Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatscourant 2012, 21408 | Adviezen Raad van State |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Veiligheid en Justitie | Staatscourant 2012, 21408 | Adviezen Raad van State |
28 september 2012
nr. 251196
Directie Wetgeving en Juridische Zaken
Aan de Koningin
Blijkens de mededeling van de Directeur van Uw kabinet van 28 november 2011, nr. 11.002854, machtigde Uwe Majesteit de Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) haar advies inzake het bovenvermelde ontwerp van een algemene maatregel van bestuur rechtstreeks aan mij te doen toekomen. Dit advies, gedateerd 13 januari 2012, nr. W03.11.0501/II, bied ik U hierbij aan.
De Afdeling onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de verhouding van het ontwerpbesluit tot het Besluit politiegegevens. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassingen van het ontwerpbesluit wenselijk is.
In navolging van het advies van de Afdeling om een nadere afstemming van het ontwerpbesluit met de Wet politiegegevens (hierna: de Wpg) is in het algemeen deel van de toelichting bij het ontwerpbesluit uitgebreider ingegaan op de samenhang met de Wpg.
De Afdeling adviseert de doelen, genoemd in artikel 2 van het ontwerpbesluit, af te stemmen met de doelen genoemd in artikel 13 van de Wpg.
De verwerking van politiegegevens met het oog op de in artikel 2 van het ontwerpbesluit genoemde doeleinden geschiedt op grond van de artikelen 8 (uitvoering van de politietaak), 9 (onderzoek in verband met de handhaving van de rechtsorde in een bepaald geval) en 10 (inzicht in de betrokkenheid van personen bij bepaalde ernstige bedreigingen van de rechtsorde) van de Wpg. Met de in artikel 2 van het ontwerpbesluit genoemde doeleinden wordt aangegeven dat de politie met het oog op de uitvoering van de politietaak in ieder geval die politiegegevens moet verwerken. Voor zover de politie deze politiegegevens verder wil verwerken op de voet van artikel 13 van de Wpg, is dat uitsluitend toegestaan met inachtneming van het bepaalde in dat artikel. Artikel 2 van het ontwerpbesluit beoogt niet de in artikel 13 van de Wpg genoemde doeleinden nader in te vullen. Ter verduidelijking is het ontwerpbesluit op dit punt aangepast.
Het advies van de Afdeling om in de toelichting in te gaan op de regels voor verwijdering of vernietiging van de in het ontwerpbesluit bedoelde politiegegevens, is overgenomen (zie algemeen deel van de toelichting).
De redactionele kanttekeningen zijn overgenomen. In navolging van de redactionele opmerking bij het advies van de Afdeling van 16 december 2011, nr. W03.11.0385/II, inzake een algemene maatregel van bestuur tot aanpassing van diverse besluiten aan de Politiewet 2012 (Aanpassingsbesluit Politiewet 201X) is de zinsnede ‘de landelijke eenheid politiediensten’ vervangen door: een landelijke eenheid als bedoeld in artikel 25 van de Politiewet 2012.
Van de gelegenheid is voorts gebruik gemaakt om de toelichting bij artikel 5, eerste lid, onderdeel c, van het ontwerpbesluit te actualiseren.
Ik moge U hierbij het gewijzigde ontwerpbesluit en de gewijzigde nota van toelichting doen toekomen en U verzoeken overeenkomstig dit ontwerp te besluiten.
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten.
’s-Gravenhage, 13 januari 2012
No. W03.11.0501/II
Aan de Koningin
Bij Kabinetsmissive van 28 november 2011, no.11.002854, heeft Uwe Majesteit, op voordracht van de Minister van Veiligheid en Justitie, bij de Afdeling advisering van de Raad van State ter overweging aanhangig gemaakt het ontwerpbesluit houdende regels omtrent de doeleinden waarvoor de politie en de rijksrecherche, met inachtneming van de Wet politiegegevens, gegevens verwerken, de categorieën van gegevens die daartoe worden verwerkt, de terbeschikkingstelling en verstrekking van gegevens alsmede de wijze van verwerking (Besluit verplichte politiegegevens), met nota van toelichting.
Het ontwerpbesluit regelt in welke gevallen de politie politiegegevens dient te verwerken, om zeker te stellen dat bepaalde gegevens beschikbaar zijn.
De Afdeling advisering van de Raad van State onderschrijft de strekking van het ontwerpbesluit, maar maakt opmerkingen over de verhouding van het ontwerpbesluit tot het Besluit politiegegevens. Zij is van oordeel dat in verband daarmee enige aanpassing van het ontwerpbesluit wenselijk is.
