Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2013, 19563 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2013, 19563 | Adviezen Raad van State |
24 juni 2013
IenM/BSK-2013/125205
Hoofddirectie Bestuurlijke en Juridische Zaken
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 15 maart 2013, no. 13.000496, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan de Minister-President, de Minister van Algemene Zaken, te doen toekomen en een afschrift van het advies toe te zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en aan mij. Dit advies, gedateerd 25 april 2013, nr. W01.13.0072/l, bied ik U hierbij aan.
Het ontwerp geeft de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) aanleiding tot het maken van enkele inhoudelijke opmerkingen. De Afdeling geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen nadat met haar opmerkingen rekening zal zijn gehouden.
Hieronder ga ik, mede namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, in op de opmerkingen van de Afdeling. De Minister-President, de Minister van Algemene Zaken, is bij deze voordracht niet betrokken, gelet op de inwerkingtreding van (hoofdstuk 1, onderdeel B, van) de Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, nrs. 144 en 145).
De Afdeling wijst er bij het experiment Flexibele bestemmingsplannen op dat de wettelijke grondslag – artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet (Chw) – drie cumulatieve criteria bevat. De Afdeling is niet duidelijk hoe dit experiment kan bijdragen aan het derde criterium: duurzaamheid.
De tekst van het tweede lid van artikel 2.4 Chw formuleert, zoals de Afdeling terecht opmerkt, drie criteria als grondslag voor innovatieve experimenten:
‘Er kan uitsluitend toepassing worden gegeven aan het eerste lid indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid.’
Het duurzaamheidscriterium is in de Chw (en in artikel 2.4) opgenomen als onderdeel van de doelstellingen van de Chw. De cumulatieve criteria van artikel 2.4 beogen allereerst een variëteit aan projecten mogelijk te maken, waaronder uitdrukkelijk ook projecten op het gebied van duurzaamheid, energie en innovatie.1 Daarnaast wordt met het dubbele criterium – bijdragen aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid 2 – beoogd dat de versterking van de economische structuur goed en duurzaam zal zijn. Het duurzaamheidscriterium is opgenomen als randvoorwaarde voor honorering van innovatieve projecten die gericht zijn op het bestrijden van de economische crisis. Innovatieve projecten mogen in elk geval niet leiden tot of bijdragen aan een verminderde duurzaamheid. Net zo goed als niet elk afzonderlijk project een substantieel effect zal (kunnen) hebben op de werkgelegenheid of economie3, zo zal ook niet elk innovatief project een zelfstandige bijdrage aan duurzaamheid kunnen of hoeven te leveren. Tijdens de parlementaire behandeling is dit criterium ook wel verwoord als: ‘geen schadelijke milieugevolgen hebben, conform lid 2’.4 Die alternatieve formulering geeft naar mijn mening duidelijk aan hoe het duurzaamheidscriterium is bedoeld.5 Een (te) enge interpretatie dient daarom te worden vermeden.6
Met de Afdeling acht ik het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de in artikel 2.4 Chw neergelegde doelstellingen. Er wordt getoetst of het desbetreffende experiment geen afbreuk doet aan duurzaamheid of – anders geformuleerd – geen versterking van de economische structuur bewerkstelligt, die niet-duurzaam zal zijn.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is in de nota van toelichting geen nadere motivering opgenomen in die zin dat dit experiment voldoet aan het duurzaamheidscriterium, aangezien het experiment geen afwijking toelaat van geldende milieunormen en slechts uitnodigt tot een nieuwe en meer flexibele vorm van planologie.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is de tekst van artikel 7a (Artikel I, onderdeel C) en de toelichting van dit onderdeel van het experiment met flexibele bestemmingsplannen in het kader van ‘Platform 31’ verduidelijkt. Als voorzienbaarheidstermijn is bij nader inzien gekozen voor een termijn van ten minste drie jaar in plaats van de in het ontwerpbesluit opgenomen termijn van vijf jaar. Met deze keuze wordt aangesloten bij het ontwerpbesluit voor de zevende tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, zodat binnen het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet voor de verschillende experimenten eenzelfde termijn zal worden gehanteerd.
De suggesties van de Afdeling om flexibele bestemmingsplannen te publiceren op de website www.ruimtelijkeplannen.nl , of bij technische belemmeringen daarvoor, vooruitlopend hierop te voorzien in een verwijzing naar de desbetreffende gemeentelijke websites, zijn al bij de voorbereiding van deze tranche bekeken. Het blijkt technisch niet mogelijk om deze flexibele bestemmingsplannen op de landelijke voorziening elektronisch beschikbaar te stellen op te nemen. Ook het plaatsen van een verwijzing of link naar de desbetreffende gemeentelijke websites is niet mogelijk. De huidige wijze waarop deze website is vormgegeven, vormt voor beide suggesties (publicatie of een link op de landelijke site) helaas een hindernis.
