Besluit van 18 september 2020, houdende wijziging van het Besluit basisregistratie ondergrond met betrekking tot het aanwijzen van registratieobjecten (derde tranche)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 juni 2020, nr. 2020-000355029, CZW;

Gelet op artikel 9, eerste lid, en artikel 23, eerste lid, onderdeel a, van de Wet basisregistratie ondergrond;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 8 juli 2020, nr. W04.20.0201/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 16 september 2020, nr. 2020-0000511366, CZW;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit basisregistratie ondergrond wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 2.1.3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.1.3a

Met betrekking tot het registratieobject booronderzoek binnen de categorie verkenningen wordt als brondocument aangewezen een document over een bodemkundige boormonsteranalyse dat bij een veld- en laboratoriumonderzoek is opgemaakt over de waarnemingen inzake het grondmonster dat is genomen tijdens de bodemkundige boring.

B

Na artikel 2.1.6 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.1.7

Met betrekking tot het registratieobject wandonderzoek binnen de categorie verkenningen wordt als brondocument aangewezen een document over een bodemkundige wandmonsteranalyse dat bij een veld- of laboratoriumonderzoek is opgemaakt over de waarnemingen inzake het wandmonster dat genomen is tijdens het bodemkundig wandonderzoek.

Artikel 2.1.8

Met betrekking tot het registratieobject booronderzoek binnen de categorie verkenningen wordt als brondocument aangewezen een document over een geologische boormonsterbeschrijving met de resultaten van een onderzoek naar de geologische of geohydrologische opbouw op een locatie door middel van een boorgat waaruit grondmonsters zijn verkregen en aan de hand waarvan de structuur in verschillende lagen is beschreven.

C

Voor artikel 2.3.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3.0

Als brondocument met betrekking tot de in deze paragraaf genoemde registratieobjecten wordt uitsluitend aangewezen een document met de resultaten van een onderzoek in het kader van grondwatermonitoring dat door of in opdracht van een bestuursorgaan is uitgevoerd, gewijzigd of wordt gebruikt:

  • a. met de bedoeling om dat voor ten minste één jaar te doen,

  • b. voor het genereren van gegevens die worden verstrekt in het kader van een aanvraag van een vergunning als bedoeld in de artikelen 6.4, eerste lid, en 6.5, onderdeel b, van de Waterwet of bij een melding als bedoeld in artikel 6.11, eerste lid, van het Waterbesluit, of

  • c. voor het verkrijgen van representatief inzicht in de geohydrologische situatie ter plaatse indien de ruimtelijk spreiding van de overige grondwatermonitoringputten in de nabijheid niet afdoende is om dat inzicht te krijgen.

D

Artikel 2.3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef vervalt «die door of in opdracht van een bestuursorgaan is gerealiseerd, gewijzigd of wordt gebruikt».

2. In het slot van de aanhef wordt de dubbele punt vervangen door een punt.

3. De onderdelen a, b en c vervallen.

E

Na artikel 2.3.1 worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 2.3.2

Met betrekking tot het registratieobject grondwatermonitoringnet binnen de categorie constructies wordt als brondocument aangewezen een document houdende de aanwijzing van een samenhangende verzameling locaties, waar periodiek onderzoek aan het grondwater wordt gedaan om de toestand van het grondwater in het desbetreffende gebied te kunnen bepalen en om de eventuele veranderingen daarin te kunnen volgen.

Artikel 2.3.3

Met betrekking tot het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek binnen de categorie constructies wordt als brondocument aangewezen een document met de definitieve meetwaarden, voorzien van een beoordelingsresultaat, van een op grondwatersamenstelling gericht onderzoek dat is gedaan aan een grondwatermonster, genomen in een monitoringbuis in een grondwatermonitoringput.

Artikel 2.3.4

Met betrekking tot het registratieobject grondwaterstandonderzoek binnen de categorie constructies wordt als brondocument aangewezen een document met periodieke waterstandsmetingen, voorzien van een beoordelingsresultaat, die in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput gemeten zijn, voor een of meer monitoringdoelen. De waterstand representeert de grondwaterstand of stijghoogte ter plekke van het filter van die monitoringbuis.

F

Artikel 3.1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervallen de onderdelen b en d, onder verlettering van onderdeel c tot b.

2. Na onderdeel b (nieuw) wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. voor zover van toepassing, gegevens over het apparaat dat is gebruikt bij het verzamelen van de voorgeschreven gegevens.

3. In het tweede lid vervalt «onderdelen a, c en d,».

G

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c komt te luiden:

c. voor zover van toepassing, gegevens over het apparaat dat is gebruikt bij het verzamelen van de voorgeschreven gegevens.

2. In het tweede lid vervalt «onderdelen a en b,».

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 18 september 2020

Willem-Alexander

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren

Uitgegeven de vijfde oktober 2020

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

De Wet basisregistratie ondergrond (hierna: Wet Bro) is op 1 januari 2018 in werking getreden. Deze wet regelt de basisregistratie ondergrond (hierna: BRO). In deze basisregistratie worden gegevens opgenomen over de geologische en bodemkundige opbouw van de ondergrond die voortvloeien uit verkenningen, over ondergrondse constructies, over gebruiksrechten en over authentieke modellen in relatie tot de ondergrond van Nederland met inbegrip van het continentaal plat.1 De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (hierna: de minister van BZK) is verantwoordelijk voor de inrichting en het beheer en ziet toe op het gebruik van de BRO. De Nederlandse Organisatie voor toegepast- natuurwetenschappelijk onderzoek (hierna: TNO) verricht in opdracht en onder verantwoordelijkheid van de minister van BZK de feitelijke werkzaamheden met betrekking tot de inrichting en het beheer van de BRO.2

De Wet Bro bepaalt dat gegevens in de BRO worden opgenomen door de verplichte levering van zogenoemde brondocumenten door bestuursorganen aan de minister van BZK. De brondocumenten worden volgens de Wet Bro aangewezen bij algemene maatregel van bestuur. Het Besluit basisregistratie ondergrond (hierna: Besluit Bro) voorziet in de aanwijzing van deze brondocumenten en regelt daarmee de feitelijke gegevensinhoud van de BRO. De aanwijzing van brondocumenten vindt plaats in verschillende tranches. Per 1 januari 2018 is de eerste tranche van de BRO in werking getreden voor drie registratieobjecten (Stb. 2017, 504). Per 1 januari 2020 is de tweede tranche van de BRO ingevoerd, voor acht registratieobjecten (Stb. 2019, 292).

Om het aanleverproces te faciliteren is in samenwerking met bestuursorganen, die in dit verband ook wel bronhouders worden genoemd, een zogeheten bronhouderportaal ontwikkeld. De in het bronhouderportaal ontvangen gegevens worden vervolgens verwerkt in een digitale registratie, de Landelijke Voorziening BRO (hierna: LV BRO).

De BRO en bodemregelgeving

Het stelsel van basisregistraties is in het afgelopen decennium ontwikkeld als een basisinformatievoorziening voor de hele overheid. Basisregistraties bevatten gegevens die op kwaliteit zijn gecontroleerd en zonder nader onderzoek door overheden kunnen worden gebruikt. Het gebruik van basisregistraties is voor overheden verplicht gesteld. Het stelsel is een generieke voorziening binnen de informatiehuishouding van de overheid, die niet gebonden is aan een bepaalde wet of een bepaald beleidsveld.