Het ontwerpbesluit betreft een afzonderlijke regeling naast het Besluit politiegegevens. Het is ontleend aan twee ministeriële regelingen, die vrijwel letterlijk zijn overgenomen: de Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen en de Regeling Criminele-inlichtingen eenheden. In de toelichting wordt slechts beperkt ingegaan op de verhouding met de Wet en het Besluit politiegegevens. Gelet op de samenhang met het Besluit politiegegevens, geeft de Afdeling in overweging om het ontwerpbesluit samen te voegen met het Besluit politiegegevens. Verder is nadere afstemming van het ontwerpbesluit op de Wet politiegegevens gewenst. De Afdeling wijst bij wijze van illustratie op de volgende twee punten.
a. Artikel 13 van de Wet politiegegevens maakt verdere verwerking mogelijk van politiegegevens ten behoeve van de ondersteuning van de politietaak, voor zover die gegevens relevant zijn voor een vijftal doelen. Het ontwerpbesluit bepaalt dat de politie gegevens op grond van artikel 13 verwerkt in verband met zeven doelen.1
Systematisch zouden de doelen in het ontwerpbesluit de doelen van artikel 13 van de wet moeten concretiseren of in ieder geval binnen die doelen moeten blijven. Dat is echter niet steeds het geval:
– het doel ‘de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven’ in het ontwerpbesluit en de doelen die genoemd worden in de wet, sluiten niet op elkaar aan,
– zowel de wet als het ontwerpbesluit formuleren doelen die verband houden met recidive2 en met de bejegening van personen.3 De formuleringen zijn niet op elkaar afgestemd.
De Afdeling adviseert de doelen, genoemd in het ontwerpbesluit, af te stemmen op de doelen die genoemd worden in de wet.
b. De Wet politiegegevens kent als uitgangspunt dat politiegegevens worden verwijderd of vernietigd zodra zij niet langer noodzakelijk zijn voor het doel waarvoor ze zijn verwerkt.4 In het vervolg van de wet wordt – voor de verschillende soorten doelen waarvoor politiegegevens kunnen worden verwerkt – geconcretiseerd op welk moment zij worden verwijderd of vernietigd.5 In artikel 13 van die wet wordt niets nader geregeld over verwijdering of vernietiging van de in dat artikel omschreven gegevens. Het ontwerpbesluit regelt in welke gevallen verwerking van politiegegevens verplicht is, maar regelt niets over verwijdering of vernietiging van gegevens.
De Afdeling adviseert in de toelichting in te gaan op de regels voor verwijdering of vernietiging van de in dit ontwerpbesluit bedoelde politiegegevens en het voorstel zo nodig aan te passen.
De Afdeling advisering van de Raad van State geeft U in overweging in dezen een besluit te nemen, nadat met het vorenstaande rekening zal zijn gehouden.
De vice-president van de Raad van State, J.P.H. Donner.
– De inhoud van artikel 2, eerste lid, onderdeel g, verdelen over twee onderdelen.
– In artikel 4, bij de opsomming die volgt na de woorden ‘in verband met’, aanwijzing 100 van de Aanwijzingen voor de regelgeving in acht nemen.
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer];
Gelet op de artikelen 21, 24 en 54 van de Politiewet 201X en de artikelen 6, zesde lid, 11, derde lid, 15, tweede lid, van de Wet politiegegevens;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van [datum en nummer]);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Veiligheid en Justitie van [datum en nummer];
Hebben goedgevonden en verstaan:
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de door Onze Minister aangewezen systeem- en toepassingsprogrammatuur met behulp waarvan een overzicht kan worden verkregen van de herkenningsdienstgegevens van de politie of diensten waarin een geregistreerde voorkomt en met behulp waarvan rechtstreekse toegang tot die onderlinge gegevensverwerking kan worden verkregen;
een in verband met de uitvoering van de politietaak noodzakelijke kennisgeving over een persoon of een goed;
een onderdeel van de regionale eenheid en van de landelijke eenheid politiediensten alsmede van de rijksrecherche, die is belast met het, ten behoeve van de recherchefunctie, verwerken van gegevens die noodzakelijk zijn voor de opsporing van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens;
de Dienst IPOL van de landelijke eenheid politiediensten;
gegevens omtrent een persoon als bedoeld in artikel 12, zevende lid, van de Wet politiegegevens;
gegevens die in aanmerking komen voor verwerking op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens;
de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, onder 1° en 2°, van de Wet politiegegevens.
1. De politie verwerkt gegevens op grond van artikel 13 van de Wet politiegegevens met het oog op de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van de politietaak in verband met:
a. de opsporing en vervolging van verdachten van misdrijven;
b. de verificatie van namen van verdachten van misdrijven;
c. het vaststellen van de mate van recidive van verdachten en misdrijven;
d. het vaststellen van de mate van recidive van verdachten en misdrijven of overtredingen die voor een voorstel tot deelneming aan een project als bedoeld in artikel 77e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht in aanmerking komen;
e. het opsporen van vermiste- of ontvreemde goederen;
f. het opsporen van vermiste personen;
g. de identificatie van onbekende personen en de bejegening van personen ter voorkoming van ernstig gevaar voor leven en gezondheid voor henzelf of bij de uitoefening van de politietaak betrokken personen.