Overigens is mede de bedoeling van het experiment om te inventariseren welke aanpassingen deze site behoeft om hier in de toekomst (bijvoorbeeld na de inwerkingtreding van de Omgevingswet) nieuwe planvormen op te kunnen plaatsen. Vandaar dat voor dit experiment vrijstelling wordt verleend van de verplichting daartoe. Daarmee is niet op voorhand uitgesloten dat de vormgeving van een of meer van deze flexibele bestemmingsplannen plaatsing op de landelijke site wel mogelijk zal blijken te zijn. Maar de vormgeving hoeft die mogelijkheid niet te garanderen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Afdeling is de nota van toelichting aangevuld.
Overeenkomstig de suggestie van de Afdeling is beoogd in een structurele oplossing op wettelijk niveau te voorzien in de nieuwe Omgevingswet. Met het nieuwe artikel 7b in deze tranche wordt voor twee bestemmingsplannen gelegenheid geboden alvast te anticiperen op het voorgestane nieuwe regime. In die zin is het verlengen van de looptijd weldegelijk een experiment.
Een tussentijdse wijziging van de Wet ruimtelijke ordening, vooruitlopend op de Omgevingswet, wordt afgezien, aangezien op dit moment slechts twee gemeenten gevraagd hebben om deze wijziging. Ook van de zijde van de VNG ligt er geen verzoek om vooruitlopend op de Omgevingswet alvast generiek voor alle gemeenten in deze mogelijkheid te voorzien.
De redactionele kanttekeningen van de Afdeling zijn in de tekst van het ontwerpbesluit doorgevoerd. Tevens is van de gelegenheid gebruikgemaakt om een enkele redactionele verbetering in de tekst van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet aan te brengen. Dit betreft met name enkele aanpassingen aan de Wet van 28 maart 2013 tot wijziging van de Crisis- en herstelwet en diverse andere wetten in verband met het permanent maken van de Crisis- en herstelwet en het aanbrengen van enkele verbeteringen op het terrein van het omgevingsrecht (Stb. 2013, nrs. 144 en 145). Ook is in de nieuwe categorie 11.1 de term «elektrische snellaadstations» gewijzigd in energielaadpunten.
Ik moge U hierbij, mede namens mijn ambtgenoot van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
No. W01.13.0072/I
’s-Gravenhage, 25 april 2013
Aan de Koningin
Bij Kabinetsmissive van 15 maart 2013, no.13.000496, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister-President, Minister van Algemene Zaken, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, in overeenstemming met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (zesde tranche), met nota van toelichting.
Het ontwerp voorziet in experimenten met flexibele bestemmingsplannen, verlengt de looptijd van twee andere bestemmingsplannen en brengt twee logistieke projecten ten zuiden van Schiphol onder het versoepelde regime van de Crisis- en herstelwet.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de bijdrage die de maatregelen leveren aan het wettelijke criterium duurzaamheid, de beperking van nadeelcompensatie bij planschade en het experimentele karakter van enkele maatregelen. Zij is van oordeel dat in verband daarmee aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.
In het kader van het experiment Flexibele bestemmingsplannen kan de gemeenteraad bij zes experimenteergebieden besluiten af te zien van de wettelijke verplichting om in het bestemmingsplan een bestemming voor het gebied aan te wijzen.7 De zes experimenteergebieden worden in het ontwerpbesluit aangewezen.
Het experiment wordt gebaseerd op artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet. Dit artikel maakt het mogelijk bij wege van experiment af te wijken van een aantal wettelijke bepalingen, en wel uitsluitend indien het experiment bijdraagt aan innovatieve ontwikkelingen en voldoende aannemelijk is dat uitvoering ervan bijdraagt aan het bestrijden van de economische crisis en aan de duurzaamheid.8 De drie criteria zijn dus cumulatief.
De toelichting benadrukt dat met de experimenten zal worden onderzocht waar en wanneer functies en regels kunnen worden losgelaten om zo meer en sneller ruimte te maken voor nieuwe ontwikkelingen en initiatieven.9 De toelichting legt echter geen verband met de doelstellingen, genoemd in artikel 2.4 van de wet.
De Afdeling acht het aannemelijk dat de experimenten mede kunnen bijdragen aan innovatieve ontwikkelingen en het bestrijden van de economische crisis, maar het is niet duidelijk hoe zij kunnen bijdragen aan duurzaamheid.
De Afdeling acht het noodzakelijk dat wordt voldaan aan de in artikel 2.4 van de wet neergelegde doelstellingen. Zij adviseert daarom nader te motiveren hoe de zes experimenten bijdragen aan duurzaamheid als bedoeld in artikel 2.4 van de Crisis- en herstelwet en het voorstel zo nodig aan te passen.
In de experimenteergebieden kan de gemeenteraad besluiten om af te wijken van de regeling voor vergoeding van planschade voor zover het gaat om planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste vijf jaar ongebruikt zijn gebleven.10 Deze bepaling wordt niet inhoudelijk gemotiveerd. Tegenover de Tweede Kamer heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu verklaard dat de regeling wordt getroffen omdat gemeentebesturen in het hele land terughoudend zijn met het schrappen van ongebruikte bestemmingen vanwege de mogelijkheid dat ontwikkelaars planschade vorderen.11 Kennelijk is de gedachte dat een termijn van vijf jaar voor het uitvoeren van een plan voldoende moet zijn; duurt het langer, dan is vergoeding van planschade die daarna optreedt niet langer gerechtvaardigd.
