Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2021, 166 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2021, 166 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, van 6 november 2020, nr.25978357(9296) directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op artikel 117, eerste en tweede lid, van de Wet voortgezet onderwijs BES en artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet BES;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 december 2020, nr. No.W05.20.0409/I);
Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 15 maart 2021, nr. 270804203(9296)Z, directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
het bevoegd gezag van de school;
de Caribbean Advanced Proficiency Examination;
het Caribbean Certificate of Secondary Level Competence;
het Caribbean Secondary Education Certificate;
de Caribbean Vocational Qualification, niveau 1 of 2;
de Caribbean Examinations Council, gevestigd in Barbados;
een certificaat voor een vak;
praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 13;
niveaus, overeenkomstig het Europees Referentiekader voor moderne vreemde talen, van beheersing van de Nederlandse taal, waarmee de beheersing van de Nederlandse taal door de leerlingen aan het einde van een onderwijssoort kan worden vergeleken, zoals opgenomen in de bijlage bij dit besluit;
de Raad onderwijs arbeidsmarkt, bedoeld in artikel 1 van de wet;
de Gwendoline van Puttenschool of de Saba Comprehensive School;
de Wet voortgezet onderwijs BES.
De Gwendoline van Puttenschool en de Saba Comprehensive School worden aangewezen als inrichting als bedoeld in artikel 117, eerste lid, van de wet.
1. Het bij of krachtens de wet bepaalde in titel II, afdeling I, artikel 7, hoofdstuk I, de artikelen 8, 10, 12a, 13 tot en met 41, 44, 45, 61, 72, 73, 74, 77 tot en met 89, 92 en 93, hoofdstuk II, hoofdstuk IV, afdeling II, de artikelen 110 tot en met 115, en afdeling III, is niet op de scholen van toepassing, behoudens voor zover daarvan bij dit besluit wordt afgeweken.
2. Onverminderd het bij of krachtens de wet bepaalde, zijn de bepalingen in dit besluit voorwaarden voor bekostiging.
1. Het bevoegd gezag biedt onderwijs aan gericht op CSEC, CVQ, alsmede praktijkonderwijs.
2. Het bevoegd gezag kan onderwijs aanbieden gericht op CAPE.
Het bevoegd gezag leeft de regels na die CXC stelt met betrekking tot:
a. de maatstaven voor CCSLC onderwijs;
b. de inrichting van CSEC, CVQ en CAPE onderwijs;
c. het aanbieden en het inrichten van een examen en assessments;
d. de wijze van examinering;
e. het behalen van een deelcertificaat, certificaat en diploma, alsmede het vaststellen van de modellen van die documenten; en
f. de competentie van leraren, assessoren en verifiers.
1. Het onderwijs wordt gegeven en de examens worden afgenomen in het Engels.
2. Bij het geven van onderwijs kan een andere taal dan het Engels worden gebruikt als:
a. onderwijs over die andere taal wordt gegeven;
b. dat noodzakelijk is vanwege de specifieke aard, de inrichting of de kwaliteit van het onderwijs; of
c. dat noodzakelijk is vanwege de herkomst van de deelnemers.
3. Het bevoegd gezag stelt voor de school een gedragscode vast voor het gebruik van een andere taal dan het Engels bij het geven van onderwijs in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdelen b en c. De gedragscode wordt aan de inspectie gestuurd.
4. In afwijking van artikel 10, tweede lid, van de wet is de aandacht voor de bestrijding van taalachterstanden in het bijzonder gericht op de beheersing van de Engelse taal.
1. Een basisvak Nederlands maakt deel uit van alle onderwijsprogramma’s op de school, met uitzondering van dat van CAPE onderwijs.
2. Het bevoegd gezag neemt bij de leerling een schoolexamen in het basisvak Nederlands af.
3. Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om een verdiepend vak Nederlands te volgen.
4. Het bevoegd gezag stelt de leerling in de gelegenheid om een examen in het verdiepende vak Nederlands af te leggen. Bij ministeriële regeling wordt vastgesteld welke examens kunnen worden afgelegd.
5. De ERK niveaus voor het basisvak Nederlands zijn voor:
a. CVQ: A2; en
b. CSEC: B1.
6. De ERK niveaus voor het verdiepende vak Nederlands zijn voor:
a. CVQ: B1; en
b. CSEC en CAPE: B2.
7. Het bevoegd gezag richt het onderwijs zo in dat de leerling optimaal in de gelegenheid gesteld wordt om de niveaus behorende bij de betreffende onderwijssoort te halen. Het bevoegd gezag bewaakt de voortgang in de ontwikkeling van de leerling.
In de eerste drie leerjaren wordt door het bevoegd gezag een samenhangend onderwijsprogramma ingericht, dat is gebaseerd op CCSLC onderwijs, het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid, omvat, en dat, met behoud van keuzevrijheid, de doorstroming van de leerlingen naar CSEC onderwijs of CVQ onderwijs bevordert.
1. CSEC onderwijs is het onderwijs, volgend op het onderwijs, bedoeld in artikel 8, dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs.
2. Het onderwijs omvat het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en ten minste vijf CSEC vakken, waaronder in ieder geval:
a. English language and literature; en
b. Mathematics.
3. Het onderwijs omvat, samen met het onderwijs, bedoeld in artikel 8, ten minste 4.700 klokuren verdeeld over een cursusduur van vijf jaar. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.
1. CVQ onderwijs is het onderwijs, volgend op het onderwijs, bedoeld in artikel 8, dat is ingericht ter voorbereiding op aansluitend beroepsonderwijs of op het uitoefenen van een beroep, waarvoor een beroepskwalificerende opleiding is vereist of dienstig kan zijn.
2. Het onderwijs omvat, samen met onderwijs, bedoeld in artikel 8, en het basisvak Nederlands, bedoeld in artikel 7, eerste lid, ten minste 4.700 klokuren verdeeld over een cursusduur van vijf jaar. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.
1. Ten minste een vijfde deel van het CVQ onderwijs is onderricht in de praktijk van het beroep.
2. Op het buitenschoolse praktijkgedeelte CVQ onderwijs zijn de artikelen 20 tot en met 24 van de wet van overeenkomstige toepassing.
3. De wijze waarop het buitenschoolse praktijkgedeelte binnen de CVQ opleidingen wordt ingericht, wordt opgenomen in het schoolplan.
1. CAPE onderwijs is het onderwijs, volgend op het CSEC onderwijs, bedoeld in artikel 9, dat is ingericht ter voorbereiding op wetenschappelijk onderwijs.
2. Het onderwijs omvat ten minste zes CAPE vakken, waaronder in ieder geval:
a. English language and literature;
b. Mathematics; en
c. Caribbean Studies.
3. Het onderwijs heeft een cursusduur van twee jaar en omvat ten minste 1.700 klokuren. Het bevoegd gezag beschikt over geordende gegevens over de invulling en over de spreiding van de uren over de verschillende leerjaren.
1. Praktijkonderwijs is onderwijs bedoeld voor leerlingen voor wie:
a. overwegend een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden; en
b. redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het volgen van onderwijs niet leidt tot het behalen van een CSEC of CVQ 2 certificaat.
2. Het onderwijs bestaat uit een gedeelte waarin aangepast theoretisch onderwijs, persoonlijkheidsvorming en het aanleren van sociale vaardigheden worden verzorgd, en een gedeelte waarin de leerling wordt voorbereid op het uitoefenen van functies op de arbeidsmarkt op een niveau dat ligt onder het niveau van CVQ 1.
3. Het onderwijs sluit zo veel mogelijk aan bij de inhoud van CVQ 1. Artikel 31, vierde lid, van de wet, en de artikelen 30 tot en met 34 van het Inrichtingsbesluit WVO BES, zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Met in achtneming van de regels van CXC beslist het bevoegd gezag tot welke vorm van onderwijs en tot welk leerjaar de leerling wordt toegelaten op grond van criteria die in de schoolgids worden opgenomen.
2. Aan de ouders van een leerling van wie het bevoegd gezag redelijkerwijs kan aannemen dat deze niet in staat is onderwijs CSEC of CVQ 2 met een certificaat af te sluiten, kan het bevoegd gezag voorstellen deze leerling in plaats daarvan praktijkonderwijs te doen volgen. Het tweede en het derde lid van artikel 32 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Met inachtneming van de regels van CXC kan het bevoegd gezag na overleg met de ouders een leerling ontheffing verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma. Het bevoegd gezag bepaalt bij de ontheffing welk onderwijs voor de leerling in de plaats komt voor de onderdelen waarvoor ontheffing is verleend.
2. Het bevoegd gezag kan een leerling uitsluitend ontheffing verlenen van het volgen van het onderwijs in het vak lichamelijke opvoeding indien de leerling vanwege diens lichamelijke gesteldheid niet in staat is dit onderwijs te volgen.
1. Het bevoegd gezag kan met opgave van redenen een leerling voor een periode van ten hoogste één week schorsen.
2. Het besluit tot schorsing wordt schriftelijk aan de betrokkene en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook aan de ouders, voogden of verzorgers van de betrokkene bekendgemaakt.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een schorsing voor een periode langer dan één dag schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
1. Het bevoegd gezag kan besluiten tot definitieve verwijdering van een leerling nadat deze en, indien de leerling nog niet meerderjarig is, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is onderscheidenlijk zijn gesteld hierover te worden gehoord. Een leerling wordt op grond van onvoldoende vorderingen niet in de loop van een schooljaar verwijderd.
2. Definitieve verwijdering van een leerplichtige leerling geschiedt slechts na overleg met de inspectie. Hangende dit overleg kan de leerling worden geschorst. Het overleg strekt er mede toe, na te gaan op welke andere wijze de betrokken leerling onderwijs zal kunnen volgen.
3. Het bevoegd gezag stelt de inspectie van een definitieve verwijdering schriftelijk en met opgave van redenen in kennis.
1. De besluiten tot weigering van de toelating van een kandidaat-leerling of tot definitieve verwijdering van een leerling worden schriftelijk en met opgave van redenen aan de leerling en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook aan diens ouders, voogden of verzorgers, bekendgemaakt, waarbij tevens de inhoud van het tweede lid wordt vermeld.
2. Binnen zes weken na de bekendmaking kunnen belanghebbenden bezwaar maken bij het bevoegd gezag.
3. Het bevoegd gezag beslist in overeenstemming met artikel 64 van de wet binnen vier weken na ontvangst van het bezwaarschrift, doch niet eerder dan nadat de kandidaat-leerling, onderscheidenlijk de leerling en, indien deze nog niet meerderjarig is, ook diens ouders, voogden of verzorgers, in de gelegenheid is, onderscheidenlijk zijn gesteld, te worden gehoord en kennis heeft onderscheidenlijk hebben kunnen nemen van de op die besluiten betrekking hebbende adviezen of rapporten.
4. Het bevoegd gezag kan de desbetreffende leerling, gedurende de behandeling van het bezwaar tegen een besluit tot definitieve verwijdering de toegang tot de school ontzeggen.
1. Met inachtneming van de regels van CXC stelt het bevoegd gezag een examenreglement vast, dat in ieder geval regels bevat over:
a. de wijze waarop het examen of assessment wordt afgenomen;
b. de volgorde waarin, de tijdvakken waarbinnen en het aantal malen per studiejaar dat gelegenheid wordt geboden tot het afleggen het examens of assessment;
c. de organisatie van het examen of assessment;
d. de gang van zaken tijdens het examen of assessment;
e. de wijze waarop en de termijn waarbinnen de leerling inzage krijgt in zijn beoordeelde werk;
f. de herkansingsmogelijkheden; en
g. de wijze waarop geschillen over de toepassing van het onderwijs- en examenreglement kunnen worden beslecht.
2. De directeur verstrekt het examenreglement voor aanvang van het schooljaar aan de examenkandidaten en zendt het aan de inspectie.
1. Het bevoegd gezag stelt de leerling die CSEC onderwijs heeft gevolgd in de gelegenheid om een afsluitend examen af te leggen.
2. De directeur van de school reikt een deelcertificaat uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat vak zijn gesteld.
3. De directeur reikt het certificaat CSEC uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat certificaat zijn gesteld.
1. Het bevoegd gezag stelt de leerling die CVQ onderwijs heeft gevolgd in de gelegenheid om assessments af te leggen.
2. De assessments worden afgenomen door een assessor en gecontroleerd door een internal verifier. De assessor en de internal verifier worden door het bevoegd gezag aangewezen.
3. De assessments worden verzameld in een portfolio. Het portfolio wordt beoordeeld door een external verifier, die wordt aangewezen door een door Onze Minister aan te wijzen organisatie.
4. De directeur reikt het certificaat CVQ uit aan de leerling die heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat certificaat zijn gesteld.
1. Het bevoegd gezag stelt de leerling die CAPE onderwijs heeft gevolgd in de gelegenheid om een afsluitend examen af te leggen.
2. De directeur van de school reikt een deelcertificaat uit aan de leerling voor elk vak ten aanzien waarvan die leerling heeft voldaan aan alle eisen die voor het behalen van dat vak zijn gesteld.
3. De directeur reikt het diploma CAPE uit aan de leerling die tenminste zes certificaten, waaronder het vak Caribbean Studies, heeft behaald binnen een tijdsbestek van twee jaar.
Artikel 73 van de wet is van overeenkomstige toepassing op het praktijkonderwijs.
1. De directeur reikt een schooldiploma uit aan de leerling die:
a. zes vakken voor CAPE met de grades I, II of III heeft afgelegd en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald;
b. zes vakken voor CSEC met de grades I, II of III heeft afgelegd en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald;
c. vijf vakken voor CSEC heeft afgelegd met een andere combinatie van grades, dan genoemd in onderdeel b, en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald; of
d. het certificaat CVQ 2 heeft verkregen en voor het examen in het verdiepende vak Nederlands, bedoeld in artikel 7, vierde lid, een cijfer 6,0 of hoger heeft behaald.
2. Bij ministeriële regeling worden de modellen voor de schooldiploma’s vastgesteld.
Als diploma in de zin van artikel 1, onderdeel f, van de Leerplichtwet BES worden aangewezen:
a. het certificaat CSEC, bedoeld in artikel 20, derde lid;
b. een certificaat CVQ, bedoeld in artikel 21, vierde lid, op niveau 2; en
c. het diploma CAPE, bedoeld in artikel 22, derde lid.
1. Onze Minister kan een CVQ opleiding voor bekostiging in aanmerking brengen indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze opleiding zal worden bezocht door een aantal leerlingen dat, mede gelet op de hoogte van de bekostiging die krachtens de wet wordt verstrekt, voldoende is om een CVQ opleiding van voldoende kwaliteit in stand te houden.
2. Het bevoegd gezag dient een aanvraag om een CVQ opleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen in bij Onze Minister. De aanvraag voor bekostiging van een nieuwe CVQ opleiding gaat vergezeld van een beschrijving van de regionale beroepsstandaarden, waaronder een beschrijving van de inhoud van de opleiding.
