Besluit van 17 december 2014, houdende wijziging van diverse besluiten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen en de overname van taken

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Economische Zaken van 15 september 2014, nr. WJZ / 14144878;

Gelet op artikel 15, vierde lid, van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, artikel 13, tweede lid, van de Landbouwkwaliteitswet, artikel 41 van de Meststoffenwet, artikel 3, eerste lid, onderdeel h, van de Plantenziektenwet, artikel 8 van de Postwet 2009, artikel 2, eerste lid, van de Visserijwet, artikel 31, derde lid, van de Wet agrarisch grondverkeer, de artikelen 2.2, tiende lid, onderdelen d, e, f, g, i, j, l, onder 1° en 4°, m, n en p, 2.8, vierde lid, onderdelen a, b, f en g, 3.1, tweede lid, onderdelen a, b, c, g, h, k en l, 7.1, 7.2, tweede lid, 7.8, eerste lid en 10.2, tweede lid, van de Wet dieren, de artikelen 80, eerste en tweede lid en 118, tweede lid, van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden, de artikelen 4, zesde lid, 7 en 162 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad en artikel 48a van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 16 oktober 2014, nr. W 15.14.0334/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 15 december 2014, nr. WJZ / 14174307;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Artikel 14 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt «, en» vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma worden drie onderdelen toegevoegd, luidende:

  • f. het verschaffen van informatie aan derden omtrent de aanwezigheid van een schadelijk organisme op een terrein of perceel;

  • g. het verschaffen van informatie aan Onze Minister omtrent de overdracht van de eigendom dan wel het gebruik van een terrein of perceel waar zich een schadelijk organisme bevindt;

  • h. het houden en bewaren van een administratie door degene die een terrein of perceel in gebruik heeft.

ARTIKEL II

Het Besluit diergeneeskundigen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5.5 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

B

Na artikel 5.7 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5.8 Melding aangewezen diergeneesmiddelen in register

  • 1. Een dierenarts of een andere persoon als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, van de wet, doet van het voorschrijven ten behoeve van de aflevering of van de toepassing van bij ministeriële regeling aan te wijzen diergeneesmiddelen in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen melding in het register waarin de houder van dieren ten behoeve van wiens dieren de diergeneesmiddelen zijn afgeleverd of bij wiens dieren de diergeneesmiddelen zijn toegepast, de melding, bedoeld in artikel 1.27, eerste lid, van het Besluit houders van dieren heeft gedaan.

  • 2. Artikel 1.27, derde lid, van het Besluit houders van dieren is van toepassing.

  • 3. Artikel 1.27, tweede, vierde en vijfde lid, onderdeel b, van het Besluit houders van dieren zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5.9 Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

  • 1. Het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit houders van dieren, worden opgesteld door een dierenarts in overleg met de houder van dieren, bedoeld in artikel 1.28, eerste lid, van dat besluit.

  • 2. Een dierenarts handelt overeenkomstig het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan, bedoeld in het eerste lid, tenzij een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt afgeweken.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

    • a. de termijn waarbinnen een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan wordt opgesteld;

    • b. de onderdelen die een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan ten minste bevatten;

    • c. het aantal bedrijfsgezondheidsplannen of bedrijfsbehandelplannen dat kan worden opgesteld;

    • d. evaluatie en aanpassing van een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan;

    • e. administratie van een bedrijfsgezondheidsplan of een bedrijfsbehandelplan.

ARTIKEL III

Het Besluit diergeneesmiddelen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 5.2, vierde lid, vervalt.

B

In artikel 5.8 vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.

ARTIKEL IV

Het Besluit dierlijke producten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1. worden op alfabetische volgorde de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

boerderijmelk:

rauwe melk die door een melkveehouder kennelijk bestemd is voor aflevering anders dan aan consumenten;

leverantie van boerderijmelk:

de transactie waarbij een melkveehouder boerderijmelk ter beschikking van de ontvanger van boerderijmelk stelt en deze de desbetreffende melk in ontvangst neemt met het kennelijke doel deze te bewerken, te verwerken of te verhandelen;

melkveehouder:

de natuurlijke of rechtspersoon die bedrijfsmatig melkkoeien of melkgeiten houdt;

ontvanger van boerderijmelk:

de natuurlijke of rechtspersoon die op jaarbasis 500.000 kg of meer boerderijmelk bedrijfsmatig ontvangt van één of meer in Nederland gevestigde melkveehouders en ter zake betalingen aan de desbetreffende melkveehouders verricht, met uitzondering van boerderijzuivelbereiders;

rauwe melk:

product dat wordt afgescheiden door de melkklier van één of meer koeien of geiten en dat niet verwarmd is tot boven 40°C en dat evenmin een behandeling met een gelijkwaardig effect heeft ondergaan.

B

Na artikel 2.8a wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2.8b

  • 1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de leverantie van boerderijmelk.

  • 2. Het is ontvangers van boerderijmelk verboden boerderijmelk in ontvangst te nemen als voor de desbetreffende leverantie van boerderijmelk niet wordt voldaan aan de krachtens het eerste lid gestelde regels.

  • 3. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op onder meer:

    • a. de registratie van ontvangers van boerderijmelk;

    • b. de hoedanigheid van de boerderijmelk;

    • c. de bemonstering van de boerderijmelk en het bewaren van de monsters;

    • d. de bepaling van de hoeveelheid, kwaliteit, samenstelling en hoedanigheid van de boerderijmelk;

    • e. het vervoer van de boerderijmelk en de vervoermiddelen;

    • f. het bijhouden van een administratie.

C

Artikel 2.9 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «en 13 van de Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: en 13 tot en met 13y van de Landbouwkwaliteitswet.

2. In het derde lid wordt «Artikel 13a van de Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: Artikel 14 van de Landbouwkwaliteitswet.

ARTIKEL V

Het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 32a komt te luiden:

Artikel 32a Reinigingsplicht verpakkingen

Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen omtrent de terugwinning of verwijdering van restanten van gewasbeschermingsmiddelen uit de verpakkingen ervan.

B

Artikel 32b wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Onze Minister kan bij ministeriële regeling regels stellen omtrent de keuring van in gebruik zijnde apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen, waaronder regels omtrent de keuringsfrequentie, de keuringseisen, de keuringsinstanties, het in rekening te brengen tarief voor de keuring en voor de afgifte van het officiële keuringsbewijs, alsmede de aanwijzing van apparatuur waarop het eerste lid niet van toepassing is, dan wel een afwijkende keuringsfrequentie van toepassing is.