De Afdeling merkt op dat niet zonder meer kan worden aangenomen dat schadevergoeding na vijf jaar niet meer aan de orde is. Grote, complexe projecten kunnen een lange voorbereidingstijd vergen. In het ontwerpbesluit wordt dit onderkend, nu het voorziet in bestemmingsplannen die niet in tien jaar volledig kunnen worden uitgevoerd en daarom worden verlengd tot twintig jaar (zie hierna, punt 6 van dit advies). Dat betekent dat het gemeentebestuur bij de financiële onderbouwing van zijn plannen zal moeten onderzoeken of schadevergoeding op basis van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden aan de orde is, aan de hand van de relevante jurisprudentie. Het zal dan met name gaan om de vraag of er een redelijk evenwicht is tussen de eisen van het algemeen belang van de samenleving en de bescherming van fundamentele rechten van het individu, waarbij met name gelet zal moeten worden op de ernst van de inbreuk op de eigendom en de mate waarin rechtszekerheid of gewekte verwachtingen zijn aangetast.12
De Afdeling adviseert in de toelichting op het voorgaande in te gaan en zo nodig het voorstel aan te passen.
Overheden zijn vanaf 1 januari 2010 verplicht ruimtelijke besluiten, zoals bestemmingsplannen, en daarmee verband houdende stukken elektronisch beschikbaar te stellen via een landelijke voorziening, de website www.ruimtelijkeplannen.nl .13 Het ontwerpbesluit maakt het mogelijk van deze verplichting af te wijken voor het experiment met flexibele bestemmingsplannen, mits het plan digitaal raadpleegbaar wordt via de gemeentelijke website.14
De Afdeling merkt op dat de landelijke voorziening het belangrijke voordeel heeft dat burgers, bedrijven en overheden op één plaats kunnen nagaan welke ruimtelijke besluiten op een bepaald gebied van toepassing zijn. Dat voordeel komt met de voorgestelde afwijking voor flexibele bestemmingsplannen te vervallen, omdat de zekerheid dat de website uitputtend is verdwijnt.
Het valt niet goed in te zien waarom flexibele bestemmingsplannen wel gepubliceerd kunnen worden op de gemeentelijke website, maar niet op de landelijke voorziening. Indien er technische belemmeringen zijn, zouden die zo snel mogelijk moeten worden opgelost; in de tussentijd zou de landelijke voorziening in ieder geval een verwijzing moeten bevatten naar de gemeentelijke website waarop het flexibele bestemmingsplan te raadplegen is.
De Afdeling adviseert de afwijking van de beschikbaarstelling via de landelijke voorziening, mede gelet op de gewenste (rechts)zekerheid, nader te bezien.
In de toelichting bij een bestemmingsplan moet worden beschreven hoe de milieukwaliteitseisen, genoemd in hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer, bij het plan zijn betrokken. Bij een flexibel bestemmingsplan kan de gemeenteraad van deze verplichting afwijken.15
Deze afwijkingsmogelijkheid wordt niet toegelicht. De minister heeft tegenover de Tweede Kamer verklaard dat het niet de bedoeling is af te wijken van de bouw-, milieu, en gezondheidsregels.16
De Afdeling veronderstelt dat de toetsing aan milieueisen bij de vaststelling van een flexibel bestemmingsplan niet goed mogelijk is, omdat de bestemming niet nauwkeurig is omschreven. Gelet op de uitspraak van de minister zal de opzet zijn dat de toetsing alsnog plaatsvindt op een later moment. De Afdeling adviseert in de toelichting uiteen te zetten op welk moment de toetsing zal plaatsvinden en waar dat is geregeld.
Voor twee andere bestemmingsplannen – in Assen en Katwijk – voorziet het ontwerpbesluit eveneens in een verlenging van de looptijd van tien jaar tot twintig jaar.17 Volgens de toelichting is dit noodzakelijk, omdat de ontwikkeling van de woningbouw in deze twee gebieden meer dan 10 jaar en mogelijk zelfs meer dan 20 jaar in beslag zal nemen. De volledige ontwikkeling kan daardoor niet onderbouwd worden in één samenhangend bestemmingsplan. Dat maakt het niet goed mogelijk om de economische uitvoerbaarheid van de plannen aan te tonen.18
De Afdeling heeft begrip voor de noodzaak om de looptijd van de bestemmingsplannen te verlengen. Zij merkt echter op dat deze maatregel wordt gebaseerd op een artikel in de Crisis- en herstelwet dat bedoeld is om experimenten mogelijk te maken. Het probleem dat hier aan de orde is, is structureel van aard en voldoende bekend. Daarvoor zal, zo meent de Afdeling, een structurele oplossing gevonden moeten worden in de Wet ruimtelijke ordening of in de nieuwe Omgevingswet. Een experimenteerwet biedt hiervoor geen grondslag.
