Regeling van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie van 20 december 2010, nr. WJZ/10187950, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen, en tot verlenging van de Tijdelijke uitbreiding BMKB

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie;

Gelet op artikelen 5, eerste lid, en 30, vierde en vijfde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 2.1 komt te luiden:

Artikel 2.1

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder een starter:

  • a. een MKB-ondernemer, die een natuurlijke persoon is en die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst niet langer dan vijf jaar een onderneming in stand houdt;

  • b. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan vijf jaar houdt.

B

De bijlagen 2.1 en 2.2, behorende bij artikel 2.9, worden respectievelijk vervangen door de bijlagen 1 en 2 , behorende bij deze regeling.

C

In de bijlagen 2.3 en 2.4, behorende bij artikel 2.9 worden in de modellen telkens aan het slot van artikel 10 de volgende leden toegevoegd:

  • 9. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bodemsaneringsborgstellingskrediet is verstrekt anderzijds transparant zijn.

  • 10. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring van de Bank.

ARTIKEL II

In artikel II van de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 19 maart 2010, nr. WJZ/10047532, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (Tijdelijke uitbreiding BMKB) wordt telkens ‘1 januari 2011’ vervangen door: 1 januari 2012.

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 20 december 2010

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

BIJLAGE 1

Bijlage 2.1. Model overeenkomst als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 2.9, eerste lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (bedrijfsborgstellingskrediet; één bank)

De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, ten deze vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

hierna te noemen: de minister

en

ten deze vertegenwoordigd door ........... hierna te noemen: de Bank,

komen overeen als volgt:

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. De begrippen die in het Kaderbesluit EZ-subsidies en hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst de in deze regelingen gegeven betekenis.

  • 2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:

    • a. Bank-gelieerde: een rechtspersoon waaraan de Bank direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft of voor het handelen waarvan de Bank volledig aansprakelijk is, en die als Bank-gelieerde is vermeld in artikel 21 van deze overeenkomst;

    • b. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

      • 1°. een natuurlijke persoon of een privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

        • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

        • volledig aansprakelijk vennoot is van, of

        • overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

      • 2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

    • c. kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:

      • 1°. de Bank aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

      • 2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

      • 3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een Bank-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

    • d. krediet: bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

    • e. bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;

    • f. bankfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat

      • 1°. op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, dan wel de Regeling LNV-subsidies; of

      • 2°. vanwege de overname van de verplichtingen van Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw;

    • g. uitwinning:

      • 1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden;

      • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen;

      • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer; en

      • 4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance van betaling is verleend: onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;

    • h. MKB-ondernemer: een ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

    • i. kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);

    • j. middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);

    • k. starter:

      • 1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijk persoon is en die niet langer dan vijf jaar een onderneming in stand houdt;

      • 2°. een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan vijf jaar houdt;

    • l. innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een gewaarmerkte kopie van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan te merken als een innovatieve MKB-ondernemer;

    • m. starters-borgstellingskrediet: bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;

    • n. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 193).

  • 3. Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze in schriftelijke vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager. De aanlevering door de Bank kan in afwijking van het slot van de vorige volzin en bij wijze van alternatief en ter keuze van de Bank ook geschieden langs elektronische weg indien de Bank en de Staat de mogelijkheid daartoe zijn overeengekomen en onder naleving van de eventueel over die wijze van communiceren gemaakte nadere afspraken.

Paragraaf 2. Borgstelling

Artikel 2

De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Bank voor de terugbetaling van bedrijfsborgstellingskredieten die met inachtneming van het Kaderbesluit EZ-subsidies en hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen en deze overeenkomst door de Bank worden verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Paragraaf 3 Kredietmelding

Artikel 3

  • 1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:

    • a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst aan de Staat is gemeld onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie;

    • b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister op grond van artikel 2.6 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen vastgestelde provisie door de Bank aan de Staat is betaald;

    • c. voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde meldingslimiet niet is overschreden;

    • d. indien door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank of een Bank-gelieerde, en de eerstgenoemde bankfaciliteit ten minste 100 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,

      • 1°. ten minste 25 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, of

      • 2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve MKB-ondernemer was, of

      • 3°. ten minste 25 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die beschikt over een totaal aan bedrijfsborgstellingskredieten voor ten hoogste € 200.000, en de financierBank tevens heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen gebruik te willen maken.

  • 2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder d, worden mede in aanmerking genomen de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een met het sluiten van de kredietovereenkomst, die door de Bank, uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, gelijktijdig gesloten kredietovereenkomst aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

Paragraaf 4. Omvang van de borgstelling

Artikel 4

  • 1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer of, indien de MKB-ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep een bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.

  • 2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer of, indien de MKB-ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer te zijn verstrekt.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt bepalend.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:

    • a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 en 6 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;

    • b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat betrekking heeft op buitenlandse activiteiten van de MKB-ondernemer slechts in aanmerking genomen voor zover dit niet wordt aangewend voor investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer.

  • 7. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet, indien de Bank heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen, gebruik te willen maken en op het moment van ondertekening van de kredietovereenkomst tegelijkertijd met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer voor een bedrag van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet bankfaciliteiten verkrijgt.

Artikel 5

  • 1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, doch uiterlijk na verloop van 6 jaar, nihil bedraagt.

  • 2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:

    • a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,

    • b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de onder a bedoelde periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan:

      • 1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 25 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a, of

      • 2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was, ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a, en

    • c. de Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt:

    • a. aan een starter, of

    • b. voor de betaling van de kosten van de stichting of van de verbouwing van een onroerende zaak mits de opschorting voor ten minste vier kalenderkwartalen gedurende de stichting of verbouwing van deze onroerende zaak plaats vindt.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:

    • a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,

    • b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de onderneming van de MKB-ondernemer,

    • c. de Bank met betrekking tot de onder a bedoelde kosten bankfaciliteiten verstrekt die een bedrag van ten minste 100 procent van het in onderdeel a bedoelde belopen, dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet, 25 procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet, en

    • d. de looptijd van de onder c bedoelde bankfaciliteiten ten minste even lang is als de looptijd van dit bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 4a. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het vierde lid, onder a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het vierde lid, onder b en c, is de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode meer bedraagt dan zes jaar.

  • 5. Voor de toepassing van het derde en het vierde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, respectievelijk onder c, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

  • 7. De minister bevestigt de ontvangst van de melding bedoeld in het tweede lid, onder c, binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 8. Indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, geldt voor de toepassing van het eerste lid in plaats van een periode van ten hoogste zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar.

  • 9. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

  • 10. Onder de in het tweede lid bedoelde voorwaarden kan, onder vermeerdering van de in het derde lid bepaalde maxima, opschorting van de vermindering voor een totaal van acht kalenderkwartalen plaatsvinden mits:

    • a. het een bedrijfsborgstellingskrediet betreft waarvoor de maximale opschorting van de vermindering op grond van het derde lid heeft plaatsgevonden; en

    • b. de opschorting betrekking heeft op een periode die is gelegen voor 1 oktober 2011.

Artikel 6

  • 1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de Bank is opgeëist.

  • 3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.

Artikel 7

  • 1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 13 ingediende verzoek uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro resto verschuldigd is, doch

    • a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten, en

    • b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.