2. Het derde tot en met het vijfde lid vervallen.

ARTIKEL VI

Het Besluit houders van dieren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1.1 worden voor de definitie van «big» de volgende definities ingevoegd, luidende:

bedrijfsbehandelplan:

een overzicht dat specifiek is voor een bedrijf, waarin aandoeningen en ziektes zijn opgenomen die voorkomen of waarvan het aannemelijk is dat deze voor kunnen komen bij door een houder gehouden dieren en waarbij is weergegeven op welke wijze de aandoeningen en ziektes worden behandeld;

bedrijfsgezondheidsplan:

een plan dat specifiek is voor een bedrijf, bestaande uit:

  • 1°. een analyse van de diergezondheidssituatie van door een houder gehouden dieren en van de toepassing van diergeneesmiddelen bij door een houder gehouden dieren;

  • 2°. een overzicht van te treffen maatregelen ter verbetering van de diergezondheidssituatie van door een houder gehouden dieren;

B

In artikel 1.25 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.

C

Na artikel 1.26 worden de volgende artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 1.27 Melding aangewezen diergeneesmiddelen in register

  • 1. Een houder van dieren die bij ministeriële regeling aan te wijzen diergeneesmiddelen ontvangt, doet in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen melding in een register dat daartoe door Onze Minister is aangewezen.

  • 2. De beheerder van een register verstrekt aan de houder van dieren, op basis van de melding, informatie over het gebruik van de betreffende diergeneesmiddelen.

  • 3. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

    • a. de gegevens die bij de melding worden verstrekt;

    • b. de termijn waarbinnen de melding wordt gedaan;

    • c. de aard van de informatie die wordt verstrekt.

  • 4. Tarieven voor een vergoeding die de beheerder van een register in rekening brengt voor het verwerken van een melding als bedoeld in het eerste lid, en het verstrekken van informatie als bedoeld in het tweede lid, behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

  • 5. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld over:

    • a. de voorwaarden voor aanwijzing van registers en de gevallen waarin een aanwijzing kan worden ingetrokken, dan wel geschorst;

    • b. goedkeuring van tarieven en de gevallen waarin een besluit tot goedkeuring kan worden ingetrokken, dan wel geschorst.

Artikel 1.28 Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

  • 1. Een houder van dieren draagt er in bij ministeriële regeling aan te wijzen gevallen zorg voor dat er overeenkomstig artikel 5.9, eerste lid, van het Besluit diergeneeskundigen een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan worden opgesteld.

  • 2. Een houder van dieren handelt overeenkomstig het bedrijfsgezondheidsplan en het bedrijfsbehandelplan dat in overleg met hem is opgesteld, tenzij een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt afgeweken.

  • 3. Artikel 5.9, derde lid, van het Besluit diergeneeskundigen is van toepassing.

ARTIKEL VII

Het besluit van 24 september 1959, houdende regelen betreffende de aanvaarding van hun functie door leden van de Sociaal-Economische Raad en door bestuursleden van produkt-, hoofdbedrijf- en bedrijfschappen en enige aanverwante onderwerpen (Stb. 1959, 343) wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 wordt «Onze Minister, belast met de zaken van de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie,» vervangen door «Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid».

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Een organisatie, die Wij overeenkomstig artikel 4, tweede lid, van de Wet op de Sociaal-Economische Raad hebben aangewezen tot het benoemen van een of meer leden van de Sociaal-Economische Raad, doet van iedere door haar gedane benoeming mededeling aan de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad.

2. In het tweede lid vervalt «, onderscheidenlijk plaatsvervangende bestuursleden».

3. In het derde lid vervalt «, onderscheidenlijk van een of meer bestuursleden van een produkt-, hoofdbedrijf- of een bedrijfschap,».

C

In de artikelen 3, eerste lid, 4, eerste lid, 5, tweede lid, 7, eerste en tweede lid, en 8, eerste en tweede lid, wordt «van het betrokken lichaam» telkens vervangen door: van de Sociaal-Economische Raad.

D

Artikel 3, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Binnen drie weken na de verzending van deze mededeling bericht de benoemde schriftelijk aan de voorzitter of hij de benoeming aanneemt. Indien hij de benoeming aanneemt legt hij daarbij een schriftelijke verklaring over, volgens een door Onze in artikel 1 bedoelde Minister vastgesteld model, dat hij voldoet aan de eisen gesteld in artikel 5 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad en dat hij geen functies vervult genoemd in artikel 1 van Ons besluit van 22 september 1955, houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden (Stb. 1955, 455).

E

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid vervalt.

2. Het derde lid wordt vernummerd tot tweede lid.

3. In het tweede lid (nieuw) vervalt «en in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie, en dat van een benoeming tot bestuurslid of plaatsvervangend bestuurslid van een produkt-, een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap in het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie».

F

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid vervalt «of van een bestuurslid of een plaatsvervangend bestuurslid van een produkt-, een hoofdbedrijf- of een bedrijfschap».

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Indien het ontslag of het overlijden de voorzitter van de Sociaal-Economische Raad betreft, wordt de in de voorgaande leden bedoelde mededeling gedaan door de eerste plaatsvervangende voorzitter van de Sociaal-Economische Raad.

G

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Het lid of plaatsvervangend lid van de Sociaal-Economische Raad dat na het aannemen van zijn benoeming ophoudt te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 5 van de Wet op de Sociaal-Economische Raad, geeft hiervan onverwijld schriftelijk kennis aan de raad.

2. In het tweede lid wordt na «Ons besluit van 22 september 1955» ingevoegd: , houdende regelen omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Sociaal-Economische Raad met enige andere werkzaamheden.

H

In artikel 8, eerste lid, vervalt «onderscheidenlijk van het bestuur van het betrokken produkt-, hoofdbedrijf- of bedrijfschap,».

I

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

  • 1. Tenminste zes maanden vóór het begin van iedere zittingsperiode van de Sociaal-Economische Raad wint Onze in artikel 1 bedoelde Minister het advies in van de raad inzake de vraag of er grond bestaat wijziging te brengen in de door Ons krachtens artikel 4, tweede lid van de Wet op de Sociaal-Economische Raad gedane aanwijzing van organisaties, dan wel in het door Ons krachtens artikel 4, vijfde lid, dier wet bepaalde aantal leden, dat elke door Ons aangewezen organisatie kan benoemen.

  • 2. Van het inwinnen van het in het eerste lid bedoelde advies wordt mededeling gedaan door de algemeen secretaris van de raad in de Staatscourant.

J

Artikel 10 vervalt.

K

In artikel 12 wordt «, onderscheidenlijk van het bestuur van een produkt-, hoofdbedrijf- of een bedrijfschap de voorzitter van het betrokken lichaam» vervangen door «de voorzitter», vervalt «plaatsvervangend dan wel» en vervalt telkens «of bestuurslid».

ARTIKEL VIII

In artikel 2, onderdeel j, van het Besluit van 30 oktober 1981, houdende voorschriften betreffende de samenstelling en de werkwijze van de commissie beheer landbouwgronden (Stb. 1981, 677) vervalt «en het Bosschap gezamenlijk».