De Afdeling adviseert voor dit probleem te voorzien in een structurele oplossing op wettelijk niveau.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.
– In artikel 7a, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet ‘6.1, tweede lid’ wijzigen in: 6.1, eerste lid.
– In artikel 7a, eerste lid, aanhef, en tweede lid, verduidelijken wanneer de daar genoemde termijn van drie jaar begint: bij inwerkingtreding van het ontwerpbesluit of bij het nemen van het voorbereidingsbesluit.
– In artikel 7a, derde lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet ‘Cruquisgebied’ wijzigen in: Cruquiusgebied.
– In de Crisis- en herstelwet, bijlage I, subcategorie 11.2, ‘goederen en personentransport’ wijzigen in: goederen- en personentransport.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje Nassau enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van ......, nr. ..., in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Gelet op de artikelen 1.2 en 2.4, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van ......, nr. ...);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu, van ......, nr. ..., in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet worden aan het slot van paragraaf 3. Innovatie twee artikelen ingevoegd, luidende:
1. In het kader van een Platform 31-experiment ‘Flexibele bestemmingsplannen’ kunnen de raden van de betrokken gemeenten bij het binnen een termijn van drie jaren vast te stellen bestemmingsplan besluiten tot afwijking van de volgende artikelen:
a. van de Wet ruimtelijke ordening: 3.1, eerste lid, voor zover het daarbij gaat om het verplicht aanwijzen van bestemmingen, 3.7, vierde lid, 6.1, tweede lid, voor zover die afwijking betrekking heeft op planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste vijf jaar ongebruikt zijn gebleven, en 6.12, eerste lid;
b. van het Besluit ruimtelijke ordening: 1.2.1, 1.2.1a, 1.2.6, 3.1.3, 3.1.4 en 3.1.6, eerste lid, onder a en f en vierde lid, onder c. Bij afwijking van artikel 1.2.1, 1.2.1a, 1.2.6 of 3.1.6, eerste lid, onder a, geldt als voorwaarde dat het flexibele bestemmingsplan in ieder geval via de gemeentelijke website digitaal raadpleegbaar is.
2. Indien een bestemmingsplan binnen een termijn van drie jaar is vastgesteld, gelden dit bestemmingsplan en de daarin opgenomen voorlopige bestemmingen in afwijking van de artikelen 3.1, tweede lid, en 3.2 van de Wet ruimtelijke ordening voor een periode van ten hoogste twintig jaar.
3. Dit artikel is van toepassing op de volgende bestemmingsplangebieden:
a. het voormalige bedrijventerrein Cruquisgebied in de gemeente Amsterdam zoals aangegeven op de kaart in bijlage 28;
b. het gebied Laan 1945 in de gemeente Beuningen zoals aangegeven op de kaart in bijlage 29;
c. Nieuw Den Helder in de gemeente Den Helder zoals aangegeven op de kaart in bijlage 30,
d. het voormalige NAVO-terrein in de gemeente Maastricht zoals aangegeven op de kaart in bijlage 31;
e. de kernen Zetten en Hemmen in de gemeente Overbetuwe zoals aangegeven op de kaart in bijlage 32;
f. ‘De Bronnen’ in de gemeente Tynaarloo zoals aangegeven op de kaart in bijlage 33.
In afwijking van artikel 3.1, tweede lid, van de Wet ruimtelijke ordening geldt voor de volgende bestemmingsplannen een looptijd van twintig jaar:
a. bestemmingsplan Havenkwartier, gemeente Assen, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 34;
b. bestemmingsplan Valkenburg, gemeente Katwijk, zoals aangegeven op de kaart in bijlage 35.
De Crisis- en herstelwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan categorie 1 (duurzame energie) wordt, onder vernummering van de subcategorieën 1.1 tot en met 1.5 tot 1.2 tot en met 1.6, de volgende subcategorie toegevoegd:
1.1. aanleg of uitbreiding van productie-installaties ten behoeve van de productie van biogas, biomassa, getijdenenergie, golfenergie, hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas of hernieuwbare warmte met behulp van aardwarmte, omgevingswarmte, osmose, rioolwaterzuiveringsgas, stortgas, waterkracht en zonne-energie.
