Wet van 17 december 2014, houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de verlofregelingen van de Wet arbeid en zorg en de bepalingen inzake aanpassing van de arbeidsduur in de Wet aanpassing arbeidsduur te wijzigen opdat daardoor de gebruiksmogelijkheden van deze wetten worden vergroot, alsmede om technische aanpassingen door te voeren in de Arbeidstijdenwet en om het overgangsrecht met betrekking tot de Wet arbeid en zorg te actualiseren;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet arbeid en zorg wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van artikel 1:1 komt te luiden: De begrippen werkgever en werknemer.

B

Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1:1, onderdeel b, door een punt, vervallen de onderdelen c tot en met f.

Ba

Aan artikel 1:3 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder hulpbehoevend: de toestand van een persoon waardoor deze ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang hulp nodig heeft die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden en die de gebruikelijke hulp overstijgt.

C

Artikel 3:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, eerste volzin, wordt na «vermoedelijke datum van bevalling,» ingevoegd: of vanaf tien weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft,.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt na «vermoedelijke datum van bevalling» ingevoegd: of uiterlijk acht weken voor die dag indien het een zwangerschap van meer dan één kind betreft.

3. Er worden vijf leden toegevoegd, luidende:

  • 5. Als een kind tijdens het bevallingsverlof vanwege zijn medische toestand in een ziekenhuis is opgenomen, wordt het bevallingsverlof verlengd met het aantal opnamedagen, te rekenen vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag van het bevallingsverlof tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het bevallingsverlof is uitsluitend van toepassing voor zover de ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee het bevallingsverlof als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd.

  • 6. In afwijking van het derde lid kan de vrouwelijke werknemer de werkgever verzoeken het bevallingsverlof op te delen na 6 weken waarop het recht op dat verlof is ingegaan. De vrouwelijke werknemer kan dit deel van het verlof opnemen gedurende het tijdvak van 30 weken, welk tijdvak aanvangt de dag nadat het bevallingsverlof is opgedeeld. Het verzoek wordt gedaan uiterlijk drie weken nadat het verlof is ingegaan.

  • 7. De omvang van het bevallingsverlof dat is opgedeeld en dat later wordt opgenomen is gelijk aan de arbeidsduur per week ten tijde van het bevallingsverlof dat volgt na de werkelijke datum van de bevalling.

  • 8. De werkgever stemt uiterlijk twee weken nadat het verzoek, bedoeld in het zesde lid, is gedaan in met het verzoek, tenzij een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet.

  • 9. Ingeval van toepassing van het vijfde lid, ziet het verzoek, bedoeld in het zesde lid, op de periode na afloop van de verlenging, bedoeld in het vijfde lid.

Ca

Na artikel 3:1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3:1a Overgang bevallingsverlof

  • 1. Indien tijdens het bevallingsverlof de vrouwelijke werknemer overlijdt en een akte van geboorte van haar kind is opgemaakt heeft haar partner, indien deze werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, recht op het resterende bevallingsverlof met behoud van loon.

  • 2. Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt als partner aangemerkt degene die:

    • a. ten tijde van het overlijden van de moeder met haar was gehuwd of een geregistreerd partnerschap was aangegaan; of

    • b. het kind heeft erkend.

  • 3. De duur van het resterende bevallingsverlof wordt berekend overeenkomstig artikel 3:1, derde en vijfde lid.

  • 4. De partner, die werknemer is als bedoeld in artikel 3:6, heeft ook recht op verlof met behoud van loon, indien de moeder van het kind een gelijkgestelde was als bedoeld in artikel 3:6, een zelfstandige of een beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3:17, eerste lid, of geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3.

  • 5. De werkgever kan het op grond van het eerste of vierde lid voldane loon binnen zes weken na afloop van het resterende bevallingsverlof in rekening brengen bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De werkgever verstrekt genoemd instituut een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder. Het loon wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de werkgever betaald zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.

  • 6. Indien de moeder gelijkgestelde, zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst was, wordt de duur van het verlof gelijkgesteld aan de duur van het resterende recht op uitkering, bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3. Indien de moeder geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, eindigt het verlof van de partner tien weken na de dag waarop het kind is geboren. Artikel 3:1, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. De partner meldt het overlijden van de moeder en de opname van het verlof uiterlijk op de tweede dag volgend op haar overlijden bij zijn werkgever. De partner verstrekt de werkgever binnen vier weken na het overlijden van de moeder een afschrift van de akte van geboorte van het kind en van de akte van overlijden van de moeder.