3. Bij het besluit om een opleiding voor bekostiging in aanmerking te brengen, betrekt Onze Minister het advies van de ROA CN over de doelmatigheid van de opleiding, gelet op de arbeidsmarktrelevantie van die opleiding.
4. Onze Minister besluit binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag. Indien de beschikking niet binnen zes maanden kan worden gegeven, stelt Onze Minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt hij daarbij een termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien.
5. De bekostiging neemt een aanvang nadat de opleiding door CXC is goedgekeurd en daadwerkelijk is gestart.
6. De bekostiging van een CVQ opleiding wordt beëindigd indien de opleiding gedurende drie achtereenvolgende schooljaren telkens is bezocht door nul leerlingen.
7. Onze Minister kan de bekostiging van een CVQ opleiding beëindigen indien de kwaliteit van die opleiding naar het oordeel van Onze Minister onvoldoende is.
8. Voordat Onze Minister een beschikking neemt overeenkomstig het zevende lid, geeft hij aan de school een waarschuwing op grond van zijn bevindingen ten aanzien van de kwaliteit van de opleiding. Onze Minister geeft eerst toepassing aan het zevende lid, nadat:
a. na de waarschuwing ten minste een jaar verstreken is, en
b. Onze Minister aan de hand van een nader onderzoek tot het oordeel is gekomen dat niet of niet in voldoende mate gevolg is gegeven aan de waarschuwing.
1. Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat aan de school een aantal leraren is verbonden dat nodig is om onderwijs van voldoende kwaliteit te bieden.
2. Om aan de school verbonden te worden is de leraar benoembaar overeenkomstig artikel 80, eerste lid, onderdeel b, van de wet of is deze blijkens een ander getuigschrift bekwaam om onderwijs van voldoende kwaliteit te geven. Voorts is deze leraar:
a. in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, die op het tijdstip van overlegging aan het bevoegd gezag niet ouder is dan zes maanden; en
b. niet krachtens rechterlijke uitspraak van het geven van onderwijs zijn uitgesloten.
3. Het bevoegd gezag legt ten aanzien van elke leraar vast over welke opleiding en ervaring deze beschikt. Een overzicht wordt op diens verzoek aan de inspectie overgelegd.
4. Het bevoegd gezag benoemt, schorst en ontslaat de leraar in algemene dienst.
1. Aan het hoofd van de school staat een directeur.
2. Het overige personeel heeft tot taak het onderwijs te ondersteunen of de directeur bij te staan.
3. Artikel 27, tweede lid, onderdelen a en b, derde en vierde lid, zijn op de directeur en het overige personeel van overeenkomstige toepassing.
Het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES en Artikel II van het Besluit van 29 juni 2015 tot wijziging van het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School BES in verband met het invoeren van Engelstalig onderwijs aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (Stb. 2015, 274) worden ingetrokken.
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt, met uitzondering van artikel 7, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, terug tot en met 1 augustus 2020.
2. Artikel 7, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid, treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 18 maart 2021
Willem-Alexander
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Uitgegeven de tweede april 2021
De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus
Niveau A2 |
Niveau B1 |
Niveau B2 |
|
---|---|---|---|
Algemene omschrijving beheersingsniveau |
Kan zinnen en de meest frequente woorden begrijpen die betrekking hebben op gebieden die van direct persoonlijk belang zijn (bijvoorbeeld basisinformatie over zichzelf en zijn familie, winkelen, plaatselijke omgeving, werk). Kan de belangrijkste punten in korte, duidelijke, eenvoudige boodschappen en aankondigingen volgen. |
Kan de hoofdpunten begrijpen wanneer in duidelijk uitgesproken standaardtaal wordt gesproken over vertrouwde zaken die hij regelmatig tegenkomt op zijn werk, school, vrije tijd enz. Kan de hoofdpunten van veel radio- of tv-programma’s over actuele zaken of over onderwerpen van persoonlijk of beroepsmatig belang begrijpen, wanneer er betrekkelijk langzaam en duidelijk gesproken wordt. |
Kan een langer betoog en lezingen begrijpen en zelfs complexe redeneringen volgen, wanneer het onderwerp redelijk vertrouwd is. Kan de meeste nieuws- en actualiteitenprogramma’s op de tv begrijpen. Kan het grootste deel van films in standaardtaal begrijpen. |
Toelichtende schalen |
|||
1. Gesprekken tussen moedertaalsprekers verstaan |
Kan gewoonlijk het onderwerp bepalen in gesprekken om hem heen, wanneer er langzaam en duidelijk gesproken wordt. |
Kan in het algemeen de hoofdpunten volgen van een uitgebreide discussie om hem heen, op voorwaarde dat er duidelijk gearticuleerd wordt in de standaardtaal. |
Kan met enige moeite veel van wat om hem heen gezegd wordt volgen, maar kan het moeilijk vinden om effectief mee te doen aan een gesprek met meerdere «native speakers» die hun taal op geen enkele wijze aanpassen. |
2. Luisteren als lid van een live publiek |
(Geen descriptor op dit niveau) |
Kan ongecompliceerde korte praatjes over vertrouwde onderwerpen in grote lijnen volgen, op voorwaarde dat er duidelijk gearticuleerde standaardtaal gesproken wordt. |
Kan de essentie van voordrachten, lezingen en rapportages en andere vormen van educatieve/ professionele presentaties volgen die inhoudelijk en linguïstisch complex zijn. |
3. Luisteren naar aankondigingen en instructies |
Kan de hoofdzaken begrijpen in korte, heldere en eenvoudige boodschappen en aankondigingen. Kan eenvoudige aanwijzingen begrijpen. |
Kan eenvoudige technische informatie begrijpen, zoals gebruiksaanwijzingen voor apparaten. Kan gedetailleerde aanwijzingen opvolgen. |
Kan aankondigingen en boodschappen begrijpen over concrete en abstracte onderwerpen, gesproken in standaardtaal en in normaal tempo. |
4. Luisteren naar tv, video- en geluidsopnames |
Kan hoofdpunten van korte en duidelijke berichten op radio en tv begrijpen als onderwerp en context bekend zijn en wanneer er langzaam en duidelijk wordt gesproken. |
Kan de hoofdpunten begrijpen van radionieuwsberichten en eenvoudig geluidsmateriaal over vertrouwde onderwerpen, indien langzaam en duidelijk gepresenteerd. |
Kan de meeste in standaardtaal gesproken radiodocumentaires en ander uitgezonden of opgenomen geluidsmateriaal begrijpen en kan de stemming, toon etc. van de spreker bepalen. |
Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering |
|||
Onderwerp |
Teksten hebben betrekking op eenvoudige en vertrouwde onderwerpen en van direct belang voor hem. |
Teksten hebben betrekking op vertrouwde onderwerpen uit zijn eigen vakgebied of interessegebied. |
Teksten hebben betrekking op concrete en abstracte onderwerpen die men tegenkomt in het sociale en professionele leven en in het onderwijs. |
Woordgebruik en zinsopbouw |
Het taalgebruik is eenvoudig. |
Het taalgebruik is eenvoudig. Binnen het eigen vak- en/of interessegebied wordt complexer taalgebruik wel begrepen. |
Het taalgebruik is complex. |
Tempo en articulatie |
De spreker spreekt rustig en duidelijk. |
Het spreektempo is normaal. De spreker spreekt duidelijk gearticuleerde standaardtaal. |
De spreker spreekt in standaardtaal en in normaal tempo. |
Tekstlengte |
Teksten zijn kort. |
Teksten zijn niet al te lang. |
Teksten kunnen lang zijn. |
Signalen herkennen en interpreteren |
Kan op basis van een idee over de betekenis van het geheel van korte teksten over alledaagse en concrete onderwerpen, de waarschijnlijke betekenis van onbekende woorden uit de context afleiden. |
Kan de betekenis van onbekende woorden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan zijn vakgebied en interesses bepalen aan de hand van de context. Kan de betekenis van zo nu en dan voorkomende onbekende woorden afleiden uit de context en de betekenis van zinnen herleiden, op voorwaarde dat het besproken onderwerp bekend is. |
Kan een variëteit aan strategieën gebruiken om tot tekstbegrip te komen, inclusief letten op hoofdpunten en begrip checken met gebruik van contextuele aanwijzingen. |
Niveau A2 |
Niveau B1 |
Niveau B2 |
|
---|---|---|---|
Algemene omschrijving beheersingsniveau |
Kan korte, eenvoudige teksten lezen. Kan specifieke voorspelbare informatie vinden in eenvoudige, alledaagse teksten zoals advertenties, menu’s en dienstregelingen. Kan korte, eenvoudige, persoonlijke brieven begrijpen. |
Kan teksten begrijpen die hoofdzakelijk bestaan uit zeer frequente dagelijkse, of aan het werk gerelateerde taal. Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven begrijpen. |
Kan artikelen en verslagen lezen die betrekking hebben op eigentijdse problemen, waarbij de schrijvers een bijzondere attitude of standpunt innemen. Kan eigentijds literair proza begrijpen. |
Toelichtende schalen |
|||
1. Correspondentie lezen |
Kan korte, eenvoudige brieven, faxen en e-mails over vertrouwde onderwerpen begrijpen. |
Kan de beschrijving van gebeurtenissen, gevoelens en wensen in persoonlijke brieven goed genoeg begrijpen om regelmatig met iemand te corresponderen. Begrijpt de feitelijke informatie in eenvoudige zakelijke brieven goed genoeg om adequaat te kunnen reageren. |
Kan correspondentie, die gerelateerd is aan eigen vakgebied en eigen interesses lezen en kan snel de essentie vatten. Kan zakelijke correspondentie van verschillende instanties begrijpen. |
2. Oriënterend lezen |
Kan specifieke, voorspelbare informatie vinden in eenvoudig alledaags materiaal. Kan specifieke informatie in lijsten vinden en de benodigde informatie daaruit halen. Kan alledaagse borden en mededelingen begrijpen. |
Kan in alledaags materiaal, zoals brieven, brochures en korte officiële documenten relevante informatie vinden en begrijpen. |
Kan lange en complexe teksten snel scannen en relevante details vinden. Kan snel de inhoud en relevantie bepalen van nieuwsberichten, artikelen en rapporten over een breed scala aan professionele onderwerpen en besluiten of nadere studie ervan de moeite waard is. |
3. Lezen om informatie op te doen |
Kan specifieke informatie vinden in eenvoudiger schriftelijk materiaal dat hij tegenkomt zoals brieven, brochures of korte krantenartikelen die gebeurtenissen beschrijven. |
Kan significante punten herkennen in eenvoudige krantenartikelen over bekende onderwerpen. |
Kan artikelen en rapporten begrijpen die gaan over actuele problemen waarbij de schrijver een bepaald standpunt inneemt. |
4. Instructies lezen |
Kan eenvoudige instructies begrijpen bij apparatuur die men in het dagelijks leven tegenkomt. |
Kan duidelijk geschreven, ondubbelzinnige instructies bij een apparaat begrijpen. |
Kan lange en complexe instructies op het eigen terrein begrijpen, inclusief details over condities en waarschuwingen als hij de gelegenheid krijgt moeilijke stukken te herlezen. |
Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering |
|||
Onderwerp |
Alledaags, bekend en concreet. |
Vertrouwde, alledaagse of werkgerelateerde onderwerpen. |
Alledaagse onderwerpen en onderwerpen die aansluiten bij het eigen vakgebied. |
Woordgebruik en zinsopbouw |
Hoogfrequente woorden en woorden bekend uit de eigen taal of behorend tot internationaal vocabulaire. Teksten zijn eenvoudig en helder van structuur. |
Eenvoudig en alledaags. |
Er zijn geen beperkingen mits woordenboeken e.d. voorhanden zijn. |
Tekstindeling |
De indeling geeft visuele ondersteuning bij het begrijpen van de tekst. |
Teksten zijn goed gestructureerd. |
Er zijn geen beperkingen. |
Tekstlengte |
Korte teksten. |
Teksten kunnen langer zijn. |
Speelt geen rol. |
Signalen herkennen en interpreteren |
Kan op basis van een idee over de betekenis van het geheel van korte teksten over alledaagse en concrete onderwerpen, de waarschijnlijke betekenis van onbekende woorden uit een context afleiden. |
Kan de betekenis van onbekende woorden over onderwerpen die gerelateerd zijn aan zijn vakgebied en interesses bepalen aan de hand van de context. Kan de betekenis van zo nu en dan voorkomende onbekende woorden afleiden uit de context en de betekenis van zinnen herleiden, op voorwaarde dat het besproken onderwerp bekend is. |
Kan een variëteit aan strategieën gebruiken om tot tekstbegrip te komen, inclusief letten op hoofdpunten en begrip checken met gebruik van contextuele aanwijzingen. |
Hulpmiddelen |
Incidenteel gebruik van een woordenboek bij gespecialiseerde artikelen buiten het eigen gebied. |
Niveau A2 |
Niveau B1 |
Niveau B2 |
|
---|---|---|---|
Algemene omschrijving beheersingsniveau |
Kan communiceren over eenvoudige en alledaagse taken die een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie over vertrouwde onderwerpen en activiteiten betreffen. Kan zeer korte sociale gesprekken aan, alhoewel hij gewoonlijk niet voldoende begrijpt om het gesprek zelfstandig gaande te houden. |
Kan de meeste situaties aan die zich kunnen voordoen tijdens een reis in het gebied waar de betreffende taal wordt gesproken. Kan onvoorbereid deelnemen aan een gesprek over onderwerpen die vertrouwd zijn, of zijn persoonlijke belangstelling hebben of die betrekking hebben op het dagelijks leven (bijvoorbeeld familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen). |
Kan zodanig deelnemen aan een vloeiend gesprek, dat normale uitwisseling met moedertaalsprekers redelijk mogelijk is. Kan binnen een vertrouwde context actief deelnemen aan een discussie en hierin standpunten uitleggen en ondersteunen. |
Toelichtende schalen |
|||
1. Informele gesprekken |
Kan sociale contacten tot stand brengen: groeten en afscheid nemen, zichzelf of anderen voorstellen, bedanken, reageren op uitnodigingen, suggesties en verontschuldigingen indien direct tot hem gericht en langzaam en duidelijk gesproken, en ze zelf doen. Is echter niet in staat zonder medewerking van de gesprekspartner het gesprek op gang te houden. Kan op eenvoudige wijze voorkeur en mening uitdrukken over vertrouwde alledaagse onderwerpen. |
Kan gevoelens uitdrukken en erop reageren. Kan persoonlijke standpunten en meningen geven en ernaar vragen in gesprekken over onderwerpen die binnen het eigen interessegebied liggen, en commentaar geven op standpunten van anderen. |