2. Toegevoegd wordt de volgende categorieën:
11. duurzame mobiliteit
11.1. aanleg en uitbreiding van overdekte en niet overdekte elektrische snellaadstations voor het opladen van voertuigen voor goederen en personentransport
11.2. aanleg en uitbreiding van tankstations met installaties voor het afleveren van waterstof aan voertuigen voor goederen en personentransport
12. transformatie van kantoren en industriële gebouwen
12.1. transformatie van langdurig leegstaande kantoren en industriële gebouwen naar andere gebruiksmogelijkheden
B
Aan categorie Aa Gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling van bijlage II van de Crisis- en herstelwet worden de volgende projecten toegevoegd:
18 |
Amsterdam Connecting Trade (ACT)/ A4 Zone West |
Bedrijventerrein van 142 ha aan de zuidkant van Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer |
ACT/A4 Zone West is een vestigingsplaats voor logistiek en handel met multimodale ontsluiting. Het terrein moet zich gaan onderscheiden door innovatieve en duurzame concepten voor de logistieke sector en de handelssector, die worden ontwikkeld in samenwerking tussen marktpartijen, overheden en kenniscentra. |
19 |
Schiphol Logistics Park (SLP) |
Bedrijventerrein van 53 ha aan de zuidkant van Schiphol, gelegen in de gemeente Haarlemmermeer. |
SLP ligt nabij Schiphol Centrum- en Zuidoost en is daarom bij uitstek geschikt voor logistieke bedrijven met veel luchtvracht. De ontwikkeling van SLP is van belang voor de positionering van Schiphol als logistiek overslagpunt (hub). SLP moet (internationale) logistieke bedrijven naar de Metropoolregio Amsterdam trekken. |
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Dit besluit bevat de zogenaamde zesde tranche van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
In artikel I van deze zesde tranche vindt de aanwijzing plaats van een aantal nieuwe innovatieve projecten als bedoeld in hoofdstuk 2, afdeling 2, van de Crisis- en herstelwet (Chw):
– een experiment met flexibele bestemmingsplannen in het kader van Platform 31 met deelname door de gemeenten Amsterdam, Beuningen, Den Helder, Maastricht, Overbetuwe en Tynaarlo;
– een verlengde looptijd voor twee bestemmingsplannen in de gemeenten Assen en Katwijk.
In artikel II wordt Bijlage I van de Chw met ‘Categorieën ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid’ als volgt gewijzigd:
– aanvulling van categorie 1. Duurzame energie;
– toevoeging van een nieuwe categorie 11. Duurzame mobiliteit;
– toevoeging van een categorie transformatie van kantoren en industriële gebouwen naar andere bestemmingen.
Tevens wordt een tweetal projecten toegevoegd aan Bijlage 2 van de Chw met ruimtelijke en infrastructurele projecten als bedoeld in artikel 1.1, eerste en tweede lid, van de Chw, categorie Aa Gebiedsontwikkeling met nationale uitstraling:
– het project Amsterdam Connecting Trade (ACT)/A4 Zone West te Haarlemmermeer;
– het project Schiphol Logistics Park (SLP) te Haarlemmermeer.
De aanwijzing van de projecten vindt plaats op verzoek van de betrokken gemeenten.
Dit besluit schept geen verplichtingen voor bedrijven of burgers en heeft derhalve geen gevolgen voor de administratieve lasten en inhoudelijke nalevingkosten.
KEI, Nicis Institute, Nirov en SEV zijn per 1 juli 2012 gefuseerd tot Platform 31.
Doel van de nieuwe organisatie is om bij te dragen aan het oplossen van economische, ruimtelijke en sociale vraagstukken.
Het doel van het experiment ‘Flexibele bestemmingsplannen’ is om te onderzoeken waar en wanneer functies en regels ‘los’ kunnen worden gelaten om zo meer en sneller ruimte te maken voor nieuwe ontwikkelingen en initiatieven, zowel in bestaande bouw als op braakliggende terreinen. Het experiment bevat drie varianten: globale bestemmingsplannen, uitnodigingsplanologie (‘alles mag, tenzij...’) en het opnemen van de bestemmingsplannen in een verordening (ofwel het afschaffen van de huidige bestemmingsplannen).
Aan het experiment doen de volgende zes gemeenten mee: Amsterdam, Beuningen, Den Helder, Maastricht, Overbetuwe en Tynaarlo. Deze gemeenten willen, voor een specifiek binnen elke gemeente aangewezen gebied, het gebruik van de ruimte reguleren volgens het principe ‘alles mag, tenzij ...’. Daartoe willen zij experimenteren met flexibele bestemmingsplannen, waarin wordt afgezien van het vastleggen van functies in de verbeelding van het bestemmingsplan en waarin de regels van het plan worden beperkt tot de invulling van het geformuleerde ‘tenzij’.
Dit experiment moet in de praktijk aantonen of de hypothese klopt dat flexibiliteit leidt tot meer transparantie en minder regels, tijd en kosten voor zowel de initiatiefnemer als de gemeente. De experimenten zijn zowel bedoeld om voor de aangegeven gebieden een nieuwe gewenste ontwikkeling tot stand te brengen als om kennis op te doen, die benut kan worden bij het schrijven aan of het toepassen van de Omgevingswet.