  • 2. Indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet, bedraagt de omvang van de borgstelling, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 13 ingediende verzoek uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro resto verschuldigd is, doch ten hoogste de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:

    • a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste vier maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;

    • b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid en het derde lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:

    • a. de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan de MKB-ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en

    • b. de verplichtingen die een Bank-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde een andere Bank-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder c, 3°, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde ter zake van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

  • 5. Indien er sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, waarbij

    • a. het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt,

    • b. tegelijkertijd met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer voor een bedrag van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet een bankfaciliteit verkrijgt, en

    • c. de Bank van de MKB-ondernemer heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen, gebruik te willen maken, bedraagt de omvang van de borgstelling, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde vanhet overeenkomstig artikel 13 ingediende verzoek uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro resto is verschuldigd, doch ten hoogste de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bedraagt de omvang van de borgstelling, indien er sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet waarbij het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt en de Bankheeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen gebruik te willen maken ten hoogste vier maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.

Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen

Artikel 8

  • 1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

    • a. de MKB-ondernemer

      • 1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven, zijn onderneming is in Nederland gevestigd en de ondernemer voert daar een substantieel deel van de activiteiten van de onderneming uit;

      • 2°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder uit;

      • 3°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

        • 1°°. de beoefening van de land- of de tuinbouw, de vee- of visteelt, de visserij  of de teelt van vee- of visvoer,

        • 2°°. de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

        • 3°°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten;

    • b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de Bank naar normaal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

    • c. het bedrijfsborgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

    • d. de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

    • e. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend;

    • f. het bedrijfsborgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

    • g. de MKB-ondernemer beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;

    • h. de MKB-ondernemer beschikt niet over een door een andere bank verstrekte kredietfaciliteit, waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 nog borg staat;

    • i. [vervallen]

    • j. de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank over bankfaciliteiten die een bedrag belopen van ten minste 100 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet, dan wel:

      • 1. indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, ten minste 50 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet;

      • 2. indien een starters-borgstellingskrediet niet wordt verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet; of

      • 3. indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer waarbij het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt en de Bank heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen gebruik te willen maken, ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet;

    • k. de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, heeft zich borg gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet met een minimum van € 15.000;

    • l. de Bank heeft in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomsten met betrekking tot de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de Staat opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank heeft geen bedingen opgenomen, ertoe leidende dat:

      • 1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,

      • 2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;

    • m. de Bank heeft in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bevoegdheden;

    • n. het bedrijfsborgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor buitenlandse investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

    • o. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het wegvervoer, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die in de referteperiode is verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep;

    • p. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:

      • zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt als de-minimissteun;

      • de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de onderneming actief is in het wegvervoer, niet meer bedraagt dan € 100.000;

      • de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, dit niet leidt tot een overschrijding van het maximale percentage van staatssteun dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening of het desbetreffende besluit van de Commissie.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder j, wordt het bedrijfsborgstellingskrediet verhoogd met:

    • a. het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 en 6 berekende gedeelte van de door de Bank aan de MKB-ondernemer verstrekte bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld, en

    • b. de door de Bank aan de MKB-ondernemer verstrekte kredieten, met uitzondering van vermogensversterkingskredieten en bijzondere hypothecaire geldleningen, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 nog borg staat.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder j, is artikel 3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. De Bank, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, vierde lid, en 7, vierde lid, de Bank-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen aan hetgeen door door de minister aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Kaderbesluit EZ-subsidies, hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen en deze overeenkomst, en met het oog op de nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de Bank-gelieerde, op de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of de met deze MKB-ondernemer gesloten kredietovereenkomsten, omtrent:

    • a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

    • b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;

    • d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en

    • e. het verstrekken van inlichtingen.

  • 2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, of indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, vierde lid, en 7, vierde lid, aan de Bank-gelieerde, of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

  • 3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank, de Bank-gelieerde of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.

  • 4. De Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:

    • a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;

    • b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het bedrijfsborgstellingskrediet;

    • c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;

    • d. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 5. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, aan de minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde van het boekjaar voor alle bedrijfsborgstellingskredieten tezamen, waarvoor de Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 heeft ingediend, een en ander onder het verstrekken van de informatie die de minister heeft vastgesteld. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.

  • 6. Binnen zes maanden na afsluiting van ieder boekjaar zendt de Bank aan de minister een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt van de juistheid en volledigheid van de in het vijfde lid bedoelde opgave.

  • 7. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de Staat als borg.

  • 8. De Bank zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

  • 9. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

    • a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;

    • b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.

  • 10. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt anderzijds transparant zijn.

  • 11. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring van de Bank.

Artikel 10

  • 1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, brengt de Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Bank verlangen.

Artikel 11

  • 1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of, indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, na de datum waarop de Bank de minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.

  • 2. De Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de minister een overzicht van de door haar ondernomen activiteiten, waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.

Artikel 12

  • 1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande toestemming van de minister. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting

Artikel 13

  • 1. De Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, doch in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.

  • 2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.

Artikel 14

De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging.

Artikel 15

  • 1. De minister reageert op het verzoek bedoeld in artikel 13 voorts door betaling van hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog op de door de Bank in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet verschuldigd is.

  • 2. Voor zover de Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten, blijft artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid, buiten toepassing.

  • 3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:

    • a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

    • b. indien de Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.

Paragraaf 7. Betalingen

Artikel 16

  • 1. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de Bank van een rekening die de Bank zal aanhouden ten name van het Ministerie van Economische Zaken, met vermelding van 'verliesdeclaraties'.

  • 2. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk aan de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.

Paragraaf 8. Diversen

Artikel 17

  • 1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:

    • a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte rechtspersoon,

    • b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer, en

    • c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 18

Indien overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.

Artikel 19

  • 1. De Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.

  • 2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten.

  • 3. De Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 16, eerste lid, per de datum van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 13, en binnen twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 5, op grond van artikel 6 is geschorst.

  • 4. De Bank zal de rekening per de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 14, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.

Artikel 20

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 19, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 21

Bank-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst is (zijn):

  • a. (...)..............................

  • b. (...enz.)

Artikel 21a

Indien daardoor naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.

Paragraaf 9. Slotbepalingen

Artikel 22

  • 1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies of hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister aan de Bank.

  • 3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de Bank schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke ingang worden ontbonden, indien de Bank in strijd heeft gehandeld met het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8 van deze overeenkomst.

  • 5. In afwijking van het derde lid kan de Bank deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen of een schriftelijke mededeling van de minister, inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit EZ-subsidies of door intrekking van artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen.

  • 7. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.

  • 8. Het zevende lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijziging van artikel 5 ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 september 2009, nr. WJZ/9155298, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen ten aanzien van de opschortingsvoorwaarden voor borgstelling van MKB-kredieten (Stcrt. 2009, 13666)

’s-Gravenhage, 20 december 2010

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen.

(naam bank)
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

BIJLAGE 2

Bijlage 2.2.Model overeenkomst als bedoeld in artikel 30, vijfde lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies en artikel 2.9, tweede lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (bedrijfsborgstellingskrediet; meer dan één bank)

De Staat der Nederlanden, hierna te noemen: de Staat, ten deze vertegenwoordigd door de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, hierna te noemen: de minister

en ....(inclusief de centrale Bank indien deze bedrijfsborgstellingskredieten verstrekt) ...., hierna gezamenlijk te noemen de Banken en ieder voor zich de Bank, ten deze vertegenwoordigd door...... hierna te noemen: de centrale Bank,

komen overeen als volgt:

Paragraaf 19. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1. De begrippen die in het Kaderbesluit EZ-subsidies en hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen zijn gedefinieerd hebben in deze overeenkomst de in deze regelingen gegeven betekenis.