ARTIKEL IX

In artikel 3 van het Besluit verdachte dieren wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel gg door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • hh. ziekte van Aujeszky: 42 dagen.

ARTIKEL X

Het Besluit verhandeling teeltmateriaal wordt als volgt gewijzigd:

A

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel q door een puntkomma, worden aan artikel 1, eerste lid, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

r. landbouwzaaizaad:

zaaizaad van landbouwgewassen;

s. landbouwgrond:

grond waarop landbouwgewassen worden geteeld of onmiddellijk kunnen worden geteeld.

B

Na artikel 6a wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

Paragraaf 4. Teelt

Artikel 6b
  • 1. De teelt van landbouwgewassen, tuinbouwgewassen en bosbouwgewassen is slechts toegestaan indien is voldaan aan de bij ministeriële regeling gestelde regels inzake teelt.

  • 2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:

    • a. het gebruik, de opslag en de bewerking van landbouwzaaizaad dat niet overeenkomstig de bij die regels aangewezen voorschriften is goedgekeurd;

    • b. het verstrekken van gegevens inzake landbouwzaaizaad aan Onze Minister;

    • c. het bewerken van landbouwgrond teneinde de verontreiniging van zaaizaad tegen te gaan;

    • d. het voorkomen van economische schade door het naast elkaar bestaan van genetisch gemodificeerde gewassen en niet-genetisch gemodificeerde gewassen.

C

Het opschrift «Paragraaf 4. Slotbepalingen» wordt vervangen door: Paragraaf 5. Slotbepalingen.

ARTIKEL XI

Artikel 6 van het Reglement zee- en kustvisserij 1977 vervalt.

ARTIKEL XII

In artikel 3, onderdeel a, van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 wordt «het aantal of het percentage» vervangen door: het aantal of het percentage postbezorgers.

ARTIKEL XIII

Het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet wordt als volgt gewijzigd:

A

Na artikel 14 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 14a

  • 1. De betrokkene kan, tenzij het tuchtgerecht beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.

  • 2. Het tuchtgerecht kan weigeren bepaalde personen, die geen advocaat zijn, als gemachtigde toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het tuchtgerecht de zaak tot de volgende zitting aan.

  • 3. Het tuchtgerecht stelt de betrokkene van de aanhouding en de reden daarvan in kennis en roept hem tevens op om op de voor de zaak bepaalde nadere zitting in persoon of bij een andere gemachtigde tegenwoordig te zijn.

  • 4. De betrokkene kan zich te allen tijde door een raadsman doen bijstaan.

  • 5. Het tuchtgerecht kan weigeren bepaalde personen, die geen advocaat zijn, als raadsman toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het tuchtgerecht op verzoek van de betrokkene de zaak tot een volgende zitting aan.

B

Artikel 15 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Tegen de bij verstek gegeven uitspraak kan de betrokkene binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet doen. In dat geval wordt de zaak overeenkomstig de artikelen 14, 14a en 15a tot en met 18a behandeld. Indien de betrokkene opnieuw niet ter zitting verschijnt, wordt niet opnieuw verstek verleend.

C

Na artikel 15 worden drie artikelen ingevoegd, luidende;

Artikel 15a

Op verzoek van de betrokkene kan de voorzitter of elk van de leden die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van het tuchtgerecht schade zou kunnen lijden. De artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15b

Op grond van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 15a kan de voorzitter of een lid die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen verschonen. De artikelen 517, tweede en derde lid, tot en met 518 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 15c

  • 1. Het tuchtgerecht kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling getuigen oproepen.

  • 2. Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het tuchtgerecht te verschijnen. Indien de getuige niet op de oproeping verschijnt, kan het tuchtgerecht de officier van justitie in het arrondissement waarin het tuchtgerecht zitting houdt, verzoeken de getuige ter terechtzitting van het tuchtgerecht te dagvaarden en daarbij te voegen een bevel tot medebrenging.

  • 3. Met betrekking tot het horen van de getuigen en hun recht van verschoning zijn de artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De voorzitter van het tuchtgerecht kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.

D

Na artikel 17 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 17a

  • 1. Het tuchtgerecht sluit het onderzoek ter zitting, wanneer het van oordeel is dat het is voltooid.

  • 2. Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben de betrokkene en de controle-instelling het recht voor het laatst het woord te voeren.

  • 3. Zodra het onderzoek ter zitting is gesloten, deelt de voorzitter mee wanneer uitspraak zal worden gedaan

E

Na artikel 18 worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 18a

  • 1. Het tuchtgerecht doet schriftelijk uitspraak.

  • 2. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij berust.

  • 3. Het tuchtgerecht spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het openbaar uit.

  • 4. In afwijking van het eerste lid kan het tuchtgerecht na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.

  • 5. Van de mondelinge uitspraak wordt door de secretaris een proces-verbaal opgemaakt.

  • 6. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene en aan de controle-instelling gezonden.

Artikel 18b

  • 1. Indien naar het oordeel van de voorzitter van het tuchtgerecht geen tuchtmaatregel of geen andere tuchtmaatregel dan een berisping of een geldboete van ten hoogste € 225 dient te worden opgelegd, kan de voorzitter de zaak zonder zitting afdoen. Artikel 18a is van overeenkomstige toepassing.

  • 2. Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan de betrokkene of de controle-instelling binnen zes weken na verzending van de uitspraak verzet doen. In dat geval vervalt de uitspraak en wordt de zaak verder overeenkomstig de artikelen 14, 14a en 15a tot en met 18a behandeld.

F

In artikel 19 wordt «voorziening als bedoeld in Titel IV van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie» vervangen door: hoger beroep als bedoeld in artikel 13f van de Landbouwkwaliteitswet.

G

In artikel 20 wordt «aangeslotene» vervangen door: betrokkene.

H

In artikel 22 wordt «voorziening als bedoeld in Hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» vervangen door: hoger beroep als bedoeld in artikel 13f van de Landbouwkwaliteitswet.

ARTIKEL XIV

Artikel 72 van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet vervalt.

ARTIKEL XV

Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die op grond van dit besluit worden behartigd door Onze Minister van Economische Zaken, worden overgedragen aan Onze Minister van Economische Zaken, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

ARTIKEL XVI

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot

Wassenaar, 17 december 2014

Willem-Alexander

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Uitgegeven de vierentwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

NOTA VAN TOELICHTING

I. Algemeen

1. Aanleiding en doel

In het Regeerakkoord «Bruggen slaan» is afgesproken dat de product- en bedrijfschappen worden opgeheven. De publieke taken van de bedrijfslichamen worden overgenomen door de Minister van Economische Zaken en in een aantal gevallen door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport of de Minister van Infrastructuur en Milieu.