D

Artikel 3:2 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, eerste zin, wordt «achttien weken» vervangen door: zesentwintig weken.

2. In het tweede lid, tweede zin, wordt «vanaf twee weken» vervangen door: vanaf vier weken.

3. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. In afwijking van het tweede lid, eerste zin, kan de werknemer de werkgever verzoeken om het verlof te spreiden gedurende een tijdvak van zesentwintig weken. De werkgever kan dit verzoek afwijzen, indien zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelangen zich hiertegen verzetten.

4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «en derde lid,» vervangen door «, derde en vierde lid» en wordt «3:3, tweede lid,» vervangen door: 3:3, derde lid,.

E

In artikel 3:3 wordt onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 2. De werknemer die op grond van artikel 3:1 of 3:1a verlof geniet meldt de werkgever de dag waarop het kind vanwege zijn medische toestand tijdens het voornoemde verlof in het ziekenhuis is opgenomen alsmede wanneer de opname is beëindigd. Uiterlijk op de laatste dag van het in de eerste zin bedoelde verlof geeft het ziekenhuis op verzoek van de werknemer een verklaring af, waarin de gehele duur van de opname van het kind in het ziekenhuis tijdens het verlof staat vermeld. De werknemer verstrekt deze verklaring onverwijld aan de werkgever.

Ea

In de artikelen 3:4 en 3:5, tweede lid, wordt «de artikelen 3:1 en 3:2» vervangen door: de artikelen 3:1, 3:1a en 3:2.

F

Artikel 3:7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «artikel 3:1, tweede en derde lid» vervangen door: artikel 3:1, tweede, derde en vijfde lid.

2. In het tweede lid wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

G

Aan artikel 3:8 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Als een kind tijdens de periode waarop een recht op uitkering in verband met bevalling bestaat vanwege zijn medische toestand in het ziekenhuis is opgenomen, wordt het recht op uitkering in verband met bevalling verlengd met de tijd dat het kind in het ziekenhuis heeft doorgebracht vanaf de achtste dag van opname tot en met de laatste dag waarop het recht op uitkering bestaat tot een maximum van tien weken. De in de eerste zin bedoelde verlenging van het recht op uitkering in verband met de bevalling is uitsluitend van toepassing voor zover de aldaar bedoelde ziekenhuisopname langer duurt dan het aantal dagen waarmee de uitkering in verband met de bevalling als gevolg van de werkelijke datum van bevalling op grond van het derde lid wordt verlengd. Artikel 3:3, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

H

In artikel 3:9, tweede lid, wordt «achttien weken» telkens vervangen door »zesentwintig weken» en wordt «twee weken» vervangen door: vier weken.

I

In artikel 3:10, eerste lid, wordt «3:8, eerste lid» vervangen door: 3:8, eerste en vijfde lid.

J

Aan artikel 3:11, eerste lid, worden twee zinnen toegevoegd, luidende:

Indien het bevallingsverlof van de vrouwelijke werknemer of het recht op uitkering van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde wordt verlengd op grond van artikel 3:1, vijfde lid, onderscheidenlijk 3:8, vijfde lid, brengt de werkgever het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte. De werkgever verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op verzoek van de vrouwelijke werknemer of gelijkgestelde door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.

K

Artikel 3:12, eerste lid, tweede zin, komt te luiden: Artikel 3:11, eerste lid, tweede volzin, is van toepassing. Indien het recht op uitkering van de vrouwelijke gelijkgestelde, bedoeld in de eerste volzin, wordt verlengd op grond van artikel 3:8, vijfde lid, brengt zij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen daarvan op de hoogte. Artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, is van overeenkomstige toepassing. De vrouwelijke gelijkgestelde verstrekt aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de op haar verzoek door het ziekenhuis af te geven verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.

L

Onder vervanging van de punt aan het slot van artikel 3:17, eerste lid, onderdeel b, sub 6, door een puntkomma, worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

  • c. winst uit onderneming: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, en de MKB-winstvrijstelling, bedoeld in paragraaf 3.2.5, van die wet;

  • d. dienstbetrekking: een dienstbetrekking in de zin van de Ziektewet;

  • e. aanmerkelijk belang: aanmerkelijk belang als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

  • f. inkomsten uit tegenwoordige arbeid: het gezamenlijke bedrag van:

    • 1°. het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid, bedoeld in afdeling 3.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • 2°. het belastbaar loon ter zake van het in Nederland verrichten van arbeid, bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001;

    • 3°. het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in afdeling 3.4 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001; en

    • 4°. het belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden in Nederland, bedoeld in afdeling 7.2, van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voor zover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

M

Artikel 3:18 wordt gewijzigd als volgt:

01. Het opschrift komt te luiden: Recht op uitkering voor de zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst en de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid

1. Aan het eerste lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.

2. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende: Artikel 3:1, vijfde lid, en artikel 3:3, tweede lid, tweede volzin, zijn van overeenkomstige toepassing.

3. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 10. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst, of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft, indien de moeder overlijdt tijdens de periode, waarin recht op uitkering bestaat op grond van artikel 3:7, 3:8 of 3:18, recht op uitkering gedurende het resterende aantal weken waarover voor de moeder nog recht op uitkering zou bestaan, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.

  • 11. De zelfstandige, de beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijkgesteld is met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet, en die partner is als bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, heeft recht op uitkering, indien de moeder, die geen recht had op bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in afdeling 2 van hoofdstuk 3, overlijdt voordat tien weken na de dag van de geboorte van het kind zijn verstreken. Het recht bestaat vanaf de dag van overlijden en eindigt tien weken na de dag van de geboorte van het kind, met dien verstande dat artikel 3:1, vijfde lid, van overeenkomstige toepassing is.

N

Aan artikel 3:22 worden drie leden toegevoegd, luidende:

  • 3. De aanvraag voor de uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, doet de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, uiterlijk twee weken na de datum van het overlijden bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Bij de aanvraag wordt een afschrift van de akte van overlijden van de moeder en van de akte van geboorte van het kind gevoegd.

  • 4. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan in bijzondere gevallen ten gunste van de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, afwijken van de termijn bedoeld in het derde lid.

  • 5. De vrouwelijke zelfstandige, de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst of de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, die zelfstandige of beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst is of de persoon wiens arbeidsverhouding gelijk is gesteld met een dienstbetrekking als bedoeld in artikel 4 of 5 van de Ziektewet verstrekt in voorkomend geval aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen de verklaring, bedoeld in artikel 3:3, tweede lid.

Na

Aan artikel 3:23 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De uitkering in verband met het overlijden van de moeder bedraagt voor de partner, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, 100% van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.

O

In paragraaf 3 van hoofdstuk 3 wordt een nieuw artikel met opschrift ingevoegd, luidende:

Artikel 3:31 Overgangsrecht in verband met zwangerschap- en bevallingsverlof en de uitkering van anderen dan de vrouwelijke werknemer

  • 1. Indien de vrouwelijke werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) in werking treedt reeds met zwangerschaps- of bevallingsverlof is, blijven op dat verlof afdeling 1 en afdeling 2, paragraaf 1, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van genoemde wet.

  • 2. Indien de vrouwelijke gelijkgestelde, de vrouwelijke zelfstandige en de vrouwelijke beroepsbeoefenaar op arbeidsovereenkomst op het tijdstip waarop de in het eerste lid bedoelde wet in werking treedt een uitkering heeft in verband met haar zwangerschap of bevalling blijft op die uitkering afdeling 2, paragrafen 2 en 3, van dit hoofdstuk van toepassing zoals die luidde op de dag voorafgaande aan het tijdstip van inwerkingtreding van de in het eerste lid genoemde wet.

  • 3. Het recht op verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, en het recht op uitkering, bedoeld in artikel 3:18, tiende of elfde lid, zijn van toepassing op de partner, bedoeld in artikel 3:1a, tweede lid, indien de moeder bevallingsverlof of een uitkering als bedoeld in artikel 3.18 geniet, ingegaan voor de datum van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel Ca, van de Wet van 17 december 2014 houdende modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden (Stb. 565) en de moeder na dat tijdstip overlijdt.

P

Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder verlettering van het eerste lid, onderdelen a, b en c tot b, c en d, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • a. onvoorziene omstandigheden die een onmiddellijke onderbreking van de arbeid vergen;.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van het tweede lid, onderdeel b, door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd luidende:

  • c. spoedeisend, onvoorzien of redelijkerwijze niet buiten werktijd om te plannen arts- of ziekenhuisbezoek door de werknemer of de noodzakelijke begeleiding daarbij van de personen, bedoeld in artikel 5:1;

  • d. noodzakelijke verzorging op de eerste ziektedag van de personen, bedoeld in artikel 5:1.

Q

Artikel 5:1, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de onderdelen b en c wordt «inwonend kind» vervangen door: kind.

2. Onderdeel e komt te luiden:

  • e. een bloedverwant in de eerste of tweede graad;.

