderdeel n. Daarin wordt bepaald dat de broer en zus van de vreemdeling
die verblijf heeft gevraagd of gekregen in het kader van het toelatingsbeleid voor
de Afghaanse vreemdeling die een verwesterde, schoolgaande en minderjarige vrouw is,
geen leges verschuldigd zijn voor de behandeling van de aanvraag voor verblijf als
familie- of gezinslid. De Afghaanse vreemdeling zelf en de ouders komen in aanmerking
voor verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op ‘tijdelijke
humanitaire gronden’ en zijn op grond van artikel 3.34, rij p, van het Voorschrift
Vreemdelingen 2000 geen leges verschuldigd.
Onderdeel K (artikelen 3.38 tot en met 3.40)
In de Nota van Toelichting bij het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307, blz. 183) is het volgende vermeld: ‘In artikel 3.99 is niet langer voorgeschreven
dat de aanvraagformulieren worden opgenomen in het Voorschrift Vreemdelingen 2000.
De Minister van Justitie kan als beslissingsbevoegd bestuursorgaan op grond van de
Algemene wet bestuursrecht formulieren vaststellen voor het indienen van aanvragen
en het verstrekken van gegevens (artikel 4:4 Awb). Die zijn door de minister (IND)
vastgesteld in de Vreemdelingencirculaire 2000. Ook het model van de aanvraag tot
het verlenen van de verblijfsvergunning asiel (artikel 3.108) wordt niet langer bij
ministeriële regeling voorgeschreven.’
In de onderhavige regeling wordt het Voorschrift Vreemdelingen 2000 daarop aangepast.
De formulieren voor de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde en onbepaalde tijd en voor de aanvraag tot het verlengen van de geldingsduur
van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd zijn vastgesteld in de Vreemdelingencirculaire
2000. De artikelen 3.38 tot en met 3.40 kunnen daarom vervallen.
Onderdeel L (artikelen 3.42 tot en met 3.43)
Op grond van het Besluit modern migratiebeleid (Stb. 2010, 307) is artikel 3.108 van het Vreemdelingenbesluit 2000 onder andere zo gewijzigd dat
de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd en
onbepaalde tijd niet meer worden ingediend op een bij ministeriële regeling te bepalen
plaats maar op een door Onze Minister te bepalen plaats. Dat betekent dat de plaats
waar deze aanvragen moeten worden ingediend in de Vreemdelingencirculaire 2000 wordt
vastgesteld en dat de artikelen 3.42 en 3.43 kunnen vervallen. In lijn hiermee is
artikel 3.109 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat betrekking heeft op de kennisgeving
door de vreemdeling dat hij een (eerste) asielaanvraag wil indienen, aangepast. Op
grond daarvan kan de (plaats en wijze van) kennisgeving door de vreemdeling dat hij
een asielaanvraag wil indienen in de Vreemdelingencirculaire 2000 worden vastgesteld,
waardoor ook artikel 3.42a van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 kan vervallen.
Onderdeel M (artikel 3.43b)
Aan artikel 3.43b wordt een lid toegevoegd dat betrekking heeft op de legesheffing
voor de normale vijfjaarsvervanging op grond van artikel 4.22, tweede lid, van het
Vreemdelingenbesluit 2000 van het verblijfsdocument ter staving van de verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd en onbepaalde tijd. Voor het tarief is aangesloten bij de
regels die gelden voor de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.
Onderdeel N (artikel 3.43c)
Dit artikel betreft de legesheffing voor de vervanging van een verblijfsdocument ter
staving van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (eerste lid) en onbepaalde
tijd (tweede lid). De grondslag voor wat betreft de verblijfsvergunning asiel voor
bepaalde tijd biedt het nieuwe derde lid van artikel 37 van de Vreemdelingenwet 2000.
Het gaat hier om legesheffing ter vervanging van een eerder afgegeven verblijfsdocument
dat wordt vermist, verloren is gegaan of voor identificatie ondeugdelijk is geworden
op grond van artikel 4.22, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000. Voor de
gevallen waarin leges zijn verschuldigd en de hoogte ervan (€ 253) is aangesloten
bij de regels die gelden voor de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd.
De grondslag voor wat betreft de vervanging van een eerder afgegeven document waaruit
de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd blijkt, biedt het tweede lid van
artikel 37 van de Vreemdelingenwet 2000 dat bij de Wet van 24 mei 2012 tot wijziging
van de Vreemdelingenwet 2000 in verband met nationale visa en enkele andere onderwerpen
(Stb. 2012, 258) in de Vreemdelingenwet 2000 is opgenomen. Voor de gevallen waarin leges zijn verschuldigd
en de hoogte ervan (€ 152) is aangesloten bij de regels die gelden voor de verblijfsvergunning
regulier voor onbepaalde tijd.