2. De korpschef draagt ervoor zorg dat de krachtens het eerste lid verwerkte gegevens langs geautomatiseerde weg aan de Koninklijke marechaussee beschikbaar kunnen worden gesteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de centrale verwijzingsindex.
De politie verwerkt op grond van artikel 13 van de Wet politiegegevens terstond gegevens omtrent signaleringen met het oog op de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van de politietaak in verband met de identificatie, verificatie en bejegening van gesignaleerde personen en de identificatie en verificatie van goederen alsmede de juiste uitvoering van de met de signalering verbonden taakopdracht.
De politie verwerkt op grond van artikel 13 van de Wet politiegegevens terstond dactyloscopische signalementen, dactyloscopische sporen en gedeelten daarvan met het oog op de informatievoorziening in het kader van de uitvoering van de politietaak in verband met de opsporing en vervolging van verdachten van strafbare feiten, de bewijsvoering in strafzaken en de identificatie van overleden personen of personen die anderszins niet in staat zijn inlichtingen omtrent hun identiteit te verschaffen.
1. De criminele-inlichtingeneenheden verrichten met het oog op het verkrijgen van inzicht in de betrokkenheid van personen bij het beramen of plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens in ieder geval de volgende werkzaamheden:
a. het verzamelen en verifiëren van criminele-inlichtingen;
b. het verwerken van criminele-inlichtingen in een bestand, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Wet politiegegevens;
c. het bevorderen van het gericht inwinnen en aanvullen van criminele-inlichtingen en andere gegevens die in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in aanmerking komen voor verwerking op grond van de Wet politiegegevens;
d. het analyseren van criminele-inlichtingen en het aan de hand daarvan:
1°. signaleren van criminaliteitsontwikkelingen, voor zover het betreft misdrijven als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens;
2° periodiek verslag doen ten behoeve van criminaliteitsbeelden;
e. het ter beschikking stellen van criminele-inlichtingen overeenkomstig artikel 10, vijfde lid, van de Wet politiegegevens.
2. Ten behoeve van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, maken criminele-inlichtingeneenheden gebruik van de centrale verwijzingsindex.
3. De uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, met medewerking van informanten als bedoeld in artikel 12, zevende lid, van de Wet politiegegevens wordt uitsluitend verricht door de criminele-inlichtingeneenheid.
Criminele-inlichtingeneenheden verwerken informantgegevens als bedoeld in artikel 12 van de Wet politiegegevens onder gelijktijdige codetoekenning.
1. Criminele-inlichtingeneenheden wisselen onderling, gevraagd en ongevraagd, criminele-inlichtingen uit voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van hun taak. Daartoe wordt gebruikgemaakt van het modelformulier, bedoeld in bijlage 1 van dit besluit.
2. Twee ambtenaren van de criminele-inlichtingeneenheid worden aangewezen met het oog op de autorisatie als bedoeld in artikel 2:5, eerste lid, van het Besluit politiegegevens ten aanzien van het bestand met criminele-inlichtingen bij de overige criminele-inlichtingeneenheden.
3. De verantwoordelijke draagt ervoor zorg dat aan de ingevolge het tweede lid aangewezen en hem bekendgemaakte ambtenaren van andere criminele-inlichtingeneenheden autorisatie wordt verleend.
1. Criminele-inlichtingeneenheden stellen de nationale criminele-inlichtingeneenheid in kennis van:
a. criminele-inlichtingen die van nationale of internationale betekenis zijn;
b. personalia of bedrijfsgegevens van overeenkomstig artikel 10, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet politiegegevens geregistreerde personen in de door de Ministers aangewezen geautomatiseerde verwijzingsindex;
c. codes als bedoeld in artikel 6;
d. overige informatie die van belang kan zijn voor de landelijke en internationale coördinatie en ondersteuning door de nationale criminele-inlichtingeneenheid.
2. Ter uitvoering van het eerste lid, onderdeel b, en met het oog op de verstrekking van de gegevens als opgenomen in bijlage 2 van dit besluit maken de criminele-inlichtingeneenheden gebruik van de centrale verwijzingsindex.
1. De nationale criminele-inlichtingeneenheid verwerkt:
a. criminele-inlichtingen, voor zover deze gegevens van nationale of internationale betekenis zijn;
b. personalia of bedrijfsgegevens van overeenkomstig artikel 10, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wet politiegegevens geregistreerde personen in de centrale verwijzingsindex;
c. codes die zijn toegewezen in het kader van de verwerking, bedoeld in artikel 6.
2. De nationale criminele-inlichtingeneenheid analyseert de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, en verstrekt mede aan de hand daarvan de gegevens, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, aan hen die daarop bij of krachtens de Wet politiegegevens aanspraak kunnen maken.
1. De ambtenaar die deel uitmaakt van een criminele-inlichtingeneenheid voldoet aan de eindtermen van de door Onze Minister aan te wijzen vervolgopleiding.
