Wet van 10 juli 2019 tot wijziging van de Wet op het kindgebonden budget in verband met het verhogen van de inkomensgrens van het kindgebonden budget voor paren

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om gezinnen met kinderen extra te ondersteunen en daartoe het kindgebonden budget voor paren vanaf een hogere inkomensgrens af te bouwen;

Zo is het dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet op het kindgebonden budget wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zevende lid komt als volgt te luiden:

  • 7. Bij een toetsingsinkomen van de ouder die geen partner heeft, van meer dan het drempelinkomen wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde, vijfde en zesde lid verminderd met 6,75% van het verschil tussen het toetsingsinkomen en het drempelinkomen.

2. Onder vernummering van het achtste tot en met twaalfde lid tot negende tot en met dertiende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 8. Bij een gezamenlijk toetsingsinkomen van de ouder en zijn partner van meer dan het met € 16.750,– verhoogde drempelinkomen wordt de som van de bedragen waarop recht bestaat op grond van het tweede, vierde en vijfde lid verminderd met 6,75% van het verschil tussen het gezamenlijk toetsingsinkomen en het met € 16.750,– verhoogde drempelinkomen.

3. In het twaalfde lid (nieuw) wordt «tweede lid, onderdeel a, vierde, vijfde, zesde en zevende lid» vervangen door «tweede lid, onderdeel a, en vierde tot en met zesde lid».

4. In het dertiende lid (nieuw) wordt «tweede, vierde, vijfde, zesde en zevende lid» vervangen door «tweede en vierde tot en met zesde lid».

B

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en derde lid wordt «2, tweede, vierde, vijfde en zesde lid» vervangen door «2, tweede, vierde tot en met zesde, en achtste lid».

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 5. In afwijking van artikel 3, eerste lid, worden de bedragen, genoemd in artikel 2, tweede, vierde tot en met zesde, en achtste lid, met ingang van 1 januari 2020 niet gewijzigd.

  • 6. Het vijfde lid en dit lid vervallen met ingang van 1 januari 2021.

C

Artikel 6 vervalt.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te ’s-Gravenhage, 10 juli 2019

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, T. van Ark

Uitgegeven de veertiende november 2019

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 35 010

Naar boven