Kan deelnemen aan uitvoerige gesprekken over de meeste algemene onderwerpen op een duidelijk actieve manier, zelf in een rumoerige omgeving. Kan mate van emotie uitdrukken en de persoonlijke betekenis van gebeurtenissen en ervaringen naar voren brengen. |
2. Bijeenkomsten en vergaderingen |
Kan zeggen wat hij denkt in een formele vergadering als hij rechtstreeks wordt aangesproken, op voorwaarde dat hij, indien nodig, om herhaling kan vragen. |
Kan een standpunt duidelijk overbrengen, maar heeft moeite mee te doen in een debat. Kan deelnemen aan routinematige formele discussies over vertrouwde onderwerpen, waarbij duidelijk gesproken wordt in de standaardtaal en waarbij sprake is van uitwisseling van feitelijke informatie, het geven van instructies of het bespreken van praktische problemen. |
Kan actief participeren in routinematige en niet-routinematige formele discussies. Kan zijn mening naar voren brengen, verantwoorden en handhaven, alternatieve voorstellen op waarde toetsen en hypotheses opstellen en erop reageren. |
3. Zaken regelen |
Kan aangeven dat hij de gesprekspartner volgt en kan, als de gesprekspartner zich daarvoor inspant, begrijpen wat er gedaan moet worden. Kan informatie vragen over reizen en kan gebruik maken van het openbaar vervoer. Kan informatie vragen over zaken en kan eenvoudige transacties doen in winkels, postkantoren en banken. Kan informatie geven en ontvangen over hoeveelheden, nummers, prijzen, etc. |
Kan overweg met de meeste transacties die zich waarschijnlijk voor zullen doen bij het reizen, bij het regelen van vervoer of onderdak en bij contacten met autoriteiten tijdens een bezoek aan het buitenland. Kan bij het bespreken van hoe verder te gaan met een klus of mogelijke oplossingen voor iets, zeggen wat hij ervan vindt en daarbij kort een reden of uitleg geven. Kan minder routinematige situaties aan in winkels, postkantoren, banken, bijvoorbeeld bij het terugbrengen van een aankoop of bij klachten over producten en/of diensten. |
Kan de voortgang van het werk op weg helpen door anderen uit te nodigen om mee te doen, om te zeggen wat zij denken etc. Kan een vraagstuk of probleem helder schetsen, door te speculeren over oorzaken en consequenties, en voor- en nadelen van verschillende wijzen van aanpak af te wegen. Kan een probleem uitleggen en met de desbetreffende instantie of personen onderhandelen over een oplossing voor een onenigheid. |
4. Informatie uitwisselen |
Kan eenvoudige aanwijzingen en instructies geven en opvolgen. Kan communiceren binnen eenvoudige en dagelijkse taken waarin gevraagd wordt om een eenvoudige en directe uitwisseling van informatie. |
Kan eenvoudige feitelijke informatie achterhalen en doorgeven. Kan om gedetailleerde aanwijzingen vragen en ze opvolgen. Kan meer gedetailleerde informatie verkrijgen. Kan in beperkte mate initiatieven nemen in een vraaggesprek, bijvoorbeeld over een nieuw onderwerp beginnen. |
Kan betrouwbaar gedetailleerde informatie doorgeven. Kan een heldere, gedetailleerde beschrijving geven van hoe een procedure uitgevoerd moet worden. Kan informatie en argumenten uit een aantal bronnen bijeenvoegen en daarover rapporteren. Kan initiatief nemen in een vraaggesprek, kan ideeën ontwikkelen en ze uitbreiden met een beetje hulp of stimulans van de gesprekspartner. |
Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering |
|||
Onderwerp |
De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd. |
Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding. |
De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding. |
Woordgebruik en zinsbouw (receptief) |
Woordgebruik is eenvoudig. Zinnen zijn kort. |
Het woordgebruik is gericht op alledaagse zaken en vakgebonden onderwerpen. Zinsbouw is over het algemeen weinig complex. |
Er worden complexe argumentaties gebruikt. Idiomatische uitdrukkingen komen voor. Zinsbouw kan complex zijn. |
Tempo en articulatie (receptief) |
Er wordt langzaam gesproken en duidelijk gearticuleerd |
Woorden worden duidelijk uitgesproken in een vertrouwd accent. |
Het spreektempo is het gemiddelde speeltempo van een moedertaalspreker. Er wordt standaardtaal gesproken. |
Hulp (receptief) |
De gesprekspartner past zijn taalgebruik aan de taalgebruiker aan door langzaam en duidelijk te spreken, te controleren of hij begrepen wordt en waar nodig te herformuleren of te herhalen. De gesprekpartner biedt hulp bij het formuleren en verhelderen van wat de taalgebruiker wil zeggen. Vragen en uitingen zijn direct aan de taalgebruiker gericht. |
De taalgebruiker wordt direct aangesproken. Soms moeten bepaalde woorden en uitdrukkingen herhaald worden. Ongebruikelijke idiomatische uitdrukkingen worden vermeden en er wordt duidelijk gearticuleerd. |
Gesprekspartners praten op een normaal tempo in de standaardtaal. |
[de categorie onderwerp is voor receptief en produktief hetzelfde. Onderscheid is dus niet zinvol. Een keer vermelden is voldoende. |
|||
Woordenschat en woordgebruik (productief) |
Standaard patronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht m.b.t. eenvoudige alledaagse situaties. |
De woordenschat is toereikend om over alledaagse onderwerpen, zoals familie, hobby’s werk, reizen en actuele gebeurtenissen te spreken, eventueel door middel van omschrijvingen. |
Taal is toereikend om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. Een enkele maal komt een minder gebruikelijk of minder passend woord voor. Het is echter meestal duidelijk wat wordt bedoeld. |
Grammaticale correctheid (productief) |
Correct gebruik maken van eenvoudige constructies, bevat echter ook systematisch elementaire fouten. |
Redelijk accuraat gebruik van frequente routines en patronen die horen bij voorspelbare situaties. |
De grammatica is redelijk correct. Eventuele kleine afwijkingen doen geen afbreuk aan de begrijpelijkheid en worden vaak hersteld. Enige complexe zinsvormen komen voor. |
Interactie (productief) |
Antwoorden op vragen en reacties op eenvoudige uitspraken. Indicaties van begrip maar weinig initiatief om de conversatie gaande te houden. |
Kan een eenvoudig face-to-face gesprek over bekende onderwerpen waarvoor persoonlijke interesse bestaat beginnen, voeren en afsluiten. Kan gedeeltelijk herhalen wat iemand gezegd heeft om te bevestigen dat men elkaar begrepen heeft. |
De aanvang van een gesprek, het beurtnemen en het beëindigen van een gesprek gebeurt over het algemeen op gepaste wijze, soms op een minder elegante manier. Het taalgebruik bevat aanmoedigingen en bevestigingen van de gesprekspartner die dienen om het gesprek gaande te houden. |
Vloeiendheid (productief) |
Zeer korte uitingen, met veel voorkomende pauzes, valse starts en het herformuleren van uitingen. |
Is goed te volgen, alhoewel pauzes voor grammaticale en lexicale planning en herstel van fouten, vooral in langere stukken vrij geproduceerde tekst, veel voorkomen. |
Het tempo is over het algemeen en voor langere gedeelten vrij vast, alhoewel ook aarzelingen voorkomen waar de spreker zoekt naar patronen en uitdrukkingen. Er zijn nog maar weinig opvallend lange pauzes. |
Coherentie (productief) |
Groepen woorden zijn verbonden met eenvoudige voegwoorden, zoals: «en», «maar» en «omdat». |
Series van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen zijn verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten. |
Helderheid en coherentie wordt bewerkstelligd door middel van een beperkt aantal verbindingswoorden, hoewel dat in een lange bijdrage niet altijd even goed lukt. |
Uitspraak (productief) |
De uitspraak is duidelijk genoeg om verstaanbaar te zijn, ondanks een hoorbaar accent. Gesprekspartners vragen af en toe om herhaling. |
De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, alhoewel gekleurd door een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord. |
Duidelijke, natuurlijke uitspraak en intonatie. |
Niveau A2 |
Niveau B1 |
Niveau B2 |
|
---|---|---|---|
Algemene omschrijving beheersingsniveau |
Kan een reeks uitdrukkingen en zinnen gebruiken om in eenvoudige bewoordingen familie en andere mensen, leefomstandigheden, opleiding en huidige of meest recente baan te beschrijven. |
Kan uitingen op een eenvoudige manier aan elkaar verbinden, zodat hij ervaringen, gebeurtenissen, dromen, verwachtingen en ambities kan beschrijven. Kan in het kort redenen en verklaringen geven voor meningen en plannen. Kan een verhaal vertellen of de plot van een boek of film weergeven en zijn reacties beschrijven. |
Kan duidelijke, gedetailleerde beschrijvingen presenteren over een breed scala van onderwerpen die betrekking hebben op zijn interessegebied. Kan een standpunt over een actueel onderwerp verklaren en de voordelen en nadelen van diverse opties uiteenzetten. |
Toelichtende schalen |
|||
1. Monologen |
Kan zijn familie, woonomstandigheden, onderwijservaring, huidige of meest recente baan beschrijven. Kan in eenvoudige bewoordingen mensen, plaatsen en eigendommen beschrijven. |
Kan eenvoudige beschrijvingen geven over allerlei vertrouwde onderwerpen binnen zijn interessegebied. Kan gedetailleerd verslag doen van ervaringen, en daarbij gevoelens en reacties beschrijven. Kan echte of verzonnen gebeurtenissen beschrijven. Kan vertellen over zijn dromen, verwachtingen en ambities. Kan een verhaal vertellen. Kan plannen uitleggen en toelichten. |
Kan over een groot aantal onderwerpen binnen zijn interessegebied een argumentatie systematisch opbouwen en op adequate wijze de belangrijke punten en relevante details markeren. Kan een reeks van beredeneerde argumenten opbouwen. Kan een standpunt uitleggen en daarbij de voor- en nadelen van verschillende opties presenteren. |
2. Een publiek toespreken |
Kan een eenvoudig, kort, vooraf ingeoefend praatje houden over een bekend onderwerp. Kan op eenvoudige vragen reageren als hij om herhaling kan vragen en enige hulp geboden wordt bij het formuleren van het antwoord. |
Kan een eenvoudige, voorbereide presentatie geven over een onderwerp binnen zijn werkveld, die ondanks afwijkend accent en intonatie over het algemeen duidelijk genoeg is om zonder moeilijkheden te volgen, en waarin de hoofdpunten redelijk gedetailleerd geformuleerd zijn. Kan hierop volgende vragen beantwoorden, moet eventueel wel om herhaling vragen als het spreektempo hoog lag. |
Kan een duidelijke, voorbereide presentatie geven waarbij hij argumenten kan noemen voor of tegen een bepaald standpunt of voor- en nadelen van diverse opties. Kan omgaan met een aantal daaropvolgende vragen met een mate van vloeiendheid en spontaniteit die noch voor hemzelf, noch voor het publiek ongemak oplevert. Kan aankondigingen over de meeste algemene onderwerpen zo helder, vlot en spontaan brengen dat toehoorders het zonder inspanning kunnen volgen. |
Onderwerp |
De onderwerpen zijn alledaags en vertrouwd. |
Het onderwerp is vertrouwd, valt binnen de persoonlijke belangstelling of heeft betrekking op het dagelijks leven, eigen werk of opleiding. |
De onderwerpen kunnen algemeen, wetenschappelijk of beroepsmatig van aard zijn of te maken hebben met vrijetijdsbesteding. |
Woordgebruik en woordenschat |
Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie wordt overgebracht in eenvoudige alledaagse situaties. |
De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te beschrijven. |
De woordenschat is toereikend om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. Het valt niet op dat de spreker naar woorden moet zoeken. |
Grammaticale correctheid |
Correct gebruik van eenvoudige constructies, maar bevat nog systematisch elementaire fouten. |
Redelijk accuraat gebruik van frequente «routines» en patronen die horen bij over het algemeen voorspelbare situaties. |
Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica en maakt gebruik van complexe zinsvormen. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan. De meeste fouten worden door de spreker zelf hersteld. |
Vloeiendheid |
Overwegend zeer korte uitingen, met veel pauzes, valse starts en herformuleringen. |
De spreker is goed te volgen, alhoewel pauzes voor grammaticale en lexicale planning en herstel van fouten, vooral in langere stukken vrij geproduceerde tekst, veel voorkomen. |
Stukken tekst worden in en vast tempo geproduceerd, alhoewel de spreker soms aarzelt wanneer hij zoekt naar patronen en uitdrukkingen. Er zijn nog maar weinig opvallend lange pauzes. |
Coherentie |
Groepen woorden zijn verbonden door middel van eenvoudige voegwoorden, zoals «en», «maar» en «omdat». |
Series van kortere, eenvoudig afzonderlijke elementen zijn verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten. |
De spreker maakt gebruik van een beperkt aantal middelen voor tekstcohesie om zijn uitingen te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange bijdrage niet altijd even goed lukt. |
Uitspraak |
De uitspraak is duidelijk genoeg om de spreker te kunnen volgen, ondanks een hoorbaar accent. Luisteraars zullen af en toe om herhaling moeten vragen. |
De uitspraak is duidelijk verstaanbaar, zelfs met een accent en af en toe een verkeerd uitgesproken woord. |
Duidelijke, natuurlijke uitspraak en intonatie. |
Niveau A2 |
Niveau B1 |
Niveau B2 |
|
---|---|---|---|
Algemene omschrijving beheersingsniveau |
Kan korte, eenvoudige notities en boodschappen opschrijven. Kan een zeer eenvoudige persoonlijke brief schrijven, bijvoorbeeld om iemand voor iets te bedanken. |
Kan eenvoudige, samenhangende tekst schrijven over onderwerpen die vertrouwd of van persoonlijk belang zijn. Kan persoonlijke brieven schrijven waarin ervaringen en indrukken beschreven worden. |
Kan een duidelijke, gedetailleerde tekst schrijven over een breed scala van onderwerpen die de persoonlijke interesse van de schrijver hebben. Kan een opstel of verslag schrijven, informatie doorgeven of redenen aanvoeren ter ondersteuning vóór of tégen een specifiek standpunt. Kan brieven schrijven waarin het persoonlijk belang van ervaringen en indrukken aangegeven wordt. |
Toelichtende schalen |
|||
1. Correspondentie |
Kan heel eenvoudige persoonlijke brieven schrijven om dankbaarheid of verontschuldigingen over te brengen. |
Kan vrij gedetailleerde persoonlijke brieven schrijven over ervaringen, gevoelens en gebeurtenissen. Kan een korte, eenvoudige zakelijke brief schrijven. |