2. De verantwoordelijke draagt ervoor zorg dat de kennis en vaardigheden van de aan hem ondergeschikte ambtenaren die deel uitmaken van een criminele-inlichtingeneenheid, worden onderhouden op minimaal het niveau van de aan de in het eerste lid bedoelde eindtermen.
1. De verantwoordelijke bepaalt de termijn gedurende welke de ambtenaar die is belast met de werkzaamheden, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, ononderbroken deel uitmaakt van een criminele-inlichtingeneenheid.
2. De termijn, bedoeld in het eerste lid, is ten hoogste vier jaar en kan tweemaal met twee jaar worden verlengd.
3. Voor de ambtenaar die voor de datum van inwerkingtreding van dit besluit is aangesteld, gaat de termijn, bedoeld in het eerste lid, in die datum.
1. De bij de criminele-inlichtingeneenheid in gebruik zijnde vertrekken zijn afsluitbaar en beveiligd. Tot deze vertrekken hebben slechts toegang ambtenaren die deel uitmaken van de criminele-inlichtingeneenheid, personen die door deze ambtenaren worden begeleid en de als zodanig aangewezen officier van justitie die verantwoordelijk is voor de taakuitoefening van de criminele-inlichtingeneenheid.
2. In afwijking van het eerste lid, tweede volzin, kan de korpschef aan anderen toegang zonder begeleiding toestaan, indien het betreden van de vertrekken alleen kan plaatsvinden nadat identiteitsgegevens elektronisch zijn vastgelegd en de toegang noodzakelijk is vanuit de verantwoordelijkheid voor de ambtenaren van de criminele-inlichtingeneenheid.
3. Bij afwezigheid van ambtenaren van de criminele-inlichtingeneenheid zijn de vertrekken deugdelijk afgesloten.
Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de artikelen 24 en 54 van de Politiewet 201X in werking treden.
Voor het tijdstip van plaatsing in het Staatsblad vervangt Onze Minister de in dit besluit voorkomende aanduiding ‘201X’ door het jaartal van het Staatsblad, waarin het bij koninklijke boodschap van 21 november 2006 ingediende voorstel van wet houdende vaststelling van een nieuwe Politiewet (Politiewet 200.) (30 880), na tot wet te zijn verheven, is geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Het Criminele-inlichtingenrapport dient de volgende verplichte rubrieken te bevatten:
Uniek registratienummer |
Datum van registratie |
Naam/nummer rapporteur |
Naam van de CIE |
Regionummer (PL-code) |
Telefoonnummer CIE |
HERKOMSTBRON |
TEKSTVELD |
---|---|
Open bron |
Welke bron + datum |
Verkennend onderzoek |
Korps / eenheid + Landelijk parket nummer en/of naam onderzoek |
Opsporingsonderzoek |
Korps / eenheid + PV nummer en/of naam onderzoek |
Buitenlandse opsporingsonderzoek |
Land+ uniek nummer en/of naam onderzoek + ontvangst regio |
Informant |
Geen veld, niet relevant |
Anonieme bron |
Naam opsporingsambtenaar die bericht ontvangt en PV-nummer |
Getuige |
Naam + geboortedatum + bedrijf/instelling, tenzij de identiteit van de getuige afgeschermd wordt. In dat geval worden geen gegevens vermeld. |
Waarneming opsporingsambtenaar buiten Opsporingsonderzoek |
Verbalisantennaam en PV-nummer |
11 |
Operationaal te gebruiken |
01 |
Alleen te gebruiken na overleg met de afzender |
00 |
Informatie met zware beperkingen voor gebruik |
200 |
Kan niet operationeel gebruikt worden, maar kan onder bepaalde voorwaarden wel voor coördinatie- en analyse doeleinden worden gebruikt + informatie met verhoogd afbreukrisico |
300 |
Kan niet operationeel gebruikt worden, maar kan onder bepaalde voorwaarden wel voor coördinatie- en analyse doeleinden worden gebruikt + informatie met bronbescherming |
De CIE-informatie: |
|
In CIE-informatie genoemde herleidbare persoon: – Achternaam – Voornaam – Geboortedatum – Status (zwacri-subject, relatie, voorl.subject) |
In Cie-informatie genoemde herleidbare rechtspersoon: – Bedrijfs/handelsnaam – KvK-code/inschrijvingsnummer – Adres – Vestigingsplaats |
De volgende twee rubrieken (evaluatiecode informant en evaluatiecode informatie afkomstig van informanten) zijn voor de eigen administratie van de CIE. Deze gegevens worden niet verstrekt buiten de CIE structuur. |
A |
Betrouwbaar |
B |
Meestal betrouwbaar |
C |
Minder betrouwbaar tot niet betrouwbaar |
D |
Niet te beoordelen |
1 |
Waargenomen (door bron zelf) |
2 |
Gehoord (van iemand die erbij is geweest) |
3 |
Indirect gehoord (via via) |