Om deze experimenten mogelijk te maken is afwijking mogelijk van de in artikel 7a aangegeven artikelen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Met uitzondering van artikel 3.1, eerste lid, en artikel 3.7, vierde lid, hebben de Wro-artikelen waarvan mag worden afgeweken een financiële component. Zo kan worden afgeweken van de verplichting ex artikel 6.12, eerste lid, tot het vaststellen van een exploitatieplan. In het kader van uitnodigingsplanologie kan een gemeente er zo voor kiezen de bovenplanse voorzieningen zelf te bekostigen in plaats van deze af te wentelen op initiatiefnemers. Daarnaast kan worden besloten dat er, in afwijking van artikel 6.1, tweede lid, geen recht op planschade bestaat bij het vervallen van planologische bouw- en gebruiksmogelijkheden die ten minste vijf jaar ongebruikt zijn gebleven.
De afwijking van artikel 3.7, vierde lid, Wro is op verzoek van de uitvoeringspraktijk uitdrukkelijk opgenomen, dit om zeker te stellen dat bij een voorbereidingsbesluit alleen een gebruiksverbod (met vergunningsregiem) kan worden ingesteld, zonder tevens gebruik te maken van de andere bevriezingsmogelijkheid geboden in het derde lid van artikel 3.7 juncto artikel 3.3 Wro.
De genoemde Bro-artikelen en artikel 3.1, eerste lid, Wro, waarvan tenslotte mag worden afgeweken, hebben betrekking op vereisten met betrekking tot vorm en inhoud van een bestemmingsplan. Een onderdeel van het experiment is om te onderzoeken of het mogelijk is om zonder bestemmingen te werken (maar wel met regels en een verbeelding). Hiermee wordt (mogelijk) vooruitgelopen op de vormgeving van de omgevingsverordening in de Omgevingswet. In tegenstelling tot de (meeste) huidige bestemmingsplannen zal in de regels niet worden aangegeven welke bouw- en gebruiksmogelijkheden het plan biedt, maar juist welke ontwikkelingen niet mogelijk of wenselijk zijn. Het idee is dat initiatiefnemers op deze wijze meer worden uitgedaagd om zich met de ontwikkeling van het gebied te gaan bezighouden. Met het oog op de rechtszekerheid van omwonenden en andere belanghebbenden dienen de kaders die in het bestemmingsplan worden meegegeven, voldoende helder te zijn.
Een ander aandachtspunt is dat het afwijken van deze artikelen tot gevolg kan hebben dat de bestemmingsplannen niet op www.ruimtelijkeplannen.nl kunnen worden geplaatst. Aangezien het niet de bedoeling is om terug te gaan naar analoge plannen, geldt in dergelijke gevallen als voorwaarde dat de plannen in ieder geval digitaal raadpleegbaar zijn via de gemeentelijke website(s).
Bij het vaststellen van het bestemmingsplan wordt door de betreffende gemeenteraad bepaald van welke artikelen met het plan wordt afgeweken; er bestaat dus geen verplichting om met alle hier genoemde artikelen te experimenteren. Aan de deelnemende gemeenten worden dezelfde mogelijkheden geboden, maar het is aan de gemeenten zelf om te bepalen in hoeverre hiervan gebruikt wordt gemaakt. Volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat de mogelijkheid om af te wijken nadrukkelijk is gekoppeld aan deelname aan het experiment onder de vlag van Platform 31. Wanneer gemeenten de samenwerking met Platform 31 beëindigen voordat ze het bestemmingsplan hebben vastgesteld, mogen ze geen gebruikmaken van de hiervoor genoemde afwijkingsmogelijkheden.
De gemeenten hebben de volgende gebieden en doelstellingen voor ogen:
Mede door de gunstige ligging ten opzichte van het centrum en de succesvolle transformatie van enkele gebieden in de omgeving, zoals de oostelijke eilanden, is het gebied aan het veranderen van een extensief gebruikte bedrijvenstrook naar een meer gemengd intensief werk- en woongebied. De in 2007 opgestelde visie voor herinrichting van het gebied is in de huidige situatie niet langer houdbaar vanwege het grote financiële risico dat de gemeente loopt. Aangezien er vanuit de markt wel belangstelling voor het gebied is, wordt gekozen voor een andere aanpak. Door minimale eisen te stellen worden initiatiefnemers uitgenodigd en gestimuleerd om de transformatie naar gemengd gebied vorm te geven.
Laan 1945 vormt de schakel tussen het dorpshuis en de sportvelden. Door meer planologische flexibiliteit te bieden hoopt de gemeente op initiatieven die leiden naar een ontwikkeling met meer voorzieningen en een centrumfunctie.
De wijk Nieuw Den Helder wordt vernieuwd. In het gebied staan veel verouderde portiekflats. In de komende tien jaar worden deze flats gesloopt en vervangen door grondgebonden woningen. Daarbij wordt stevig verdund; één woning voor drie appartementen. De gemeente wil graag zoveel mogelijk ruimte laten voor initiatieven voor andere functies dan wonen, maar wel de regie kunnen blijven voeren. Doelen van het experiment zijn om het bouwen makkelijker te maken, maar ook om meer functies toe te staan zonder daarvoor allerlei procedures te hoeven volgen.