Kan brieven schrijven met een bepaalde mate van emotie en kan de persoonlijke betekenis van gebeurtenissen en ervaringen onderstrepen en het nieuws en standpunten van de correspondent becommentariëren. Kan adequate zakelijke brieven schrijven. |
2. Aantekeningen, berichten, formulieren |
Kan een korte, eenvoudige boodschap noteren als om herhaling of herformulering gevraagd kan worden. Kan korte eenvoudige aantekeningen of boodschappen gerelateerd aan zaken van onmiddellijke noodzaak schrijven. |
Kan notities/berichten schrijven waarin eenvoudige informatie van onmiddellijke relevantie voor vrienden, mensen van diensten, docenten en anderen die in zijn dagelijks leven een rol spelen overgebracht wordt, waarbij de belangrijke punten begrijpelijk overkomen. |
Als op niveau B1. |
3. Verslagen en rapporten |
(Geen descriptor op dit niveau) |
Kan heel korte rapporten schrijven volgens een vastgestelde standaard, waarin routinematige, feitelijke informatie doorgegeven wordt en redenen voor het ondernemen van bepaalde acties aangegeven worden. |
Kan een essay of rapport schrijven waarbij een argument wordt uitgewerkt, en daarbij redenen aangegeven voor of tegen een bepaalde mening en de voordelen en nadelen van verschillende keuzes uitleggen. Kan een geheel maken van informatie en argumenten uit een aantal bronnen. |
4. Vrij schrijven |
Kan een aantal eenvoudige frases en zinnen over familie, leefomstandigheden, educatieve achtergrond, huidige of meest recente baan schrijven. |
Kan eenvoudige, gedetailleerde beschrijvingen maken over een aantal bekende onderwerpen binnen het eigen interessegebied. Kan verslag doen van ervaringen, en daarbij gevoelens en reacties beschrijven in eenvoudige lopende tekst. Kan een gebeurtenis, een recent uitstapje – waar gebeurd of verzonnen – beschrijven. |
Kan heldere, gedetailleerde beschrijvingen geven over een scala aan onderwerpen gerelateerd aan zijn interessegebied. |
Tekstkenmerken en kenmerken taakuitvoering |
|||
Onderwerp |
De tekst heeft betrekking op de directe eigen omgeving van de schrijver of eenvoudige alledaagse situaties. |
De teksten handelen over vertrouwde onderwerpen met betrekking tot de leefwereld van de schrijver of over alledaagse zaken. |
De tekst heeft betrekking op zaken die behoren tot de interessesfeer of de ervaringswereld van de schrijver. |
Woordenschat en woordgebruik |
Standaardpatronen met uit het hoofd geleerde uitdrukkingen en kleine groepen van woorden waarmee beperkte informatie word overgebracht. |
De woordenschat is toereikend om eventueel met behulp van omschrijvingen over vertrouwde onderwerpen, zoals familie, hobby’s, werk, reizen en actuele gebeurtenissen te schrijven. |
Voldoende taal om duidelijke beschrijvingen te geven, en meningen te verkondigen over de meeste algemene onderwerpen. |
Grammaticale correctheid |
Eenvoudige constructies, echter systematisch met elementaire fouten. |
Redelijk correct gebruik van frequente «routines» en patronen die horen bij voorspelbare situaties. |
Vertoont een vrij uitgebreide beheersing van de grammatica. Er zijn geen fouten die de begrijpelijkheid in de weg staan. |
Spelling en interpunctie |
Korte zinnen over alledaagse onderwerpen – bijvoorbeeld een routebeschrijving – zijn correct geschreven. Spelling van korte woorden die binnen het mondelinge vocabulaire van de schrijver vallen is fonetisch redelijk correct (volgt echter niet noodzakelijk de standaard spellingsconventies). |
Lopende tekst die over het algemeen in het geheel begrijpelijk is. Spelling, interpunctie en lay-out zijn in de meeste gevallen accuraat genoeg om te volgen. |
Duidelijke, begrijpelijke, lopende tekst waarbij tekstconventies zoals indeling in paragrafen en standaard lay-out zijn toegepast. Spelling en interpunctie zijn redelijk accuraat maar kunnen invloeden van de moedertaal bevatten. |
Coherentie |
Groepen woorden zijn verbonden met behulp van eenvoudige voegwoorden, zoals «en», «maar» en «omdat». |
Een serie van kortere, eenvoudige afzonderlijke elementen is verbonden tot een samenhangende lineaire reeks van punten. |
Een gelimiteerd aantal middelen voor tekstcohesie is aangewend om de uitingen van de schrijver te verbinden tot een heldere, coherente tekst, hoewel dat in een lange tekst niet altijd even goed is gelukt. |
Het onderwijs en de examens aan de Gwendoline van Puttenschool op Sint Eustatius (hierna: GvP) en de Saba Comprehensive School op Saba (hierna: SCS) wordt gegeven volgens de systematiek van de Caribbean Examinations Council (hierna: CXC). In dit besluit worden regels gegeven over het onderwijs en de examens aan deze scholen voor zover die afwijken van de Wet voortgezet onderwijs BES (hierna: wet). Het besluit vervangt het Tijdelijk besluit Saba Comprehensive School en Gwendoline van Puttenschool BES (hierna: Tijdelijk besluit).
Het onderwijs en de daarbij behorende examens op de SCS en de GvP wijken af van het voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (hierna: vwo), het hoger algemeen voortgezet onderwijs (hierna: havo) en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (hierna: mavo), het voorbereidend beroepsonderwijs (hierna: vbo) en praktijkonderwijs van de wet. Daarom worden deze scholen aangewezen als inrichtingen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117 van de wet en worden in dit besluit voorschriften gegeven voor de toepassing en de afwijkingen van de bij of krachtens de wet vastgestelde voorschriften over onder meer de inrichting van het onderwijs en de examens.
Dit besluit regelt meerdere aspecten. In de eerste plaats schept het de kaders voor de GvP en de SCS onderwijs te kunnen verzorgen op basis van de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC. De CXC biedt lesplannen, onderwijsmateriaal en examens en biedt procedurele waarborgen voor de kwaliteit van deze producten en de uitvoering en toepassing ervan in de praktijk. Het besluit regelt welk CXC onderwijs leidt tot een startkwalificatie.
In de tweede plaats stelt dit besluit aanvullende eisen die de regering belangrijk vindt voor het onderwijs op Saba en Sint Eustatius. Zo wordt in dit besluit vastgelegd dat naast de CXC vakken, een basisvak Nederlands wordt gegeven in alle leerjaren van alle onderwijssoorten, behoudens CAPE. Ook ziet dit besluit op de lokale arbeidsmarktrelevantie voor het beroepsgerichte onderwijs. Het besluit vereist dat wordt voorzien in een goede balans tussen onderwijstijd en stages bij erkende leerbedrijven in het beroepsgerichte onderwijs. De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC vormen samen met de genoemde aanvullende regels de basis voor de inrichting voor het onderwijs op de GvP en SCS.
In de derde plaats verplicht dit besluit het bevoegd gezag een verdiepend vak Nederlands aan te bieden aan leerlingen, die dat wensen op een niveau dat nodig is om in het vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland te kunnen instromen. Het besluit regelt dat de leerling die een CXC opleiding heeft afgerond en met goed gevolg het verdiepende vak Nederlands heeft afgelegd een schooldiploma ontvangt. Met dit schooldiploma krijgt de leerling rechtstreeks toelating tot een vervolgopleiding op Bonaire of in Europees Nederland, die aansluit bij het werk- en denkniveau dat dit schooldiploma vertegenwoordigt. Tot slot wordt in dit besluit duidelijker vastgelegd hoe het praktijkonderwijs op de scholen vormgegeven moet worden.
Op 10 oktober 2010 werden Bonaire, Sint Eustatius en Saba onderdeel van Nederland. Toen al werd op de SCS Engelstalig CXC onderwijs gegeven en werden examens afgenomen volgens het aanbod van de CXC. Daarom werd bij de inwerkingtreding van de wet de school aangewezen als inrichting voor voortgezet onderwijs. De inrichting van dat onderwijs en de examens werden op grond van artikel 117 van de wet geregeld in het Tijdelijk besluit. De inrichting van het onderwijs kreeg een tijdelijk karakter omdat destijds nog niet duidelijk was of het Engels de instructietaal op Saba zou blijven en of het onderwijs ook op de langere termijn conform de systematiek van de CXC ingericht zou blijven.
In 2014 werd naar aanleiding van een onderzoek naar de instructietaal op Sint Eustatius besloten om ook op Sint Eustatius te regelen dat Engels de instructietaal zou worden. Dit leidde ertoe dat ook op de GvP het onderwijs- en examenprogramma van de CXC werd omarmd.1 Naar aanleiding daarvan werd het Tijdelijk besluit uitgebreid door ook de GvP aan te wijzen als inrichting voor voortgezet onderwijs.
In de Tweede Onderwijsagenda Caribisch Nederland 2017–2020; Samen werken aan de volgende stap hebben de minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap, de bestuurscolleges van de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, de schoolbesturen en aanverwante organisaties, afspraken gemaakt over onderwijsontwikkelingen in de periode 2017–2020.2 Eén van die afspraken is dat op de GvP en op de SCS de onderwijsinrichting en de examens van de CXC in 2020 volledig ingevoerd zijn, zodat een betere aansluiting ontstaat op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt in de regio. Dat betekent dat ook het CVQ onderwijs op de niveaus 1 en 2, het beroepsgerichte onderwijs van het CXC programma, op de scholen wordt verzorgd.
Waar het Tijdelijk besluit de eventuele overgang naar het onderwijs op grond van de wet nog open liet, is het met deze definitieve keuze voor het CXC-onderwijs noodzakelijk geworden om nadere inrichtingsvoorwaarden aan het onderwijs op de scholen in een nieuw besluit vast te leggen.
Op grond van artikel 117 van de wet kunnen inrichtingen voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, van de wet worden aangewezen die voor bekostiging uit ’s Rijks kas in aanmerking komen. Het gaat hier om andere vormen van voortgezet onderwijs dan vwo, havo, mavo, vbo, en praktijkonderwijs.
Artikel 117 van de wet biedt een grondslag voor een specifieke regeling voor de inrichting van het onderwijs, de examens, de rechtspositie en benoembaarheidsvereisten van het personeel en omtrent de bekostiging van een inrichting. Daarbij kan zo nodig worden afgeweken van het bij of krachtens de wet bepaalde.
De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC zijn het uitgangspunt voor het onderwijs en de examens aan de GvP en de SCS. Het CXC-onderwijs is in een aantal opzichten wezenlijk anders ingericht dan het onderwijs in Europees Nederland.
Alle leerlingen volgen in de eerste drie jaar van het voortgezet onderwijs een soort van brede onderbouw waarna in de twee jaar volgende bovenbouw een meer algemeen vormende richting of een meer beroepsvormende richting wordt gevolgd. Daarbij staat er ook geen hard schot tussen deze twee richtingen. Omdat het CXC-onderwijs in een aantal opzichten wezenlijk anders is ingericht dan het onderwijs in Europees Nederland is een vergelijking tussen de twee onderwijssystemen lastig. Dit maakt dat het vooral voor het beroepsgerichte onderwijs niet goed mogelijk is om aan te geven of er, volgens de Europees Nederlandse normen, sprake is van voortgezet onderwijs of middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo).
Waar het gaat om het beroepsgerichte onderwijs regelt dit besluit alleen het CVQ onderwijs op de niveaus 1 en 2. Vergeleken met het Europees Nederlandse stelsel hebben CVQ 1 en CVQ 2 veel kenmerken die overeenkomen met het vmbo. Ook volgens CXC zijn de eerste twee niveaus van CVQ voortgezet onderwijs. In de Caribische regio worden CVQ 1 en CVQ 2 volledig gegeven aan scholen voor voortgezet onderwijs, waar CVQ onderwijs 3 en 4 deels op scholen wordt verzorgd, in samenwerking met het bedrijfsleven. De leerlingen die CVQ 1 en CVQ 2 onderwijs volgen zijn leerlingen die uit het primair onderwijs komen, eerst de bredere onderbouw gedaan hebben en daarna naar de beroepsgerichte bovenbouw gaan. Het CVQ onderwijs op de niveaus 3 en 4 wordt op dit moment niet verzorgd op Saba en Sint Eustatius.
Het uitgangspunt is, dat de wet en daarop berustende regelgeving van toepassing is, tenzij in dit besluit anders wordt bepaald. Dit betekent dat de artikelen uit de wet die betrekking hebben op het onderwijs als geheel van toepassing zijn op het onderwijs aan de SCS en GvP. De artikelen uit de wet die specifiek betrekking hebben op de onderwijssoorten vwo, havo, mavo of vbo zijn daarmee niet van toepassing op de GvP en SCS. Ook de onderliggende regelgeving die betrekking hebben op deze onderwijssoorten zijn niet van toepassing. Dit betreft met name grote delen van het Inrichtingsbesluit VO BES, het Eindexamenbesluit VO BES en het Besluit kerndoelen onderbouw VO BES.
De kerndoelen in de artikelen 34 en 35 van de wet hebben betrekking op de onderbouw van het voortgezet onderwijs, zoals dat wordt gegeven op Bonaire of in Europees Nederland. Zij behoren tot de Nederlandse onderwijs- en exameninrichting. In dit besluit wordt uitgegaan van de onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC. Scholen hebben de ruimte om de eerste drie leerjaren invulling te geven op basis van het CXC-systeem en hoeven daarbij niet de kerndoelen te volgen.
In paragraaf 4 wordt uiteengezet welke aanvullende eisen náást het CXC-onderwijs aan de scholen worden gesteld.
Hieronder volgt een basale toelichting van het CXC-systeem.
De CXC is in 1972 opgericht door de Caribbean Community (CARICOM). De CARICOM is een samenwerkingsverband van 15 voornamelijk Engelstalige Caribische landen en enkele geassocieerde leden dat zich richt op handelsbevordering en economische ontwikkeling. Vanuit dit perspectief vindt er binnen de CARICOM ook samenwerking plaats op het gebied van onderwijs. Met de oprichting van de CXC beoogde de CARICOM verbetering, borging en harmonisatie van de onderwijskwaliteit. Binnen alle aangesloten landen die met de CXC werken worden dezelfde kwalificatieniveaus gehanteerd waardoor vergelijking en doorstroom binnen de regio eenvoudiger wordt. Voor wat betreft het beroepsgerichte onderwijs betekent dit tevens dat de door CARICOM vastgestelde regionale beroepsstandaarden afgestemd zijn op de regionale arbeidsmarkt. Deze beroepsstandaarden zijn namelijk in samenspraak met het werkgeversveld in de Caribische regio opgesteld. Omdat een groot aantal landen met ditzelfde systeem werkt bestaat tevens internationale (h)erkenning van de door de CXC afgegeven diploma’s en certificaten.