Overzicht van de digitaal aan te leveren aan de nationale Criminele-inlichtingen eenheid
CIE-Subjecten Index Natuurlijke personen Achternaam Voorvoegsel Voornaam Roepnaam Bijnaam Alias Status (zwacri/voorl-register subject) Geboorteplaats Geboorteland Geslacht Nationaliteit Hoofdgroepcode |
CIE-Subjecten Index Rechtspersonen Bedrijfsnaam Handelsnaam Belastingnummer KvK code KvK dossiernummer KvK inschrijvingsnummer Status (zwacri/voorl-register subject) Straatnaam Huisnummer Toevoeging Postcode Vestigingsplaats Land Rechtsvorm Hoofdgroepcode |
Meldingen recherche onderzoeken Algemeen |
Meldingen recherche onderzoeken Locaties |
Meldingen recherche onderzoeken Organisaties |
---|---|---|
Naam onderzoeksteam |
Straatnaam |
Bedrijfsnaam |
Startdatum onderzoek |
Huisnummer |
Naam organisatie |
Sluitingsdatum onderzoek |
Toevoeging huisnummer |
Belastingnummer |
Afhandelingscode |
Postcode |
KvK code |
Hoofdgroepcode |
Plaats |
KvK dossiernummer |
Contact |
Land |
KvK inschrijvingsnummer |
Telefoonnr contact |
||
Fax-nr contact |
||
Doelstelling onderzoek |
||
Status (lopend/afgesloten) |
Meldingen recherche onderzoeken Personen |
Meldingen recherche onderzoeken Telecom |
Meldingen recherche onderzoeken Vervoer |
---|---|---|
Achternaam |
Telecommunicatienummer |
Land |
Voorvoegsel |
Soort vervoer |
|
Voornaam |
Registratienummer |
|
Geboortedatum |
Merk |
|
Geboorteplaats |
Vooertuigtype |
|
Geslacht |
Vaartuignaam Radio call sign |
Identificatiegegevens |
||
---|---|---|
Korpscode |
Mutatiedatum |
Registratie/Projectnummer |
Het Besluit verplichte politiegegevens is gebaseerd op artikel 24 van de Politiewet 201X wat betreft de politie en artikel 54 wat betreft de rijksrecherche, alsmede artikel 21 van de Politiewet 201X en de artikelen 6, zesde lid, 11, derde lid, 15, tweede lid, van de Wet politiegegevens (Wpg). Het besluit heeft betrekking op de verwerking van gegevens die behulpzaam kunnen zijn bij de opsporing van strafbare feiten. Een juiste uitvoering van de politietaak vereist de verwerking van een veelheid aan gegevens. Om zeker te stellen dat bepaalde gegevens beschikbaar en opvraagbaar zijn, bieden voornoemde artikelen de mogelijkheid vast te stellen welke gegevens door de politie en de rijksrecherche in ieder geval geregistreerd worden en op welke wijze deze dienen te worden verwerkt met het oog op een goede uitvoering van de politietaak.
Op de datum waarop de Politiewet 201X en daarmee ook dit besluit in werking treedt, wordt de nationale politie in juridische zin opgericht. Feitelijk zullen de tot die datum bestaande criminele-inlichtingeneenheden van de regionale politiekorpsen en de nationale criminele-inlichtingeneenheden van het Korps landelijke politiediensten vallen onder de nationale politie. Zoals in de brief van 23 juni 2011 aan de Voorzitter van de Tweede Kamer is aangegeven, is de opzet van de Minister van Veiligheid en Justitie erop gericht één landelijke informatiehuishouding bij de politie te realiseren ten behoeve van het verbeteren van de prestaties van de recherche, alsmede de werkzaamheden van de ambtenaren van politie op straat (Kamerstukken II 2010/11, 29 350, nr. 11). Eén landelijke informatiehuishouding zal op de datum van inwerkingtreding van het voorliggende besluit nog niet zijn gerealiseerd. Om die reden wordt in dit besluit nog uitgegaan van de desbetreffende krachtens de Politiewet 1993 vastgestelde regels, neergelegd in de Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen en de Regeling Criminele-inlichtingen eenheden, met dien verstande dat deze regels bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld.
De in dit besluit vastgestelde regels waren voor de inwerkingtreding van de Politiewet 201X krachtens de Politiewet 1993 vastgesteld in de Regeling opsporingsinformatie regionale politiekorpsen en de Regeling Criminele-inlichtingen eenheden. Laatst genoemde regeling had naast de criminele-inlichtingeneenheden bij politie en bij de rijksrecherche mede betrekking op de criminele-inlichtingeneenheid bij de Koninklijke marechaussee. In de krachtens artikel 5 van die wet te stellen regels over de samenwerking van de politie met de Koninklijke marechaussee zal worden bepaald dat de artikelen 5 tot en met 12 van dit besluit van overeenkomstige toepassing zijn op de criminele-inlichtingeneenheid bij de Koninklijke marechaussee.