Dit geldt ook voor de basisregistratie ondergrond. De BRO wordt geïmplementeerd ten behoeve van alle maatschappelijke vraagstukken en opgaven die in bodem en ondergrond spelen. De BRO is daarmee een belangrijk instrument in relatie tot de Omgevingswet en het daarbij behorende Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO). Omdat het stelsel van basisregistraties meer omvat dan alleen de fysieke leefomgeving, is opname van dit stelsel in de Omgevingswet en daarmee van de Wet basisregistratie ondergrond in de Omgevingswet niet aan de orde.

In algemene zin is de BRO van belang én bruikbaar voor het werken onder de Omgevingswet, omdat de BRO veel betrouwbare informatie kan verschaffen over de ondergrond. Die kan (en zal vaak) relevant zijn voor de inrichting en ontwikkeling van de fysieke leefomgeving. In de huidige opzet bevat de BRO informatie over de opbouw (samenstelling en gelaagdheid) van bodem en ondergrond op basis van boringen en karteringen en daarop gebaseerde modellen van bodem en ondergrond, grondwatergegevens en gegevens over mijnbouwlocaties. Hoewel de BRO niet specifiek voor Omgevingswettoepassingen is ingericht, is de informatie in de BRO zodanig generiek dat deze ook voor de inrichting van de leefomgeving kan worden gebruikt. Ook in het kader van het versterken van de informatiepositie van burgers en bedrijven is het de wens een zo integraal mogelijk beeld te geven van de fysieke leefomgeving. Het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) wordt dan ook gekoppeld aan het stelsel van basisregistraties, waardoor gebruikers in het DSO gegevens uit de BRO kunnen oproepen indien van toepassing.

De huidige BRO, zoals die tot en met 2022 wordt vormgegeven, omvat nog geen gegevens over bodemkwaliteit. De Tweede Kamer heeft bij motie uitgesproken dat dit wel gewenst is (motie Ronnes-van Gerwen, Kamerstukken II 2018/19, 34 864, nr. 19). De minister voor Milieu en Wonen heeft in januari 2020 in een brief aan de Tweede Kamer laten weten dat de gevraagde toevoeging mogelijk is (Kamerstukken II 2019/20, 33 136, nr. 23), maar dat nader onderzoek nodig is naar de scope en de financiering van deze uitbreiding. Dit onderzoek zal naar verwachting na de zomer van 2020 zijn afgerond.

De Omgevingswet en de daaraan verbonden wet- en regelgeving in het Aanvullingsspoor Bodem (de Aanvullingswet Bodem, het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit, die onder meer toezien op het sturen van grond- en baggerstromen) geven samen met de registratie van bodemkwaliteitsgegevens in belangrijke mate richting aan de verdere ontwikkeling van de BRO.

2. Inhoud van dit besluit

Dit besluit regelt de derde tranche door het aanwijzen van zes nieuwe registratieobjecten die bestuursorganen in de vorm van brondocumenten aan de BRO moeten aanleveren. Het betreft de volgende objecten:

Registratieobject

Registratiedomein

Categorie

Booronderzoek – bodemkundige boormonsteranalyse

Bodem- en grondonderzoek

Verkenning

Booronderzoek – geologische boormonsterbeschrijving

Bodem- en grondonderzoek

Verkenning

Wandonderzoek – bodemkundige wandmonsteranalyse

Bodem- en grondonderzoek

Verkenning

Grondwatermonitoringnet

Grondwater

Constructie

Grondwatersamenstellingsonderzoek

Grondwater

Constructie

Grondwaterstandsonderzoek

Grondwater

Constructie

De inhoud van deze tranche is tot stand gekomen op basis van advies van de Programmastuurgroep BRO, die bestaat uit een representatieve vertegenwoordiging van partijen uit het werkveld en op bestuurlijk niveau de minister van BZK adviseert over de realisatie van de BRO.

Daarnaast zijn in dit besluit regels omtrent aanvullend te registreren gegevens aangepast naar aanleiding van een actualisering en het aanwijzen van voorgenoemde zes nieuwe registratieobjecten.

2.1 Inhoudelijke toelichting op de registratieobjecten in de categorie verkenningen
2.1.1 Het registratieobject booronderzoek

Booronderzoek is één van de drie registratieobjecten in het domein bodem- en grondonderzoek in de BRO.3 Veelal wordt dit type onderzoek uitgevoerd omdat men de opbouw en de eigenschappen van de ondergrond moet kennen voor het realiseren van projecten in de grond-, weg- en waterbouw, de utiliteitsbouw, het onderhoud van bestaande infrastructuur of om de geschiktheid van de ondergrond voor land- of natuurbouw te beoordelen.

Booronderzoek kan worden uitgevoerd vanuit vele invalshoeken. De invalshoek die voor een bepaald onderzoek geldt, is bepalend voor de samenstelling van de gegevens van dat onderzoek. Omdat de vakgebieden specifieke invalshoeken hebben, is binnen de BRO ook een onderverdeling van het booronderzoek per vakgebied gemaakt, te weten: bodemkunde, geotechniek, cultuurtechniek en geologie.

Deze vakgebieden worden in relatie tot het booronderzoek als afzonderlijke te registreren documenten in de verschillende tranches van het Besluit Bro aangewezen. De spreiding over de verschillende tranches volgt uit de afstemming met het werkveld. In de tweede tranche zijn de geotechnische boormonsterbeschrijving en de geotechnische boormonsteranalyse ingevoerd. In dit besluit zijn binnen het registratieobject booronderzoek twee additionele deelonderzoeken aangewezen, die in de paragrafen hieronder besproken worden.

2.1.1a Booronderzoek – bodemkundige boormonsteranalyse

De bodemkundige boormonsterbeschrijving betreft de zintuigelijke beoordeling (kijken, voelen, ruiken) van een boormonster op een onderzoekslocatie. Als er behoefte is aan verdergaand onderzoek, worden monsters doorgestuurd naar een laboratorium om een analyse uit te voeren. De informatie van het geheel aan analyseresultaten van een boring resulteert in een boormonsteranalyse. Als de boormonsteranalyse vanuit een bodemkundig perspectief wordt gedaan, wordt deze aangeduid als bodemkundige boormonsteranalyse.

Er worden in de regel verschillende typen analyses (de zogeheten «bepalingen») op één boormonster uitgevoerd. Per jaar worden circa 1.000 bepalingen gedaan.

2.1.1b Booronderzoek – geologische boormonsterbeschrijving

Geologisch booronderzoek is een vakgebied met een breed scala aan onderzoeksdoelen, te weten:

  • 1. Vervaardigen van 1D-modellen: een schematische weergave van de werkelijkheid op dat punt in de diepte. Per jaar worden voor dit doel circa 8.000 tot 15.000 booronderzoeken uitgevoerd;

  • 2. Vervaardigen van regionale en lokale (hydro)geologische modellen: deze booronderzoeken worden uitgevoerd om meer gegevens te krijgen over de ondergrond in een speciaal gebied. Het betreft 1.000 tot 3.000 booronderzoeken per jaar;

  • 3. Vervaardigen en onderhouden van BRO-modellen (Digitaal Geologisch Model, Hydrogeologisch Model (REGIS II) en GeoTOP): dit betreft de booronderzoeken die tot doel hebben om gedetailleerde en specifieke informatie te verkrijgen van opbouw van de ondergrond om vervolgens te gebruiken binnen de geologische modellering. Het betreft jaarlijks 10 tot 30 booronderzoeken;

  • 4. Wetenschappelijk onderzoek: ook hier betreft het jaarlijks 10 tot 30 booronderzoeken.