De gemeente is eigenaar van het Tapijn-terrein en de daar aanwezige gebouwen. In de komende tien à vijftien jaar wordt het terrein getransformeerd tot een gebied met onderwijsgerelateerde functies. De vraag is welke functies er in de tussentijd in de gebouwen kunnen worden gevestigd en hoe de tijdelijkheid hiervan kan worden gewaarborgd. Het voorkomen van planschade is in deze een belangrijk aandachtspunt.
De dorpen Zetten en Hemmen zijn de eerste kernen waarvoor het bestemmingsplan moet worden geactualiseerd. De gemeente wil een standaardregeling ontwikkelen voor het gebruik van gebouwen en percelen zonder strikt omschreven kwaliteitsbepalingen. Dit moet meer flexibiliteit geven. Het is de bedoeling om de regeling vervolgens ook in andere bestemmingsplannen toe te passen.
De gemeente wil in het gebied ‘De Bronnen’ in eerste instantie 300 woningen ontwikkelen, met een mogelijke doorgroei naar 550. Mede gezien de huidige marktsituatie wil de gemeente vraaggericht bouwen stimuleren. Het idee is om hiervoor gebruik te gaan maken van uitnodigingsplanologie, waarbij de gemeente een stedenbouwkundige structuurvisie vaststelt en de invulling van het gebied vervolgens zoveel mogelijk overlaat aan ontwikkelaars en particuliere bouwers.
Het experiment ‘Flexibele bestemmingsplannen’ zal vanaf eind 2014 door een onafhankelijk onderzoeksbureau worden geëvalueerd. Deze evaluatie zal ongeveer drie maanden in beslag nemen. Vragen die bij de evaluatie aan de orde zullen komen zijn onder andere:
• leiden flexibele bestemmingsplannen tot lagere regeldruk en minder proceskosten?
• zijn flexibele bestemmingsplannen transparant en leiden ze tot meer investeringen op een kleiner schaalniveau (en leiden ze tot een geleidelijke gebiedsontwikkeling)?
• zijn flexibele bestemmingsplannen goede instrumenten om sneller in te springen op lokale omstandigheden (en in een visie in te bedden)?
De gemeente Assen ontwikkelt het Havenkwartier met onder meer 900 tot 1.100 woningen. Het Rijksvastgoed- en Ontwikkelingsbedrijf ontwikkelt samen met de gemeente Katwijk de locatie Valkenburg met onder meer 5.000 woningen. Het eerstgenoemde project is onder de Chw aangewezen als lokaal project met nationale betekenis (hoofdstuk 2, afdeling 7 Chw).
Voor beide projecten geldt dat de ontwikkeling van de woningbouw meer dan tien jaar en mogelijk zelfs twintig jaren in beslag gaat nemen. De gebruikelijke geldigheidsduur van een bestemmingsplan (tien jaar) is daartoe ontoereikend. De volledige ontwikkeling kan daardoor niet onderbouwd worden in één samenhangend bestemmingsplan. Splitsing van het plan in fasen, met twee achtereenvolgende bestemmingsplannen, is geen alternatief, omdat op die wijze de bovenplanse voorzieningen, zoals infrastructuur, groen en duurzame energie, niet ten laste van het gehele plan kunnen worden gebracht. Dat maakt het niet goed mogelijk om de economische uitvoerbaarheid van de plannen aan te tonen en levert voor de betrokken gemeenten een financieel risico op. De gemeenten Assen en Katwijk hebben daarom gevraagd de wettelijke geldigheidstermijn van de genoemde bestemmingsplannen tot twintig jaar te verlengen. Bij deze verlengde geldigheidsduur kan de totale ontwikkeling in samenhang worden onderbouwd, kan de financiering op een evenwichtige wijze plaatsvinden en is de economische uitvoerbaarheid aantoonbaar.
De verlengde geldigheid wordt verkregen met een afwijking van artikel 3.1.2 van de Wro.
In Europees verband is afgesproken dat in 2020 14% van de energie duurzaam moet zijn (opgewekt). Om aan deze verplichting te kunnen voldoen, wordt het verlenen van vergunningen voor de aanleg of uitbreiding van productie-installaties voor duurzame energie vereenvoudigd. Hiervoor wordt categorie 1. Duurzame energie uitgebreid met de duurzame energie technologieën die onder het Besluit Stimulering Duurzame Energieproductie zijn gebracht.
De toevoeging van de nieuwe categorie 11 (duurzame mobiliteit) versnelt en vereenvoudigt de vergunningverlening voor de aanleg en uitbreiding van elektrische snellaadstations en tankstations voor het afleveren van waterstof aan voertuigen voor goederen en personentransport.
Elektrisch rijden en rijden op waterstof is schoner en zuiniger dan rijden op benzine of diesel en veroorzaakt minder geluidsoverlast. Bovendien biedt het kansen voor de hightech industrie. Om groei tot stand te brengen in schoon en zuinig transport is het noodzakelijk dat voldoende elektrische snellaadstations en tankstations voor waterstof beschikbaar zijn. De toevoeging van deze categorie beoogt de aanleg en uitbreiding van overdekte en niet overdekte snellaadstations te bevorderen.