Een ontwerp van dit besluit is met toepassing van artikel 51 van de Wet bescherming persoonsgegevens voor advies voorgelegd aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Het CBP heeft op 11 oktober 2011, nr. z2011-00806, advies uitgebracht.
Het CBP wijst erop dat de bijlage van de Regeling Criminele-inlichtingeneenheden (het zogenoemde Zwacri-informatierapport) met daarin onder meer de afhandelingscodes en de evaluatiecodes niet terugkomt in het ontwerpbesluit en evenmin op een andere wijze inzicht wordt gegeven in de te gebruiken coderingen. Het CBP geeft aan dat in de Wet politiegegevens het transparantiebeginsel niet is verwerkt hetgeen te maken heeft met de bijzondere aard van de uitvoering van de politietaak. Voorwaarde hiervoor is dat de verwerkingsprocessen voldoende duidelijk zijn voor betrokkenen. Het inzichtelijk maken van de wijze waarop de coderingen worden toegepast draagt hieraan bij. Het CBP adviseert om die reden de bijlage te behouden dan wel op andere wijze inzicht te geven in de te hanteren coderingen. Het advies van het CBP om de bijlage te handhaven is gevolgd.
Het CBP adviseert voorts het artikel inzake maatregelen in het kader van de informatiebeveiliging te handhaven. Dit advies wordt overgenomen. Hetgeen in artikel 12 van de Regeling Criminele-inlichtingen eenheden is geregeld, vindt zijn grondslag in artikel 23, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 201X en zal worden opgenomen in de op dat artikel gebaseerde Regeling informatiebeveiliging politie.
De tekstuele opmerkingen van het CBP zijn overgenomen, met uitzondering van het voorstel om in artikel 1 de definitie van het begrip informant op te nemen. In plaats daarvan wordt in artikel 5, derde lid, verwezen naar artikel 12, zevende lid, van de Wet politiegegevens.
Dit artikel geeft voor de toepassing van dit besluit enkele definitiebepalingen.
Gelet op de wettelijke grondslag om regels te stellen, ziet dit besluit op de criminele-inlichtingeneenheden van de politie en de rijksrecherche. De criminele-inlichtingeneenheid van de rijksrecherche neemt een andere positie in dan de criminele-inlichtingeneenheden van de politie, omdat de rijksrecherche is belast met het doen van onderzoek naar feiten, waarbij veelal het (strafbaar) handelen van overheidsfunctionarissen centraal staat. De werkzaamheden van de criminele-inlichtingeneenheid van de rijksrecherche dient dan ook in het licht van de algemene taakstelling van de rijksrecherche te worden bezien.
Op de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 201X die voorziet in de invoering van de nationale politie, zal er binnen de politie nog geen sprake zijn van één landelijke informatiehuishouding. De krachtens de Politiewet 1993 bestaande centrale verwijzingsindex waarin de afzonderlijke regionale politiekorpsen gegevens verwerkten, zal na die datum blijven bestaan. Met artikel 2 wordt veilig gesteld dat de politie gehouden is om met behulp van de centrale verwijzingsindex (CVI) herkenningsdienstsysteemgevens te verwerken alsmede deze gegevens te verstrekken aan de Koninklijke marechaussee.
De artikelen 3 en 4 schrijven dwingend voor dat gegevens omtrent signaleringen, dactyloscopische signalementen, dactyloscopische sporen en gedeelten daarvan worden verwerkt.
De ministeriële regeling op grond van artikel 30, tweede lid, van de Politiewet 201X bepaalt dat er criminele-inlichtingeneenheden bij de politie zijn. Artikel 5 van het Besluit verplichte politiegegevens bepaalt welke werkzaamheden de criminele-inlichtingeneenheden van de politie en van de rijksrecherche moeten verrichten in het kader van de verwerking van gegevens. De reikwijdte van dit artikel wordt bepaald door artikel 10, eerste lid, onder a, van de Wpg. Het betreft politiegegevens met betrekking tot georganiseerde criminaliteit, misdrijven waarop een gevangenisstraf van acht jaar of meer is gesteld of bij algemene maatregelen van bestuur omschreven misdrijven die gezien hun aard of samenhang met andere door de betrokkene begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde opleveren.
In het eerste lid, onderdeel a, is opgenomen het verzamelen en verifiëren van criminele-inlichtingen. Op grond van artikel 1, onderdeel f, wordt onder criminele-inlichtingen verstaan gegevens die in aanmerkingen komen voor verwerking op grond van artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wpg. Op het moment van het verzamelen en het (zo mogelijk) verifiëren behoeft overigens nog geen zekerheid te bestaan omtrent de mogelijkheid tot het vastleggen van de gegevens. Het kan immers zijn dat elders beschikbare en op te vragen gegevens in combinatie met de in eerste instantie ingewonnen gegevens pas tot de conclusie kunnen leiden dat vastlegging gerechtvaardigd is. Veelal zal de hier bedoelde verzameltaak inhouden dat gegevens worden opgevraagd uit open bronnen, politieregisters en andere registraties en mede omvatten het nauwkeurig tegen het licht houden van tips, meldingen en dergelijke die op een andere wijze bij de criminele-inlichtingeneenheid terecht zijn gekomen.