De CXC verzorgt een onderwijs- en examensysteem op verschillende niveaus. Aan de scholen worden vier onderwijssoorten aangeboden:
CCSLC = Caribbean Certificate of Secondary Level Competence
CSEC = Caribbean Secondary Education Certificate
CVQ = Caribbean Vocational Qualification
CAPE = Caribbean Advanced Proficiency Examination
De leerling die voortgezet onderwijs volgt binnen CXC start met het CCSLC, dat een soort brede onderbouw is voor de andere onderwijssoorten. CCSLC onderwijs biedt leerlingen een basisniveau aan kennis, competenties en vaardigheden waarmee zij kunnen doorstromen naar een CVQ of een CSEC opleiding. De nominale opleidingsduur van het CCSLC is drie jaar. De vakken van het CCSLC kunnen worden afgesloten met een CCSLC-examen waarbij de leerling per vak een certificaat ontvangt. CXC stelt het examen echter niet verplicht. Op de scholen is dit ook niet de praktijk. Alhoewel de nominale opleidingsduur van het CCSLC drie jaar is, is het bevoegd gezag vrij om van die opleidingsduur af te wijken. Al naar gelang de behoefte van de leerling kan worden versneld, een groter aantal vakken worden gevolgd of kunnen al delen van een CVQ of van CSEC worden gevolgd. Een leerling die CCSLC heeft afgerond, heeft het voortgezet onderwijs nog niet afgerond.
Vanuit CCSLC kunnen leerlingen doorstromen naar de eerste twee niveaus van CVQ-onderwijs die binnen het CXC-systeem tot het voortgezet onderwijs worden gerekend. CVQ is een vorm van beroepsgericht onderwijs, gestoeld op praktisch en competentiegericht onderwijs en op competentiegerichte examinering. Een school kan meerdere CVQ programma’s aanbieden. De beroepsstandaarden voor elke CVQ worden opgesteld door de Caribbean Association of National Training Agencies (CANTA) in nauwe samenwerking met experts en werkgevers uit de betreffende branches. Deze beroepsstandaarden worden vervolgens vastgesteld door de CARICOM. Op deze manier bestaat er binnen de Caribische regio eenduidigheid over de kwalificaties en de verschillende niveaus en is het voor gediplomeerden gemakkelijker om zich op de arbeidsmarkt in de regio te bewegen.
Anders dan in het Nederlandse beroepsgerichte onderwijs, schrijft de CXC voor CVQ geen verplichte buitenschoolse praktijkvorming (stage) voor. Praktijksituaties worden volgens CXC-voorschriften in praktijklokalen op school gesimuleerd. De hogere CVQ-niveaus (3, 4 en 5) waar men alleen kan instromen na het behalen van een CSEC of een CVQ 2 certificaat, worden wel voor een deel in het bedrijfsleven verzorgd.
Leerlingen die na CCSLC een CVQ-opleiding volgen, behalen doorgaans in twee jaar hun CVQ 2. Met het behalen van een CVQ 2 certificaat kan de leerling doorstromen naar vervolgonderwijs of naar de arbeidsmarkt.
CSEC onderwijs is een vorm van algemeen vormend onderwijs dat volgt op het CCSLC onderwijs. De nominale opleidingsduur van CSEC is twee jaar. De verblijfsduur in CSEC is mede afhankelijk van de prestatie van de leerling. Het CSEC programma omvat minimaal vijf vakken waarvan Engels en Mathematics verplicht zijn. CSEC wordt afgerond met deelcertificaten per vak. Als de leerling alle deelcertificaten voor CSEC heeft behaald, ontvangt de leerling een CSEC certificaat. Hiermee heeft de leerling een aantal opties. Hij kan het voortgezet onderwijs vervolgen met CAPE, hij kan kiezen voor aansluitend beroepsonderwijs (afhankelijk van de behaalde resultaten in CSEC betreft dit de hogere niveaus van CVQ dan wel vormen van hoger beroepsonderwijs) of hij kan kiezen voor de arbeidsmarkt.
CAPE onderwijs is een vorm van algemeen vormend onderwijs dat kan worden gestart nadat de leerling vijf jaar onderwijs, waaronder het CSEC programma, heeft gevolgd.
De nominale opleidingsduur van CAPE is twee jaar. De CXC biedt binnen CAPE drie verschillende wijzen van certificering aan:
1) voor elk voltooide CAPE-unit wordt een deelcertificaat toegekend.
2) aan kandidaten die naar tevredenheid ten minste zes units hebben afgerond, waaronder Caribbean Studies, wordt het CAPE-diploma uitgereikt.
3) aan kandidaten die een voorgeschreven cluster van tien CAPE-units waaronder Caribbean Studies en Communicatiewetenschappen met goed gevolg hebben afgerond, kan door CXC een CAPE Associate Degree worden uitgereikt.
Voor het behalen van een CAPE-diploma of een CAPE Associate Degree moeten kandidaten het cluster van vereiste units binnen een periode van maximaal vijf jaar voltooien.
Binnen CAPE en CSEC wordt ieder vak afgerond met een certificaat. Bij CAPE worden de volgende grades (cijfers) toegekend van I, II, III, IV, V, VI en VII waarbij I het hoogste en VII het laagste is. De grades die per CSEC-vak kunnen worden toegekend zijn I, II, III, IV, V en VI waarbij I het hoogste en VI het laagste is. Het CAPE of CSEC certificaat wordt toegekend aan de leerling die voor alle voorgeschreven vakken een van de voorgenoemde grades heeft behaald.
Voor de units binnen de CVQ opleiding dient de leerling verschillende assessments af te leggen waarvan de uitkomst «competent» of «not yet competent» is. Er wordt niet met cijfers gewerkt. De CXC kent geen centrale examens voor CVQ opleidingen. Voor elk onderdeel van de opleidingen doet de leerling één of meerdere assessments. Dit kunnen praktijkassessments, mondelinge bevragingen, werkstukken en schriftelijke testen zijn. De verschillende assessments vormen samen het portfolio. Het CVQ certificaat wordt toegekend aan de leerling die voor alle voorgeschreven units «competent» heeft behaald.
Binnen de CARICOM zijn de verschillende CXC certificaten en -grades algemeen bekend en erkend. Zij geven duidelijkheid over het werk- en denkniveau van de leerling.
Schematische weergave van het CXC onderwijs.
De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC vormen de basis voor het onderwijs aan de GvP en de SCS. Op de inhoud hiervan heeft de minister geen invloed. De minister is en blijft wel verantwoordelijk voor onderwijskwaliteit aan de twee scholen voor voortgezet onderwijs in deze bijzondere Caribische gemeenten van Nederland.
De CXC laat ruimte aan de afzonderlijke deelnemende landen om naast de regels die de CXC stelt ook eigen regels te stellen. De minister maakt hiervan in dit besluit gebruik door, naast de algemene bepalingen, die gelden op grond van de wet, aanvullende regels te stellen onder meer voor stages in de beroepsgerichte opleiding en voor het vak Nederlands. Dit laatste geeft betere doorstroommogelijkheden naar een vervolgopleiding op Bonaire of in Europees Nederland. Daarnaast zijn in dit besluit bepalingen opgenomen over praktijkonderwijs.
Voor de meeste inwoners van Saba en Sint Eustatius is niet het Nederlands maar het Engels de moedertaal. Dit was een van de redenen om definitief te kiezen voor Engels als instructietaal in het onderwijs op de scholen. Dat neemt niet weg dat Nederlands voor de inwoners van Saba en Sint Eustatius een belangrijke taal is. De eilanden zijn onderdeel van Nederland, het Nederlands is de bestuurstaal op de eilanden en het Nederlands is nodig voor het volgen van vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Het onderwijs in de Nederlandse taal behoort daarom een prominente plaats te hebben in het onderwijs op beide eilanden.
Voor het vak Nederlands regelt dit besluit de volgende zaken:
1. een basisvak Nederlands wordt voor CVQ en CSEC (voor beiden inclusief de eerste 3 leerjaren in het CCSLC) een verplicht vak naast de CXC vakken;
2. de uitstroomniveaus voor het basisvak Nederlands voor CVQ en CSEC worden gerelateerd aan het Europees referentiekader voor moderne vreemde talen (ERK). Het basisvak Nederlands wordt afgesloten met een schoolexamen;
3. een verdiepend vak Nederlands moet door het bevoegd gezag worden aangeboden aan iedere leerling die daar om vraagt.
De scholen moeten aan alle leerlingen vanaf het eerste leerjaar onderwijs geven in een basisvak Nederlands. Het onderwijs in het basisvak Nederlands wordt gegeven naast het CXC-onderwijs. Aangezien het hier leerlingen betreft die niet in een Nederlandstalige context opgroeien ligt het voor de hand dat de school het basisvak Nederlands aanbiedt als vreemde taal. Dit sluit aan op de lokale omstandigheden waarin de school en de leerling zich bevinden en de leerling wordt op deze wijze optimaal voorbereid op het schoolexamen. Het basisvak Nederlands wordt aan het eind van CVQ en CSEC afgesloten met een schoolexamen.
In de praktijk betekent dit dat de leerling vanaf het eerste leerjaar naast het CXC programma het basisvak Nederlands volgt. Dit betekent dat de leerlingen het basisvak Nederlands naast de vijf verplichte CSEC vakken, respectievelijk de door CXC voorgeschreven CVQ units volgen.
De verplichting van het basisvak Nederlands geldt niet voor de leerling in het praktijkonderwijs en voor de CAPE leerling. Kenmerk van het praktijkonderwijs is dat het mogelijk is om onderwijs aan te bieden dat is afgestemd op de kennis en vaardigheden van de betreffende leerling en geen verplichte vakken kent. Hoewel het verzorgen van het basisvak Nederlands niet verplicht is voor leerlingen in het praktijkonderwijs staat het de school wel vrij de praktijkonderwijsleerlingen, die hiertoe in staat zijn, het basisvak aan te bieden.
De CAPE leerling heeft het basisvak Nederlands al afgerond tijdens zijn CSEC opleiding.
Het basisvak Nederlands wordt afgesloten met een schoolexamen. Dit is een door de school ontwikkeld examen. Door het basisvak Nederlands buiten de CXC vakken te houden, telt de uitslag van het schoolexamen niet mee bij de eindbeoordeling door CXC van de CVQ of CSEC opleiding. Een leerling kan voor CVQ 1 of 2 of CSEC slagen ongeacht de uitslag van het schoolexamen voor het basisvak Nederlands. Voor de leerling die wil doorstromen naar een vervolgopleiding in de regio, vormt daarom het al dan niet halen van het basisvak Nederlands geen belemmering. Voor de beheersing van de Nederlandse taal zijn per onderwijssoort uitstroomniveaus vastgesteld, gerelateerd aan de ERK niveaus van de moderne vreemde talen. Dit is een referentiekader om het taalbeheersingsniveau van mensen die een vreemde taal leren op een uniforme manier te kunnen beschrijven en vergelijken. Met het kader wil de Raad van Europa transparante communicatie over taal en taalontwikkeling mogelijk maken. De niveaus voor het basisvak Nederlands zijn gebaseerd op de ERK niveaus die leiden tot een basale taalbeheersing. De niveaus van het verdiepende vak Nederlands zijn zo gekozen dat een leerling voldoende kennis van het Nederlands moet kunnen hebben om een vervolgopleiding goed te kunnen volgen.
Het bevoegd gezag kan echter, indien zij dit voor een leerling of een groep leerlingen meer toepasselijk acht, het vak Nederlands ook als moedertaalonderwijs aanbieden.
Een goede beheersing van de Nederlandse taal is belangrijk voor de leerling die wil doorstromen naar Nederlandstalig vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Ook om andere redenen kan de leerling de wens hebben zijn Nederlands naar een hoger niveau te brengen. Voor ontvangende vervolgopleidingen op Bonaire of in Europees Nederland is het belangrijk dat zij weten dat de leerling aantoonbaar over eenzelfde minimumniveau Nederlands beschikt als de leerling die zijn opleiding op Bonaire of in Europees Nederland heeft afgerond.
Met het afronden van het basisvak Nederlands beheerst de leerling nog niet het vereiste niveau voor doorstroom naar een vervolgopleiding. Daarom regelt dit besluit dat de scholen een verdiepend vak Nederlands en een bijbehorend examen aan moeten bieden aan die leerling die daarom vraagt. Voor het verdiepende vak Nederlands wordt bij ministeriële regeling aangegeven van welke examens de school gebruik mag maken.
Voor zowel het basisvak als het verdiepende vak Nederlands wordt het bevoegd gezag verplicht om in het schoolplan aan te geven hoe het onderwijs in deze vakken zo zal worden verzorgd dat de leerling een optimale kans heeft om het voor de betreffende onderwijssoorten vastgestelde niveau te behalen. De Inspectie van het onderwijs (hierna: inspectie) zal hier op toezien.
Het CXC onderwijs kent geen onderwijsvorm die vergelijkbaar is met het praktijkonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Het is belangrijk dat ook op Sint Eustatius en op Saba een vorm van praktijkonderwijs wordt aangeboden, zoals dat nu ook al gebeurt op grond van het Tijdelijk besluit. Bij het ontbreken daarvan is er namelijk geen alternatief onderwijs voor deze doelgroep op de eilanden. In dit besluit is een vorm van praktijkonderwijs opgenomen die aansluit bij de lokale situatie. De scholen mogen hun praktijkonderwijs invullen met onderdelen van het CXC onderwijs.
Iedere leerling volgt een opleiding volgens de systematiek van de CXC. Hierdoor heeft de leerling een goede aansluiting op het vervolgonderwijs en de arbeidsmarkt in de regio. Daarnaast kan de leerling die daarom vraagt een vak verdiepend Nederlands volgen. Dit optimaliseert zijn kansen naar vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland.
Het bevoegd gezag reikt een schooldiploma uit aan de leerling die zijn CXC opleiding en het verdiepende vak Nederlands, met een in de ministeriële regeling genoemd examen, met goed gevolg heeft afgerond. Met een schooldiploma kan de leerling doorstromen naar een bijpassende vervolgopleiding op Bonaire of in Europees Nederland.
De Regeling aanwijzing diploma’s BES, op grond van artikel 8.2.1, eerste lid, onderdeel e, derde lid, onder e, en vierde lid, onder e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs BES (hierna: WEB BES), en de Regeling aanmelding en toelating Hoger Onderwijs, op grond van artikel 7.28, tweede lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: WHW), worden aangepast, zodat de schooldiploma’s rechtstreeks toelating bieden tot vervolgonderwijs op Bonaire en in Europees Nederland. Daarbij moet ook aan overige voorwaarden worden voldaan, zoals tijdige aanmelding voor inschrijving en eventuele nadere vooropleidingseisen die de instelling voor toelating tot de opleiding stelt, voorwaarden die ook voor Europees Nederlandse leerlingen gelden.
In de volgende gevallen reikt de school een schooldiploma uit aan de leerling die:
1.
a. het CVQ 2 certificaat heeft behaald en
b. het examen voor het verdiepende vak Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6,0.
Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot mbo-niveau 3 of 4, dus tot onderwijs waarvoor in het algemeen een mbo 2-diploma vereist is.
2.
a. het CSEC certificaat met minimaal vijf vakken heeft afgerond met een andere combinatie van «grades» dan beschreven bij onderdeel 3 en
b. het examen voor het verdiepende vak Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6,0.
Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot mbo-niveau 3 of 4, dus tot onderwijs waarvoor in het algemeen een mbo 2-diploma vereist is of een diploma in de theoretische leerweg.
3.
a. het CSEC certificaat met minimaal vijf vakken heeft afgerond met de «grades» I, II, III en
b. het examen voor het verdiepende vak Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6,0.
Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot het hoger beroepsonderwijs, dus tot vervolgonderwijs waar een havo-diploma of een vergelijkbaar diploma voor vereist is.
4.
a. het CAPE diploma met minimaal zes vakken heeft afgerond met de «grades» I, II, III en
b. het examen voor het verdiepende vak Nederlands, conform de ministeriële regeling bij dit besluit, heeft behaald met minimaal een cijfer 6,0.
Met dit schooldiploma kan de leerling worden toegelaten tot het wetenschappelijk onderwijs, dus tot vervolgonderwijs waar een vwo-diploma of een vergelijkbaar diploma voor vereist is.
In het voorgaande is aangegeven dat voor het verdiepende vak Nederlands minimaal een 6,0 moet worden behaald. De 6,0 wil zeggen dat de leerling daadwerkelijk een zes of hoger moet hebben gehaald. Een 5,9 kan niet worden afgerond tot een zes.
De leerling die het examen voor het verdiepende vak Nederlands niet heeft afgelegd of een score lager dan een 6,0 heeft gehaald voor dit vak ontvangt geen schooldiploma en heeft daarmee geen toelatingsrecht. Deze leerling kan op grond van het behaalde CXC-diploma nog steeds instromen in het vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland, omdat het CXC diploma het vereist werk- en denkniveau aangeeft. Het is dan in beginsel aan de ontvangende instelling om te oordelen of het diploma of certificaat gelijkwaardig is aan de toelatingseisen die daarvoor in Europees Nederland gelden.
De aansluiting van het beroepsgerichte onderwijs op de arbeidsmarkt is relevant, omdat leerlingen met een CVQ 2 certificaat een startkwalificatie behalen en de stap kunnen maken naar de arbeidsmarkt. Dit is op verschillende manieren geborgd.
Conform de regels van CXC worden de regionale beroepsstandaarden voor de CVQ opleidingen in samenspraak met het werkveld opgesteld. CARICOM stelt deze vervolgens vast. Dit garandeert dat deze opleidingen voldoen aan de eisen die het betreffende beroep in de Caribische regio stelt.
In dit besluit wordt daarnaast geregeld dat alleen opleidingen met voldoende arbeidsmarktrelevantie en arbeidsmarktperspectief worden aangeboden. Het bevoegd gezag mag enkel bekostigde CVQ’s aanbieden. Om voor bekostiging van een CVQ-opleiding in aanmerking te komen moet het bevoegd gezag een aanvraag doen bij de minister. Deze aanvraag omvat de betreffende regionale beroepsstandaarden waarin tevens alle onderdelen (units) van de opleiding zijn beschreven. Bij zijn besluit kijkt de minister onder meer naar de doelmatigheid van de betreffende opleiding. Hij laat zich adviseren door de Raad Onderwijs Arbeidsmarkt Caribisch Nederland (ROA CN).
Ook regelt dit besluit maakt buitenschoolse praktijkvorming (stage) onderdeel uit van de opleidingen. Omdat er al een netwerk van erkende leerbedrijven bestaat, kunnen de scholen direct invulling geven aan de verplichte buitenschoolse praktijkvorming. ROA CN heeft de wettelijke taak om te zorgen voor een toereikend aantal erkende leerbedrijven bij wie deze buitenschoolse praktijkvorming kan plaatsvinden.
Tot slot wordt de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in het CXC-systeem geborgd door het bedrijfsleven een rol te geven bij de examinering. Hiervoor is een systeem met National Training Agencies (NTA) ingericht. Een NTA heeft onder andere als taak om ten behoeve van de CVQ-examinering deskundigen uit de praktijk te werven, te trainen en te certificeren als zogenoemde external verifiers. Zij zien toe op de assessments door de portfolio’s waarin bewijzen van alle afgelegde assessments zijn opgenomen, te controleren voordat deze door de school ten behoeve van certificering aan de CXC worden toegezonden. De external verifiers kunnen bij assessments aanwezig zijn.
De inzet van external verifiers wordt door een NTA verzorgd. De CXC schrijft niet voor welke NTA dit is. Voorwaarde is wel dat dit een door de CANTA gecertificeerde NTA is. In dit besluit wordt geregeld dat de scholen de NTA-diensten uitsluitend bij een door de minister aangewezen organisatie kunnen aanvragen. De regering heeft het voornemen om de ROA CN aan te wijzen om de NTA-diensten te verzorgen. Vooralsnog betekent dit dat de ROA CN in samenspraak met de scholen de benodigde NTA-diensten bespreekt en deze vervolgens inkoopt bij een NTA. Mogelijk kan de ROA CN in de toekomst ook zelf gecertificeerd worden als NTA waardoor niet alle diensten meer ingekocht hoeven te worden. Vanaf het moment dat de minister de ROA CN heeft aangewezen, vragen de scholen de NTA-diensten via de ROA CN aan. Het gaat dan om zaken als de training en certificering van docenten, assessoren en verifiers, maar ook om het verkrijgen van de kwalificatie voor het mogen verzorgen van nieuwe CVQ opleidingen.
Hoewel de CXC toeziet op procedures en audits op scholen uitvoert om te bepalen of deze scholen het CXC onderwijs mogen (blijven) aanbieden, blijven de GvP en de SCS onder de wet vallen en is tevens de Wet op het onderwijstoezicht (Wot) van toepassing. De Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) verricht ook voor deze twee scholen onverkort zijn taken.
Dit besluit is tot stand gekomen in samenwerking met de twee scholen en een groot aantal betrokken partijen. De CXC heeft inzicht gegeven in de totstandkoming van het onderwijs en examenprogramma. Onder meer de Rijksdienst Caribisch Nederland, de Taalunie, Bureau Nederlands als vreemde taal, het College voor Toetsen en Examens maar ook het examenbureau van Sint Maarten hebben waardevolle input geleverd en bijgedragen aan het uiteindelijke besluit.
Het besluit is begin 2020 opengesteld voor internetconsulatie. Deze consultatie heeft zes reacties opgeleverd, vanuit de scholen, particulieren, Sint Maarten en de Taalunie. Hierna wordt uiteengezet hoe de uitkomsten van de internetconsultatie zijn verwerkt in het besluit. Eveneens is op diverse plaatsen de nota van toelichting verduidelijkt.
Naar aanleiding van de consultatie is in artikel 7 een duidelijker onderscheid gemaakt binnen het vak Nederlands. Het vak dat verplicht is voor iedere leerling wordt aangeduid als basisvak Nederlands. Het vak Nederlands dat de school moet aanbieden aan de leerling met het oog op doorstroom naar een opleiding op Bonaire of in Europees Nederland wordt aangeduid als verdiepend vak Nederlands. Ook is in het besluit in de artikelen over de onderwijssoorten (artikelen 9 tot en met 12) duidelijker aangegeven dat het vak Nederlands (zowel het basisvak als het verdiepende vak) geen onderdeel uitmaakt van de CXC vakken. Niet alleen het besluit zelf is hierop aangepast, maar ook de nota van toelichting.
Bijna alle partijen hebben een reactie gegeven op de voorgestelde niveaus van het basisvak Nederlands dan wel het verdiepende vak Nederlands. Waar de internetconsultatieversie van het besluit nog de mogelijkheid open liet dat het verdiepende vak Nederland zou kunnen worden gerelateerd aan de in Europees Nederland geldende referentiekaders voor de Nederlandse taal, is daar naar aanleiding van de reacties van afgezien. De partijen wijzen er in hun reacties op dat die referentiekaders uitgaan van het verzorgen van het vak Nederlands als moedertaal. Gezien het feit dat het gros van de leerlingen niet het Nederlands als moedertaal spreekt is het niet realistisch die referentiekaders te hanteren. Er is daarom voor gekozen zowel voor het basisvak als het verdiepende vak het ERK, dat een kader geeft voor de eindniveaus van het taalonderwijs als vreemde taal, als uitgangspunt te nemen. In paragraaf 4 van het onderhavige besluit is een en ander nader toegelicht.
Een partij vraagt zich af of de eis van het verdiepend Nederlands ook geldt voor de leerling die doorstroomt naar een Engelstalige vervolgopleiding in Europees Nederland. Het schooldiploma geeft een toelatingsrecht tot bepaalde onderwijssoorten en -niveaus in Europees Nederland, bijvoorbeeld een toelatingsrecht tot een mbo-4 opleiding of tot een hbo opleiding. In geval van toelatingsrecht is de school verplicht de leerling toe te laten.
Dit betreft een algemeen toelatingsrecht waarbij niet gedifferentieerd wordt tussen Nederlandstalige en anderstalige vervolgopleidingen. Wil de leerling aanspraak kunnen maken op toelatingsrecht, dan geldt dus inderdaad de eis dat het verdiepende vak Nederlands, ook als de vervolgopleiding in een andere taal dan het Nederlands wordt aangeboden. Dit laat onverlet dat een school op Bonaire of in Europees Nederland ook leerlingen kan toelaten die niet aan deze eis voldoen.
Een respondent vroeg naar de mogelijkheden om CVQ’s hoger dan niveau 2 of om een National Vocational Qualification (NVQ) te mogen aanbieden. Het bevoegd gezag kan alleen bekostigde CVQ’s aanbieden. Het bevoegd gezag is verplicht om CVQ 1 en CVQ 2 aan te bieden. Dit besluit maakt het op dit moment niet mogelijk om ook CVQ’s aan te bieden op hogere niveaus, omdat dit geen voortgezet onderwijs betreft maar beroepsonderwijs. De regering is wel voornemens te bezien of in de toekomst ook CVQ’s op hogere niveaus verzorgd kunnen worden op Saba en Sint Eustatius. De regering laat in het besluit geen ruimte om NVQ’s aan te bieden. De belangrijkste reden is dat CVQ’s in tegenstelling tot NVQ’s regionaal bekend en erkend en op kwaliteit getoetst zijn door de CARICOM. NVQ’s kunnen door individuele landen worden ontwikkeld zonder dat er sprake is van een bredere regionale kwalificatie. De ontwikkeling van eigen NVQ’s brengt bovendien een relatief grote belasting mee ten opzichte van de kleine doelgroep.
Meerdere partijen hebben vragen gesteld over de inrichting van het onderwijs in het besluit. Een vraag was of het onderwijs niet kan worden onderverdeeld in profielen zoals ook in Europees Nederland het geval is. Een partij deed de suggestie om een nauwere vergelijking aan te brengen tussen Nederlands onderwijs en CXC onderwijs en suggereerde een ruimere beoordeling toe te passen op CXC vakken.
De onderwijsinrichting en de examenstructuur van de CXC zijn het uitgangspunt voor het onderwijs en de examens aan de GvP en de SCS. Deze onderwijsinrichting en examenstructuur zijn niet één op één te vergelijken met die van Europees Nederland en Bonaire. Het is dan ook een bewuste keuze om het CXC systeem over te nemen en aan te vullen met eisen die de regering belangrijk vindt. In het verlengde van deze keuze ligt dan ook de keuze om niet het CXC systeem in de artikel 9 tot en met 12 in een Europees Nederlands profielensysteem te gieten, een nauwere vergelijking aan te brengen in het besluit of om een eigen beoordeling toe te passen op de CXC vakken.
In een reactie werd er op gewezen dat het besluit ten onrechte uitgaat van de verplichting dat eerst de overeenkomstige CSEC vakken moeten zijn afgerond voordat aan een CAPE opleiding mag worden begonnen. De vakken binnen CAPE zijn niet altijd overeenkomstig aan die van CSEC. Deze constatering is juist en dit is gecorrigeerd in artikel 12.
Er werd terecht gewezen op een inconsistentie in de terminologie met betrekking tot certificaten, deelcertificaten en diploma’s en een onjuist genoemd aantal vakken per schoolsoort. Deze inconsistentie en onjuistheden zijn verholpen.
Het ontwerp van dit besluit is voorgelegd aan DUO voor een beoordeling van de uitvoeringsgevolgen. De reactie van DUO op de uitvoeringstoets omvat ook die van de inspectie en de Audit Dienst Rijk (ADR). DUO heeft geoordeeld dat het besluit uitvoerbaar is mits de definitie van de CVQ opleiding wordt verduidelijkt, een overgangsbepaling wordt opgenomen over de bekostiging van reeds aangeboden opleidingen, artikel 26 wordt aangescherpt en de erkende opleidingen worden opgenomen in de ministeriële regeling, waarin de bekostigings- en beleidsgegevens worden gedefinieerd en geordend, die het bevoegd gezag aan de minister van OCW levert, en die per school- en studiejaar wordt vastgesteld (hierna: Regeling codetabellen). Daarnaast moet kritisch gekeken worden naar een aantal juridische grondslagen. Naar aanleiding van de opmerkingen over de uitvoeringsgevolgen zijn enkele wijzingen in het besluit en de toelichting aangebracht.
In artikel 4 is duidelijker aangegeven dat het in dit besluit gaat om de niveaus CVQ 1 en CVQ 2. Het bevoegd gezag is verplicht CVQ 1 en CVQ 2 aan te bieden. CVQ 2 levert een startkwalificatie op. Artikel 26 van het besluit geeft de voorwaarden voor een opleiding om voor bekostiging in aanmerking te komen. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende CVQ niveaus.
Artikel 26 is wel aangepast naar aanleiding van de opmerkingen over de verwijzingen naar de wet. Hier bleek gemakkelijk interpretatieverschillen te kunnen optreden. Daarom is er voor gekozen om in artikel 26 vast te leggen hoe een opleiding voor bekostiging in aanmerking komt.
De beëindigingsbepaling van artikel 26 betreft alleen het beëindigen van één van de binnen CVQ gegeven opleidingen en niet het volledig beëindigen van CVQ onderwijs aan een school. Artikel 4, waarin staat dat de school CVQ 1 en 2 opleidingen moet aanbieden, borgt dit.
Een overgangsbepaling voor de bekostiging van de scholen is niet nodig. De scholen worden nu bekostigd overeenkomstig de overgangsbepalingen artikel 209 juncto artikel 207 van de wet, in combinatie met de aanwijzing en de aanvullende bekostigingsvoorschriften van de scholen in het Tijdelijk Besluit, hetgeen is omgezet naar een aanwijzing en aanvullende bekostigingsvoorschriften op grond van dit Besluit. Ook de CVQ 1 en 2 opleidingen, die nu al verzorgd worden door de scholen, vallen onder het bestaande overgangsregime voor bekostiging. Wanneer de scholen nieuwe CVQ 1 of 2 willen gaan aanbieden, zullen deze voor bekostiging in aanmerking moeten worden gebracht overeenkomstig artikel 26 van het Besluit.