Het transformeren van kantoren en industriële gebouwen naar gebruik als woningen valt reeds onder categorie 3.1 (andere bestemmingen) en kan dus worden meegenomen in een categorie 3.1-project als er sprake is van een onlosmakelijke verbondenheid, bijvoorbeeld wanneer een kantoor wordt omgebouwd naar woningen met in de plint een supermarkt. Van deze mogelijkheid wordt met name gebruik gemaakt in regio’s waar nog een grote behoefte aan nieuwe woningen bestaat.
In regio’s waar sprake is van bevolkings- en huishoudensdaling is er echter nog wel enige vraag naar vervangende woningbouw, maar nauwelijks een markt voor appartementen. Het gaat daarbij over de krimpgemeenten en de anticipeergemeenten (anticipeergemeenten zijn gemeenten waar al wel sprake is van bevolkingsdaling, maar nog niet van een daling van het aantal huishoudens). Tegelijkertijd is er in deze gebieden wel een grote behoefte om iets met leegstaande gebouwen te doen. Om hieraan tegemoet te komen, wordt een aparte categorie in het leven geroepen. In overleg met het ministerie van BZK is ervoor gekozen om geen ondergrens op te nemen. Met name in de krimp- en anticipeergemeenten gaat het vaak om kleine gebouwen, waarbij transformatie niettemin een positieve invloed op de omgeving kan hebben.
Aan bijlage II van de Chw zijn toegevoegd de projecten het project ACT/A4 Zone West en het project Schiphol Logistics Park te Haarlemmermeer met als doel de bevordering van de duurzame economische ontwikkeling.
De metropoolregio Amsterdam is een van de best bereikbare gebieden in Europa. De aanwezigheid van luchthaven Schiphol draagt daar in belangrijke mate aan bij, maar ook over de weg en via de rails is het gebied op en ten zuiden van de luchthaven zeer goed te bereiken. Om de kracht van dit gebied nog verder te versterken en aantrekkelijk te maken voor nieuwe vestigers, is in 2008 het programma Amsterdam Connecting Trade (ACT) opgesteld. De ambitie van ACT is om het meest innovatieve en duurzame logistieke knooppunt van Europa te worden. Deze ambitie is uitgewerkt in de drie pijlers voor A4 Zone West: ‘beyond logistics’ (inzetten op dynamische, hoogwaardige vestigingsmilieus en innovatie, gericht op de hele logistieke keten), duurzaamheid en multimodaliteit (het kunnen kiezen uit vier verschillende vervoerswijzen: lucht, rail, water, weg).
Het Schiphol Logistics Park (SLP) maakt eveneens deel uit van het ACT. Het terrein beslaat 54 ha en ligt direct ten oosten van de A4, aan de afslag Hoofddorp in de gemeente Haarlemmermeer. Vanwege de ligging nabij het luchthavenplatform is SLP de aangewezen locatie voor grootschalige luchthavengeoriënteerde logistieke bedrijvigheid met een hoogwaardig karakter.
Gelet op het belang dat gemoeid is met dit besluit is geen toepassing gegeven aan de regeling inzake vaste verandermomenten en een invoeringstermijn van drie maanden. De gemeenten die het betreft, hebben verzocht om deze wijzigingen en profiteren van de kortere invoeringstermijn.
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Kaart Amsterdam, Cruquiusgebied
Kaart Beuningen, Gebied Laan 1914
Kaart Den Helder, Nieuwe Den Helder
Kaart Maastricht, Voormalig NAVO-terrein
Kaart Overbetuwe
Kaart Tynaarlo
Kaart Assen, Bestemmingsplan Havenkwartier
Kaart Katwijk, Bestemmingsplan Valkenburg
Kamerstukken II, 2009–10, 32 127, nr. 3, blz. 3: ‘De kern van de voorgestelde Crisis- en herstelwet is dat met snelle en zorgvuldige procedures doelgericht wordt gewerkt aan werkgelegenheid en duurzaamheid.’
Zie ook Kamerstukken II, 2009–10, 32 127, nr. 140, blz. 20: ‘Duurzaamheid mag nadrukkelijk echter niet uiteindelijk als een ‘of-optie’ gaan onderdoen voor economische belangen. Vandaar mijn oproep om geen onduurzame eenzijdige kortetermijnsuccessen op economisch gebied met deze Crisis- en herstelwet te regelen, want daarvoor is hij niet bedoeld.’
Voorgesteld artikel 7a, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet, waarin afwijking wordt mogelijk gemaakt van artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening.
Voorgesteld artikel 7a, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet. Het gaat om afwijking van artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening.
M.K.G. Tjepkema, Nadeelcompensatie op basis van het égalitébeginsel, Deventer 2010, blz. 616–625 en 638–651.
Voorgesteld artikel 7a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet.
Voorgesteld artikel 7a, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit uitvoering Crisis- en herstelwet (artikel 3.1.6, vierde lid, onderdeel c, van het Besluit ruimtelijke ordening).
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013-19563.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.