De onderdelen b en e van het eerste lid worden hier tezamen toegelicht, aangezien zij beide op het verwerken van politiegegevens. Ten aanzien van onderdeel e wordt erop gewezen dat de Wpg (artikel 15, eerste lid) uitgaat van het beginsel van vrije verstrekking aan andere verantwoordelijken in de zin van artikel 1, onderdeel f, van de Wpg. Daaronder vallen ook de verantwoordelijken ten aanzien van de bijzondere opsporingsdiensten (artikel 46 van de Wpg en artikel 1, onderdeel c, van het Besluit politiegegevens bijzondere opsporingsdiensten). Slechts in bijzondere gevallen kan, indien dit noodzakelijk is voor een goede uitvoering van de politietaak, de terbeschikkingstelling van politiegegevens worden geweigerd of kunnen beperkende voorwaarden worden gesteld aan de verdere verwerking (artikel 15, tweede lid, van de Wpg).
Onderdeel c omvat het inwinnen van criminele-inlichtingen en andere opsporingsrelevante informatie door middel van het runnen van informanten. Onder informant wordt verstaan een persoon die heimelijk aan een opsporingsambtenaar informatie verstrekt omtrent strafbare feiten of ernstige schendingen van de openbare orde, die door andere zijn of worden gepleegd of verricht, welke verstrekking gevaar voor deze persoon of voor derde oplevert (artikel 12, zevende lid, van de Wpg). Hieronder vallen zowel de informanten die opereren op basis van artikel 3 van de Politiewet 201X als informanten die medewerking verlenen aan de opsporing uit hoofde van artikel 126v van het Wetboek van Strafvordering.
De in dit onderdeel bedoelde vorm van informatie-inwinning ziet in beginsel op beide genoemde categorieën van informanten. De criminele-inlichtingeneenheid onderhoudt contacten met informanten die gegevens kunnen aanleveren die in aanmerking kunnen komen voor verwerking. Deze contacten en de in het kader daarvan gemaakte afspraken kunnen ook van dien aard zijn dat zij binnen de reikwijdte van artikel 126v van het Wetboek van Strafvordering vallen, in de zin dat uitvoering wordt gegeven aan een opdracht tot het stelselmatig inwinnen en verstrekken van gegevens omtrent een persoon. In dat geval zal steeds sprake zijn van een ondersteunende en louter uitvoerende taakuitvoering onder gezag en toezicht van de betrokken officier van justitie, geïnitieerd in het kader van een opsporingsonderzoek.
De uit het vorenstaande blijkende keuze om het zogeheten runnen van informanten, ongeacht of dit nu gericht is op het stelselmatig inwinnen van gegevens omtrent een persoon of niet, in beginsel uitsluitend te laten uitvoeren door een criminele-inlichtingeneenheid, ook wanneer het gaat om informatie met betrekking tot andere misdrijven dan die bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel a, van de Wpg, steunt op twee gedachten. In de eerste plaats beschikt de criminele-inlichtingeneenheid over een jarenlange ervaring met het runnen van informanten. Daarmee is een grote mate van deskundigheid opgebouwd. In de tweede plaats schuilt in het organisatorisch onderscheid maken tussen het runnen van tactische informanten en het runnen van de overige informanten het gevaar van inconsistent beleid en gebrek aan overzicht, hetgeen ongewenst is. Bovendien vergemakkelijkt concentratie van de runnerstaak een uniforme wijze van verwerking van informantgegevens.
Ten aanzien van onderdeel d, de analysewerkzaamheden, wordt erop gewezen dat het analyseren van criminele-inlichtingen niet alleen dient voor het signaleren van criminaliteitsontwikkelingen en de periodieke verslaglegging ten behoeve van criminaliteitsbeelden. Het analyseren van criminele-inlichtingen geldt ook als een losstaande werkzaamheid die bijvoorbeeld tot verrijking van geregistreerde informatie kan leiden of kan uitmonden in gegevens die zich direct lenen voor operationeel gebruik.
Het tweede lid legt vast dat criminele-inlichtingeneenheden bij de uitoefening van hun werkzaamheden, waar nodig, gebruik maken van de door de minister aangewezen verwijzingsindex. Met een dergelijke verwijzingsindex kan bijvoorbeeld worden bezien of bepaalde personen bij andere criminele-inlichtingeneenheden reeds bekend zijn, hetgeen aanleiding kan zijn tot onderling overleg.
In het derde lid is bepaald dat het runnen van informanten uitsluitend geschiedt door de criminele-inlichtingeneenheid. Ten aanzien van de rijksrecherche wordt opgemerkt dat deze dienst het runnen van informanten zelfstandig ter hand kan nemen indien dit valt binnen de taakuitvoering van deze dienst.