Vanuit deze verschillende onderzoeksdoelen zullen verschillende aspecten van belang zijn om te onderzoeken. Met deze aspecten dient bij de standaardisatie van het registratieobject geologisch boormonsteronderzoek rekening te worden gehouden.

Binnen deze tranche zijn de booronderzoeken in beeld waarbij de monsterbeschrijvingen zeer gedetailleerd en specifiek worden uitgevoerd volgens de beschrijfprocedure «Standaard Boorbeschrijfmethode 6 versie 2020».

2.1.2 Wandonderzoek – bodemkundige wandmonsteranalyse

Wandonderzoek is naast booronderzoek een manier om informatie te krijgen over de opbouw van de ondergrond. Net als bij het booronderzoek, kan bij wandonderzoek een onderscheid gemaakt worden tussen de wandbeschrijving en de wandmonsteranalyse. De wandbeschrijving is in de tweede tranche aangewezen, de bodemkundige wandmonsteranalyse is in deze tranche als registratieobject aangewezen.

Analyses worden uitgevoerd wanneer de behoefte binnen het onderzoek verder reikt dan een zintuigelijke beoordeling. De aan de wand genomen monsters worden in dat geval doorgestuurd naar een laboratorium om een of meerdere analyses uit te voeren. Dit totale labonderzoek resulteert in een bodemkundige wandmonsteranalyse. Het is mogelijk dat de nadere analyse in het lab gegevens oplevert die afwijken van de wandbeschrijving. Vandaar dat de gegevens uit beide deelonderzoeken worden geregistreerd.

2.2 Inhoudelijke toelichting op de registratieobjecten in de categorie constructies

In de categorie constructies zijn in deze tranche registratieobjecten aangewezen die alle het domein grondwatermonitoring betreffen. Grondwater is uit zijn aard onlosmakelijk verbonden met de ondergrond. Een belangrijk deel van ons land ligt onder de zeewaterspiegel, hetgeen hoogwaardig integraal waterbeheer van bovengrond en ondergrond vereist. Gegevens over grondwater zijn dan ook essentieel voor landbouw, natuurbeheer, en beheer van infrastructuur. De maatschappelijke opgave voor klimaatadaptatie vereist eveneens een kwalitatief hoogwaardige gegevensverzameling over grondwater. Het gaat bij grondwater zowel om gegevens in kwantitatieve zin (bijvoorbeeld: de beschikbaarheid van grondwater voor de drinkwaterwinning, of de grondwaterstand in relatie tot uitdroging van veengebieden) als in kwalitatieve zin (bijvoorbeeld: vervuiling van grondwater door verontreiniging). Doordat in deze tranche drie registratieobjecten aan de BRO zijn toegevoegd, wordt een integraal inzicht in de relevante grondwatergegevens gerealiseerd.

In de eerste tranche is de grondwatermonitoringput (in de uitvoeringspraktijk meestal aangeduid als GMW) aangewezen als registratieobject in de BRO. De grondwatermonitoringput is als het ware het ankerpunt voor alle grondwatermonitoringactiviteiten. Daar zijn in deze tranche de volgende drie registratieobjecten aan toegevoegd, te weten: grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandsonderzoek.

In een grondwatermonitoringput bevinden zich meerdere monitoringbuizen, ook wel peilbuizen genoemd. In die buizen worden naar behoefte, ad hoc of periodiek, watermonsters genomen. De desbetreffende monsters worden ingewonnen om de kwaliteit van het grondwater te onderzoeken (grondwatersamenstellingsonderzoek) of de kwantiteit van het grondwater (grondwaterstandsonderzoek). Als in een aantal grondwatermonitoringputten hetzelfde type monsters wordt ingewonnen, met het oog op de integrale monitoring van een gebied, wordt dat een grondwatermonitoringnet genoemd. Van elk onderzoek (monstername) ligt vast aan welke grondwatermonitoringput dat is gekoppeld, en – indien van toepassing – via de put ook in welk grondwatermonitoringnet het onderzoek heeft plaatsgevonden.

De afzonderlijke nieuwe registratieobjecten worden nader toegelicht in de volgende subparagrafen.

2.2.1 Grondwatermonitoringnet

Een grondwatermonitoringnet (in de uitvoeringspraktijk meestal aangeduid als GMN) is een verzameling locaties waar periodiek onderzoek aan het grondwater op één of meerdere diepte(s) wordt gedaan om de toestand van het grondwater in het gebied vanuit één perspectief te bepalen, om de eventuele veranderingen daarin te kunnen volgen. Een grondwatermonitoringnet valt onder de verantwoordelijkheid van één bronhouder.

Grondwatermonitoringnetten zijn de centrale eenheid om het grondwater te kunnen volgen en beheren. In bestaande informatiesystemen voor grondwatergegevens wordt het grondwatermonitoringnet echter niet expliciet onderkend als object. De samenhang en context van grondwateronderzoeksgegevens (het resultaat van de uitgevoerde grondwaterstand en -kwaliteitsmetingen) wordt daardoor niet of slechts impliciet geregistreerd, en dan alleen op lokale of regionale basis. Dit beperkt de hergebruikswaarde van de ingewonnen onderzoeksgegevens.

Het registratieobject grondwatermonitoringnet faciliteert de groepering van samenhangende onderzoeksgegevens, die met een bepaald doel zijn uitgevoerd, tot één gegevensset. De (her)gebruikswaarde van deze gegevenssets die daarmee ontstaan, overtreft die van de afzonderlijke onderzoeksgegevens. Bestuursorganen en andere gebruikers kunnen hiermee geohydrologische vraagstukken beter en efficiënter oplossen. Hierbij geldt dat een grondwateronderzoek voor meer dan één doel kan worden uitgevoerd. Een onderzoek kan voor meerdere grondwatermonitoringnetten tegelijk zijn uitgevoerd, en dus deel uitmaken van meerdere gegevenssets. Daarom wordt in het registratieobject grondwatermonitoringnet altijd vastgelegd voor welk het doel en binnen wettelijk kader er wordt gemeten. Opgemerkt wordt dat een onderzoek van een bepaalde bronhouder kan zijn uitgevoerd in een grondwatermonitoringput van een andere bronhouder. Dergelijke situaties zullen in de BRO worden geregistreerd omdat de verantwoordelijkheid voor de gegevens in de BRO dan bij verschillende partijen ligt.

Voorts kan nog worden vermeld dat een grondwatermonitoringnet naar zijn aard een object is met een levensloop: tijdens zijn bestaan kunnen veranderingen optreden die geregistreerd moeten worden in de BRO. Dit registratieproces duurt dus zo lang als het grondwatermonitoringnet bestaat. Dit is afwijkend van registratieobjecten als booronderzoek die éénmalig worden ingewonnen en daarna niet meer wijzigen.