  • 2. Voorts wordt in deze overeenkomst verstaan onder:

    • a. Bank-gelieerde: een rechtspersoon waaraan een van de Banken voor zich, dan wel twee of meer Banken gezamenlijk, direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft, respectievelijk verschaffen, of voor het handelen waarvan de Bank volledig aansprakelijk is of deze Banken volledig aansprakelijk zijn, en die als Bank-gelieerde is vermeld in artikel 21 van deze overeenkomst;

    • b. groep: een economische eenheid, waarin organisatorisch zijn verbonden:

      • 1°. een natuurlijke persoon of privaatrechtelijke rechtspersoon, die direct of indirect:

        • meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan,

        • volledig aansprakelijk vennoot is van, of

        • overwegende zeggenschap heeft over een of meer rechtspersonen of vennootschappen, en

      • 2°. laatstbedoelde rechtspersonen of vennootschappen;

    • c. kredietovereenkomst: overeenkomst uit hoofde waarvan:

      • 1°. de Bank aan een MKB-ondernemer geld ter leen verstrekt of zal verstrekken, of

      • 2°. de MKB-ondernemer tot een bepaald bedrag trekt of zal kunnen trekken op de Bank, of

      • 3°. de Bank tegenover een derde, niet zijnde een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is of een Bank-gelieerde, onherroepelijk een verplichting is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen, welke verplichting niet afhankelijk is van voorwaarden op de vervulling waarvan het handelen van de Bank van invloed is;

    • d. krediet: bedrag dat de Bank uit hoofde van een kredietovereenkomst verstrekt of zal verstrekken;

    • e. bedrijfsborgstellingskrediet: krediet of een deel van een krediet dat overeenkomstig artikel 3 is gemeld;

    • f. bankfaciliteit: krediet of een deel van een krediet waarvoor de Staat niet borg of garant staat

      • 1°. op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, dan wel de Regeling LNV-subsidies; of

      • 2°. vanwege de overname van de verplichtingen van Stichting Borgstellingsfonds voor de Landbouw;

    • g. uitwinning:

      • 1°. uitwinning door de Bank, naar normaal bankgebruik, van de door de MKB-ondernemer aan de Bank verstrekte zekerheden;

      • 2°. onderhandse verkoop met toestemming van de Bank door de MKB-ondernemer van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer, inning van vorderingen daaronder begrepen;

      • 3°. executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer; en

      • 4°. indien het faillissement van de MKB-ondernemer is uitgesproken of aan hem surseance van betaling is verleend: onderhandse of executoriale verkoop van de vermogensbestanddelen van de MKB-ondernemer door of met medewerking van de curator of de bewindvoerder;

    • h. MKB-ondernemer: een ondernemer die een kleine onderneming of een middelgrote onderneming in stand houdt;

    • i. kleine onderneming: kleine onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);

    • j. middelgrote onderneming: een middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 800/ 2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van artikel 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard (de algemene groepsvrijstellingsverordening) (PbEU L 214);

    • k. starter:

      • 1°. een MKB-ondernemer, die een natuurlijke persoon is en die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst niet langer dan vijf jaar een onderneming in stand houdt;

      • 2°. een besloten vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal, tevens MKB-ondernemer, waarvan de bestuurder een natuurlijk persoon is die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst direct of indirect de meerderheid van het geplaatst en gestort kapitaal houdt en deze meerderheid niet langer dan vijf jaar houdt;

    • l. innovatieve MKB-ondernemer: een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een gewaarmerkte kopie van een verklaring als bedoeld in artikel 23, eerste lid, of artikel 27, eerste lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen en waarvan het origineel ten hoogste zestien maanden voor de datum waarop de kredietovereenkomst is gesloten is afgegeven, of een MKB-ondernemer ten aanzien waarvan de Bank beschikt over een advies van de minister waaruit blijkt dat de MKB-ondernemer is aan te merken als een innovatieve MKB-ondernemer;

    • m. starters-borgstellingskrediet: een bedrijfsborgstellingskrediet dat uitsluitend wordt verstrekt aan een starter;

    • n. de-minimissteun: steun van de overheid die voldoet aan de voorwaarden, vastgesteld in verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwsector en de visserijsector (PbEU L 193).

  • 3. Waar in deze overeenkomst sprake is van een vorm van communicatie geschiedt deze in schriftelijke vorm en door aanlevering van een fysieke gegevensdrager. De aanlevering door de Bank kan in afwijking van het slot van de vorige volzin en bij wijze van alternatief en ter keuze van de Bank ook geschieden langs elektronische weg indien de Bank en de Staat de mogelijkheid daartoe zijn overeengekomen en onder naleving van de eventueel over die wijze van communiceren gemaakte nadere afspraken.

Paragraaf 2. Borgstelling

Artikel 2

De Staat stelt zich borg ten behoeve van de Banken voor de terugbetaling van bedrijfsborgstellingskredieten die met inachtneming van het Kaderbesluit EZ-subsidies en hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen en deze overeenkomst door de Banken worden verstrekt, met dien verstande dat deze borgstelling wordt aangegaan onder de navolgende bedingen.

Paragraaf 39. Kredietmelding

Artikel 3

  • 1. De toepasselijkheid van deze borgstellingsovereenkomst op een krediet of een deel van een krediet kan uitsluitend worden ingeroepen:

    • a. indien het krediet of het deel ervan binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst door de centrale Bank aan de Staat is gemeld onder de gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie;

    • b. indien binnen 35 dagen na het sluiten van de kredietovereenkomst de door de minister op grond van artikel 2.6 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen vastgestelde provisie door de centrale Bank aan de Staat is betaald;

    • c. voor zover door de melding, bedoeld onder a, de som van de in een kalenderjaar gemelde kredieten of delen daarvan de door de minister op grond van artikel 2.7, tweede lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen met betrekking tot dat kalenderjaar vastgestelde meldingslimiet niet is overschreden;

    • d. indien door de Bank gelijktijdig met het sluiten van de kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer over een bankfaciliteit beschikt, die niet bestemd is en niet gebruikt wordt voor de aflossing van bankfaciliteiten waarover de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank of een Bank-gelieerde, en de eerstgenoemde bankfaciliteit ten minste 100 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, of,

      • 1°. ten minste 25 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet, indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, of

      • 2°. ten minste 50 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatieve MKB-ondernemer was, of

      • 3°. ten minste 25 procent bedraagt van het bedrijfsborgstellingskrediet indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer die beschikt over een totaal aan bedrijfsborgstellingskredieten voor ten hoogste € 200.000, en de Bank tevens heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen gebruik te willen maken.

  • 2. De minister bevestigt de ontvangst van een melding binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder c, is de volgorde van ontvangst van de meldingen door de minister bepalend.

  • 4. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, onder d, worden mede in aanmerking genomen de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een met het sluiten van de kredietovereenkomst, die door de Bank, uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, gelijktijdig gesloten kredietovereenkomst aan de MKB-ondernemer wordt verstrekt, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde ter zake van die bedragen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

Paragraaf 4. Omvang van de borgstelling

Artikel 4

  • 1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een bedrijfsborgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer of, indien de MKB-ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep een bedrag van € 1.500.000 niet overschrijdt.

  • 2. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt een starters-borgstellingskrediet slechts in aanmerking genomen voor zover door de verstrekking van dit krediet het totaal van de starters-borgstellingskredieten, berekend per MKB-ondernemer of, indien de MKB-ondernemer deel uitmaakt van een groep, per groep een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat is verstrekt aan een andere MKB-ondernemer ten behoeve van een onderneming voor het drijven waarvan de MKB-ondernemer volledig aansprakelijk is, geacht aan de MKB-ondernemer te zijn verstrekt.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid is de toestand op het tijdstip onmiddellijk na het sluiten van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt bepalend.