De onderhavige algemene maatregel van bestuur wijzigt diverse besluiten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen en de overname van publieke taken van de bedrijfslichamen. In het rapport «De PBO in 2010» van onderzoeksbureau EIM (De PBO in 2010, Een inventarisatie van cijfers, feiten en visies, EIM/IOO 2010, als bijlage gevoegd bij Kamerstukken II 2011/12, 32 615, nr. 3) is in kaart gebracht welke taken door de product- en bedrijfschappen worden uitgevoerd. Op basis van deze inventarisatie heeft de Commissie Jorritsma in de publieke taken drie categorieën onderscheiden: medebewindtaken (alle taken en activiteiten van het schap die strekken tot uitvoering van een «hogere» regeling, niet zijnde de Wet op de bedrijfsorganisatie), autonome taken die betrekking hebben op de bevordering van plant- en diergezondheid en van dierenwelzijn en autonome taken die betrekking hebben op voedselveiligheid en gezondheid.

In samenwerking met de bedrijfslichamen is in detail geïnventariseerd welke taken en activiteiten als publiek zijn aan te merken. Daarbij is tevens bezien of bepaalde taken, hoewel deze niet onder de publieke taken vallen, toch door de centrale overheid moeten worden overgenomen, omdat ze onmisbaar zijn voor een goede uitoefening van een publieke taak.

Bij de bepaling van de medebewindstaken is uitgegaan van een ruime uitleg van medebewind. Het gaat niet alleen om taken waarvoor een formele taakoverdracht of -opdracht is gegeven, maar ook om:

  • i) rechtstreekse implementatie van EU-verplichtingen door middel van productschapregelgeving;

  • ii) taken die de bedrijfslichamen op verzoek van de Rijksoverheid op zich hebben genomen, en

  • iii) autonome regelgeving van de bedrijfslichamen die door de Rijksoverheid is aangewend ter voldoening aan EU-verplichtingen.

In de periode vanaf 1 januari 2014 zijn op verschillende momenten taken overgenomen van de bedrijfslichamen door de Minister van Economische Zaken en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, waarvoor reeds een wettelijke basis bestond. Het onderhavige besluit treedt in werking met ingang van het moment van opheffing van de bedrijfslichamen. Dit besluit biedt een basis voor de overname van resterende publieke taken, waarvoor de wettelijke basis wordt geregeld met het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen (Kamerstukken II, 2013/14, 33 910, nr. 2). De taken die op basis van dit besluit worden overgenomen betreffen de volgende onderwerpen:

  • bestrijding en preventie van plantenziekten (Verordening PT AM vrije teelt boomkwekerijproducten, Verordening PA aardappelteelt 2008, Verordening PA bestrijding valse meeldauw bij uien 2008, Verordening PA bestrijding knolcyperus 2010, Verordening PT bestrijding knolcyperus 2010);

  • gebruik van landbouwzaaizaden (Verordening PA landbouwzaaizaden 2008);

  • bestrijding van wilde haver (Verordening PA bestrijding wilde haver 2008);

  • genetisch gemodificeerde teelt (Verordening PA coëxistentie teelt 2008);

  • registratie en gebruik van antibiotica (Verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik pluimveesector (PPE) 2011, Verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik rundersector (PVV) 2011, Verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik varkenssector (PVV) 2011, Verordening registratie en verantwoording antibioticagebruik kalversector (PVV) 2011).

Per taak is bezien op welke wijze deze kan worden ingevuld en uitgevoerd. Hoofdlijn bij de overname van taken is dat zoveel mogelijk wordt aangesloten bij het stelsel van de wet die de grondslag biedt om de desbetreffende taak over te nemen. Dat betekent dat de handhavingsinstrumenten worden ingezet waarin de desbetreffende wet voorziet. Hierdoor zal niet langer sprake zijn van tuchtrechtelijke handhaving van de taken die worden overgenomen.

Naast de wijzigingen in verband met de overname van publieke taken van de bedrijfslichamen worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen. Dit betreft met name de aanpassing van bestaande verwijzingen in algemene maatregelen van bestuur naar de bedrijfslichamen.

Algemene maatregelen van bestuur die uitsluitend zijn gebaseerd op hoofdstuk 2 van de Wet op de bedrijfsorganisatie, zoals instellingsbesluiten van bedrijfslichamen, vervallen van rechtswege op het tijdstip van inwerkingtreding van het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen, omdat de grondslag van die besluiten wegvalt.

2. Regeldruk

Dit besluit voorziet in de grondslag om de eerder genoemde productschapsverordeningen te kunnen overnemen. Voor de over te nemen taken in het kader van de opheffing van de bedrijfslichamen geldt het uitgangspunt dat de regelgeving gebaseerd wordt op de bestaande verordeningen.

Gelet op dit uitgangspunt wordt geen afweging gemaakt van minder belastende alternatieven. Om die reden is het kwantificeren van het regeldrukeffect van de voorschriften die worden overgenomen niet van invloed op de inhoud van deze regeling. Omdat het berekenen van de regeldruk wel noodzakelijk is om de overgang van taken te verwerken in de regeldrukboekhouding, zal de regeldruk als gevolg van de reeds bestaande voorschriften op een later moment gekwantificeerd worden.

Dit besluit leidt niet tot nieuwe verplichtingen voor burgers en bedrijven. Er is dus geen sprake van nieuwe administratieve lasten en nalevingskosten.

3. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit vast te stellen tijdstip, zodat de inwerkingtreding gelijktijdig kan plaatsvinden met de inwerkingtreding van het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen.

II. Artikelen

Artikel I

Artikel I voegt de onderdelen f, g en h aan artikel 14 van het Besluit bestrijding schadelijke organismen toe. Deze wijziging is noodzakelijk om voorschriften te kunnen stellen met betrekking tot het verschaffen van informatie en het bijhouden van een administratie ten behoeve van het overnemen van door de productschappen in autonomie tot stand gebrachte regelgeving. Zo kunnen onder andere regels worden gesteld met als doel dat beoordelingsrapporten van planten voor een periode worden bewaard, of dat opvolgende ondernemers worden geïnformeerd over de vastgestelde aanwezigheid van een schadelijk organisme op een terrein of perceel.