In het geval van de monitoringnetten voor de Kaderrichtlijn Water4 worden grondwaterstand- en/of grondwaterkwaliteitsgegevens uit de desbetreffende meetpunten in samenhang beoordeeld (door provincies, in samenwerking met andere betrokkenen). Vervolgens wordt, in een nadere analyse, de grondwatertoestand op basis van de aldus verkregen gegevenssets en andere informatie en kennis beschreven en gerapporteerd aan de Europese Commissie.

2.2.2 Grondwatersamenstellingsonderzoek

Het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek (in de uitvoeringspraktijk meestal aangeduid als GAR) betreft het onderzoek naar de kwaliteit van het grondwater.

Een grondwatersamenstellingsonderzoek is een monitoringsactiviteit, gericht op het onderzoeken van de samenstelling/kwaliteit van een grondwatermonster uit een bepaald punt in de ondergrond, uitgevoerd door of in opdracht van een bronhouder en voortkomend uit een of meerdere monitoringsdoelen. Het punt waarin wordt gemeten is onderdeel van een of meerdere grondwatermonitoringnetten. Een deel van het onderzoek wordt op de onderzoekslocatie verricht en het overige deel in één of meerdere laboratoria.

Bij een grondwatermonitoringput of een natuurlijke bron wordt in opdracht van een bestuursorgaan (bronhouder) water afgenomen door het water op te pompen. Op dit veldmonster worden ter plekke veldanalyses gedaan. Hierbij wordt een klein aantal stoffen (parameters) meteen gemeten. Dit zijn gegevens die van belang zijn bij, dan wel ondersteunend zijn voor de verdere analyse. Het resultaat van de veldanalyses wordt opgeslagen.

Vervolgens wordt een labmonster genomen ten behoeve van verdere analyses in een laboratorium. In de praktijk worden vaak verschillende soorten flessen met water gevuld, omdat verschillende analyses, die in het lab zullen worden uitgevoerd, vragen om verschillende behandelingen van het labmonster. Het water moet bijvoorbeeld wel of niet eerst gefilterd worden, de fles moet wel of niet gekoeld worden, van glas dan wel kunststof zijn en moet een bepaalde hoeveelheid bevatten. Deze deelmonsters worden naar één of meer laboratoria verstuurd, alwaar de laboratoriumanalyse gedaan wordt. Ook het resultaat van de lab-analyse wordt opgeslagen.

De veld- en analyseresultaten worden, na ontvangst door de bronhouder, door de bronhouder en/of een adviesbureau gecontroleerd en beoordeeld, vaak op basis van validatieprotocollen. De uitkomst hiervan wordt in de regel vastgelegd in een rapportage en leidt tot een kwaliteitsstatus van de afzonderlijke metingen binnen het grondwatersamenstellingsonderzoek.

De gegevens uit deze periodieke onderzoeken, zowel van de veldanalyses als van de laboratoriumanalyses, worden in de BRO opgeslagen als het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek. Het registratieobject omvat de door de bronhouder beoordeelde meetwaarden van een op grondwaterkwaliteit gericht onderzoek dat aan een grondwatermonster uit een bepaald punt in de ondergrond is verricht. Daarbij zijn uitgangspunten dat een grondwatersamenstellingsonderzoek één bronhouder heeft, en dat de resultaten van het veldonderzoek-deel en het laboratoriumonderzoek-deel binnen één grondwatersamenstellingsonderzoek tegelijk worden aangeleverd aan de LV BRO.

2.2.3 Grondwaterstandonderzoek

Het registratieobject grondwaterstandonderzoek (in de uitvoeringspraktijk meestal aangeduid als GLD) betreft het kwantitatieve onderzoek naar de variatie van de stand en/of stijghoogte van het grondwater.

Een grondwaterstandonderzoek is een monitoringsactiviteit, waarbij herhaaldelijk de waterstand in een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput wordt gemeten. Deze waterstand representeert de grondwaterstand en/of stijghoogte in de ondergrond ter plekke van het filter van deze monitoringbuis. De meting wordt verricht door een bronhouder of door derden, op basis van een opdracht van of afspraak met die bronhouder, en komt voort uit een of meerdere monitoringsdoelen. Het resultaat van het grondwaterstandonderzoek omvat de beoordeelde metingen in de meetreeks die hieruit volgt.

Het proces waarbij gegevens van een grondwaterstandonderzoek ontstaan, verloopt in hoofdlijn als volgt. In een monitoringbuis van een grondwatermonitoringput wordt de grondwaterstand of grondwaterdruk in de buis gemeten. Zowel de gemeten druk alsook de gemeten grondwaterhoogte worden omgerekend naar een grondwaterstand of stijghoogte ten opzichte van een vast referentiepunt. Door deze meting op gezette tijden te herhalen ontstaat zo een tijdreeks van periodieke metingen. De kwaliteit van deze metingen wordt, na ontvangst door de bronhouder en/of een adviesbureau, meestal gecontroleerd op fouten en afwijkingen, onder andere aan de hand van de samenhang met andere beschikbare (meet)gegevens.

De controles en correcties worden veelal uitgevoerd op basis van een controleprotocol, en leiden dan tot een keuring of oordeel over de kwaliteit en bruikbaarheid van de gegevens. De uitkomsten van het proces worden vastgelegd, en leiden tot een eindoordeel over de bruikbaarheid van het gegeven.

De precieze invulling van de processtappen is in de praktijk vaak afhankelijk van het gebruiksdoel en het toepassingsgebied. Zo is bijvoorbeeld binnen geohydrologisch onderzoek ten behoeve van regionaal grondwaterbeheer van belang om de absolute grondwaterstand of stijghoogte te kennen, terwijl in geotechnische toepassingen vaak kennis over de fluctuatie van de grondwaterstand volstaat.

2.3 Aanvullend te registreren gegevens

In aanvulling op de te registreren gegevens die de artikelen 19 tot en met 22 van de Wet Bro voorschrijven, kunnen op grond van artikel 23, eerste lid, van de Wet Bro ook andere gegevens, zowel authentiek als niet-authentiek, in een besluit worden aangewezen ter registratie in de BRO. Zo is in artikel 3.1, eerste lid, onder d, van het Besluit BRO voorgeschreven dat bij een geotechnische boormonsterbeschrijving gegevens over het gebruikte bemonsteringsapparaat moeten worden geregistreerd. Een dergelijke toevoeging is ook nodig voor de in dit besluit aangewezen nieuwe registratieobjecten, te weten voor bodemkundige boormonsterbeschrijving en geologische boormonsterbeschrijving. Ook bij het registratieobject grondwatersamenstellingsonderzoek wordt er een bemonsteringsapparaat gebruikt waarvan de gegevens bekend moeten zijn, en bij het registratieobject grondwaterstandonderzoek zijn gegevens van het gebruikte meetapparaat nodig. Om te voorkomen dat er specifieke apparaatsomschrijvingen in het Besluit Bro moeten worden opgenomen, is de generieke term «het gebruikte apparaat» geïntroduceerd. In de catalogi, zoals opgenomen in bijlage 2 bij de Regeling Basisregistratie Ondergrond (Regeling Bro) van de desbetreffende registratieobjecten zullen, in overleg met het werkveld, de noodzakelijke specificaties van de gebruikte apparatuur in de standaard worden opgenomen.