Dit artikel draagt de criminele-inlichtingeneenheden op informantgegevens te verwerken. Uit de Wpg volgt dat dit overeenkomstig de regels, gesteld in artikel 12, dient te geschieden.
Dit artikel wordt deels overlapt door artikel 15, eerste lid, van de Wpg. Dat artikel bepaalt dat de verantwoordelijke politiegegevens ter beschikking stelt aan personen die door hemzelf dan wel door een andere verantwoordelijke zijn geautoriseerd voor de verwerking van politiegegevens, voor zover zij deze behoeven voor de uitvoering van hun taak. Voor zover andere gegevens door criminele-inlichtingeneenheden worden verwerkt, bepaalt artikel 7 dat ook deze gegevens worden uitgewisseld.
Aan de uitwisseling van (politie)gegevens wordt voorts toegevoegd dat deze uitwisseling op een bepaalde gestandaardiseerde wijze dient te geschieden. Het tweede en derde lid strekken ertoe twee ambtenaren van elke criminele-inlichtingeneenheid rechtstreekse toegang te verlenen tot het bestand met criminele-inlichtingen. Dit biedt de mogelijkheid tot snellere en effectievere aanvulling en verificatie van mogelijk relevante gegevens.
Dit artikel geeft aan welke gegevens criminele-inlichtingeneenheden aan de nationale criminele-inlichtingeneenheid bij de Dienst IPOL van de landelijke eenheid politiediensten dienen te verstrekken. De voorschriften komen overeen met die van artikel 7 van de Regeling Criminele-inlichtingen eenheden. Uit het tweede lid volgt dat criminele-inlichtingeneenheden verplicht zijn de desbetreffende gegevens via de geautomatiseerde verwijzingsindex aan de nationale criminele-inlichtingeneenheid te verstrekken.
De nationale criminele-inlichtingeneenheid vervult een coördinerende en initiërende rol bij de samenwerking tussen de criminele-inlichtingeneenheden van de politie en de rijksrecherche. Om deze rol goed te kunnen vervullen, is het nodig te beschikken over de gegevens die de criminele-inlichtingeneenheden uit hoofde van artikel 8 dienen te verstrekken. In dit artikel wordt vervolgens bepaald dat de verstrekte informatie ook daadwerkelijk wordt bijgehouden en zo nodig geanalyseerd. Zo verwerkt de nationale criminele-inlichtingeneenheid criminele-inlichtingen van nationale en internationale betekenis. Verder draagt deze eenheid ervoor zorg dat de personalia of bedrijfsgegevens van alle personen die op grond van artikel 10, tweede lid, onderdelen a en b, van de Wpg geregistreerd zijn, worden opgenomen in een verwijzingsindex die voor de criminele-inlichtingeneenheid toegankelijk is. Tot slot houdt de nationale criminele-inlichtingeneenheid de codes bij die zijn toegewezen aan informanten die voor de criminele-inlichtingeneenheden werkzaam zijn.
Naast deze verwerking van gegevens vervult de nationale criminele-inlichtingeneenheid ook een informerende taak, enerzijds in het kader van de coördinatie van de samenwerking tussen de criminele-inlichtingeneenheden en anderzijds ook zelfstandig, bijvoorbeeld naar aanleiding van een rechtshulpverzoek. Overigens worden door de nationale criminele-inlichtingeneenheid ook buitenlandse gegevens getoetst aan de criteria voor verwerking op grond van de Wpg. Indien dergelijke gegevens daaraan voldoen, kan tot verwerking worden overgegaan, mits ook andere feiten en omstandigheden (bijv. geen toestemming van het verstrekkende land) zich daartegen niet verzetten.
Deze artikelen bieden de mogelijkheid om nadere eisen te stellen aan de vereiste deskundigheid van het personeel dat werkzaam is bij de criminele-inlichtingeneenheid (artikel 10). Daarnaast wordt het dienstverband bij deze eenheid gekoppeld waar het gaat om de functie waarbinnen de taak als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, wordt uitgevoerd, vanwege de kwetsbaarheid van de functie, gekoppeld aan een maximale periode van acht jaar. Dit sluit aan bij het integriteitbeleid van de politie.
Artikel 12 bevat enkele regels over de wijze waarop de criminele-inlichtingeneenheid gegevens verwerkt. Zij hebben betrekking op het treffen van adequate beschermingsmaatregelen tegen onbevoegde kennisneming van informatie.
Wat betreft de informatiebeveiliging zijn de krachtens artikel 23, eerste lid, onderdeel b, van de Politiewet 201X gestelde regels van toepassing.
De Minister van Veiligheid en Justitie,
Artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet politiegegevens; artikel 2, eerste lid, onderdelen c en d, van het ontwerpbesluit.
Artikel 13, eerste lid, onderdeel d, van de Wet politiegegevens; artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van het ontwerpbesluit.
Onder meer in de artikelen 8, zesde lid, 9, vierde lid, 10, zesde lid, en 12, zesde lid, van de Wet politiegegevens.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2012-21408.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.