Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2024, 95 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Economische Zaken en Klimaat | Staatsblad 2024, 95 | Wet |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de Gaswet en de Mijnbouwwet aan te passen in verband met het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Gaswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2b, derde lid, wordt «10a, eerste lid, onderdeel m, en achtste lid» vervangen door «10a, eerste lid, onderdeel m, en zevende lid».
B
Artikel 10a wordt als volgt gewijzigd:
1. In de aanhef van het eerste lid, onderdeel c, vervalt «en gelet op het minimaliseren van de winning van gas uit het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning, voor zover het gas uit het Groningenveld betreft».
2. Het eerste lid, onderdeel q, komt te luiden:
q. jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum, na raadpleging van de representatieve organisaties, Onze Minister een overzicht aan te bieden van de leveringszekerheid van gas waarin hij ingaat op:
1°. de hoeveelheden hoog- en laagcalorisch gas die in een gasjaar benodigd is om te voorzien in de gasvraag van eindafnemers;
2°. de capaciteit die in een gasjaar benodigd is om eindafnemers van zowel hoog- als laagcalorisch gas te voorzien en de middelen en methoden die daarvoor beschikbaar zijn;
3°. de benodigde hoeveelheden hoog- en laagcalorisch gas die gedurende het gasjaar moeten worden opgeslagen om de onder 1° bedoelde hoeveelheid gas op betrouwbare wijze te kunnen leveren en de onder 2° bedoelde capaciteit op betrouwbare wijze beschikbaar te hebben; en
4°. de vraagontwikkeling voor de komende vijf jaar naar hoog- en laagcalorisch gas.
3. Het derde lid en het negende tot en met vijftiende lid vervallen, onder vernummering van het vierde tot en met achtste lid tot derde tot en met zevende lid.
4. In het vierde lid (nieuw) wordt «vierde lid» vervangen voor «derde lid».
5. De volgende leden worden toegevoegd:
8. Het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q, bevat ten minste een beschrijving van:
a. de hoeveelheden hoog- en laagcalorisch gas en de bijbehorende capaciteiten, benodigd om eindafnemers in de volgende gevallen van gas te voorzien:
1°. extreme temperaturen gedurende een zeven dagen durende piekperiode die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de twintig jaar;
2°. een periode van dertig dagen met een uitzonderlijk hoge gasvraag die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de twintig jaar; en
3°. een periode van dertig dagen in het geval van verstoring van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur onder gemiddelde winterse omstandigheden;
b. de gewenste vulniveaus en de benodigde functionaliteiten van de gasopslaginstallaties voor hoog- en laagcalorisch gas;
c. het verwachte planmatig onderhoud aan de installaties van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de daaruit voortvloeiende transportbeperkingen;
d. de verwachte ontwikkeling in de samenstelling van het hoogcalorisch gas;
e. de optimale inzet van andere middelen en methoden, waaronder:
1°. de beschikbare conversiecapaciteit per gasjaar om gas met een hogere energie-inhoud om te zetten naar gas met een lagere energie-inhoud;
2°. gasopslaginstallaties en LNG-installaties;
3°. de beschikbare capaciteit op de grenspunten;
4°. de verwachte productie van gas uit hernieuwbare energiebronnen; en
5°. de inzet van de reservemiddelen waarover de netbeheerder van het landelijk gastransportnet beschikt om gas met een hogere energie-inhoud om te zetten naar gas met een lagere energie-inhoud, in het geval van een dag met een uitzonderlijk hoge vraag naar gas die zich met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de twintig jaar voordoet;
f. de verwachte vraag naar hoog- en laagcalorisch gas van verschillende categorieën eindafnemers.
9. Het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q, onder 4°, bevat ten minste een beschrijving van:
a. de verwachte vraag naar hoog- en laagcalorisch gas waarbij een onderscheid in vraag tussen verschillende categorieën eindafnemers wordt aangegeven;
b. de verwachte vraag naar hoog- en laagcalorisch gas waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar verschillende temperatuurscenario’s; en
c. de verwachte inzet van de middelen en methoden.
10. Bij ministeriële regeling wordt de datum, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q, vastgesteld en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel q.
C
Artikel 10n, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
1. De netbeheerder van het landelijk gastransportnet zendt binnen een maand na afloop van een gasjaar een rapportage aan Onze Minister over:.
D
In artikel 60ad, eerste lid, onderdeel b, wordt «10a, eerste, tweede, derde en achtste lid» vervangen door «10a, eerste, tweede en zevende lid».
E
In artikel 82, vierde lid, vervalt de zin «De Autoriteit Consument en Markt kan een beleidsregel vaststellen betreffende de beoordeling van de doelmatigheid van de kosten van de taak, bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onderdeel c.»
De Mijnbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
0A
In artikel 7 wordt, onder vernummering van het derde lid tot vierde lid een lid ingevoegd, luidende:
3. Een vergunning wordt evenmin verleend, voor zover deze bij het in werking treden zou gaan gelden voor een gebied dat is gelegen binnen het op grond van artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen Natura 2000-gebied Waddenzee.
00A
In artikel 18 wordt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid, een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het derde lid wordt een aanvraag om verlenging van het tijdvak waarvoor een vergunning geldt afgewezen indien de vergunning geldt voor een gebied dat is gelegen binnen het op grond van artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen Natura 2000-gebied Waddenzee.
A
Artikel 21, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. De komma aan het slot van onderdeel l wordt vervangen door «, of».
2. In onderdeel m wordt «, of» vervangen door een punt.
3. Onderdeel n vervalt.
B
In artikel 24aj, eerste lid, onderdeel b, wordt na «ter dekking van» ingevoegd «de aansprakelijkheid voor».
C
In artikel 35 vervalt het tweede lid, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.
Ca
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel c, vervalt «of».
2. In het eerste lid, onderdeel d, wordt «veroorzaakt.» vervangen door «veroorzaakt, of».
3. Aan het eerste lid wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
e. op grond van het gebrek aan efficiëntie en verantwoordelijkheidszin, daaronder mede verstaan maatschappelijke verantwoordelijkheidszin, waarvan de vergunninghouder blijk heeft gegeven bij activiteiten onder deze vergunning of een eerdere vergunning op grond van deze wet.
4. In het derde lid wordt «eerste lid» vervangen door «eerste lid, onderdelen a tot en met d».
5. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:
4. Onze Minister weigert de instemming met een winningsplan voor het winnen van delfstoffen, voor zover de winning zou geschieden uit een voorkomen dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het op grond van artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen Natura 2000-gebied Waddenzee.
5. Onze Minister weigert de instemming met de wijziging van een winningsplan voor het winnen van delfstoffen uit een voorkomen dat geheel of gedeeltelijk is gelegen binnen het op grond van artikel 2.44, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen Natura 2000-gebied Waddenzee, voor zover die wijziging een verlenging van het tijdvak of een uitbreiding van de omvang van de winning betreft.
D
In de artikelen 44, eerste lid, 44c, eerste lid, en 47, eerste lid, wordt «van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25» telkens vervangen door «van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6 en 25, van een startvergunning aardwarmte of van een vervolgvergunning aardwarmte».
E
Artikel 52a komt te luiden:
F
Artikel 52c komt te luiden:
1. Er wordt geen gas meer gewonnen uit het Groningenveld.
2. Na de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld, bedoeld in het eerste lid, dragen Onze Minister en het Instituut Mijnbouwschade Groningen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Tijdelijke wet Groningen er bij de uitvoering van hun taken op grond van die wet zorg voor dat er als gevolg van deze beëindiging geen grotere verschillen in behandeling ontstaan tussen gedupeerden van de gaswinning met betrekking tot de afhandeling van schade, bedoeld in artikel 2, derde lid, van die wet, versterking als bedoeld in hoofdstuk 5 van die wet, verduurzaming en andere compensatie.
G
De artikelen 52d, 52e, 52f, 52h en 52i vervallen.
H
Artikel 52g komt te luiden:
1. De houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, neemt alle maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd om:
a. na beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld de nadelige gevolgen van die winning zoveel mogelijk te voorkomen en te beperken;
b. te voorkomen dat als gevolg van een mijnbouwwerk dat buiten werking is nadelige gevolgen voor mens en milieu worden veroorzaakt.
2. De houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, verricht in aanvulling op artikel 41, eerste lid, nadere metingen en daarbij behorende analyses ten behoeve van het verkrijgen van inzicht in de ontwikkeling van de seismiciteit, de verwachte bodembeweging en de risico’s van de verwachte bodembeweging, na beëindiging van de winning uit het Groningenveld.
3. De houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, zorgt in aanvulling op artikel 41, eerste lid, voor een nazorgplan voor het Groningenveld over de monitoring, het systematisch beheer van data en kennis, en de ontwikkeling van kennis van zowel technische aspecten als de gevolgen voor mens, natuur en milieu. Dit nazorgplan wordt gezonden aan Onze Minister ter goedkeuring en tevens aan de inspecteur-generaal der mijnen.
4. Indien Onze Minister een rechtspersoon het verrichten van de analyses ten aanzien van de ontwikkeling van de seismiciteit, de verwachte bodembeweging en de risico’s van de verwachte bodembeweging opdraagt, verstrekt de houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan, alle gegevens die zijn benodigd voor het kunnen verrichten van die analyses.