Gegevens over het gebruikte apparaat zijn van essentieel belang omdat het gebruikte apparaat bepalend is voor de kwaliteit van het boormonster respectievelijk de grondwaterstandsmeting en het grondwatermonster. Het authentieke (hoogkwalitatieve) karakter van de gegevens van het registratieobject kan alleen worden gegarandeerd als er voldoende geborgde gegevens over het gebruikte apparaat beschikbaar zijn. Daarom dient ook de beschrijving van het gebruikte apparaat als authentiek te worden aangemerkt.

Het Besluit Bro schreef eerder voor dat BRO-gegevens die vóór de inwerkingtreding van de Wet Bro op 1 januari 2018 deel uitmaakten van de Registratie Data en Informatie Nederlandse Ondergrond (DINO) of het Bodemkundig Informatie Systeem (BIS), een nadere aanduiding dienden te krijgen. In de praktijk is gebleken dat hieraan noch bij stakeholders, noch bij TNO behoefte bestaat, en de verwachting is dat deze ook niet zal komen. Derhalve is dit voorschrift in de artikelen 3.1 en 3.3 van het Besluit Bro vervallen.

3. Gevolgen

3.1 Gevolgen voor overheid (bronhouders)

Bronhouders hebben de keuze om het aanleveren van gegevens aan de beheerder van de LV BRO zelf te doen of dit namens hen te laten doen door een bedrijf dat het feitelijke onderzoek voor hen uitvoert. Bedrijven kunnen in dit verband zowel particuliere bureaus of ondernemingen zijn, maar ook waterleidingbedrijven, omgevingsdiensten e.d. die namens een bronhouder gegevens aanleveren. Bronhouders worden daarin ondersteund door het bronhouderportaal. Hierdoor hoeft de bronhouder zelf geen specifieke IT-voorzieningen te treffen. Wel dient de bronhouder in deze situatie een proces inrichten om te zorgen dat in het bronhouderportaal de juiste gegevens staan zodat de bedrijven daar namens hen kunnen aanleveren. Het overgrote deel van de bronhouders heeft dit proces reeds ingericht ten behoeve van de eerste twee tranches. Bij de uitbreiding met de derde tranche zullen met name nieuwe afspraken nodig zijn in het grondwaterdomein, omdat dit tot nog toe slechts beperkt in de BRO was opgenomen. Voor de registratieobjecten in het domein bodem en ondergrond is de derde tranche een beperkte toevoeging die naar verwachting geen bijzondere inspanning zal vereisen.

In de nota van toelichting bij de tweede tranche van het Besluit Bro, heeft de minister van BZK aangekondigd dat in het derde kwartaal van 2019 een onderzoek zou worden uitgevoerd naar de status en realisatie van de baten van de BRO.5 In dit onderzoek zouden de verwachte baten, zoals genoemd in de memorie van toelichting bij de invoering van de Wet Bro, worden gerelateerd aan de inmiddels gerealiseerde tranches en de komende tranches.6 Ecorys heeft dit onderzoek afgerond in maart 2020, waarvan de resultaten in het rapport Onderzoek baten van Wet Basisregistratie Ondergrond (BRO) van 11 maart 2020 zijn opgenomen.7

De belangrijkste conclusie uit dit rapport is dat de geraamde baten van de BRO, zoals deze bij totstandkoming van de Wet Bro in 2015 verwacht waren, als geheel daadwerkelijk zullen worden gehaald. Daarnaast wordt verwacht dat de te realiseren baten waarschijnlijk twee keer zoveel zullen bedragen als geraamd.

Voorts is vastgesteld dat bij de berekening van de verwachte baten in 2015, geen rekening is gehouden met faalkostenreductie wanneer in het kader van projecten tijdig gebruik zal worden gemaakt van ondergrondinformatie in de BRO. Deze baten zullen vele miljoenen bedragen, maar dat was in dit kader geen voorwerp van onderzoek. Het rapport bevat derhalve het advies om hier vervolgonderzoek naar te doen.

Daarnaast is gebleken dat de verdeling van de geraamde baten over de verschillende tranches, en daarbinnen over de afzonderlijke registratieobjecten, slecht te beantwoorden is. De per tranche aangewezen nieuwe registratieobjecten zijn namelijk verschillend van aard en laten zich niet onder één financiële noemer brengen. Andersom is het zo dat registratieobjecten in verschillende tranches onderling samenhangen. De keuzes om registratieobjecten met onderlinge samenhang in verschillende tranches onder te brengen, zijn gemaakt met het oog op de behoeften vanuit het werkveld. Daarbij is geen rekening gehouden met een integrale batenanalyse.

Op grond van informatie uit de praktijk en uit de literatuur, kan er nog wel op domeinniveau een indicatieve batenschatting worden gemaakt voor de derde tranche. Dat gaat dan om enerzijds het domein water, anderzijds het domein grond-, weg- en waterbouw. In de derde tranche wordt het overgrote deel van het domein water gerealiseerd. Als de in de eerste tranche opgenomen grondwatermonitoringput wordt meegenomen in de bateninschatting voor de derde tranche, lijkt een totale baat voor dit domein in de ordegrootte van € 2 miljoen op jaarbasis realiseerbaar. Die bestaat dan vooral uit vermindering van aanleg- en beheerkosten van grondwatermeetnetten. De nieuwe registratieobjecten voor boor- en bodemonderzoeken maken slechts een gedeelte uit van het domein grond-, weg- en waterbouw. De besparingen hier liggen vooral in de vermindering van eigen verkenningen; een indicatie van de baten voor de nieuwe registratieobjecten bedraagt € 200.000 tot Є 300.000 per jaar.

Over de verwachte baten als gevolg van de invoering van de derde tranche, blijkt uit het onderzoek dat deze voor de registratieobjecten in het waterdomein vooral (aandeel > 20%) bij het Rijk, gemeenten en marktpartijen zullen vallen. De verwachte baten voor de registratieobjecten in het domein grond-, weg- en waterbouw treden met name op bij Rijk, waterschappen en marktpartijen.

3.2 Gevolgen voor bedrijven

De verwachting is bij deze tranche dat bedrijven, net zoals bij de eerste twee tranches, via een opdracht van een bestuursorgaan te maken krijgen met de BRO, zowel voor de aanlevering namens bronhouders als voor het gebruik van de gegevens. Verreweg de meeste bestuursorganen besteden de taken die geraakt worden door de BRO (bodem- en grondonderzoek, maar bijvoorbeeld ook planuitwerking) uit aan bedrijven. Bestuursorganen moeten de naleving van de BRO borgen in de uitbesteding, derhalve moeten bedrijven dus (weliswaar indirect) voldoen aan de eisen van de BRO.

Verwacht wordt dat bedrijven hiervoor moeten investeren in ICT en dat ze hun huidige productie- en bedrijfsprocessen moeten aanpassen. In de onderstaande tabel is opgenomen welke categorieën bedrijven naar verwachting de gevolgen ondervinden van welke registratieobjecten van deze tranche.