Artikelen II, III en VI

Door het Productschap Vee en Vlees en het Productschap Pluimvee en Eieren zijn in autonomie regels gesteld over het gebruik van antibiotica in de sectoren pluimvee, runderen, vleeskalveren en varkens. Met deze regelgeving wordt beoogd te komen tot een vermindering van het gebruik van antibiotica en een meer zorgvuldige toepassing van deze middelen. Dit is noodzakelijk omdat gebruik van antibiotica in de veehouderij eraan bijdraagt dat bacteriën ongevoelig worden voor deze antibiotica en dit gebruik daarmee een risico voor de volks- en diergezondheid vormt. Met deze voorschriften werd ook uitvoering gegeven aan het Convenant Antibioticaresistentie Dierhouderij 2008, welk convenant door diverse partijen uit de sector is gesloten en afspraken bevat om te komen tot een reductie van antibioticaresistentie en een verantwoord gebruik van antibiotica in de sectoren varkens, vleeskuikens, vleeskalveren en runderen (Kamerstukken II 2008/09, 29 683, nr. 22). De sectoren hebben hun verantwoordelijkheid genomen door voorschriften over antibiotica op te nemen in private kwaliteitssystemen en productschapsverordeningen. Vanwege het belang van deze productschapsvoorschriften voor de vermindering van het gebruik van antibiotica in de veehouderij, zijn deze voorschriften aangemerkt als een publieke taak en worden aldus overgenomen (Kamerstukken II 2012/13, 32 615, nr. 8). De verordeningen van de productschappen bevatten meerdere maatregen die gericht zijn op de vermindering van het gebruik van antibiotica en een meer zorgvuldige toepassing daarvan. De verplichting tot registratie van leveringen antibiotica en de verplichting tot het opstellen en handelen conform een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan worden thans overgenomen. Hierna worden deze maatregelen nader toegelicht.

Registratie leveringen antibiotica

Het eerste onderdeel uit de productschapsverordeningen dat wordt overgenomen betreft de verplichting om het gebruik van antibiotica op een bedrijf in een databank te registreren. In de Wet opheffing bedrijfslichamen, welke wet voorziet in de formele opheffing van de product- en bedrijfschappen en de basis legt voor de overname van de resterende publieke taken, is onder andere een wijziging van de Wet dieren opgenomen teneinde voornoemde regels over registratie van het gebruik van antibiotica over te kunnen nemen. Zoals uiteengezet in de memorie van toelichting bij de Wet opheffing bedrijfslichamen, is er voor gekozen om een verplichting te creëren op grond waarvan gegevens omtrent leveringen van antibiotica worden gemeld in één of meerdere (daartoe door de Minister van Economische Zaken aan te wijzen) databanken, waarbij gebruik wordt gemaakt van de artikelen 7.1 en 7.2, tweede lid, van de Wet dieren (Kamerstukken II 2013/14, 33 910, nr. 3, p. 25).

Om een volledig inzicht te kunnen krijgen in het gebruik van antibiotica op een bedrijf, zijn gegevens nodig over de afgeleverde of toegepaste diergeneesmiddelen en over de dieren waarbij deze middelen worden toegepast. De dierenarts beschikt over deze eerste categorie gegevens, terwijl de dierhouder beschikt over de tweede categorie gegevens. Daarom is in artikel 1.27, eerste lid, van het Besluit houders van dieren en in artikel 5.8, eerste lid, van het Besluit diergeneeskundigen opgenomen dat dierhouders, respectievelijk dierenartsen gegevens omtrent het gebruik van antibiotica registreren. In een ministeriële regeling wordt geregeld in welke gevallen, bij de ontvangst van welke diergeneesmiddelen en van welke gegevens melding gedaan moet worden. Opgemerkt wordt dat de verplichting tot registratie niet alleen geldt voor dierenartsen, maar ook voor andere diergeneeskundigen die de betreffende diergeneesmiddelen afleveren of toepassen.

De in de databank opgenomen gegevens kunnen door dierhouders en dierenartsen worden gebruikt om te komen tot een meer selectief en restrictief gebruik van antibiotica. De betreffende gegevens kunnen namelijk omgerekend worden tot een zogenoemde dierdagdosering per jaar. De dierdagdosering per jaar is het gemiddelde aantal dagen waaraan een dier op het bedrijf van een dierhouder gedurende een bepaald jaar is blootgesteld aan antibiotica. Met registratie en omrekening van het totale gebruik tot dierdagdosering per jaar, wordt het gebruik van antibiotica op het bedrijf inzichtelijk voor de veehouder en zijn dierenarts. Zij kunnen dit gebruik vergelijken met het gemiddelde gebruik in de betreffende sector in Nederland. Constatering van afwijkend gebruik vormt voor dierenarts en dierhouder een stimulans om te bezien hoe het gebruik van antibiotica beperkt kan worden. Om dergelijke processen te faciliteren wordt aan beheerders van databanken waarin voornoemde gegevens worden geregistreerd, de verplichting opgelegd om dierhouders en dierenartsen, op basis van de door hen gemelde gegevens over het gebruik van antibiotica, te informeren over dit gebruik. Bij ministeriële regeling wordt nader geduid welke informatie beheerders van databanken dienen te verstrekken.

De dierhouder meldt de gegevens omtrent het antibioticagebruik in een daartoe door de Minister van Economische Zaken aan te wijzen databank. De dierenarts meldt de gegevens omtrent het afleveren en toepassen van antibiotica in de databank waarin de dierhouder zijn gegevens registreert. De noodzaak dat dierhouder en dierenarts de betreffende gegevens in dezelfde databank registreren is erin gelegen dat het slechts mogelijk is om de dierdagdosering per jaar te berekenen en daarmee een totaalbeeld te krijgen van de hoeveelheid antibiotica die bij de dieren van een houder worden toegepast, op basis van gegevens over alle bij dieren van een houder toegepaste antibiotica. Overigens is de bestaande praktijk dat het praktijkmanagementsysteem van de dierenarts de gegevens over het afleveren en toepassen van antibiotica automatisch aanlevert bij de databank waarin gegevens van de dierhouder over zijn dieren zijn opgenomen.

Bij ministeriële regeling zullen nadere regels worden gesteld over het register waarin de meldingen omtrent het antibioticagebruik worden gedaan. Dit betreft zowel regels over de procedure om tot aanwijzing van een register te komen, als inhoudelijke voorschriften waar de registers aan moeten voldoen om voor aanwijzing in aanmerking te komen. Een deel van de gegevens die in een register moet worden gemeld betreft persoonsgegevens. Verwerking van deze gegevens moet overeenkomstig de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) plaatsvinden. In voornoemde ministeriële regeling zullen derhalve ook voorschriften worden opgenomen om te borgen dat registers slechts kunnen worden aangewezen indien zij aan de Wbp voldoen. Ook wordt voorzien in een mogelijkheid de aanwijzing in te trekken of te schorsen indien niet aan de vereisten van de Wbp wordt voldaan.