5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over de eisen waaraan de metingen en analyses, bedoeld in het tweede lid, moeten voldoen en de frequenties van die metingen en analyses, almede over de gegevens die bij toepassing van het vierde lid worden verstrekt door de houder van de winningsvergunning Groningenveld dan wel, indien deze vergunning haar gelding heeft verloren, de laatste houder daarvan.
6. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de inhoud van het nazorgplan, bedoeld in het derde lid.
I
In artikel 105, derde lid, vervalt onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e en f tot d en e.
J
Het opschrift van hoofdstuk 6 komt te luiden: Hoofdstuk 6. De Mijnraad.
K
Het opschrift «§ 6.1. De Mijnraad» vervalt.
L
De paragrafen 6.2 en 6.3 vervallen.
M
In artikel 125, tweede lid, vervalt, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel f door een punt, onderdeel g.
N
Artikel 127, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a vervalt «, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121».
2. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel k door een punt, vervalt onderdeel l.
O
In artikel 132 vervalt «, artikel 120, tweede lid, en artikel 111 in samenhang met artikel 121».
P
Artikel 134, eerste lid, komt te luiden:
1. In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
activiteiten als bedoeld in de artikelen 1, onderdeel d tot en met i, en 51;
natuurlijke persoon of rechtspersoon die mijnbouwactiviteiten verricht;
advies van een door Onze Minister ingestelde commissie over het verband tussen zaakschade die is opgetreden door bodembeweging die redelijkerwijs het gevolg kan zijn van mijnbouwactiviteiten en de mijnbouwactiviteiten, alsmede over de hoogte van het schadebedrag.
Q
Artikel 138 komt te luiden:
Indien zich een van de gebeurtenissen, genoemd in artikel 137, onderdeel a of b, voordoet, dient de persoon, bedoeld in de aanhef van dat artikel, een aanvraag voor een schadeadvies in:
a. uiterlijk drie maanden na het moment waarop de desbetreffende gebeurtenis zich heeft voorgedaan, of,
b. als hij op dat moment nog niet met de schade bekend kon zijn, binnen drie maanden na het moment waarop hij met de schade bekend is geworden of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn.
R
In artikel 139, eerste lid, wordt na «zijn verzoek bij» ingevoegd «Onze Minister voor» en wordt «het moment waarop de commissie het advies, bedoeld in artikel 119, vierde lid, heeft vastgesteld» vervangen door «ontvangst van het schadeadvies».
S
Paragraaf 9.3 vervalt.
T
In artikel 141a, tweede lid, wordt «artikel 113» vervangen door «artikel 134, eerste lid, ».
U
Artikel 167c vervalt.
V
Aan hoofdstuk 11 worden twee artikelen toegevoegd, luidende:
Het bepaalde bij of krachtens paragraaf 6.2 en artikel 139 eerste lid, zoals deze luidde voor de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel H, van de Wet van 17 april 2024, houdende wijziging van de Gaswet en de Mijnbouwwet in verband met de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Stb. 2024, 95), blijft van toepassing op adviezen die voorafgaand aan het moment van die inwerkingtreding aan de Technische commissie bodembeweging zijn gevraagd.
1. Artikel 36, eerste lid, aanhef en onderdeel e, is niet van toepassing op een winningsplan dat voor de datum van inwerkingtreding van dat onderdeel is ingediend.
2. Artikel 36, vierde en vijfde lid, is niet van toepassing op een winningsplan, een gewijzigd winningsplan of een geactualiseerd winningsplan dat door de houder van een winningsvergunning op grond van artikel 34 bij Onze Minister is ingediend en waarmee nog niet is ingestemd voor de datum van inwerkingtreding van die artikelleden.
In bijlage 2, artikel 2, van de Algemene wet bestuursrecht wordt in het onderdeel Mijnbouwwet, onderdeel b «instemming met een winningsplan of een opslagplan krachtens 39, eerste lid, en de vaststelling van een operationele strategie krachtens artikel 52d» vervangen door «en instemming met een winningsplan of een opslagplan krachtens 39, eerste lid».
Aan artikel 310, tweede lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek wordt toegevoegd «, met dien verstande dat deze termijn voor verjaring van de schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld aanvangt na de laatste daardoor veroorzaakte bodembeweging».
In artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten wordt in de zinsnede met betrekking tot de Mijnbouwwet «52e, eerste lid, 52f, eerste lid, 52g, vierde lid, 52h91, tweede lid» vervangen door «52g, eerste lid, onderdeel b en derde lid, 91, tweede lid».
In artikel 1 van de Tijdelijke wet Groningen komt de begripsbepaling veiligheidsnorm te luiden:
veiligheidsnorm van 10-5, zijnde het individueel aardbevingsrisico van maximaal 1 op de 100.000 per jaar dat een individu mag lopen in of nabij de verschillende bouwwerken waar dat individu verblijft;.