  • 5. Voor de toepassing van het eerste lid worden:

    • a. bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld, slechts voor het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 en 6 berekende gedeelte van die bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen;

    • b. kredieten, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997 nog borg staat, als bedrijfsborgstellingskredieten in aanmerking genomen.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste en het tweede lid wordt een bedrijfsborgstellingskrediet dat betrekking heeft op buitenlandse activiteiten van de MKB-ondernemer slechts in aanmerking genomen voor zover dit niet wordt aangewend voor investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer.

  • 7. In afwijking van het eerste lid overschrijdt het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet, indien de Bank heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen, gebruik te willen maken en op het moment van ondertekening van de kredietovereenkomst tegelijkertijd met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer voor een bedrag van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet bankfaciliteiten verkrijgt.

Artikel 5

  • 1. Voor de berekening van de omvang van de borgstelling wordt het na toepassing van artikel 4 in aanmerking te nemen bedrijfsborgstellingskrediet na verloop van ieder kalenderkwartaal verminderd met een zodanig vast bedrag, dat het bedrijfsborgstellingskrediet op de laatste datum waarop het moet zijn afgelost, doch uiterlijk na verloop van 6 jaar, nihil bedraagt.

  • 2. De Bank kan de vermindering, bedoeld in het eerste lid, gedurende een periode van ten minste een kalenderkwartaal opschorten indien:

    • a. de Bank voor ten minste de duur van de opschorting uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet,

    • b. de Bank uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van alle bankfaciliteiten gedurende de onder a bedoelde periode, dan wel uitstel verleent van de verplichting tot aflossing van een gedeelte van de bankfaciliteiten, waarbij de som van de aflossingsbedragen ten minste even groot is als de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a, of, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan:

      • 1°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking starter was, ten minste 25 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a, of

      • 2°. een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking innovatief MKB-ondernemer was, ten minste 50 procent bedraagt van de som van de aflossingsbedragen waarvoor de Bank uitstel verleent als bedoeld onder a, en

    • c. de centrale Bank de opschorting meldt binnen 35 dagen na aanvang van de opschorting onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie.

  • 3. De in het tweede lid bedoelde opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van acht kalenderkwartalen plaats. De opschorting van de vermindering vindt ten hoogste voor een totaal van twaalf kalenderkwartalen plaats indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt:

    • a. aan een starter, of

    • b. voor de betaling van de kosten van de stichting of van de verbouwing van een onroerende zaak mits de opschorting voor ten minste vier kalenderkwartalen gedurende de stichting of verbouwing van deze onroerende zaak plaats vindt.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid geldt in plaats van een periode van ten hoogste zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar indien:

    • a. het bedrijfsborgstellingskrediet uitsluitend is bestemd voor de betaling van de kosten van de stichting, van de aankoop of van de verbouwing van een onroerende zaak,

    • b. deze onroerende zaak voor ten minste de helft bestemd is te worden gebruikt voor de onderneming van de MKB-ondernemer,

    • c. de Bank met betrekking tot de onder a bedoelde kosten bankfaciliteiten verstrekt die een bedrag van ten minste 100 procent van het in onderdeel a bedoelde belopen, dan wel, indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet, 25 procent van dit bedrijfsborgstellingskrediet, en

    • d. de looptijd van de onder c bedoelde bankfaciliteiten ten minste even lang is als de looptijd van dit bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 4a. Indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangewend voor herfinanciering van een bedrijfsborgstellingskrediet, dat eerder is gebruikt voor de in het vierde lid, onder a en b genoemde doelen, en tevens is voldaan aan het vierde lid, onder b en c, is de nieuwe periode ten hoogste gelijk aan de periode waarvoor het bedrijfsborgstellingskrediet nog zou hebben gelopen zonder herfinanciering, indien en voor zover deze restperiode meer bedraagt dan zes jaar.

  • 5. Voor de toepassing van het derde en het vierde lid wordt onder een onroerende zaak mede begrepen schepen en vliegtuigen, voor zover deze zijn ingeschreven in de registers als bedoeld in artikel 8, eerste lid, onder b, respectievelijk onder c, van de Kadasterwet, alsmede ieder goederenrechtelijk recht dat omvat het uitsluitend gebruik van een onroerende zaak, met inbegrip van bovenbedoelde schepen en vliegtuigen.

  • 6. Voor de toepassing van het eerste lid vangt het eerste kalenderkwartaal uiterlijk aan op de eerste dag van het tweede kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

  • 7. De minister bevestigt de ontvangst van de melding bedoeld in het tweede lid, onder c, binnen 35 dagen na ontvangst.

  • 8. Indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, geldt voor de toepassing van het eerste lid in plaats van een periode van ten hoogste zes jaar een periode van ten hoogste twaalf jaar.

  • 9. Voor de toepassing van het eerste lid geldt dat, indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, het eerste kalenderkwartaal waarin vermindering plaatsvindt uiterlijk aanvangt op de eerste dag van het veertiende kalenderkwartaal dat volgt op het kalenderkwartaal waarin de kredietovereenkomst is gesloten.

  • 10. Onder de in het tweede lid bedoelde voorwaarden kan, onder vermeerdering van de in het derde lid bepaalde maxima, opschorting van de vermindering voor een totaal van acht kalenderkwartalen plaatsvinden mits:

    • a. het een bedrijfsborgstellingskrediet betreft waarvoor de maximale opschorting van de vermindering op grond van het derde lid heeft plaatsgevonden; en

    • b. de opschorting betrekking heeft op een periode die is gelegen voor 1 oktober 2011.

Artikel 6

  • 1. De vermindering van de borgstelling, bedoeld in artikel 5, wordt geschorst met ingang van de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist.

  • 2. In afwijking van het eerste lid wordt de vermindering van de borgstelling pas geschorst door de aanvang van de uitwinning, indien met die uitwinning geen aanvang is gemaakt binnen twee maanden na de dag waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet door de Bank is opgeëist.

  • 3. De vermindering van de borgstelling wordt tevens geschorst zolang de MKB-ondernemer in staat van faillissement verkeert of aan hem surseance van betaling is verleend.

Artikel 7

  • 1. De omvang van de borgstelling bedraagt per MKB-ondernemer 90 procent van hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 13 ingediende verzoek uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro resto verschuldigd is, doch

    • a. ten hoogste 90 procent van de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten, en

    • b. ten hoogste de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.

  • 2. Indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet, bedraagt de omvang van de borgstelling, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde van het overeenkomstig artikel 13 ingediende verzoek uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro resto verschuldigd is, doch ten hoogste de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 3. In afwijking van het eerste lid, onder b, bedraagt de omvang van de borgstelling:

    • a. indien sprake is van een starters-borgstellingskrediet: ten hoogste vier maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer;

    • b. indien het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt aan een MKB-ondernemer die ten tijde van de verstrekking een innovatieve MKB-ondernemer was: ten hoogste twee maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.

  • 4. Voor de toepassing van het eerste lid en het derde lid worden als bankfaciliteiten mede in aanmerking genomen:

    • a. de bedragen die een Bank-gelieerde uit hoofde van een overeenkomst aan de MKB-ondernemer ter leen verstrekt of zal verstrekken, en

    • b. de verplichtingen die een Bank-gelieerde tegenover een derde, niet zijnde een andere Bank-gelieerde of een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is, onherroepelijk is aangegaan om ten laste van de MKB-ondernemer aan de derde een of meer betalingen te doen als bedoeld in artikel 1, tweede lid, onder c, 3°, indien de zekerheden van de Bank-gelieerde ter zake van de hiervoor onder a en b bedoelde bedragen en verplichtingen mede strekken tot zekerheid van de Bank.