Het is de verwachting dat de beheerders van de registers waarin de leveringen van antibiotica thans al worden geregistreerd, een verzoek tot aanwijzing als register zullen indienen. Het gaat dan om een beperkt aantal registers. In verschillende sectoren is momenteel slechts één register waarin het antibioticagebruik geregistreerd kan worden. De beheerders van de aangewezen registers zullen bij de dierhouders die gegevens aan het register melden, vergoedingen in rekening brengen voor het verwerken van deze meldingen. Omdat er, gelet op de huidige situatie, naar verwachting slechts enkele verzoeken tot aanwijzing van registers zullen worden gedaan (waarbij in verschillende sectoren slechts één), is de verwachting dat er weinig tot geen marktwerking tussen de registers zal zijn. Teneinde te kunnen borgen dat de vergoedingen die door de beheerders van de registers in rekening worden gebracht niet hoger zijn dan de kosten die zij voor deze werkzaamheden maken, wordt met gebruikmaking van artikel 7.1 van de Wet dieren, bepaald dat deze vergoedingen de goedkeuring van de Minister van Economische Zaken behoeven.

Met betrekking tot de verplichting om het gebruik van antibiotica te registreren in een register is het vrij verkeer van diensten relevant. De activiteiten die de beheerders van aangewezen registers zullen verrichten, zijn aan te merken als een dienst in de zin van artikel 57 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU): er is sprake van werkzaamheden van commerciële aard, die gewoonlijk tegen vergoeding geschieden. Artikel 56 van het VWEU houdt in dat alle EU-onderdanen grensoverschrijdende diensten kunnen verrichten, zolang zij in een lidstaat gevestigd zijn. Het vrij verkeer van diensten is verder uitgewerkt in Richtlijn 2006/123/EG betreffende de diensten op de interne markt (PvEU 2006, L 376) (hierna: de dienstenrichtlijn). Op grond van artikel 16 van de dienstenrichtlijn zijn lidstaten gehouden het recht van dienstverrichters te eerbiedigen om diensten te verrichten in een andere lidstaat dan die waar zij zijn gevestigd. Wel is het mogelijk om dat recht te beperken. Artikel 16, eerste lid, van de dienstenrichtlijn geeft de kaders waaraan beperkingen op de uitoefening van een dienstenactiviteit moeten voldoen:

  • de voorschriften maken geen onderscheid naar nationaliteit of de lidstaat waar de rechtspersonen gevestigd zijn;

  • de voorschriften zijn gerechtvaardigd om redenen van openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid of bescherming van het milieu;

  • de voorschriften zijn geschikt om het nagestreefde doel te bereiken en gaan niet verder dan nodig.

Met dit besluit wordt de mogelijkheid tot het verrichten van diensten beperkt doordat het gebruik van antibiotica geregistreerd moet worden in een register dat daartoe is aangewezen en tarieven die hiervoor door beheerders van de registers in rekening worden gebracht, goedkeuring behoeven. Dit is een beperking van het vrij verkeer van diensten. Hieronder worden deze beperking getoetst aan de criteria van artikel 16, eerste lid, van de dienstenrichtlijn.

De verplichting tot aanwijzing als register waarin het gebruik van antibiotica kan worden geregistreerd en de daaraan gekoppelde verplichting tot goedkeuring van vergoedingen die hiervoor in rekening worden gebracht geldt voor alle beheerders die hun register willen aanbieden als register waarin het antibioticagebruik kan worden geregistreerd. De maatregel is derhalve non-discriminatoir, er wordt geen onderscheid gemaakt naar nationaliteit of lidstaat van vestiging.

De voornoemde verplichtingen zijn noodzakelijk vanwege het belang van de volksgezondheid. Het gebruik van antibiotica brengt een risico op resistentievorming bij bacteriën met zich mee. Wanneer bacteriën ongevoelig worden voor bepaalde antibiotica, zijn deze antibiotica niet meer beschikbaar voor behandeling van infecties. Als er geen maatregelen worden genomen om het gebruik van antibiotica in de dierhouderij te beperken en steeds meer antibiotica onwerkzaam worden, zal dit er op termijn toe leiden dat er ook geen antibiotica meer beschikbaar zijn om infecties bij mensen te behandelen. Daarom is in de productschapsvoorschriften, die thans worden overgenomen, opgenomen dat het gebruik van antibiotica geregistreerd moet worden in een daartoe aangewezen databank. Zoals hiervoor beschreven vormt het inzicht in het gebruik van antibiotica voor dierenarts en dierhouder een stimulans om te bezien of en zo ja, hoe dit gebruik verminderd kan worden. Deze aanpak zal alleen tot resultaat leiden als de kwaliteit van de geregistreerde gegevens voldoende geborgd kan worden. Daarom wordt aan de registers de voorwaarde gesteld dat zij door de minister van Economische Zaken zijn aangewezen. Deze aanwijzing maakt het mogelijk dat vooraf getoetst kan worden of de (beheerders van) registers voldoen aan de gestelde eisen en biedt dierenartsen en veehouders duidelijkheid over de registers waarin zij het gebruik van antibiotica kunnen registreren. Deze duidelijkheid is essentieel om de continuïteit van de registratie te kunnen borgen. Daarnaast is bepaald dat wanneer beheerders van registers vergoedingen in rekening brengen voor werkzaamheden die met voornoemde registratie verband houden, deze vergoedingen door de minister van Economische Zaken zijn goedgekeurd. Dit is noodzakelijk om, gelet op de hiervoor toegelichte verwachting dat er weinig tot geen marktwerking tussen registers zal ontstaan, te voorkomen dat beheerders van registers de registratie van het gebruik van antibiotica feitelijk onmogelijk maken door het stellen van te hoge tarieven voor de registratie. Door de verplichting tot goedkeuring van de vergoedingen wordt de volledigheid van de te registreren gegevens geborgd.

Introductie van minder verstrekkende alternatieven zal niet leiden tot de noodzakelijke kwaliteit en volledigheid van de geregistreerde gegevens. Wanneer registers niet vooraf maar achteraf worden beoordeeld, bestaat het risico dat blijkt dat een register niet aan de daaraan gestelde voorwaarden kan voldoen. Dierenartsen en dierhouders kunnen het gebruik van antibiotica dan al in dit register geregistreerd hebben. Op het moment dat blijkt dat het register niet aan de eisen voldoet, zullen zij in een ander register moeten registreren. Dit brengt de continuïteit van de registratie en daarmee de vermindering van het gebruik van antibiotica in gevaar. Hetzelfde geldt wanneer vergoedingen die beheerders van registers in rekening brengen niet vooraf worden goedgekeurd. Het is mogelijk dat beheerders dusdanig hoge vergoedingen in rekening brengen dat het dierenartsen en dierhouders feitelijk onmogelijk wordt gemaakt om het gebruik van antibiotica te registreren. Ook hier geldt dat hiermee de continuïteit van de hiervoor beschreven aanpak in gevaar wordt gebracht. Dit zou ertoe leiden dat de gewenste beperking en verantwoorde inzet van antibiotica niet wordt bereikt en daardoor de volksgezondheid niet adequaat kan worden beschermd. De maatregelen zijn derhalve evenredig.