In het derde en vierde lid wordt het tarief voor Turkse vreemdelingen en hun gezinsleden
in aansluiting op de overige legesbepalingen voor deze categorie vreemdelingen vastgesteld
op € 42.
Onderdeel O (artikel 3.50)
Artikel 3.50 regelt, op basis van artikel 3.118b, achtste lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000, de gevallen waarin de schriftelijke aanmelding die voorafgaat aan de indiening
van een tweede of volgende asielaanvraag en de eendagstoets van dergelijke aanvragen
niet van toepassing zijn. Het betreft vreemdelingen aan wie rechtens de vrijheid is
ontnomen (op grond van de Vreemdelingenwet 2000 of een andere grond; onderdeel a).
Zulke aanvragen worden zonder schriftelijke aanmelding en eendagstoets zorgvuldig
afgedaan. De onderdelen b en c, onder 1° betreffen vreemdelingen die formeel een tweede
of volgende asielaanvraag doen, maar wiens aanvraag feitelijk moet worden gezien als
een eerste aanvraag, omdat deze in een volledige procedure inhoudelijk moet worden
beoordeeld. Onderdeel b betreft de asielzoeker die aannemelijk heeft gemaakt dat hij
na afwijzing van de eerdere aanvraag is teruggekeerd naar het land van herkomst. Onderdeel
c, onder 1°, betreft de asielaanvraag van vreemdelingen wier eerdere asielaanvraag
is afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet
2000 en een inhoudelijke behandeling nu wel aangewezen is. Hierbij kan bijvoorbeeld
gedacht worden aan Dublinclaimanten die niet overgedragen zijn en niet meer overgedragen
worden op grond van een Dublinclaim.
Dublinclaimanten die na een voltooide overdracht naar een andere lidstaat opnieuw
in Nederland een aanvraag indienen, worden in het onderdeel c, onder 2°, uitgezonderd.
Dit is wenselijk omdat de procedure voor het leggen van een nieuwe claim niet binnen
de termijnen van de eendagstoets kan worden afgerond. Hier is meer tijd voor nodig.
Dit verschilt niet van de huidige praktijk.
Onderdeel R (artikel 6.1a)
Artikel 6.1a betreft de schriftelijke aanmelding voorafgaande aan de indiening van
een verzoek om de uitzetting achterwege te laten omdat het vanwege de gezondheidstoestand
van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen
(artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000) en de eendagstoets. Deze procedure is niet
van toepassing op de meergenoemde categorie vreemdelingen aan wie rechtens de vrijheid
is ontnomen. Ook de verplichting, bedoeld in artikel 6.1c, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit
2000, om ten minste de voor de beslissing van Onze Minister relevante medische gegevens
en overige bescheiden te overleggen, blijft in die gevallen buiten toepassing.
Onderdeel T
Als gevolg van het vervallen van de artikelen 3.38, 3.39 en 3.40 zijn de bijlagen
13i, 13j en 13k vervallen.
Onderdeel U (Bijlage 19, behorend bij artikel 3.10, eerste lid)
Bijlage 19, behorend bij artikel 3.10, eerste lid, bevat documenten ten behoeve van
de ontheffing van de plicht tot het afleggen van het basisexamen buitenland op medische
gronden. Uit de praktijk is gebleken dat het door de vertrouwensarts in te vullen
vragenformulier niet meer voldeed. Deze is daarom aangepast. Daarnaast is de standaardbrief
aan de vertrouwensarts aangepast vanwege de invoering van de Toets Geletterdheid en
Begrijpend Lezen (GBL). Het betreffen geen inhoudelijke wijzigingen.
Onderdeel V (Bijlage 22, behorend bij artikel 6.2a)
Enkele tarieven in de tarievenlijst ten aanzien van de uitzettings- en verblijfskosten
van vreemdelingen zijn aangepast. De tarieven voor het vervoer en de escortering van
de geweigerde vreemdeling en de onkostenvergoeding zijn gebaseerd op aanwijzing 80
(‘Verrekenen van activiteiten ten behoeve van partijen buiten defensie’) door het
Hoofd Directie Financiën Control (HDFC) van het Ministerie van Defensie in 2013. De
onkostenvergoeding is gebaseerd op het Besluit Dienstreizen Defensie en de onderliggende
regeling, de Regeling Dienstreizen Defensie. De vliegvergoeding per escort per uur
is gebaseerd op Ministeriële Publicatie (MP) 31-400, regeling 110, artikel 12, derde
lid en tabel 11. Het tarief voor het verblijf van de geweigerde vreemdeling per nacht
is aangepast conform de Agentschapsbegroting 2014 van de Dienst Justitiële Inrichtingen.