  • 5. Indien er sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet, waarbij

    • a. het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt,

    • b. tegelijkertijd met de MKB-ondernemer een kredietovereenkomst is gesloten uit hoofde waarvan de MKB-ondernemer voor een bedrag van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet een bankfaciliteit verkrijgt, en

    • c. de Bank van de MKB-ondernemer heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen, gebruik te willen maken, bedraagt de omvang van de borgstelling, in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, hetgeen de MKB-ondernemer ten tijde vanhet overeenkomstig artikel 13 ingediende verzoek uit hoofde van het bedrijfsborgstellingskrediet of de bedrijfsborgstellingskredieten pro resto is verschuldigd, doch ten hoogste de met toepassing van de artikelen 4, 5 en 6 berekende omvang van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 6. In afwijking van het eerste lid, onderdeel b, bedraagt de omvang van de borgstelling, indien er sprake is van een bedrijfsborgstellingskrediet waarbij het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt en de Bankheeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen gebruik te willen maken ten hoogste vier maal de som van de ten tijde van de opzegging van de kredietovereenkomst bestaande en verstrekte bankfaciliteiten van de Bank voor de MKB-ondernemer.

Paragraaf 5. Criteria en verplichtingen

Artikel 8

  • 1. Ten tijde van het sluiten van een kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet aan een MKB-ondernemer wordt verstrekt, moet aan de volgende criteria zijn voldaan:

    • a. de MKB-ondernemer

      • 1°. beschikt over onvoldoende financiële middelen om zijn onderneming op economisch verantwoorde wijze te drijven, zijn onderneming is in Nederland gevestigd en de ondernemer voert daar een substantieel deel van de activiteiten van de onderneming uit;

      • 2°. is geen aanbieder als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, van de Wet marktordening gezondheidszorg, noch oefent hij het beroep van dierenarts, notaris, advocaat of gerechtsdeurwaarder uit;

      • 3°. houdt geen onderneming in stand waarvan de laatste jaaromzet voor 50 procent of meer is verkregen, of, indien de onderneming nog geen heel jaar is gedreven, waarvan de omzet naar verwachting voor 50 procent of meer zal worden verkregen, uit:

        • 1°°. de beoefening van de land- of de tuinbouw, de vee- of visteelt, de visserij  of de teelt van vee- of visvoer,

        • 2°°. de uitoefening van het bank-, verzekerings- of beleggingsbedrijf, of het financieren van een of meer andere ondernemingen, of

        • 3°°. het verwerven, vervreemden, beheren of exploiteren van onroerende zaken of het ontwikkelen van onroerende zaakprojecten;

  • b. er is een tekort aan zekerheden bij de MKB-ondernemer, waardoor de Bank naar normaal bankgebruik het krediet niet geheel voor eigen rekening en risico kan verstrekken;

  • c. het bedrijfsborgstellingskrediet bedraagt niet meer dan het tekort aan zekerheden dat bij de Bank ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst bestaat;

  • d. de kredietovereenkomst is in schriftelijke vorm aangegaan;

  • e. de rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven van de onderneming zijn bevredigend;

  • f. het bedrijfsborgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is;

  • g. de MKB-ondernemer beschikt naast het bedrijfsborgstellingskrediet niet over een lening waarvoor de Staat uit hoofde van de Regeling LNV-subsidies of door overname van de verplichtingen van de Stichting Borgstellingsfonds voor de landbouw borg of garant staat;

  • h. de MKB-ondernemer beschikt niet over een door een andere bank verstrekte kredietfaciliteit, waarvoor de Staat op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 nog borg staat;

  • i. [vervallen]

  • j. de MKB-ondernemer beschikt bij de Bank over bankfaciliteiten die een bedrag belopen van ten minste 100 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet, dan wel:

    • 1. indien het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, ten minste 50 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet;

    • 2. indien een starters-borgstellingskrediet niet wordt verstrekt aan een innovatieve MKB-ondernemer, ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet; of

    • 3. indien een bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt aan een MKB-ondernemer waarbij het totaal van de bedrijfsborgstellingskredieten een bedrag van € 200.000 niet overschrijdt en de Bank heeft aangegeven van de mogelijkheid, bedoeld in artikel 2.8, derde lid, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen gebruik te willen maken, ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet;

  • k. de natuurlijke persoon die direct of indirect meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft aan de MKB-ondernemer, niet zijnde een natuurlijke persoon, heeft zich borg gesteld voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt, tot aan een bedrag ter grootte van ten minste 25 procent van het bedrijfsborgstellingskrediet met een minimum van € 15.000;

  • l. de Bank heeft in de door haar gesloten borgstellingsovereenkomsten met betrekking tot de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend een beding ten behoeve van de Staat opgenomen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank heeft geen bedingen opgenomen, ertoe leidende dat:

    • 1°. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken,

    • 2°. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek;

  • m. de Bank heeft in de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt een verplichting voor de MKB-ondernemer opgenomen om alle medewerking te verlenen aan het uitoefenen door de Staat van de in artikel 9, eerste lid, genoemde bevoegdheden;

  • n. het bedrijfsborgstellingskrediet is niet bestemd en wordt niet gebruikt voor buitenlandse investeringen in distributiekanalen in verband met werkzaamheden op het gebied van uitvoer;

  • o. de verlening van de borgstelling leidt er niet toe dat de MKB-ondernemer een bedrag van meer dan € 200.000 aan de-minimissteun ontvangt over de periode van het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren. Indien de onderneming actief is in het wegvervoer, geldt een maximum voor dit totaal van € 100.000. Een bedrijfsborgstellingskrediet wordt aangemerkt als de-minimissteun voor 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet. Bij de bepaling of de verlening van de borgstelling niet leidt tot overschrijding van het desbetreffende maximum wordt rekening gehouden met de-minimissteun die in de referteperiode is verleend aan ondernemingen die deel uitmaken van dezelfde groep;

  • p. De Bank heeft er voor zorg gedragen dat:

    • zij de MKB-ondernemer in kennis heeft gesteld dat hij ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet steun van de overheid ontvangt ter waarde van 13% van het staatsgegarandeerde deel van het krediet, en dat deze steun wordt aangemerkt als de-minimissteun;

    • de MKB-ondernemer een schriftelijke verklaring heeft afgelegd over de de-minimissteun die hij of, indien hij deel uitmaakt van een groep, deze groep heeft ontvangen in het lopende en de twee voorafgaande fiscale jaren en schriftelijk heeft verklaard dat het totaal van deze de-minimissteun en de de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet niet meer bedraagt dan € 200.000 of, indien de onderneming actief is in het wegvervoer, niet meer bedraagt dan € 100.000;

    • de MKB-ondernemer schriftelijk heeft verklaard dat, voor zover het ontvangen van de-minimissteun ingevolge de verstrekking van het bedrijfsborgstellingskrediet samen gaat met het ontvangen van staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende kosten, dit niet leidt tot een overschrijding van het maximale percentage van staatssteun dat in dit geval geldt ingevolge de desbetreffende groepsvrijstellingsverordening of het desbetreffende besluit van de Commissie.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder j, wordt het bedrijfsborgstellingskrediet verhoogd met:

    • a. het met overeenkomstige toepassing van de artikelen 5 en 6 berekende gedeelte van de door de Bank aan de MKB-ondernemer verstrekte bedrijfsborgstellingskredieten die op een eerder tijdstip overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld, en