Bedrijfsgezondheidsplan en bedrijfsbehandelplan

Een tweede onderdeel van de productschapsverordeningen betreft de verplichting tot het opstellen van een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan. Een bedrijfsgezondheidsplan is een bedrijfsspecifiek plan waarin de diergezondheidssituatie van de dieren op het bedrijf en de toepassing van diergeneesmiddelen wordt beschreven en waarin ook maatregelen worden beschreven die worden getroffen om de diergezondheidssituatie te verbeteren. Beoogd wordt de toepassing van antibiotica op een bedrijf te verminderen door verbetering van de diergezondheidssituatie. Het bedrijfsbehandelplan is een bedrijfsspecifiek overzicht van aandoeningen en ziektes die voorkomen of waarvan aannemelijk is dat deze voor kunnen komen bij door een houder gehouden dieren, waarbij is weergegeven op welke wijze de aandoeningen en ziektes worden behandeld. Dit is dus een plan dat de houder de mogelijkheid geeft eenvoudig te zien met welk middel een bepaalde aandoening behandeld wordt en hoe deze behandeling uitgevoerd moet worden. Hiertoe worden onder andere dosering, behandelduur en wachttijd van de betreffende diergeneesmiddelen in dit plan opgenomen. In artikel 1.28, eerste lid, van het Besluit houders van dieren wordt aan dierhouders de verplichting opgelegd om een bedrijfsgezondheidsplan en een bedrijfsbehandelplan op te laten stellen. In artikel 5.9, eerste lid, van het Besluit diergeneeskundigen is opgenomen dat de plannen door een dierenarts in overleg met de betreffende houder worden opgesteld. Dierenarts en dierhouder hebben daarmee een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor de plannen. Beiden zijn ook gehouden de plannen uit te voeren. Dit geldt overigens met uitzondering van die gevallen waarin een diergeneeskundige noodzaak vereist dat hiervan wordt aangewezen. Bij ministeriële regeling zal overigens nader worden geregeld in welke gevallen deze plannen vereist zijn en zal een nadere invulling aan deze plannen worden gegeven.

Tot slot worden enkele technische wijzigingen doorgevoerd in het Besluit houders van dieren, het Besluit diergeneeskundigen en het Besluit diergeneesmiddelen. In de Wet dieren was voorzien in een mogelijkheid om registratie van diergeneesmiddelen plaats te laten vinden in een centraal registratiesysteem. Met het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen komt deze mogelijkheid te vervallen omdat de registratieverplichting van de ontvangst van antibiotica wordt gerealiseerd met behulp van de artikelen 7.1 en 7.2, tweede lid, van de Wet dieren. Verwijzingen in voornoemde besluiten naar dit centrale registratiesysteem vervallen.

Artikel IV

Met artikel IV, onderdelen A en B, wordt in het besluit dierlijke producten een grondslag ingevoegd om de regels van het Productschap Zuivel over boerderijmelk te kunnen overnemen in de Regeling dierlijke producten. Die regels houden verband met het vaststellen van de hoeveelheid, samenstelling en kwaliteit van boerderijmelk. Daarbij gaat het onder meer om de methoden die moeten worden gebruikt om de hoeveelheid, kwaliteit en samenstelling van de door melkveehouders geleverde boerderijmelk vast te stellen.

Artikel IV, onderdeel C, betreft een technische wijziging van het Besluit dierlijke producten. Artikel 2.9 van het Besluit dierlijke producten verklaart een aantal artikelen uit de Landbouwkwaliteitswet van overeenkomstige toepassing op de uitvoering van het toezicht en de keuring door Stichting Centraal Orgaan voor Kwaliteitsaangelegenheden in de Zuivel (COKZ) en Stichting Skal. Dit betreft onder meer artikelen over het tuchtrecht. Met het wetsvoorstel opheffing bedrijfslichamen wordt in de Landbouwkwaliteitswet een aantal artikelen ingevoegd over het tuchtrecht (zie hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel XII van dit besluit). Dit heeft ook gevolgen voor de nummering van de van overeenkomstige toepassing verklaarde artikelen van de Landbouwkwaliteitswet. Derhalve wordt artikel 2.9 van het Besluit dierlijke producten aangepast aan de wijziging van de Landbouwkwaliteitswet.

Artikel V

In de artikelen 32a (reinigingsplicht verpakkingen) en 32b (keuring van apparatuur) van het Besluit gewasbeschermingsmiddelen en biociden waren de grondslagen opgenomen voor het medebewind van het Productschap Akkerbouw, het Productschap Tuinbouw en het Productschap Zuivel, respectievelijk het Productschap Akkerbouw en het Productschap Tuinbouw. Met de wijziging van de artikelen 32a en 32b kunnen bij ministeriële regeling voorschriften worden vastgesteld op het gebied van de reiniging van verpakkingen van gewasbeschermingsmiddelen en van de keuring van apparatuur voor de toepassing van gewasbeschermingsmiddelen.

Artikel VII

Artikel VII wijzigt het Besluit van 24 september 1959, houdende regelen betreffende de aanvaarding van hun functie door leden van de Sociaal-Economische Raad en door bestuursleden van produkt-, hoofdbedrijf- en bedrijfschappen en enige aanverwante onderwerpen (Stb. 1959, 343). Vanwege de opheffing van de bedrijfslichamen wordt de reikwijdte van dit besluit beperkt tot de leden van de Sociaal-Economische Raad. Omdat na de opheffing van de bedrijfslichamen het Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie en het Verordeningenblad Bedrijfsorganisatie niet langer worden uitgegeven, worden de in dit besluit voorgeschreven bekendmakingen voortaan gedaan in de Staatscourant.

Artikel IX

In het Besluit verdachte dieren is geregeld in welke gevallen de Minister van Economische Zaken dieren als verdacht aanmerkt. Dat gebeurt onder meer, indien de dieren zich binnen een vastgestelde termijn met zieke of verdachte dieren in dezelfde verblijfplaats hebben bevonden of met die dieren in aanraking zijn geweest. Om de taken betreffende de bestrijding van de ziekte van Aujeszky te kunnen overnemen van het Productschap Vee en Vlees, wordt deze termijn met artikel IX voor de ziekte van Aujeszky vastgesteld op 42 dagen.