De effecten van dit besluit op het bedrijfsleven zijn door onderzoeksbureau Ecorys in kaart gebracht op basis van het Handboek Meting Regeldrukkosten. Dit onderzoek heeft geresulteerd in het rapport Regeldruk Basisregistratie Ondergrond (BRO) – Tranche 3 (Eindrapportage) van 2 maart 2020 dat gepubliceerd is op de website www.basisregistratieondergrond.nl. Binnen de BRO zijn er vier primaire processen die verplicht zijn voor bronhouders: het leveren van gegevens (leverplicht), het melden van twijfel over de juistheid van gegevens (meldplicht), het onderzoeken naar aanleiding van meldingen (onderzoeksplicht) en het gebruiken van gegevens (gebruiksplicht).

Deze verplichtingen gelden voor bronhouders, maar evenals bij de eerste en tweede tranche is het de verwachting dat bronhouders ten minste een aantal van deze verplichtingen zullen uitbesteden, zodat ze uiteindelijk bij het bedrijfsleven (als dataleverancier of afnemer) voor de uitvoering terechtkomen. De keuze of en wat er wordt uitbesteed, is aan de bronhouder. De gevolgen voor de vier primaire processen zijn in de onderstaande tabellen weergegeven.

De nummering van de registratieobjecten in de tweede kolom betekent het volgende:

1 – grondwatermonitoringnet;

2 – grondwatersamenstellingsonderzoek;

3 – grondwaterstandsonderzoek;

4 – bodemkundige boormonsteranalyse;

5 – bodemkundige wandmonsteranalyse;

6 – geologische boormonsterbeschrijving.

Nummer 7 betreft een uitbreiding op het in de tweede tranche ingevoerde registratieobject geotechnische boormonsteranalyse. Aan dit object zijn in de derde tranche een aantal velden toegevoegd, die aanpassing van software vereisen. Een dergelijke uitbreiding vereist geen aanpassing van het Besluit, maar om de eventuele consequenties voor stakeholders te kunnen bepalen, is deze uitbreiding in dit regeldrukonderzoek meegenomen.

De bedragen voor de regeldruk zijn onderscheiden naar eenmalige lasten, aangeduid met (i), en structurele jaarlijkse lasten, aangeduid met (s).

Primair proces: Aanleveren

Stakeholders

Registr.

objecten

Activiteiten

Aantal partijen

Bedrag regeldruk

Doorbelastbaarheid

Softwarebedrijven en/of boorbedrijven en/of drinkwaterbedrijven

2, 4 t/m 7

Aanpassen inwinningssoftware (veldwerk)

Aanpassen inwinningssoftware (veldwerk): ICT bedrijven en boorbedrijven eigen software

28

1.465.000 (i)

75–100%

Inkopen inwinningssoftware van softwarebedrijven

11

450.000 (i)

96%

Boorbedrijven en drinkwaterbedrijven

2, 4 t/m 7

Inwinnen gegevens (veldwerk)

30

84.000 (i)

35.000 (s)

75%

Boorbedrijven, labs, drinkwaterbedrijven & bodemkundige wandonderzoek bedrijven

1 t/m 7

Verwerken gegevens in eigen database – software

Grondwater-monitoringnet

10

161.500 (i)

100%

Grondwatersamenstellingsonderzoek

17

434.000 (i)

100%

Grondwaterstandonderzoek

10

152.000 (i)

85%

Bodemkundige boormonsteranalyse

6

84.000 (i)

100%

Bodemkundige wandmonsteranalyse

1

10.000 (i)

100%

Geologische boormonsterbeschrijving

20

240.000 (i)

100%

Geotechnische boormonsteranalyse (deel twee)

6

0

nvt

Boorbedrijven, labs, drinkwaterbedrijven en bodemkundige wandonderzoek bedrijven

1 t/m 7

Verwerken gegevens in eigen database – uitvoering

 

Grondwater-monitoringnet

10

42.500 (i)

25.600 (s)

100%

Grondwatersamenstellingsonderzoek

17

144.500 (i)

43.500 (s)

100%

Grondwaterstandonderzoek

10

42.500 (i)

25.600 (s)

100%

Bodemkundige boormonsteranalyse

6

59.500 (i)

17.900 (s)

100%

Bodemkundige wandmonsteranalyse

1

0

100%

Geologische boormonsterbeschrijving

20

106.000 (i)

51.200 (s)

100%

Geotechnische boormonsteranalyse (deel twee)

6

59.500 (i)

17.900 (s)

100%

Boorbedrijven, labs, drinkwaterbedrijven en bodemkundige wandonderzoek bedrijven

1 t/m 7

Versturen data naar bronhouderportaal

Interactieve gebruikersinterface (portaal)

enkele

Geen

nvt

Geautomatiseerde systeemkoppeling (API)

17

85.000 (i)

100%

Ten aanzien van de overige activiteiten met betrekking tot het aanleveren blijkt geen lastenverzwaring. Dit betreft:

  • de inhoudelijke validatie van gegevens;

  • de technische validatie van aangeleverde bestanden;

  • het sturen van gegevens naar de LV BRO (automatisch na akkoord bronhouder).

Gebruiken

De verplichting tot het gebruiken en afnemen van de BRO-gegevens geldt alleen voor bronhouders. Voor andere partijen (naar schatting 50 adviesbureaus) zal het afnemen van gegevens niet verschillen van het afnemen van andere, vergelijkbare bronnen, zoals DINO en BIS (voorlopers van de BRO). Het afnemen van gegevens zal naar verwachting voor handmatig gebruik nauwelijks gevolgen hebben. Een deel van de adviesbureaus die met de BRO moet gaan werken krijgt door de derde tranche voor het eerst te maken met ontwikkelkosten voor het automatisch downloaden, omdat zij tot op heden alleen met het DINO-loket te maken hadden, en nu moeten gaan communiceren met het BRO-loket. Dit raakt naar schatting één kwart van deze groep, wat circa € 5.000 per bureau kost.

Enkele adviesbureaus zullen vanwege de in deze tranche ingevoerde registratieobjecten pas voor het eerst met de BRO in aanraking komen. Voor hen worden hogere kosten verwacht, omdat zij nog een koppelvlak op maat moeten laten ontwikkelen.

Primair proces: Gebruiken

Stakeholders

Registr.

objecten

Activiteiten

Aantal partijen

Bedrag regeldruk

Doorbelastbaarheid

Afnemer

1 t/m 7

Afnemen van BRO data t.b.v. gebruik in primaire processen

Automatisch afnemen van geotechnische boringen en wandonderzoek (b.v. BRO-loket)

12,5

64.000 (i)

100%

Idem, van nog niet eerder op de BRO aangesloten bureaus en bedrijven

22,5

765.000 (i)

100%

Afnemer

1 t/m 7

Beoordeling «fit for purpose»:

Aanvullende gegevens nodig? > inwinnen

Onderdeel van aanleveren

 

Fouten in model? > verzoek tot herberekening

Onderdeel melden

 

Fouten in gegevens? > meldplicht

Onderdeel van onderzoeken

 

Afnemer

1 t/m 7

Gebruik BRO-data – abonnement eHerkenning 2+

Onderdeel van «Afnemen BRO-data»

 

Ten aanzien van de overige activiteiten met betrekking tot het gebruiken blijkt geen lastenverzwaring. Het gaat om het beoordelen van de bruikbaarheid en het op vrijwillige basis indienen van een melding.

Melden

Op grond van de artikelen 30, 31 en 32 van de Wet Bro zijn bestuursorganen verplicht om bij gerede twijfel over de juistheid van gegevens een melding in te dienen. Andere partijen hebben het recht om dat te doen, maar zijn daartoe niet verplicht. Bedrijven kunnen in het kader van een uitbesteding ook gevraagd worden door bestuursorganen om namens hen meldingen in te dienen. De structurele lasten daarvoor zijn te vinden in het tijdsgebruik voor het invoeren van meldingen.

Primair proces: Melden

Stakeholders

Registr.

objecten

Activiteiten

Aantal partijen

Bedrag regeldruk

Doorbelastbaarheid

Afnemer

1 t/m 7

Invoeren melding

50

5.000 (s)

80%

Onderzoeken

De minister van BZK als registratiehouder en, indien nodig, als de bronhouder is bij een melding verplicht die te onderzoeken (artikel 33 van de Wet Bro). In de praktijk zal dit meestal worden gedaan door de leverancier van de gegevens waarvoor de melding geldt. Dat leidt in een dergelijk geval tot extra werkzaamheden voor de leverancier.

Primair proces: Onderzoeken

Stakeholders

Registr.

objecten

Activiteiten

Aantal partijen

Bedrag regeldruk

Doorbelastbaarheid

Boorbedrijven, drinkwaterbedrijven & Labs

1 t/m 7

Onderzoeken melding

45

115.000 (s)

90%

1 t/m 7

Correctie & mutatie aanleveren

45

27.000 (s)

90%

Doorbelastbaarheid

Over de doorbelastbaarheid kan nog het volgende worden opgemerkt. De in de tabellen genoemde percentages zijn bepaald in overleg met het werkveld. Als die worden toegepast op de (totaal)bedragen dan levert dat het volgende beeld op.

Regeldruk (definitie Handboek)

Regeldruk («oude» definitie)

 

Eenmalig

Structureel

Eenmalig

Structureel

Aanleveren

€ 3.620.000

€ 217.000

€ 211.000

€ 9.000

Gebruiken

€ 829.000

€ 0

€ 0

€ 0

Melden

€ 0

€ 5.000

€ 0

€ 1.000

Onderzoeken

€ 0

€ 142.000

€ 0

€ 14.000

Totaal

€ 4.450.000

€ 360.000

€ 211.000

€ 24.000

De verwachte totale regeldrukkosten van de branche bestaan voornamelijk uit eenmalige investeringen in de software (inhoudelijke nalevingskosten), de aanlevering van data en onderzoekskosten van incorrecte gegevens. Opgemerkt wordt dat dit indirecte kosten betreft: de wet legt geen lasten aan het bedrijfsleven op, maar alleen aan bestuursorganen. Deze kunnen vervolgens in privaatrechtelijke overeenkomsten verplichtingen opleggen aan de door hen ingeschakelde bedrijven.

Het merendeel van de kosten die de bedrijven moeten maken is door te belasten aan derden waardoor de kosten voor hen beperkt blijven tot circa 5% van de incidentele regeldrukkosten, en iets meer dan 7% van de structurele regeldrukkosten. Mede daardoor is bij deze inventarisatie gebleken dat er binnen de branche breed draagvlak is voor de invoering van dit onderdeel van de BRO. De derde tranche van de BRO zal een bijdrage leveren aan het efficiënt – gedigitaliseerd – beheren en standaardiseren van ondergrondse gegevens. Op dit moment is de informatie nog te gefragmenteerd over verschillende instanties en te weinig gestandaardiseerd voor consistent hergebruik. Dat geldt bij uitstek voor het grondwaterdomein. Door het standaardiseren van de gegevens zal de kwaliteit en de toegankelijkheid toenemen. Zowel de softwarebedrijven, de drinkwaterbedrijven, de laboratoria als de geotechnische boorbedrijven zien de meerwaarde van de voorgenomen standaardisatie. Het merendeel van de bedrijven is ook bereid de benodigde investeringen te maken.

Waar doorbelasten van de kosten slechts deels mogelijk is, kunnen er gevolgen zijn voor de kleinere bedrijven. Voorzien wordt dat enkele kleine bedrijven (<10 werknemers) geraakt worden door de (voor hen grote) investeringen in softwarepakketten. Ook kan dit een drempel zijn voor kleinere bedrijven die activiteiten in dit domein zouden willen gaan uitvoeren. De verwachting is dat de bedrijven die het betreft hun werkzaamheden meer zullen gaan richten op de private sector. Gelet op de hoogconjunctuur in de grond-, weg- en waterbouw, zal dit geen onoverkomelijke problemen opleveren. Verzachtende maatregelen zijn derhalve niet nodig.

3.3 Gevolgen voor burgers

Dit besluit heeft geen gevolgen voor burgers. Burgers kunnen onbeperkt en zonder onkosten gebruikmaken van de gegevens in de BRO. Het vereist wel enige kennis met betrekking tot de ondergrond om de gegevens goed te kunnen gebruiken. Maar ook als burgers iets willen of moeten weten over de ondergrond en daarvoor gespecialiseerde diensten of bedrijven inschakelen, kunnen die bedrijven de BRO gratis gebruiken. Burgers zijn niet verplicht tot het leveren van gegevens; gegevenslevering vindt op basis van de Wet Bro immers alleen plaats door bestuursorganen. Evenmin zijn burgers verplicht tot het gebruik van de gegevens uit de BRO; deze verplichting uit de Wet Bro is uitsluitend bedoeld voor bestuursorganen. Het aanwijzen van zes nieuwe registratieobjecten heeft daarom geen gevolgen voor burgers.

4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt gefaseerd in werking bij koninklijk besluit. Gebleken is dat drie van de zes in te voeren registratieobjecten niet op 1 januari 2021 in de Landelijke Voorziening BRO technisch geïmplementeerd zullen zijn. Het betreft de registratieobjecten bodemkundige boormonsteranalyse, geologische boormonsterbeschrijving en bodemkundige wandmonsteranalyse. Derhalve is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van dit besluit gefaseerd te laten plaatsvinden bij koninklijk besluit. De overige drie registratieobjecten uit deze derde tranche, te weten grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandsonderzoek zullen naar verwachting wel op 1 januari 2021 in werking treden. In een brief aan de Tweede Kamer is toegezegd dat uiterlijk 2022 alle tranches geoperationaliseerd zullen zijn (Kamerstukken II 2018/19, 33 136, nr. 18).

5. Advies en consultatie

Het concept van dit besluit is ter internetconsultatie gepubliceerd van 25 maart 2020 tot en met 22 april 2020. Er zijn twee reacties binnengekomen. Het betreft een reactie van een burger die wijst op de zijns inziens hoge kosten en vergrote bureaucratie. Deze reactie heeft niet geleid tot aanpassingen van het besluit.

In het kader van de bestuurlijke consultatie is het concept voorgelegd aan de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en de Unie van Waterschappen. Alle koepels hebben laten weten te kunnen instemmen met het besluit. Ook deze reacties hebben niet tot een aanpassing van het besluit geleid.