    • b. de door de Bank aan de MKB-ondernemer verstrekte kredieten, met uitzondering van vermogensversterkingskredieten en bijzondere hypothecaire geldleningen, voor zover de Staat daarvoor op grond van het Kaderbesluit EZ-subsidies, het Besluit borgstelling MKB-kredieten, of de Regeling borgstelling MKB-kredieten 1988 nog borg staat.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder j, is artikel 3, vierde lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 9

  • 1. De Bank, en indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, vierde lid, en 7, vierde lid, de Bank-gelieerde, en de MKB-ondernemer voldoen aan hetgeen door door de minister aangewezen bij zijn ministerie werkzame personen wordt verzocht, voor zover dat redelijkerwijs noodzakelijk is voor een goede uitvoering van het Kaderbesluit EZ-subsidies, hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen en deze overeenkomst, en met het oog op de nakoming door de Staat van op de Staat rustende internationaalrechtelijke verplichtingen, en voor zover het betrekking heeft op de uit het besluit of deze overeenkomst voortvloeiende zelfstandige verplichtingen van de Bank of de Bank-gelieerde, op de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt of op de met deze MKB-ondernemer gesloten kredietovereenkomsten, omtrent:

    • a. het toegang verlenen tot door hen gebruikte plaatsen;

    • b. het verlenen van inzage in zakelijke gegevens en bescheiden;

    • c. het maken van kopieën van de onder b bedoelde gegevens en bescheiden;

    • d. het verlenen van medewerking aan het verstrekken van gegevens door anderen en

    • e. het verstrekken van inlichtingen.

  • 2. Alleen in daartoe aanleiding gevende gevallen zal aan de Bank, of indien toepassing is gegeven aan de artikelen 3, vierde lid, en 7, vierde lid, aan de Bank-gelieerde, of aan de MKB-ondernemer, gevraagd worden de in het eerste lid bedoelde inlichtingen ook door haar interne accountant te doen verstrekken.

  • 3. Van de mogelijkheid, genoemd in het eerste lid, aanhef en onder a, zal alleen gebruik worden gemaakt indien een ernstig vermoeden bestaat dat de Bank, de Bank-gelieerde of de MKB-ondernemer onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt.

  • 4. De centrale Bank stelt de minister binnen 35 dagen na kennisname op de hoogte van de volgende feiten en verstrekt daarbij de door de minister vastgestelde informatie:

    • a. vervroegde volledige aflossing van het bedrijfsborgstellingskrediet;

    • b. het door de afdeling ....... van de Bank in beheer nemen van het bedrijfsborgstellingskrediet;

    • c. de verlening van surseance van betaling aan of de faillietverklaring van de MKB-ondernemer;

    • d. opeising van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 5. Na afsluiting van ieder boekjaar zendt de centrale Bank voor 1 februari van het daaropvolgende jaar, aan de minister een opgave van de omvang van de borgstelling aan het einde van het boekjaar voor alle bedrijfsborgstellingskredieten tezamen, waarvoor de centrale Bank nog geen verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 heeft ingediend, een en ander onder het verstrekken van de informatie die de minister heeft vastgesteld. Deze omvang dient te worden berekend met toepassing van paragraaf 4.

  • 6. Binnen zes maanden na afsluiting van ieder boekjaar zendt de centrale Bank aan de minister een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek waaruit blijkt van de juistheid en volledigheid van de in het vijfde lid bedoelde opgave.

  • 7. Tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet wordt verstrekt en tijdens de uitwinning zal de Bank waken over de belangen van de Staat als borg.

  • 8. De Bank zal er voor zorg dragen dat het bedrijfsborgstellingskrediet niet wordt gebruikt voor de nakoming van verplichtingen van de MKB-ondernemer aan de Bank die het bedrijfsborgstellingskrediet verstrekt, aan een Bank-gelieerde of aan een rechtspersoon waarmee de Bank in een groep verbonden is.

  • 9. De Bank zal tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verleend in de door haar te sluiten overeenkomsten met allen, niet zijnde de Staat, die zich borg willen stellen voor de nakoming door de MKB-ondernemer van de verplichtingen voortvloeiende uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verleend, een beding ten behoeve van de Staat opnemen, ertoe strekkende dat de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek niet geldt ten opzichte van de Staat en de Bank zal geen bedingen opnemen, ertoe leidende dat:

    • a. een borg er zich op zou kunnen beroepen dat de Staat eerst zou moeten worden aangesproken;

    • b. een borg zich zou kunnen onttrekken aan toepassing door de Staat van de omslagregeling van artikel 869, boek 7, Burgerlijk Wetboek.

  • 10. De Bank draagt er zorg voor dat de relaties tussen haar en de bij haar onderneming betrokkenen enerzijds, en de ondernemer aan wie een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt anderzijds transparant zijn.

  • 11. De Bank meldt de Staat de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan de Bank, dan wel een verzoek tot faillietverklaring van de Bank.

Artikel 10

  • 1. Indien een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend op een moment, waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, brengt de centrale Bank de minister ten minste jaarlijks verslag uit over de voortgang van de uitwinning.

  • 2. De minister kan over het verloop van de uitwinning binnen een door hem te stellen termijn nadere gegevens van de Banken verlangen.

Artikel 11

  • 1. Gedurende een periode van vijf jaar na de datum waarop een verzoek om betaling als bedoeld in artikel 13 is ingediend of, indien een verzoek om betaling is ingediend op een moment waarop de uitwinning nog niet is voltooid en ook niet aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, na de datum waarop de centrale Bank de minister heeft bericht dat de uitwinning is voltooid of dat aannemelijk is dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, is de Bank gehouden die pogingen in het werk te stellen om namens de Staat het door de Staat betaalde bedrag in te vorderen, die de Bank in het werk zou hebben gesteld indien het krediet voor eigen rekening en risico door de Bank zou zijn verstrekt. De Staat machtigt met het oog hierop de Bank tot invordering bij de kredietnemer van de door deze aan de Staat verschuldigde bedragen.

  • 2. De centrale Bank zendt binnen drie maanden na afloop van de in het eerste lid bedoelde periode de minister een overzicht van de door haar of door de Bank ondernomen activiteiten, waarin de door de minister vastgestelde informatie is opgenomen.

Artikel 12

  • 1. De Bank treft geen schuldregeling die inhoudt of mede inhoudt een gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van verplichtingen voortvloeiende uit een kredietovereenkomst, uit hoofde waarvan een bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt, zonder voorafgaande toestemming van de minister op een verzoek ingediend door de centrale Bank. De minister kan aan zijn toestemming voorwaarden verbinden ten aanzien van de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 2. De minister beslist zo spoedig mogelijk op een verzoek om toestemming als bedoeld in het eerste lid.

Paragraaf 6. Vaststelling betalingsverplichting

Artikel 13

  • 1. De centrale Bank dient zo spoedig mogelijk na de voltooiing van de uitwinning of, indien dit eerder is, zo spoedig mogelijk nadat aannemelijk is geworden dat geen opbrengsten meer zijn te verwachten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet, doch in ieder geval binnen negen maanden na de datum waartegen het bedrijfsborgstellingskrediet is opgeëist of, indien dit eerder is, na de datum van het faillissement, een verzoek in om betaling uit hoofde van de bedrijfsborgstellingsovereenkomst.

  • 2. Het verzoek wordt ingediend onder gelijktijdige verstrekking van de door de minister vastgestelde informatie bedoeld

Artikel 14

De minister bevestigt de ontvangst van het verzoek om betaling binnen 35 dagen na de ontvangst en reageert op het verzoek binnen negen maanden na de bevestiging van de ontvangst aan de centrale Bank.

Artikel 15

  • 1. De minister reageert op het verzoek bedoeld in artikel 13 voorts door betaling van hetgeen de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met het oog op de door de Bank in haar verzoek bedoelde bedrijfsborgstellingskrediet verschuldigd is.

  • 2. Voor zover de centrale Bank bij haar verzoek om betaling aannemelijk maakt dat er bijzondere omstandigheden waren die het naar normaal bankgebruik noodzakelijk maakten de bankfaciliteiten sterker in omvang terug te brengen dan de bedrijfsborgstellingskredieten, blijft artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, en derde lid, buiten toepassing.

  • 3. De Staat is niet verplicht tot betaling op het verzoek van de Bank:

    • a. indien niet voldaan is aan een verzoek als bedoeld in artikel 9, eerste lid;

    • b. indien de Bank of de centrale Bank in het kader van het verzoek gegevens heeft verstrekt, waarvan zij wist of behoorde te weten dat deze onjuist of onvolledig waren en de verstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beslissing op het verzoek zou hebben geleid.

Paragraaf 7. Betalingen

Artikel 16

  • 1. Betalingen door de Staat aan de Bank en door de Bank aan de Staat geschieden door debitering respectievelijk creditering door de centrale Bank van een rekening die de centrale Bank zal aanhouden ten name van het Ministerie van Economische Zaken, met vermelding van 'verliesdeclaraties'.

  • 2. Over het debet- of creditsaldo van de rekening zal een rente berekend worden gelijk aan de in Het Financieele Dagblad gepubliceerde basisrente.

Paragraaf 8. Diversen

Artikel 17

  • 1. De verplichtingen van de Staat uit hoofde van deze overeenkomst met betrekking tot een bedrijfsborgstellingskrediet vervallen door schuldvernieuwing, door schuldoverneming en – voor het gedeelte waarin subrogatie plaatsvindt – door subrogatie van derden in de rechten van de Bank met betrekking tot het bedrijfsborgstellingskrediet, al dan niet voorafgegaan door verpanding van het bedrijfsborgstellingskrediet.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de verplichtingen van de Staat met betrekking tot een bedrijfsborgstellingskrediet van kracht, indien:

    • a. de MKB-ondernemer aan wie het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt de onderneming en alle voor het drijven van de onderneming bestemde activa en passiva inbrengt of overdraagt aan een door de MKB-ondernemer voor het drijven van die onderneming opgerichte rechtspersoon,

    • b. de Bank met de onder a bedoelde rechtspersoon een overeenkomst sluit als gevolg waarvan die rechtspersoon bij de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het is verleend de plaats inneemt van de MKB-ondernemer, en

    • c. de MKB-ondernemer zich naast de onder a bedoelde rechtspersoon hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming door die rechtspersoon van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst.

  • 3. Voor de toepassing van het tweede lid wordt onder rechtspersoon mede begrepen twee of meer rechtspersonen, indien die rechtspersonen gezamenlijk voldoen aan de in het tweede lid genoemde voorwaarden en ieder van die rechtspersonen zich hoofdelijk aansprakelijk stelt voor de nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de kredietovereenkomst uit hoofde waarvan het bedrijfsborgstellingskrediet is verstrekt.

Artikel 18

Indien overeenkomstig artikel 3, eerste lid, onderdeel b, een provisie is betaald met betrekking tot een kredietovereenkomst en indien het desbetreffende krediet niet is opgenomen vanwege omstandigheden die niet zijn toe te rekenen aan de kredietnemer of aan de Bank, wordt de provisie door de Staat terugbetaald aan de Bank mits de Bank binnen een jaar na het sluiten van de kredietovereenkomst daartoe een verzoek aan de Staat heeft gedaan.

Artikel 19

  • 1. De centrale Bank betaalt de vanaf het moment van de indiening van een verzoek als bedoeld in artikel 13 ontvangen opbrengsten die in mindering komen op het bedrijfsborgstellingskrediet binnen twee maanden na ontvangst aan de Staat.

  • 2. Voor zover de opbrengsten na de aanvang van de periode, bedoeld in artikel 11, eerste lid, ontvangen zijn en niet ontvangen zijn uit hoofde van de uitwinning van zekerheden, wordt de in het eerste lid bedoelde betalingsverplichting beperkt tot 80 procent van de ontvangen opbrengsten.

  • 3. De centrale Bank zal de rekening, bedoeld in artikel 16, eerste lid, per de datum van verzending van het verzoek, bedoeld in artikel 13, en binnen twee maanden na die datum, debiteren voor het bedrag waarvoor betaling wordt gevraagd, vermeerderd met een rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die verstreken is sinds de dag waarop de vermindering, bedoeld in artikel 5, op grond van artikel 6 is geschorst.

  • 4. De centrale Bank zal de rekening per de datum van de reactie van de minister, bedoeld in artikel 14, tweede lid, en binnen twee maanden na die datum crediteren of debiteren voor respectievelijk het voor de Staat positieve of negatieve verschil tussen het bedrag waarvoor de rekening ingevolge het derde lid is gedebiteerd en het door de Staat blijkens de reactie, bedoeld in artikel 14, verschuldigde bedrag, vermeerderd met een over dat verschil te berekenen rente als bedoeld in artikel 16, tweede lid, over de periode die is verstreken sinds de creditering of debitering, bedoeld in het derde lid, en de datum waarop de reactie is ontvangen.

Artikel 20

Reeds uitgekeerde bedragen zijn terstond en zonder enige ingebrekestelling opeisbaar zodra de minister blijkt dat de Bank of de centrale Bank zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verschaft dat hij op een verzoek om betaling een andere beslissing zou hebben genomen, indien hem de juiste gegevens volledig waren verschaft, of dat de centrale Bank de betalingsverplichting, bedoeld in artikel 19, eerste lid, niet is nagekomen.

Artikel 21

Bank-gelieerde in de zin van artikel 1, tweede lid, onder a, van deze overeenkomst is (zijn):

  • a. (...).

  • b. (...enz.)

Artikel 21a

Indien daardoor naar het oordeel van de minister de kans dat de toepasselijkheid van deze overeenkomst op een bedrijfsborgstellingskrediet of een deel van een bedrijfsborgstellingskrediet wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verkleind of indien naar het oordeel van de minister aannemelijk is dat daardoor het bedrag waarvoor de toepasselijkheid van deze overeenkomst wordt ingeroepen in belangrijke mate wordt verlaagd, kan de minister voor de toepassing van deze overeenkomst met betrekking tot dat krediet instemmen met een gemotiveerd verzoek van de Bank om afwijking van deze overeenkomst.

Paragraaf 9. Slotbepalingen

Artikel 22

  • 1. De inwerkingtreding van een wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies of hoofdstuk 2 van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen leidt te zelfder tijd tot een gelijke wijziging van deze overeenkomst.

  • 2. Deze overeenkomst kan worden gewijzigd door een schriftelijke mededeling van de minister aan de centrale Bank.

  • 3. Deze overeenkomst is aangegaan voor onbepaalde tijd en kan door de minister en de Banken schriftelijk worden opgezegd met inachtneming van een opzegtermijn van drie hele kalendermaanden.

  • 4. In afwijking van het derde lid kan deze overeenkomst door de minister met onmiddellijke ingang worden ontbonden, indien een Bank of de centrale Bank in strijd heeft gehandeld met het gestelde in de paragrafen 5, 6, 7 of 8 van deze overeenkomst.