Nadat op een varkensbedrijf de ziekte van Aujeszky is vastgesteld, moet worden onderzocht welke bedrijven varkens hebben aan- of afgevoerd van of naar het besmette bedrijf. Uit onderzoek, uitgevoerd door het Centraal Veterinair Instituut, is gebleken dat de meeste besmettingen na drie weken worden gedetecteerd. Als de ziekte op een bedrijf wordt vastgesteld is dat bedrijf dus gemiddeld drie weken ervoor besmet. Omdat deze periode ook langer kan zijn, wordt voor de tracering naar contactbedrijven een veiligheidsmarge van zes weken (42 dagen) aangehouden om alle mogelijke infectieuze contacten in beeld te krijgen.

Artikel X

Het Besluit verhandeling teeltmateriaal wordt gewijzigd teneinde een aantal taken van de productschappen op het gebied van teelt over te nemen. Tot nu toe waren de voorschriften uit het Besluit verhandeling teeltmateriaal gekoppeld aan de verhandeling van teeltmateriaal. Daar komen nu voorschriften bij over de teelt van gewassen. Dit werd voorheen door de productschappen geregeld. Het Besluit verhandeling teeltmateriaal wordt uitgebreid met de volgende onderwerpen:

  • het gebruik en de bewerking van landbouwzaaizaad dat niet is goedgekeurd en het verstrekken van gegevens over landbouwzaaizaden;

  • het bewerken van landbouwgrond om verontreiniging van zaaizaad tegen te gaan;

  • het naast elkaar bestaan van genetisch gemodificeerde gewassen en niet-genetisch gemodificeerde gewassen.

Artikel 6b, eerste lid, regelt dat bij ministeriële regeling regels kunnen worden gesteld over de teelt.

Ingevolge onderdeel a van het tweede lid van dat artikel kunnen die regels betrekking hebben op het gebruik van niet goedgekeurd landbouwzaaizaad. De Regeling verhandeling teeltmateriaal regelt het in de handel brengen van zaaizaad. Overeenkomstig de Europese voorschriften over het verhandelen van landbouwzaaizaad is in die regeling bepaald dat alleen goedgekeurd landbouwzaaizaad in de handel mag worden gebracht voor zaaidoeleinden. Het gebruik van landbouwzaaizaad is niet Europees geregeld. Op grond van het tweede lid, onderdeel a van het Besluit verhandeling teeltmateriaal kunnen de door de minister te stellen regels ook betrekking hebben op het gebruik van zaaizaad. Dit om te voorkomen dat landbouwzaaizaad dat voor andere doeleinden in de handel wordt gebracht en dus niet is goedgekeurd overeenkomstig de Europese voorschriften voor zaaizaad, toch voor zaaidoeleinden wordt gebruikt. Voorts kunnen ingevolge het tweede lid, onderdeel b, regels worden gesteld over het verstrekken van gegevens over landbouwzaaizaden aan Onze Minister. Tot nu toe werden deze onderwerpen geregeld in de Verordening PA landbouwzaaizaden 2008.

Met artikel 6b, tweede lid, onderdeel c, wordt geregeld dat de door de minister te stellen regels betrekking kunnen hebben op het bewerken van landbouwgrond, om verontreiniging van zaaizaad tegen te gaan. Dit om te voorkomen dat bepaalde onkruiden niet verwijderd worden en kunnen uitgroeien tot een schadelijke verontreiniging in zaaizaden. Dit artikel biedt de grondslag voor overname van de Verordening PA bestrijding wilde haver 2008.

Artikel 6b, tweede lid, onderdeel d, betreft de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen (gg-gewassen). De handel in genetisch gemodificeerde gewassen is geregeld in richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 maart 2001 inzake de doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu en tot intrekking van Richtlijn 90/220/EEG van de Raad (PbEU 2001 L 106). Deze richtlijn bepaalt dat lidstaten maatregelen kunnen nemen om de niet-doelbewuste aanwezigheid van GGO’s in andere producten te voorkomen. Artikel 6b, tweede lid, onderdeel d, regelt dat de door de minister te stellen regels kunnen dienen ter voorkoming van economische schade door het naast elkaar bestaan van gg-gewassen en niet-genetisch gemodificeerde gewassen (niet-gg gewassen). Ongewenste vermenging van gg-gewassen met niet-gg gewassen kan leiden tot economische schade wanneer gg-gewassen een lagere marktwaarde hebben dan niet gg-gewassen. Om dergelijke schade te voorkomen kunnen bijvoorbeeld isolatieafstanden worden vastgesteld die een teler van gg-gewassen in acht moet nemen ten opzichte van niet-gg teelt. Ook kan worden gedacht aan regels over het scheiden van de producten van gg-gewassen en niet gg-gewassen, bijvoorbeeld tijdens transport en opslag. Deze regels zijn nu opgenomen in de Verordening PA coëxistentie teelt 2008.

Artikel XII

Artikel 3, onderdeel b, van het Tijdelijk besluit postbezorgers 2011 is gewijzigd door het Besluit doorberekening kosten ACM. Bij die wijziging is abusievelijk het woord «postbezorgers» weggevallen in onderdeel a. Artikel XII van dit besluit herstelt dat.

Artikel XIII

De Landbouwkwaliteitswet kent privaatrechtelijke controle-instellingen die zijn belast met toezicht en keuring. Overtredingen van bij of krachtens de Landbouwkwaliteitswet gestelde regels kunnen tuchtrechtelijk worden gehandhaafd. Daartoe kunnen de controle-instellingen tuchtgerechten instellen. Op de tuchtrechtspraak onder de Landbouwkwaliteitswet was een deel van de bepalingen uit de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 van overeenkomstige toepassing verklaard.

Met de opheffing van de bedrijfslichamen wordt ook de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 ingetrokken, omdat daarmee tuchtrechtbepalingen voor bedrijfslichamen niet langer nodig zijn.

De bepalingen uit de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie die van overeenkomstige toepassing waren verklaard op de tuchtrechtspraak onder de Landbouwkwaliteitswet worden integraal opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet en het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. In de Landbouwkwaliteitswet worden bepalingen opgenomen over tuchtrechtelijke sancties, hoger beroep en de uitspraken van het tuchtgerecht of het College van Beroep voor het bedrijfsleven. Met het onderhavige besluit worden de over te nemen bepalingen uit de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 inzake de bevoegdheid van het tuchtgerecht en de rechtsgang van het tuchtrechtelijk geding opgenomen in het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet. Voor een toelichting bij de desbetreffende artikelen wordt verwezen naar de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 (Kamerstukken 27 025).

Artikel XV

Teneinde te voldoen aan artikel 4, eerste lid, van de Archiefwet 1995 regelt artikel XV dat de archiefbescheiden betreffende zaken die op basis van dit besluit worden behartigd door de Minister van Economische Zaken, aan hem worden overgedragen, voor zover zij niet zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


XHistnoot
histnoot

Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt met de daarbijbehorende stukken openbaar gemaakt door publicatie in de Staatscourant.

Naar boven