Het maximum bedrag aan administratiekosten per zaak is verlaagd van € 1.200 naar € 500,
waarbij is uitgegaan van een gemiddelde van de werkelijke gemaakte (administratie)
kosten per zaak.
ARTIKEL II
Artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit 2000, dat van toepassing is op reguliere
aanvragen, bepaalt dat de aanvraag wordt getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip
waarop de aanvraag is ontvangen, tenzij uit de Vreemdelingenwet 2000 anders voortvloeit
of het recht dat geldt op het tijdstip waarop de beschikking wordt gegeven, voor de
vreemdeling gunstiger is. Deze regel van eerbiedigende werking wordt sinds jaar en
dag in het reguliere vreemdelingenrecht gehanteerd. Daarmee wordt voorkomen dat belastende
wijzigingen ten nadele van de vreemdeling uitwerken. Op grond van artikel II, eerste
lid, van het besluit tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (stroomlijning
toelatingsprocedures) geldt uitsluitend met betrekking tot dat besluit dat ook asielaanvragen
worden getoetst aan het recht dat gold op het tijdstip waarop de aanvraag is ontvangen,
tenzij uit de Wet anders voortvloeit of het recht dat geldt op het tijdstip waarop
de beschikking wordt gegeven, voor de vreemdeling gunstiger is. Het tweede lid van
artikel II van genoemd besluit bepaalt dat bij ministeriële regeling nadere regels
kunnen worden gesteld inzake de toepassing van artikel 3.103 van het Vreemdelingenbesluit
2000 op aanvragen die zijn ontvangen voor de inwerkingtreding van dit besluit.
Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt om in artikel II van onderhavige regeling
te bepalen dat het meetoetsen van de regulier-humanitaire omstandigheden (artikel
3.6a van het Vreemdelingenbesluit 2000) en het meetoetsen van artikel 64 van de Vreemdelingenwet
2000 (artikel 6.1e, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000) bij afwijzing van
de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde
tijd niet van toepassing is op asielaanvragen die zijn ontvangen voor 1 januari 2014
en de minister voornemens is de aanvraag af te wijzen in de (al dan niet verlengde)
algemene asielprocedure. In dat geval zou het inbrengen, onderzoeken en beoordelen
van deze feiten en omstandigheden de al lopende asielprocedure kunnen doorkruisen.
Hieruit volgt dat in dat geval ook de grond om de algemene asielprocedure te verlengen
wegens nader onderzoek naar de regulier-humanitaire omstandigheden niet van toepassing
is. Ook dit is bepaald in artikel II door de verwijzing naar artikel 3.115, eerste
lid, onder e, van het Vreemdelingenbesluit 2000.
In het tweede onderdeel van artikel II is bepaald dat artikel 3.118b van het Vreemdelingenbesluit
2000 niet van toepassing is indien de vreemdeling voor 1 januari 2014 te kennen heeft
gegeven dat hij een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld
in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000 wil indienen. Hiermee wordt voorkomen dat
vreemdelingen die voor 1 januari 2014 kenbaar hebben gemaakt dat zij een tweede of
volgende asielaanvraag in willen dienen en die aanvraag eerst na die datum daadwerkelijk
indienen, terugverwezen zouden moeten worden naar de schriftelijke aanmelding.
ARTIKEL III
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze regeling. Zij treedt in werking met
ingang van 1 januari 2014. Dat geldt niet voor de aanpassingen die zijn opgenomen
vanwege de inwerkingtreding met ingang van 6 januari 2014 van de Wet basisregistratie
personen (Stb. 2013, 315) en het Aanpassingsbesluit basisregistratie personen (Stb. 2013, 495) met ingang van 6 januari 2014 (Stb. 2013, 494).
Voorts zijn er drie uitzonderingen, die later in werking zullen treden op een bij
ministeriële regeling te bepalen tijdstip. Omdat de procedure van schriftelijke aanmelding
en eendagstoets voor humanitair reguliere (vervolg)aanvragen en voor verzoeken om
toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, alsmede de verplichting voor
de vreemdeling om de relevante medische gegevens en overige bescheiden te overleggen
niet op 1 januari 2014 in werking treden, geldt dat ook voor de in artikel I, onderdelen
I en R (artikelen 3.33a, 3.33b en 6.1a) genoemde uitzondering, nl. vreemdelingen aan
wie rechtens de vrijheid is ontnomen. De derde uitzondering betreft het overgangsrecht
in het eerste lid van artikel II van deze regeling. Het meetoetsen van humanitair
reguliere gronden bij afwijzing van de eerste asielaanvraag treedt niet op 1 januari
2014 in werking. Dat moet dan uiteraard ook gelden voor het overgangsrecht ter zake.
De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven.