Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2015, 469 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2015, 469 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 24 juni 2015, nr. 2015-0000160023;
Gelet op de artikelen 71, zevende lid, en 72a, eerste lid, van de Pensioenwet en 82, zevende lid, en 83a, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 26 augustus 2015, No.W12.15.0201/III);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 27 november 2015, nr. 2015-0000243414;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 komt de definitie van overdrachtsdatum te luiden:
datum waarop de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende uitvoerder;.
B
In hoofdstuk 6 wordt voor artikel 18 een artikel ingevoegd, luidende:
1. De deelnemer wiens verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling voor 1 januari 2015 een aanvang heeft genomen, vraagt een opgave als bedoeld in artikel 71, derde lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 82, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling binnen zes maanden na aanvang van de verwerving.
2. Indien op grond van artikel 74, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 85, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, de plichten van de overdragende en de ontvangende uitvoerder, bedoeld in artikel 71 van de Pensioenwet dan wel artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, herleven, wordt de in het eerste lid omschreven verplichting van de deelnemer om binnen zes maanden een opgave te vragen verlengd tot zes maanden na die herleving.
C
In artikel 19 wordt «artikel 19a» vervangen door: artikel 19a of artikel 19b.
D
Artikel 19a wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de verwerving van pensioenaanspraken door de deelnemer in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling voor 1 januari 2015 een aanvang heeft genomen.
E
Na artikel 19a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De in artikel 71 van de Pensioenwet dan wel artikel 82 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling genoemde plicht tot waardeoverdracht geldt niet indien een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is en de aanvullende bijdrage meer bedraagt dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde.
2. Indien de overdragende uitvoerder bij vaststelling van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, of de ontvangende uitvoerder na ontvangst van de opgave of voorlopige opgave, bedoeld in artikel 18, vaststelt dat een aanvullende bijdrage van de oude of nieuwe werkgever noodzakelijk is die meer bedraagt dan € 15.000,– en meer dan 10% van de overdrachtswaarde, wordt de betreffende werkgever gevraagd binnen een maand na ontvangst van het verzoek aan te geven of hij bereid is de aanvullende bijdrage te betalen. De overdragende uitvoerder informeert de ontvangende uitvoerder terstond na afloop van de gegeven termijn over hetgeen van de oude werkgever is vernomen.
3. Indien de werkgever niet binnen de gegeven termijn aangeeft bereid te zijn de aanvullende bijdragen te betalen, wordt aangenomen dat hij hiertoe niet bereid is.
4. Indien op grond van de voorgaande leden de plicht tot waardeoverdracht niet geldt en de werkgever niet bereid is de aanvullende bijdragen te betalen, informeert de ontvangende uitvoerder de deelnemer hierover schriftelijk.
5. Dit artikel is uitsluitend van toepassing indien de verwerving van pensioenaanspraken door de deelnemer in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling vanaf 1 januari 2015 een aanvang heeft genomen.
F
In artikel 20 wordt «artikel 19a» vervangen door: artikel 19a of artikel 19b.
G
Artikel 23a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «dekkingsgraad» vervangen door: beleidsdekkingsgraad.
2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «indien de aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van de ontvangende uitvoerder ligt voor de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht herleeft» vervangen door: indien de datum waarop de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken als bedoeld in artikel 18, ligt voor de datum waarop de plicht tot waardeoverdracht herleeft.
H
Artikel 53 komt te luiden:
De definitie van overdrachtsdatum, bedoeld in artikel 1, zoals deze luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het Besluit van 2 december 2015 tot wijziging van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met aanpassing van de regels bij waardeoverdracht (Stb. 469) blijft van toepassing indien de ontvangende uitvoerder de gegevens, bedoeld in artikel 20, voor dat tijdstip aan de deelnemer heeft verstrekt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 2 december 2015
Willem-Alexander
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Uitgegeven de tiende december 2015
De Minister van Veiligheid en Justitie, G.A. van der Steur
Bij de behandeling van het wetsvoorstel aanpassing financieel toetsingskader op 16 oktober 2014 is het amendement aangenomen van de leden Klaver, Lodders en Van Weyenberg (Kamerstukken II 2014/15, 33 972, nr. 51) over individuele waardeoverdracht. Met dit amendement is de termijn van 6 maanden in artikel 71, derde lid, van de Pensioenwet vervallen waarbinnen een deelnemer een verzoek moet doen om het proces van een bepaalde mogelijkheid van waardeoverdracht in gang te zetten. Het amendement voorziet er tevens in dat nadere eisen en voorwaarden aan waardeoverdracht kunnen worden geregeld bij of krachtens algemene maatregel van bestuur.
Het vervallen van die termijn van 6 maanden biedt voor werknemers voordelen. Hierdoor krijgen werknemers namelijk meer tijd zich in waardeoverdracht te verdiepen.
Maar het vervallen van die termijn betekent ook dat deelnemers calculerend gedrag kunnen gaan vertonen, hetgeen gevolgen kan hebben voor pensioenuitvoerders of voor de werkgever. Dit besluit bevat enkele bepalingen die de kosten van eventueel calculerend gedrag voor andere partijen beperkt. Het besluit neemt die gevolgen niet weg. In de aangekondigde herziening van het systeem van waardeoverdracht (2016) zal naar dit besluit nader wordt gekeken. Daarmee heeft dit besluit een tijdelijk karakter. Bij die herziening zal met name worden gekeken naar de gevolgen van de onderstaande voorwaarde om de bijbetaling voor alle werkgevers vanaf 1 januari 2015 te beperken tot € 15.000 per geval.
Met dit besluit worden de volgende voorwaarden gesteld aan waardeoverdracht:
1. Het recht op waardeoverdracht met een onbepaalde aanvraagtermijn geldt alleen bij een baanwissel waardoor vanaf 1 januari 2015 nieuwe pensioenaanspraken in een nieuwe pensioenregeling worden verworven. In de huidige regeling over waardeoverdracht kan bij waardeoverdracht als gevolg van een baanwissel ook rechten uit eerdere dienstverbanden overgedragen. Dat recht wordt door dit besluit niet veranderd.
Deze maatregel voorkomt dat een deelnemer die bij een baanwissel voor 1 januari 2015 geen gebruik heeft gemaakt van waardeoverdracht, nu (dus door het vervallen van de 6 maanden termijn en dus zonder dat sprake is van een nieuwe baanwissel na 1 januari 2015) alsnog om waardeoverdracht verzoekt (van zijn oude slapersbestand). De maatregel voorkomt dus het gevaar dat die deelnemer eventuele kortingsmaatregelen en het gerealiseerde indexatiebeleid bij de betrokken pensioenuitvoerders sinds die baanwisseling in het verleden nu in de beoordeling betrekt (en dus calculerend gedrag vertoont). Deze maatregel voorkomt tevens dat grote «slapersbestanden» alsnog in beweging kunnen komen. Dat zou grote financiële gevolgen voor pensioenuitvoerders kunnen hebben.
2. De bijbetaling voor alle werkgevers is vanaf 1 januari 2015 beperkt tot € 15.000 per geval.
Met dit besluit is erin voorzien dat de regeling van de beperking van de bijbetalingslasten voor de kleine werkgevers bij baanwisselingen vanaf 1 januari 2015 van toepassing zal zijn op alle werkgevers. Dit is gebaseerd op de volgende overwegingen.
Ten eerste kunnen door het vervallen van de termijn van 6 maanden verzoeken om waardeoverdracht lang na de baanwissel worden gedaan, zelfs jaren later. Dus daar waar in de oude regeling gevallen van waardeoverdracht gerelateerd waren aan het personeelsverloop, kunnen in de nieuwe situatie verzoeken om waardeoverdracht zich ophopen in een bepaald jaar. Dat kan grote financiële consequenties hebben voor een werkgevers in een bepaald jaar.
Ten tweede is de afgelopen tijd de bijbetalingsproblematiek per individueel geval sterk toegenomen. Dat kan als volgt worden toegelicht.
De bijbetalingsproblematiek doet zich vooral voor indien in de waardeoverdracht een verzekeringscontract is betrokken en vooral als in die waardeoverdracht ook rechten uit eerdere dienstverbanden zijn betrokken. De oorzaak hiervoor is dat veel verzekeringscontracten in het verleden zijn gebaseerd op een hogere rekenrente dan de wettelijke rekenrente voor waardeoverdracht die vanaf 1 januari 2008 is gebaseerd op marktwaarde.
Om die problematiek van bijbetalingslasten per individueel geval van waardeoverdracht te ondervangen, is met ingang van 1 januari 2013 een tijdelijke regeling tot stand gekomen die voor kleine werkgevers de bijbetalingslasten beperkt (Stb. 2012, nr. 452). Op grond van die regeling zijn pensioenuitvoerders niet verplicht mee te werken aan een individuele waardeoverdracht als dit leidt tot bijbetalingslasten van meer dan € 15.000 en meer dan 10% overdrachtswaarde.
Maar op 1 januari 2015 is de wettelijke rekenrente voor waardeoverdracht verlaagd van 2,785% (2014) naar 2,156%. Daarmee is deze bijbetalingsproblematiek per individueel geval ook voor andere werkgevers dan voor kleine werkgevers fors toegenomen.
Ten derde is overwogen dat deze bijbetalingsproblematiek per individueel geval binnen de huidige rekenregels waardeoverdracht niet is op te lossen. Deze problematiek vloeit immers voort uit verschil in financieringsmethodieken van pensioenuitvoerders ten opzichte van de wettelijke rekenrente voor waardeoverdracht. Voor die oplossing is een meer principiële herziening van het systeem van waardeoverdracht nodig.
Tenslotte is overwogen dat de bestaande bijbetalingsproblematiek weinig meer te maken heeft met het oorspronkelijke doel van waardeoverdracht: het voorkomen van pensioenverlies voor deelnemers bij eindloonregelingen. Voorts is gemeend dat het niet te rechtvaardigen is als een werkgever door waardeoverdracht in financiële problemen komt.
3. Voor gevallen van waardeoverdracht vanaf de dag na publicatie van dit besluit is de overdrachtsdatum (= de datum waarop de waardeoverdracht wordt afgerekend) veranderd van:
– de datum waarop de deelnemer aanvangt in de pensioenregeling van de ontvangende uitvoerder (met andere woorden: het moment waarop de deelnemer aanspraken verwerft bij de pensioenregeling van de nieuwe werkgever); in:
– de datum waarop de deelnemer een opgave van zijn pensioenaanspraken heeft gevraagd bij de ontvangende uitvoerder.
Hiermee loopt het moment waarop het verzoek om waardeoverdracht in gang wordt gezet, gelijk met het moment aan de hand waarvan de overdrachtswaarde wordt berekend.
Deze aanpassing beperkt de uitvoeringsproblematiek voor pensioenuitvoerders. Die uitvoeringsproblematiek ontstaat omdat door het vervallen van de termijn van 6 maanden verzoeken om waardeoverdracht jaren na de baanwissel kunnen worden gedaan.
Deze maatregel voorkomt dat pensioenuitvoerders dan bij de berekening van de overdrachtswaarde lang moeten terugrekenen en met veel factoren rekening moeten houden (zoals gerealiseerde kortingsmaatregelen en gerealiseerd indexatiebeleid in het verleden). Deze maatregel beperkt tevens het gevaar van calculerend gedrag van deelnemers.
Dit deel van het besluit treedt in werking na publicatie van dit besluit omdat terugwerkende kracht van de overdrachtsdatum naar 1 januari 2015 te bezwaarlijk is.
Dit besluit is op 13 februari 2015 bij beide Kamers der Staten-Generaal voorgelegd in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure (artikel 72a van de Pensioenwet en artikel 83a van de Wet verplichte beroepspensioenregeling). Deze voorhangprocedure heeft geleid tot een verslag van een schriftelijk overleg d.d. 26 juni 2015 waarbij de vragen van 2 maart 2015 op 24 juni 2015 zijn beantwoord (Kamerstukken II 2014/15, 32 043, nr. 261). Naar aanleiding van die vragen is de in dit besluit opgenomen wijziging van de overdrachtsdatum aangebracht.
De maatregelen in dit besluit voorkomen hoge kosten voor werkgevers (door het inperken van de bijbetalingslasten) en hoge kosten voor pensioenuitvoerders (omdat het moment aan de hand waarvan de overdrachtswaarde wordt berekend, wordt gelijkgezet aan het moment waarop een opgave om waardeoverdracht wordt gevraagd).
Administratief betekenen de maatregelen in dit besluit een eenmalige kleine aanpassing in bestaande procedures van pensioenuitvoerders en van werkgevers. Die aanpassing zal onderdeel zijn van hun reguliere werkzaamheden.
De definitie van de overdrachtsdatum bij waardeoverdracht in artikel 1 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is gewijzigd. De overdrachtsdatum was de aanvangsdatum van de deelname aan de pensioenregeling van de ontvangende uitvoerder. De deelnemer diende binnen 6 maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken bij de ontvangende uitvoerder de procedure voor waardeoverdracht te starten door een opgave van zijn pensioenaanspraken te vragen. Nu er geen termijn meer is gesteld waarbinnen de aanvraag moet worden gedaan en er dus een (veel) langere periode tussen aanvang verwerving en de waardeoverdracht kan liggen is de overdrachtsdatum gezet op de datum waarop de deelnemer een opgave heeft gevraagd van zijn pensioenaanspraken bij de ontvangende uitvoerder.
In de artikelen 71, derde lid, van de Pensioenwet en 82, derde lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld dat de deelnemer na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende pensioenuitvoerder uitgevoerde pensioenregeling opgave vraagt van zijn pensioenaanspraken aan de ontvangende pensioenuitvoerder. In artikel 17a (nieuw) van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat het vragen van die opgave moet gebeuren binnen zes maanden na aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken in de door de ontvangende uitvoerder uitgevoerde pensioenregeling indien de aanvang van de verwerving ligt voor 1 januari 2015.
In de artikelen 74, eerste lid, van de Pensioenwet en 85, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling is geregeld dat de plichten uit artikel 71 herleven na een situatie waarin een uitzondering gold op de plicht tot waardeoverdracht in verband met de financiële positie van (een van) de uitvoerder(s) of de werkgever. In artikel 17a, tweede lid, van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt geregeld dat in geval van herleving de termijn van zes maanden, bedoeld in het eerste lid, wordt verlengd tot zes maanden na de herleving. Indien er geen plicht tot waardeoverdracht bestaat omdat de deelnemer deze termijn van zes maanden heeft overtreden dan is er een bevoegdheid tot waardeoverdracht voor de uitvoerder op grond van artikel 75, eerste lid, van de Pensioenwet dan wel artikel 86, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling indien aan de daar genoemde voorwaarden wordt voldaan.
Bij de tijdelijke regeling aanvullende bijdragen wordt onderscheid gemaakt tussen situaties waarbij de aanvang van de verwerving van pensioenaanspraken door de deelnemer is aangevangen voor of vanaf 1 januari 2015. Bij aanvang van de verwerving voor 1 januari 2015 blijft op grond van artikel 19a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling de regeling gelden op grond waarvan de plicht tot waardeoverdracht alleen niet geldt indien sprake is van bijbetaling van € 15.000 en meer dan 10% van de overdrachtswaarde door een kleine werkgever. Bij aanvang van de verwerving vanaf 1 januari 2015 geldt op grond van het artikel 19b van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling de plicht tot waardeoverdracht niet bij een bijbetaling van deze omvang ongeacht de grootte van de werkgever.
In artikel 23a van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling is een regeling opgenomen voor de situatie dat de plicht tot waardeoverdracht is opgeschort in verband met onderdekking van het ontvangende of overdragende fonds.
Op grond van de Wet financieel toetsingskader pensioenfondsen is vanaf 1 januari 2015 in artikel 72 van de Pensioenwet en artikel 83 van de Wet verplichte beroepspensioenregeling geregeld dat de onderdekking wordt beoordeeld aan de hand van de beleidsdekkingsgraad. Het eerste lid van artikel 23a is hieraan aangepast.
In het vijfde lid was geregeld dat na een periode van opschorting van de plicht tot waardeoverdracht vanwege onderdekking de overdrachtsdatum niet de datum was van aanvang verwerving in de nieuwe pensioenregeling maar de datum van herleving van de plicht tot waardeoverdracht. Deze regeling zorgde ervoor dat de deelnemer bij onderdekking verbonden bleef aan het collectief van het oude fonds en deelde in de ontwikkelingen van dat fonds.
Nu de overdrachtsdatum niet meer de datum van aanvang verwerving is maar de datum waarop een opgave van pensioenaanspraken is gevraagd, is deze regeling alleen nog relevant in de situatie dat de deelnemer een opgave van zijn pensioenaanspraken heeft gevraagd voor de herleving van de plicht tot waardeoverdracht en de waardeoverdracht niet is afgehandeld in verband met de opschorting. Dit is in het lid tot uitdrukking gebracht. Overigens blijft daarbij gelden dat de afwijkende overdrachtsdatum niet van toepassing is indien een offerte is verstrekt voor de opschorting.
Er is overgangsrecht opgenomen in artikel 53 van het Besluit uitvoering Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling voor de wijziging van de overdrachtsdatum. Indien voor de datum waarop de wijziging in werking treedt een offerte voor waardeoverdracht is verstrekt blijft de oude overdrachtsdatum van toepassing. De waardeoverdracht kan dan met die overdrachtsdatum ook na de datum van inwerkingtreding van de wijziging worden afgehandeld. In het oude artikel 53 was de intrekking van een tweetal besluiten geregeld ten tijde van de invoering van de Pensioenwet. Dat artikel kon dus vervangen worden.
Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Staatsblad en heeft, met uitzondering van de bepalingen betreffende de overdrachtsdatum (artikel I, onderdelen A, G, onder 2, en H) terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015. De reden voor de terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2015 is omdat de Wet aanpassing financieel toetsingskader op 1 januari 2015 in werking is getreden. Artikel I, onderdeel A, dat de definitie van de overdrachtsdatum wijzigt, en de daarmee samenhangende onderdelen G, onder 2, en H, treden de dag na publicatie van dit besluit in werking omdat het wenselijk is snel het moment waarop het verzoek om waardeoverdracht in gang wordt gezet, gelijk te stellen met het moment aan de hand waarvan de overdrachtswaarde wordt berekend. Er wordt afgeweken van de vaste verandermomenten omdat daarmee de in het algemeen deel van de toelichting genoemde nadelen van de huidige overdrachtsdatum worden beperkt.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2015-469.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.