In en bij het, bij koninklijke boodschap van 2 december 2019 ingediende, voorstel van wet tot wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) zijn nieuwe bekostigingsregels opgenomen voor de scholen. Wanneer dat voorstel tot wet wordt verheven, zal het besluit daarop te zijner tijd moeten worden aangepast.
De Regeling codetabellen wordt jaarlijks vastgesteld. De wijzigingen als gevolg van dit besluit zijn meegenomen in de Regeling codetabellen school- en studiejaar 2020-2021.
Artikel 21 van het besluit is aangepast en verduidelijkt, in die zin dat «ROA CN» is vervangen door «een door de minister aan te wijzen organisatie». Het ligt in de rede dat het ROA CN uiteindelijk wordt aangewezen als NTA. De taken van de ROA CN zijn al vastgelegd in artikel 20 tot en met 24 van de wet. Over de exacte invulling van deze taken en de benodigde financiële middelen vindt overleg tussen het ministerie en ROA CN plaats. De inspectie houdt op grond van de Wot toezicht op de ROA CN.
De uitvoeringstoets stelt terecht dat de inspectie niet kan toetsten aan kwalificatie-eisen die gesteld worden door de CXC. Dit is een logische consequentie van de keuze om de onderwijs- en de examensystematiek van de CXC in zijn geheel over te nemen. De inspectie houdt toezicht op de scholen. De scholen worden verplicht om de door de CXC afgegeven signalen te overleggen aan de inspectie. Dit kan voor de inspectie aanleiding zijn om te kijken naar de onderwijskwaliteit op grond van de Wot. Een nadere bepaling in dit besluit is hiermee niet nodig.
Naar aanleiding van de uitvoeringstoets is verduidelijkt wanneer de wet wel of niet van toepassing is.
Onder administratieve lasten worden de kosten verstaan om te voldoen aan informatieverplichtingen aan de overheid, voortvloeiend uit wet- en regelgeving. Administratieve lasten komen voort uit het verzamelen, bewerken, registreren, bewaren en ter beschikking stellen van informatie. Dit besluit brengt geen wijziging in de administratieve lasten met zich mee. Er verandert niets ten aanzien van de reeds bestaande onderwijs- en exameninrichting die de scholen in de praktijk al hebben geïmplementeerd.
De regeldruk wordt onderscheiden in regeldrukkosten, werkbaarheid en gepercipieerd nut. Er is geen toename van de regeldruk, omdat wordt aangesloten bij de bestaande praktijk. Het besluit is voorgelegd aan het adviescollege toetsing regeldruk (ATR). De ATR heeft geen noodzaak gezien formeel advies uit te brengen.
De beide scholen zijn scholen in de zin van de wet die voor bekostiging in aanmerking komen. De beide scholen worden nu al bekostigd op grond van de wet. De Saba Comprehensive School heeft al jarenlange ervaring met dit onderwijssysteem en de Gwendoline van Puttenschool is bijna klaar met de implementatie van dit onderwijssysteem. Dit besluit wijzigt in dat opzicht niets aan de huidige situatie. Het geven van Nederlands is geen nieuw vereiste, ook op grond van het tijdelijk besluit moeten de scholen al aandacht besteden aan het vak Nederlands, in zoverre is het geen nieuw vak dat extra kosten mee brengt voor de scholen. Wel is er een duidelijker onderscheid gemaakt binnen het vak Nederlands, dit heeft te maken met de doorstroommogelijkheden naar Bonaire of Europees Nederland. Aan het besluit zijn dan ook geen (nadere) financiële gevolgen verbonden voor de rijksoverheid dan degene die reeds bestaan.
De begrippen die in de wet niet voorkomen of die, zoals bijvoorbeeld in het geval van begrippen als praktijkonderwijs en school, afwijken van de definitie in de wet, zijn in artikel 1 opgenomen.
In de wet worden voorschriften gegeven omtrent de inrichting en examens aan scholen in Caribisch Nederland. De wet biedt echter ook een mogelijkheid om af te wijken van een aantal onderwerpen die in de wet geregeld worden. Artikel 117 van de wet geeft een grondslag om inrichtingen aan te wijzen, waaraan een ander type onderwijs wordt verzorgd dan het onderwijs zoals beschreven in de wet, en daarbij voorschriften te geven over de toepassing van de bij de wet vastgestelde voorschriften over inrichting, examens, rechtspositie, benoembaarheidsvereisten en bekostiging. Met dit besluit wordt die grondslag ingevuld voor de SCS en de GvP.
Uit de aanwijzing volgt dat dit besluit alleen van toepassing is op deze scholen. Voor eventueel op Saba of Sint Eustatius te stichten nieuwe scholen geldt dat ze moeten voldoen aan de voorschriften die in de wet zijn neergelegd voor het voortgezet onderwijs. De aanwijzing van de scholen in dit besluit als inrichting, met een andere vorm van onderwijs, heeft tot gevolg dat de bepalingen uit de wet die betrekking hebben op de onderwijsvormen voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo), hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (havo en mavo), voorbereidend beroepsonderwijs (vbo) en praktijkonderwijs in beginsel niet van toepassing zijn. Omgekeerd betekent dit dat de bepalingen uit de wet die betrekking hebben op het onderwijs als geheel, en dus niet op een specifieke onderwijssoort, in beginsel wel van toepassing zijn op de scholen. In artikel 3, eerste lid, zijn de wettelijk bepalingen opgenoemd die op grond van het bovenstaande uitgangspunt in beginsel niet van toepassing zijn op de scholen. In dit besluit wordt van dit beginsel afgeweken waar dat nodig of wenselijk is. In voorkomende gevallen worden artikelen of artikelleden van overeenkomstige toepassing verklaard op het CXC onderwijs.
Een en ander betekent in samenhang dat de voorschriften gesteld bij of krachtens de wet, die wel van toepassing zijn, voorwaarden voor bekostiging zijn. Die bekostigingsvoorwaarden moeten echter wel met inachtneming van hetgeen in dit besluit wordt bepaald, gelezen worden.
De inspectie houdt toezicht op de naleving van de bekostigingsvoorwaarden. Het gaat daarbij om de voorschriften die in aanvulling op de regels van CXC in dit besluit zijn opgenomen, naast de voorschriften die bij of krachtens de wet van toepassing zijn. Het oordeel over de naleving van de regels van CXC ligt bij CXC zelf.
De vormen van onderwijs die door het bevoegd gezag moeten worden aangeboden zijn in ieder geval CSEC, CVQ 1, CVQ 2 en praktijkonderwijs. De eerste drie worden ingericht conform de eisen van CXC, maar praktijkonderwijs is geen onderwijssoort die door CXC wordt aangeboden. Het praktijkonderwijs sluit zo veel mogelijk aan bij de inhoud van CVQ 1. Zie voor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting op artikel 13. Naast de verplichte onderwijssoorten kan het bevoegd gezag ervoor kiezen om CAPE aan te bieden. De genoemde vormen van CXC onderwijs worden nader beschreven in paragraaf 3 van het algemeen deel van de nota van toelichting.
De scholen zijn verplicht om de regels, die CXC stelt, na te leven. Het gaat daarbij om eisen aan de inrichting van het onderwijs, de examens, het behalen van certificaten en diploma’s en het uitreiken daarvan en aan specifieke competenties van leraren, assessoren en verifiers.
Zoals in het algemeen deel is uiteengezet, is een van de belangrijkste redenen om te kiezen voor het onderwijs dat door CXC wordt aangeboden, gelegen in het feit dat op Saba en Sint Eustatius het Engels de moedertaal is van de meeste leerlingen. Er zijn enkele uitzonderingen op het Engels als instructie- en examentaal, die vergelijkbaar zijn met de uitzonderingen die ook in de wet zijn opgenomen. Het onderwijs over een vreemde taal kan in die taal gegeven worden. Daarnaast kan het bevoegd gezag er in incidentele gevallen voor kiezen om het onderwijs in een andere taal dan het Engels te geven. Dit moet dan wel in een gedragscode worden vastgelegd, en ook aan de inspectie worden gemeld.
Zoals in het algemeen deel uiteen is gezet, heeft het Nederlands een prominente plaats in het onderwijs op Sint Eustatius en Saba, ook al is het niet de moedertaal van de meeste leerlingen. Het spreekt dan ook voor zich dat het basisvak Nederlands deel uit moet maken van alle onderwijsprogramma’s. Dat wordt in het eerste lid bepaald. Daarbij wordt voor CAPE een uitzondering gemaakt: de leerlingen die CAPE volgen, hebben CSEC al hebben afgerond. In hun CSEC programma hebben ze het verplichte basisvak Nederlands dan al afgerond.
In het tweede lid wordt bepaald dat het bevoegd gezag een schoolexamen in het basisvak Nederlands afneemt. Alle leerlingen leggen dat schoolexamen af, maar omdat het vak Nederlands geen deel uit maakt van de onderdelen van een CXC programma, telt de beoordeling van dat schoolexamen niet mee bij afronding de CXC opleiding die de leerling volgt. Een leerling kan dus ook zonder een voldoende voor het basisvak Nederlands een CXC certificaat halen.
De school biedt aan leerlingen die dat wensen het verdiepende vak Nederlands aan (derde lid). Ook het verdiepende vak Nederlands kan worden afgerond met een examen. Welke examens kunnen worden afgelegd wordt bij ministeriële regeling vastgesteld (vierde lid). De leerling die voor het examen voor het verdiepende vak Nederlands een 6,0 of hoger heeft behaald, komt in aanmerking voor een schooldiploma. Voor een nadere toelichting op het schooldiploma wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op artikel 24.
In het vijfde en zesde lid zijn de ERK niveaus van zowel het basisvak als het verdiepende vak Nederlands opgenomen. Deze niveaus worden nader uitgelegd in de bijlage bij dit besluit. Het ERK onderscheidt vijf taalvaardigheden: luisteren, lezen, gesprekken voeren, spreken en schrijven. Hierin worden zes onderscheidende, opklimmende niveaus onderscheiden (A1-A2-B1-B2-C1-C2). Per vaardigheid zijn de algemene omschrijvingen van de beheersingsniveaus uit het ERK opgenomen, in de vorm van descriptoren of «can do-statements»: korte, kernachtige omschrijvingen van wat iemand kan doen in een vreemde taal. Onder iedere vaardigheid zijn toelichtende schalen opgenomen. Deze omvatten een samenhangend cluster van taaltaken, ook wel globale descriptoren genoemd. Per vaardigheid en per niveau wordt een verdere specificatie gegeven in de vorm van tekstkenmerken en kenmerken van de taakuitvoering.
In de bijlage bij dit besluit zijn per vaardigheid de niveaus naast elkaar gezet. Hierbij zijn de niveaus A1, C1 en C2 weggelaten omdat die niveaus noch voor het basisvak Nederlands noch voor het verdiepende vak Nederlands worden geëist.
Het zevende lid borgt dat het onderwijs in het Nederlands zo wordt ingericht dat de genoemde niveaus kunnen worden behaald, als ook dat het bevoegd gezag lingvolgsysteem hanteert.
Zoals in het algemeen deel is beschreven, vormt CCSLC de basis van het onderwijsprogramma in de eerste drie leerjaren, en niet de kerndoelen waarop het onderbouwprogramma op grond van de wet wordt ingericht. Het bevoegd gezag richt het programma zo in dat leerlingen na de eerste drie leerjaren kunnen doorstromen naar CVQ of naar CSEC. Het bevoegd gezag kan de leerlingen toestaan onderdelen van het CVQ of CSEC programma gedurende de eerste drie leerjaren te volgen.
Naast de kennis, competenties en vaardigheden die het CCSLC onderwijs biedt, omvat het onderwijsprogramma nog een aantal onderdelen die uit de wet volgen, omdat die voor alle schoolsoorten van toepassing zijn. Zo maken bijvoorbeeld lichamelijke opvoeding (artikel 11 van de wet) en burgerschapsonderwijs (artikel 42 van de wet) deel uit van het lesprogramma. Daarnaast vormt het basisvak Nederlands een belangrijk onderdeel van het programma.
CCSLC vormt de basis voor de eerste drie leerjaren, maar het bevoegd gezag hoeft geen examen af te nemen. Dat is ook nu niet de praktijk op de scholen. CXC laat die keuze vrij. Het certificaat zou geen civiel effect hebben: het is geen voorwaarde voor doorstroming naar andere onderwijssoorten, evenmin zou het een startkwalificatie geven.
In het algemeen deel zijn de schoolsoorten en de bijbehorende examens en diploma’s toegelicht in paragraaf 3. De regering vindt het belangrijk dat de beroepsgerichte opleiding een buitenschools praktijkgedeelte kent. Omdat de CXC voor de CVQ programma’s geen verplichte stage kent, wordt in artikel 11 vastgelegd dat het bevoegd gezag het CVQ programma zo inricht dat daarvan verplicht 20% op een stageplaats wordt gevolgd.
De artikelen 20 tot en met 24 van de wet worden in het tweede lid van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat ook voor de stages van CVQ leerlingen een leerwerkovereenkomst moet worden gesloten, dat de leerling niet alleen eenzijdige productiearbeid mag verrichten tijdens de stage en dat de leerbedrijven aan kwaliteitsnormen moeten voldoen. De ROA CN krijgt daarbij een vergelijkbare rol als bij de leerwerktrajecten in het vmbo. Daarvoor kan de ROA CN ook subsidie krijgen
Naast de onderwijssoorten die door CXC worden aangeboden, wordt aan de school praktijkonderwijs gegeven. Naast het feit dat de scholen geen school voor praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, van de wet zijn, zijn er twee duidelijke verschillen. Ten eerste wordt de doelgroep afgebakend aan de hand van het CXC onderwijs. In het eerste lid, onderdeel b, wordt daarom bepaald dat het gaat om leerlingen van wie niet verwacht kan worden dat het volgen van CVQ of CSEC tot een certificaat zal leiden. In het tweede lid wordt bepaald dat de inhoud van het praktijkonderwijs zoveel mogelijk aansluit bij CVQ 1 en dat de beoogde functies op de arbeidsmarkt liggen onder het niveau van CVQ 1. Het kader waarbinnen het praktijkonderwijs wordt vormgegeven komt goeddeels overeen met het kader van praktijkonderwijs zoals dat in de wet is geregeld. De relevante bepalingen uit de wet en uit het Inrichtingsbesluit WVO BES zijn daarom van overeenkomstige toepassing verklaard in het derde lid. Dat laatste betekent dat op het praktijkonderwijs ook wordt voldaan aan de voorschriften omtrent onderricht in de praktijk (arbeidstraining of stages) en de urennorm, die daarvoor geldt.
De hoofdregel is dat het bevoegd gezag beslist over de toelating van leerlingen. De keuze tot welke onderwijssoort de leerling wordt toegelaten, wordt afgestemd op de mogelijkheden van de leerlingen. Daarvoor ontwikkelt het bevoegd gezag criteria die ook in de schoolgids worden opgenomen, zodat die criteria helder, transparant en kenbaar zijn voor iedereen. Ook voor de bevordering van leerlingen naar hogere leerjaren worden criteria opgesteld.