Op 16 april 2020 heeft het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) advies uitgebracht over deze wijziging van het Besluit Bro. Het advies van de ATR stelt vast dat nut en noodzaak van dit Besluit geen nadere onderbouwing behoeven. De ATR adviseert vervolgens om in het kader van de vierde tranche te onderzoeken of uitbreiding of inhoudelijke bundeling van de BRO met andere registraties over ondergrondgegevens extra lastendrukreductie kan opleveren. Dat advies zal worden opgevolgd, met de kanttekening dat hiervoor een pragmatische werkwijze zal moeten worden gekozen gelet op de grootte van het informatiedomein ondergrond. Over de werkbaarheid van dit besluit, in relatie tot het feit dat de MKB-toets niet heeft plaats kunnen vinden, vraagt de ATR om aandacht te schenken aan wat tijdens de interviews in het kader van het regeldrukonderzoek ter tafel is gekomen. De alinea inzake de MKB-toets, zie onderstaand, is met de bevindingen uit die interviews aangevuld.

Daarna adviseert de ATR om een toelichting te geven over de relatie tussen de bepalingen in de BRO en die in de Regelgeving bodemkwaliteit en het Aanvullingsspoor bodem bij de Omgevingswet. Die toelichting is toegevoegd aan paragraaf 3.1. Als laatste vraagt de ATR om in de vierde tranche een vollediger beeld te geven van de lastentoename en lastenreducties over het totale veld van de BRO. Dit zal bij de uitvoering van de vierde tranche worden meegenomen.

Overeenkomstig kabinetsbeleid is geprobeerd om in het kader van de MKB-toets een panel te organiseren om met uit dit segment de haalbaarheid en regeldruk voor het MKB in de praktijk te bespreken. Hiervoor is contact gelegd met de Koninklijke Vereniging MKB-Nederland (MKB NL) en Ondernemend Nederland (ONL), maar er zijn geen belangstellende MKB’ers gevonden. Daarom kon de beoogde MKB-toets niet uitgevoerd worden. In plaats daarvan zijn beide werkgeversorganisaties bij de internetconsultatie nadrukkelijk uitgenodigd om op het concept-besluit te reageren.

Tijdens het lastendrukonderzoek zijn door de deelnemende bedrijven wel enkele zorgpunten aangegeven. Zo geven zij aan dat er nog veel onduidelijkheid is rond het grondwatersamenstellingsonderzoek. Ook wijzen zij er op dat de geologische boormonsterbeschrijving in de huidige vormgeving een probleem kan vormen en hierdoor veel regeldruk opleveren. Tenslotte hebben partijen aangegeven dat het belangrijk is om ook een nuancering («speling» of «marge») aan data toe te voegen.

Tijdens het standaardisatietraject voorafgaand aan de derde tranche, is uitgebreid over deze inhoudelijke punten gediscussieerd. Het is in de uitvoeringspraktijk niet mogelijk gebleken om 100% van alle wensen en zorgen binnen één standaard te adresseren. Bij de inrichting van de vierde tranche zal, op basis van wat dan de ervaringen zijn, worden onderzocht of dit tot aanpassingen van de standaarden in de catalogi zou moeten leiden. Anders zal dat in de reguliere beheer- en onderhoudscyclus na voltooiing van het BRO-programma moeten worden meegenomen. Overigens is dit primair een aandachtspunt voor de Regeling BRO, waar immers de catalogi een onderdeel van uitmaken. In het Besluit BRO hebben de definities en beschrijvingen een zodanig abstractieniveau dat aanpassing in het van de genoemde zorgpunten niet nodig was.

II Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A

Dit onderdeel voegt de bodemkundige boormonsteranalyse als registratieobject in de categorie verkenningen toe aan de paragraaf over bodem- en grondonderzoek. Gezien de inhoudelijke samenhang met het registratieobject bodemkundige boormonsteranalyse als bedoeld in artikel 2.1.3, is dit artikel na artikel 2.1.3 geplaatst. Voor een inhoudelijke beschrijving van de bodemkundige boormonsteranalyse wordt verwezen naar paragraaf 2.2.1a van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdeel B

Met onderdeel B zijn aan de paragraaf over bodem- en grondonderzoek twee artikelen toegevoegd. In deze artikelen is voor de bodemkundige wandmonsteranalyse en geologische boormonsterbeschrijving bepaald welke documenten kwalificeren als brondocument in de zin van de Wet Bro. Beide registratieobjecten vallen binnen de categorie verkenningen. Voor een inhoudelijke beschrijving van deze registratieobjecten wordt verwezen naar de paragrafen 2.2.1b en 2.1.2 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdelen C en D

Deze onderdelen brengen wijzigingen aan in de paragraaf in het Besluit Bro over grondwatermonitoring, te weten paragraaf 3. Vóór de derde tranche bevatte deze paragraaf slechts één artikel, waarin één registratieobject werd aangewezen, waarbij tevens enige algemene bepalingen waren opgenomen. Aangezien in deze tranche paragraaf 3 is uitgebreid met drie artikelen in verband met drie nieuwe registratieobjecten, waar dezelfde algemene bepalingen op van toepassing zijn, is het wenselijk een artikel op te nemen die voor alle registratieobjecten in deze paragraaf geldt. Derhalve zijn de algemene bepalingen uit artikel 2.3.1 vervallen en is in plaats daarvan een generiek artikel 2.3.0 toegevoegd, die voor alle vier artikelen in deze paragraaf geldt.

Onderdeel E

Met dit onderdeel worden drie artikelen toegevoegd aan de paragraaf grondwatermonitoring in het Besluit Bro. In deze artikelen is voor de registratieobjecten grondwatermonitoringnet, grondwatersamenstellingsonderzoek en grondwaterstandonderzoek bepaald welke documenten kwalificeren als brondocument in de zin van de Wet Bro. Het betreft hier registratieobjecten in de categorie constructies. Voor een inhoudelijke beschrijving van deze registratieobjecten wordt verwezen naar de paragrafen 2.2.1 t/m 2.2.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Onderdelen F en G

Deze onderdelen betreffen het aanpassen van de aanvullend te registreren gegevens, te weten de toevoeging van het «gebruikte apparaat» bij boormonsters en grondwatersamenstellingsonderzoeken, alsmede het vervallen van een attribuut om gegevens in de BRO te kunnen linken naar hun herkomst uit DINO of BIS. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 2.3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.

Artikel II

Dit artikel regelt de inwerkingtredingsdatum voor dit besluit. Vanwege vertraging rondom de technische implementatie van drie van de zes in te voeren registratieobjecten, is ervoor gekozen om de inwerkingtreding van dit besluit gefaseerd te laten plaatsvinden bij koninklijk besluit.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren


X Noot
1

Voor een definitie van deze begrippen wordt verwezen naar artikel 1 van de Wet Bro.

X Noot
2

Zoals bedoeld in artikel 1a van de Regeling basisregistratie ondergrond.

X Noot
3

De andere twee registratieobjecten zijn geotechnisch sondeeronderzoek en wandonderzoek.

X Noot
4

Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PbEU L 327).

X Noot
5

Nota van toelichting bij Besluit van 30 augustus 2019, houdende wijziging van het Besluit basisregistratieondergrond met betrekking tot het aanwijzen van registratieobjecten (tweede tranche), Stb. 2019, 292, p.15.

X Noot
6

Kamerstukken II 2013/14, 33 839, nr. 3, p. 29.

X Noot
7

Gepubliceerd op www.basisregistratieondergrond.nl.

Naar boven