Indien het bij koninklijke boodschap van 9 juni 2023 ingediende voorstel van wet houdende regels over energiemarkten en energiesystemen (Energiewet) (Kamerstukken 36 378), tot wet is of wordt verheven, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
In artikel 3.65 vervalt «en gelet op het minimaliseren van de winning van gas uit het gebied dat is aangewezen in de bij koninklijk besluit van 30 mei 1963, nr. 39 (Stcrt. 126) verleende winningsvergunning, voor zover het gas uit het Groningenveld betreft».
B
Artikel 3.66 komt te luiden:
1. Een transmissiesysteembeheerder voor gas biedt jaarlijks voor een bij ministeriële regeling te bepalen datum, na raadpleging van de representatieve organisaties van aangeslotenen aan Onze Minister een overzicht aan met daarin:
a. de hoeveelheden hoog- en laagcalorisch gas die in een gasjaar benodigd zijn om te voorzien in de gasvraag van eindafnemers;
b. de capaciteit die in een gasjaar benodigd is om eindafnemers van zowel hoog- als laagcalorisch gas te voorzien en de middelen en methoden daarvoor beschikbaar zijn;
c. de hoeveelheden hoog- en laagcalorisch gas die gedurende het gasjaar moeten worden opgeslagen om de in onderdeel a bedoelde hoeveelheid gas op betrouwbare wijze te kunnen leveren en de in onderdeel b bedoelde capaciteit op betrouwbare wijze beschikbaar te hebben; en
d. de vraagontwikkeling voor de komende vijf jaar naar hoog- en laagcalorisch gas.
2. Het overzicht bevat ten minste een beschrijving van:
a. de hoeveelheden hoog- en laagcalorisch gas en de bijbehorende capaciteiten, benodigd om eindafnemers in de volgende gevallen van gas te voorzien:
1°. extreme temperaturen gedurende een zeven dagen durende piekperiode die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de twintig jaar;
2°. een periode van dertig dagen met een uitzonderlijk hoge gasvraag die voorkomt met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de twintig jaar; en
3°. een periode van dertig dagen in het geval van verstoring van de grootste afzonderlijke gasinfrastructuur onder gemiddelde winterse omstandigheden.
b. de gewenste vulniveaus en de benodigde functionaliteiten van de gasopslaginstallaties voor respectievelijk hoog- en laagcalorisch gas;
c. het verwachte planmatig onderhoud aan de installaties van de netbeheerder van het landelijk gastransportnet en de daaruit voortvloeiende transportbeperkingen;
d. de verwachte ontwikkeling in de samenstelling van het hoogcalorisch gas;
e. de optimale inzet van andere middelen en methoden, waaronder:
1°. de beschikbare conversiecapaciteit per gasjaar om gas met een hogere energie-inhoud om te zetten naar gas met een lagere energie-inhoud;
2°. gasopslaginstallaties en LNG-installaties;
3°. de beschikbare capaciteit op de grenspunten;
4°. de verwachte productie van gas uit hernieuwbare energiebronnen; en
5°. de inzet van de reservemiddelen waarover de netbeheerder van het landelijk gastransportnet beschikt om gas met een hogere energie-inhoud om te zetten naar gas met een lagere energie-inhoud, in het geval van een dag met een uitzonderlijk hoge vraag naar gas die zich met een statistische waarschijnlijkheid van eens in de twintig jaar voordoet.
f. de verwachte vraag naar hoog- en laagcalorisch gas van verschillende categorieën eindafnemers.
3. Het overzicht, bedoeld in het eerste lid, onderdeel d, bevat ten minste een beschrijving van:
a. de verwachte vraag naar hoog- en laagcalorisch gas waarbij een onderscheid in vraag tussen verschillende categorieën eindafnemers wordt aangegeven;
b. de verwachte vraag naar hoog- en laagcalorisch gas waarbij een onderscheid wordt gemaakt naar verschillende temperatuurscenario’s; en
c. de verwachte inzet van de middelen en methoden.
4. Bij ministeriële regeling wordt de datum, bedoeld in het eerste lid, vastgesteld en kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het overzicht.
C
Artikel 3.72, eerste lid, aanhef, komt te luiden:
1. De transmissiesysteembeheerder voor gas zendt binnen een maand na afloop van een gasjaar een rapportage aan Onze Minister over:.
D
In artikel 5.21, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, wordt «3.66, eerste en derde lid,» vervangen door «3.66,».
Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld, met uitzondering van artikel II, onderdeel F, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 17 april 2024
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief
Uitgegeven de achttiende april 2024
De Minister van Justitie en Veiligheid, D. Yeşilgöz-Zegerius
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2024-95.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.