Een van de kenmerken van het CXC onderwijs is dat de programma’s van de verschillende onderwijssoorten gedeeltelijk kunnen overlappen. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld al met vakken van CSEC beginnen, terwijl ze nog niet het volledige programma voor de eerste drie leerjaren hebben doorlopen.
In artikel 32 van de wet is bepaald dat het praktijkonderwijs alleen voor de doelgroep toegankelijk is. Die doelgroep wordt voor de SCS en de GvP gevormd door leerlingen van wie niet verwacht kan worden dat zij een startkwalificatie op het niveau CSEC of CVQ 2 kunnen halen, en voor wie bovendien een orthopedagogische en orthodidactische benadering is geboden. Artikel 32, tweede en derde lid, van de wet zijn van overeenkomstige toepassing, hetgeen inhoudt dat het bevoegd gezag beslist over de toelating tot het praktijkonderwijs en dat voor de leerling die praktijkonderwijs gaat volgen een handelingsplan wordt opgesteld.
In het eerste lid van dit artikel wordt de mogelijkheid geboden om een leerling ontheffing te verlenen voor onderdelen van het onderwijsprogramma. Die mogelijkheid bestaat ook op grond van artikel 36 van de wet ook voor de onderwijssoorten mavo, havo en vwo.
Het tweede lid van artikel 9 bevat een beperking van de ontheffingsmogelijkheid voor lichamelijke opvoeding: dat kan alleen vanwege de lichamelijke gesteldheid van de leerling.
De tekst van deze artikelen komt overeen met de artikelen 12 tot en met 14 uit het Inrichtingsbesluit WVO BES. Om twijfel over de toepassing van die artikelen uit het Inrichtingsbesluit WVO BES te voorkomen, is de tekst daarvan in het onderhavige besluit opgenomen. De daarin opgenomen regeling met betrekking tot vakanties is hier echter niet opgenomen, omdat die regeling gebaseerd is op artikel 12b van de wet, een bepaling die rechtstreeks op de scholen van toepassing is.
In het examenreglement legt het bevoegd gezag de regels omtrent het examen vast. Het bevoegd gezag draagt er daarbij zorg voor dat in ieder geval de regels die CXC stelt, nageleefd worden. Daarnaast kan het bevoegd gezag eigen regels stellen, zolang die niet in strijd zijn met hetgeen CXC voorschrijft.
Het examenreglement wordt voorafgaand aan het examenjaar beschikbaar gesteld aan alle examenkandidaten. Dat kan door het toezenden, maar bijvoorbeeld ook door het op de website van de school te plaatsen.
Het onderwijsprogramma maakt deel uit van het schoolplan van de school, opgenomen in artikel 50 van de wet. Ook wordt het onderwijsprogramma opgenomen in de schoolgids, op grond van artikel 51 van de wet. Beide artikelen zijn op de scholen van toepassing.
Voor een toelichting op het examen en het behalen van het CSEC certificaat wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.
Voor CVQ geldt dat er geen examens worden afgenomen, maar assessments. Degene – in de regel de leraar – die het assessment afneemt heet de assessor, en een internal verifier voert een tweede correctie uit.
De verschillende assessments vormen een portfolio. Zoals in het algemeen deel is beschreven, hebben external verifiers een rol bij de beoordeling van het portfolio. Die external verifiers worden volgens de regels van CXC door een NTA geworven, getraind en gecertificeerd. De minister is voornemens de ROA CN aan te wijzen als organisatie die zal zorgdragen voor de inzet van external verifiers op Saba en Sint Eustatius. Zie voor een nadere toelichting paragraaf van het algemeen deel van de toelichting.
Het certificaat voor de opleidingen CVQ 1 en 2, voor zover het leerlingen in het initieel onderwijs betreft, wordt door de CXC verstrekt. In het vierde lid is bepaald dat de directeur het behaalde CVQ certificaat uitreikt aan de leerling die aan alle eisen heeft voldaan.
Voor een toelichting op het examen en het behalen van het CAPE diploma wordt verwezen naar het algemene deel van de toelichting.
Op het praktijkonderwijs aan de scholen is artikel 73 van de wet van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat het bevoegd gezag kan beslissen dat een leerling, in plaats van een getuigschrift, een schooldiploma ontvangt na het afronden van het praktijkonderwijs. Een leerling die het onderwijs verlaat zonder dat hij of zij voor een getuigschrift of schooldiploma in aanmerking komt, ontvangt een verklaring op grond van artikel 76 van de wet.
In artikel 24 is bepaald dat de leerling die een diploma CAPE of een CSEC of CVQ 2 certificaat heeft behaald, en bovendien het examen in het verdiepende vak Nederlands met een cijfer van tenminste 6,0 heeft afgesloten een schooldiploma ontvangt.
In het algemeen deel is uiteengezet dat de leerling die een schooldiploma ontvangt rechtstreeks toelaatbaar is tot vervolgonderwijs op Bonaire of in Europees Nederland. Daartoe worden de Regeling aanwijzing diploma’s BES en de Regeling aanmelding en toelating hoger onderwijs aangepast. Artikel 24 legt daarvoor de basis.
In die regelingen is opgenomen dat het schooldiploma dat op grond van onderdeel a wordt behaald toelating zal bieden tot vervolgonderwijs waarvoor in het algemeen een vwo-diploma of vergelijkbaar niveau vereist is. In de onderdelen b en c wordt voor de leerlingen met een certificaat CSEC onderscheid gemaakt naar de hoogte van de behaalde cijfers. De leerling die voor de vijf CSEC vakken de grades I, II of III behaalt, ontvangt een schooldiploma dat toelating zal bieden tot vervolgonderwijs waar in principe een havo-diploma voor vereist is. Een certificaat CSEC waarbij de leerling ook lagere dan de grades I, II of III heeft behaald, zal leiden tot een schooldiploma dat toelating geeft tot vervolgonderwijs waarvoor ten minste een diploma voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs in de theoretische leerweg (vmbo-t) vereist is. Onderdeel d geeft de basis voor een schooldiploma met een CVQ 2 certificaat dat toelating zal geven tot vervolgonderwijs waarvoor een mbo-2-diploma of een vergelijkbaar diploma is vereist. De modellen van de schooldiploma’s worden bij ministeriële regeling vastgesteld (lid 2).
De SCS en de GvP zijn scholen in de zin van artikel 1 onder a van de Leerplichtwet BES (LPW BES). Leerlingen die staan ingeschreven op de SCS of GvP, voldoen aan de LPW BES.
De LPW BES bepaalt wanneer de leerplicht en kwalificatieplicht eindigt. De leerplicht eindigt wanneer een leerling de leeftijd van 16 jaar heeft bereikt en de kwalificatieplicht eindigt wanneer de leerling de leeftijd van 18 jaar heeft bereikt of een startkwalificatie heeft behaald. De LPW BES gaat daarbij uit van diploma’s behaald met het onderwijs op grond van de wet en de WEB BES of van een, bij of krachtens algemene maatregel van bestuur, aangewezen diploma van een inrichting voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 117 van de wet. In artikel 25 worden daarom het certificaat CSEC, het certificaat CVQ 2 en het diploma CAPE aangewezen als diploma in de zin van de LPW BES aan. Met het succesvol afronden van het CSEC, CVQ 2 en CAPE onderwijs wordt daarmee een startkwalificatie behaald.
De bekostiging van de beide scholen berust op artikel 209 van de wet. De bekostiging wordt nog steeds overeenkomstig deze overgangsbepaling van de wet verstrekt. De wet voorziet er echter niet in dat nieuwe CVQ opleidingen aan die scholen voor bekostiging in aanmerking kunnen worden gebracht. Daarom wordt in artikel 26 die procedure beschreven. Dit artikel is gebaseerd op artikel 121 en verder van de wet. Deze artikelen regelen het toevoegen van een profiel aan een school voor vbo en het voor bekostiging in aanmerking brengen daarvan. Artikel 26 is mede gestoeld op artikel 2.1.1 van de WEB BES, omdat arbeidsmarktrelevantie een belangrijke factor is nu leerlingen met een CVQ 2 certificaat een startkwalificatie behalen en een van de doelen is om hen goed voor te bereiden op een goede start op de arbeidsmarkt. Wanneer het bevoegd gezag een nieuwe CVQ opleiding wil starten en daarvoor bekostiging aanvraagt, dan dient het een aanvraag in bij de minister. Daarbij worden de regionale beroepsstandaarden, met een uiteenzetting van de opbouw en inhoud van de opleiding bijgevoegd. Voordat de minister een besluit neemt over de bekostiging van de nieuwe opleiding, vraagt hij advies aan de ROA CN, die adviseert over de doelmatigheid en de arbeidsmarktrelevantie van de opleiding.
Het zesde tot en met het achtste lid regelen wanneer de bekostiging kan worden beëindigd en welke procedure daartoe kan worden gevolgd. Deze bepalingen zijn gebaseerd op artikel 6.2.1 en 6.2.3 van de WEB BES. De bekostiging voor de leerlingen van een CVQ opleiding wordt beëindigd als er drie jaar geen leerlingen voor die opleiding zijn ingeschreven. Daarnaast kan de minister de bekostiging beëindigen als hij van oordeel is dat de kwaliteit onvoldoende is. Die beslissing kan de minister baseren op constateringen door de inspectie. Voordat wordt overgegaan tot de beëindiging van de bekostiging van een CVQ opleiding vanwege onvoldoende kwaliteit, zal het bevoegd gezag altijd eerst een waarschuwing ontvangen en de mogelijkheid krijgen om de benodigde verbeteringen door te voeren. Waar het gaat om onvoldoende kwaliteit, kan het bijvoorbeeld gaan om het aanbieden van onvoldoende buitenschools praktijkonderwijs, zoals bedoeld in artikel 11, of het aanbieden van een onvoldoende evenwichtig onderwijsprogramma.
De gedetailleerde eisen die de wet stelt bij de benoeming van leraren zijn niet van toepassing op de SCS en de GvP. In plaats daarvan bevat dit besluit een opdracht aan het bevoegd gezag om zowel kwantitatief als kwalitatief te zorgen voor een lerarenbestand dat in staat is om leerlingen op te leiden tot de examens die horen bij de opleidingen die de school verzorgt. Daarbij houdt het bevoegd gezag wel rekening met de eisen die CXC stelt aan de benoeming van leraren.
In kwantitatieve zin bevat dit besluit geen concrete normen, maar bevat het de opdracht voor het bevoegd gezag om te zorgen voor voldoende leraren. Voor wat betreft de kwaliteit van de leraren geldt dat iedereen die benoembaar is op grond van de wet en de onderliggende regelgeving, ook voor de SCS en de GvP benoembaar is. Daarnaast kan het bevoegd gezag op basis van een eigen waardering van een getuigschrift een persoon tot leraar benoemen. Uiteraard gelden wel ook de procedurele eisen als een verklaring omtrent het gedrag en niet uitgesloten zijn van het geven van onderwijs, de benoembaarheidsvereisten uit de wet. De vrijheid die het bevoegd gezag hiermee krijgt, heeft wel als consequentie dat het bevoegd gezag zich voor zijn keuzes moet verantwoorden. Daarom eist het derde lid dat het bevoegd gezag van elke leraar vastlegt over welke opleiding en ervaring hij beschikt. Als de inspectie daarom verzoekt, moet het bevoegd gezag het overzicht ook aan de inspectie overleggen.
In het eerste en tweede lid is geregeld dat aan het hoofd van de school een directeur staat, en dat het overige personeel het onderwijs of de directeur ondersteunt. Ook voor de directeur en het overige personeel geldt dat zij in het bezit moeten zijn van een verklaring omtrent het gedrag en niet krachtens rechterlijke uitspraak uitgesloten mogen zijn van een functie als personeelslid van een onderwijsinstelling. Daarnaast geldt het vereiste dat het bevoegd gezag een overzicht bijhoudt van de opleiding en ervaring van de directeur en het overige personeel, en dat dat overzicht ook door de inspectie opgevraagd kan worden.
Met de inwerkingtreding van het nieuwe besluit, vervalt het Tijdelijk besluit en het Besluit tot wijziging van het Tijdelijk besluit waarin nog overgangsrecht was opgenomen. Het Tijdelijk besluit en ook het overgangsrecht zijn met de inwerkingtreding van dit besluit overbodig geworden.
Zoals in het algemeen deel is uiteengezet, zijn in de Tweede Onderwijsagenda Caribisch Nederland 2017–2020; Samen werken aan de volgende stap afspraken gemaakt over de onderwijsontwikkelingen in de periode 2017–2020. Eén van die afspraken is dat op de GvP en op de SCS de onderwijsinrichting en de examens van de CXC in 2020 volledig ingevoerd zijn, zowel voor het algemeen vormend onderwijs als voor het beroepsgerichte onderwijs. Conform die afspraak hecht de regering eraan om dit besluit met terugwerkende kracht op 1 augustus 2020 in werking te laten treden. De scholen hebben het onderwijs immers in de praktijk geïmplementeerd. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als het gaat om het verzorgen van het basisvak Nederlands en het verdiepende vak Nederlands, alsmede om inrichten van het onderwijs en een leerlingvolgsysteem (artikel 7, eerste, tweede, derde, vijfde, zesde en zevende lid). De scholen krijgen voor invoering daarvan het komend schooljaar de tijd. Deze bepalingen treden in werking met ingang van 1 augustus 2021. Wel wordt het leerlingen, die menen al een goede kennis hebben van de Nederlandse taal, mogelijk gemaakt om het komend schooljaar een schoolexamen in het verdiepende vak Nederlands af te leggen, zodat zij komend jaar een schooldiploma kunnen behalen. De grondslag voor de ministeriële regeling waarin de examens worden geregeld treedt daarom ook in werking (vierde lid).
Gezien de inwerkingtredingsdatum en de terugwerkende kracht, treedt dit besluit eerder in werking dan de Wet voortgezet onderwijs 2020, alsmede de Wet van 28 oktober 2020, houdende wijziging van onder meer de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet voortgezet onderwijs BES in verband met vereenvoudiging van de grondslagen van de bekostiging voor personeels- en exploitatiekosten van de scholen voor voortgezet onderwijs (vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen) (Stb., 437). In het besluit wordt daarom nog geen rekening gehouden met deze wetten. Wanneer de Wet voortgezet onderwijs 2020 in werking treedt, zal dit besluit worden aangepast aan die wet en de daarin voorgestelde grondslag om bij algemene maatregel van bestuur regels te stellen voor ander voortgezet onderwijs in artikel 2.86. Dit geldt eveneens voor het wet vereenvoudiging grondslagen bekostiging vo-scholen en de daarin opgenomen, en op die wet gebaseerde, nieuwe bekostigingsregels.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-166.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.