  • 5. In afwijking van het derde lid kunnen de Banken deze overeenkomst met onmiddellijke ingang opzeggen binnen een termijn van een maand na publicatie in het Staatsblad van een wijziging van het Kaderbesluit EZ-subsidies, publicatie in de Staatscourant van een wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen of een schriftelijke mededeling van de minister, inhoudende een wijziging van deze overeenkomst.

  • 6. Opzegging door de Banken als bedoeld in het derde en vijfde lid is uitsluitend mogelijk indien dit geschiedt door alle Banken gezamenlijk.

  • 7. Deze overeenkomst eindigt van rechtswege door de intrekking van het Kaderbesluit EZ-subsidies of door intrekking van artikel 2.3, eerste lid, onderdeel a, van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen.

  • 8. Wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging van deze overeenkomst heeft geen gevolg ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten, welke ten tijde van de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging overeenkomstig artikel 3 zijn gemeld en ten aanzien van bedrijfsborgstellingskredieten die zijn of zullen worden verstrekt uit hoofde van een kredietovereenkomst die is aangegaan voor de inwerkingtreding van de wijziging, opzegging, ontbinding of beëindiging.

  • 9. Het achtste lid is niet van toepassing ten aanzien van de wijziging van artikel 5 ingevolge de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 3 september 2009, nr. WJZ/9155298, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen ten aanzien van de opschortingsvoorwaarden voor borgstelling van MKB-kredieten (Stcrt. 2009, 13666)

’s-Gravenhage, 20 december 2012

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

(naam bank)
(naam en functie vertegenwoordigers Bank)

TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Deze wijzigingsregeling strekt tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (SGO) in verband met de borgstelling MKB-kredieten. Ook wordt de Regeling van de Minister van Economische Zaken van 19 maart 2010, nr. WJZ/10047532, tot wijziging van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (Tijdelijke uitbreiding BMKB) (Stcrt. 2010, 4648) gewijzigd om deze regeling te verlengen met één kalenderjaar.

De verlenging voorziet erin de (80%) borgstelling van maximaal € 200.000 in het startersluik in de BMKB ook mogelijk te maken bij een bedrijfsborstellingskrediet dat verstrekt wordt aan een al langer bestaande MKB-ondernemer. Deze verruiming was tot 1 januari 2011 ingevoerd omdat onvoldoende kredietverlening aan het bedrijfsleven het voorzichtige herstel van de Nederlandse economie bedreigde. Aangezien de kredietverlening aan MKB-ondernemers, met name met betrekking tot relatief kleine bedragen, nog steeds een punt van zorg en aandacht is, en de verruiming in een duidelijke behoefte voorziet, is mede op verzoek van de Tweede Kamer de verruiming met een jaar verlengd tot 1 januari 2012.

De wijziging van de SGO is daarnaast nodig omdat de bijlagen 2.1 tot en met 2.4 bij deze regeling op onderdelen aangepast moeten worden aan artikel 31 en 32, eerste lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies. Tevens wordt in hoofdstuk 2 van de SGO de definitie van ‘starter’ vereenvoudigd.

De bijlagen die wijziging ondergaan en daartoe opnieuw worden vastgesteld bevatten de modellen voor de borgstellingsovereenkomsten die op de voet van hoofdstuk 2 van de SGO worden afgesloten met banken. Op basis van deze borgstellingsovereenkomsten worden onder borging van de Staat der Nederlanden ‘bedrijfsborgstellingskredieten’ verleend aan MKB-ondernemers. Bij de totstandkoming van het Kaderbesluit EZ-subsidies in 2008 is in artikel 54, tweede lid, voorzien in een overgangstermijn voor de aanpassing van de borgstellingsovereenkomsten aan de artikelen 31 en 32, eerste lid. Deze overgangstermijn eindigt met ingang van 2011. Dat betekent dat alle thans bestaande borgstellingsovereenkomsten, afgesloten op basis van hoofdstuk 2 van de SGO, of op basis van de regelingen die daaraan vooraf gingen, zoals het Besluit borgstelling MKB-kredieten 1997, met ingang van diezelfde datum wijziging moeten ondergaan. De vaststelling van de gewijzigde modellen maakt deze wijzigingen mogelijk.

Naast de noodzakelijke wijziging van de modellen in verband met het Kaderbesluit EZ-subsidies, zijn de modellen op een aantal andere punten aangepast. Zo is in artikel 5, vierde lid, onderdeel a, van model 2.1 bepaald dat als een bedrijfsborgstellingkrediet is verkregen vanwege de stichting of aankoop van onroerend goed, herfinanciering er niet toe hoeft te leiden dat de opvolgende ondernemer slechts een bedrijfsborgstellingskrediet kan verkrijgen met een kortere looptijd uitsluitend omdat er sprake is van herfinanciering. De maximale looptijd wordt in dat geval verlengd met de periode waarvoor het aanvankelijke krediet nog zou zijn geborgd.

Tevens zijn de vormeisen inzake het gebruik van modellen bij het verstrekken van informatie geschrapt met het oog op de vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten. In de modellen (artikel 1, derde lid) is voorts voorzien in mogelijkheid de schriftelijke communicatie met de banken in het kader van de uitvoering van de borgstellingovereenkomst gemakkelijker te laten verlopen door aanlevering van digitale informatie langs elektronische weg. Daarmee is aansluiting verkregen met de wijze van communicatie zoals die al eerder in de praktijk gebruikelijk was.

Tenslotte zijn waar mogelijk overbodig geworden verwijzingen naar uitgewerkte regelingen en besluiten geschrapt en waar dat wenselijk was, redactie verbeteringen aangebracht.

Het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten zal in het belang van de betrokken ondernemers bij deze wijziging niet gevolgd worden aangezien de wijzigingen in de modellen direct na de bekendmaking in werking treden. Daarmee wordt het mogelijk dat de bestaande borgstellingsovereenkomsten gelijke wijzigingen ondergaan zodat zij met ingang van 1 januari 2011 inhoudelijk in overeenstemming zijn met het Kaderbesluit EZ-subsidies. Daarmee wordt voorkomen dat daarover rechtsonzekerheid zou ontstaan en mogelijke onderbreking in de periode waarin de banken bedrijfsborgstellingskredieten kunnen verlenen.

De administratieve lasten die voortvloeien uit deze wijziging zijn beperkt nu zij bestaan uit het op eenvoudige wijze aanpassen van de borgstellingsovereenkomsten die eerder zijn afgesloten onder de SGO, dan wel de daaraan voorafgaande regelingen. Hoewel de aanpassingen in de modellen soms leiden tot beperkte administratieve aanpassingen aan de zijde van de banken worden deze gecompenseerd door de vereenvoudigingen en verhelderingen en door de vereenvoudiging van de startersdefinitie die tegelijk tot stand komen.

II. ARTIKELEN

Artikel I, onderdeel A

In artikel 1.2 van de SGO wordt de definitie van starter vereenvoudigd en tegelijk daarmee in beperkte mate verruimd door het schrappen van één van de eisen. Voortaan is de ondernemer die ten tijde van het sluiten van de kredietovereenkomst korter dan vijf jaar een onderneming drijft een starter, ook indien onzeker is in hoeverre de ondernemer in de afgelopen zes ten minste gedurende één jaar geen onderneming heeft gedreven. Deze wijziging vindt eveneens uitdrukking in de modellen.

De modellen ondergaan uiteraard gelijke wijzigingen op dit punt.

De Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie,

M.J.M. Verhagen

Naar boven