3. Er worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • f. degene die, zonder dat er sprake is van een arbeidsrelatie, deel uitmaakt van de huishouding van de werknemer; of

  • g. degene met wie de werknemer anderszins een sociale relatie heeft, voor zover de te verlenen verzorging rechtstreeks voortvloeit uit die relatie en redelijkerwijs door de werknemer moet worden verleend.

R

Artikel 5:9 komt te luiden:

De werknemer heeft recht op verlof zonder behoud van loon voor:

  • a. de verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, die levensbedreigend ziek is; of

  • b. de noodzakelijke verzorging van een persoon als bedoeld in artikel 5:1, tweede lid, die ziek of hulpbehoevend is.

S

Artikel 5:10 komt met opschrift te luiden:

Artikel 5:10 Omvang verlof

Het verlof bedraagt in elke periode van twaalf achtereenvolgende maanden ten hoogste zesmaal de arbeidsduur per week. De periode van twaalf maanden gaat in op de eerste dag waarop het verlof wordt genoten.

Sa

In artikel 5:13, tweede lid, wordt «levensbedreigend ziek is» vervangen door: niet langer in een omstandigheid verkeert als bedoeld in artikel 5:9.

T

Artikel 6:2 komt met opschrift te luiden:

Artikel 6:2 Omvang verlof

  • 1. Het aantal uren verlof waarop de werknemer ten hoogste recht heeft bedraagt zesentwintig maal de arbeidsduur per week.

  • 2. Indien de arbeidsverhouding wordt beëindigd voordat het verlof volledig is genoten, heeft de werknemer, indien hij een nieuwe arbeidsverhouding aangaat, tegenover de nieuwe werkgever aanspraak op het resterende deel van het verlof met inachtneming van dit hoofdstuk. De werkgever is in dat geval verplicht aan de werknemer, op diens verzoek, een verklaring uit te reiken waaruit blijkt op hoeveel verlof de werknemer nog aanspraak heeft.

U

De artikelen 6:3 en 6:6, derde lid, vervallen.

V

Artikel 6:5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De werkgever kan, na overleg met de werknemer, de door deze gewenste wijze van invulling van het verlof op grond van een zwaarwegend bedrijfs- of dienstbelang wijzigen, tot vier weken voor het tijdstip van ingang van het verlof.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het derde lid is niet van toepassing op de werknemer die na het verlof, bedoeld in artikel 4:2, gedurende een tijdvak van vier weken voor drie dagen waarop hij arbeid pleegt te verrichten gebruik maakt van zijn recht op verlof als bedoeld in artikel 6:1. De laatste zin van artikel 4:2 en artikel 4:3, tweede lid zijn van toepassing.

Na artikel I, onderdeel V, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Va

Artikel 6.6 komt te luiden:

Artikel 6.6 Intrekking of wijziging melding

  • 1. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van het opnemen van het zwangerschaps- of bevallingsverlof, bedoeld in artikel 3:1, eerste lid, het verlof, bedoeld in artikel 3:1a, eerste lid of vierde lid, of het adoptieverlof, bedoeld in artikel 3:2, eerste lid. De werkgever hoeft aan het verzoek niet met ingang van een vroeger tijdstip gevolg te geven dan vier weken na het verzoek.

  • 2. De werkgever stemt in met een verzoek van de werknemer om het verlof niet op te nemen of niet voort te zetten als gevolg van onvoorziene omstandigheden, tenzij een zwaarwegende bedrijfs- of dienstbelang zich hiertegen verzet. Indien de werkgever instemt met het verzoek wordt het recht op verlof opgeschort. De derde zin van het eerste lid is van toepassing.

W

Artikel 6:8 komt te luiden:

Artikel 6:8 Recht met afwijkingsmogelijkheden

Van de artikelen 6:1, derde lid, 6:4, 6:5, eerste lid, ten aanzien van het tijdstip van de melding, en tweede lid, en 6:6, tweede lid, kan uitsluitend ten nadele van de werknemer worden afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst.

X

Na artikel 6:9 wordt aan hoofdstuk 6 een nieuwe paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 4. Overgangsrecht

Artikel 6:10 Overgangsrecht in verband met ouderschapsverlof

Indien de werknemer op het tijdstip waarop de Wet van 17 december 2014 houdende wijziging van de Wet arbeid en zorg en de Wet aanpassing arbeidsduur in verband met vergroting van de gebruiksmogelijkheden van deze wetten, alsmede technische aanpassing van de Arbeidstijdenwet en actualisering van het overgangsrecht met betrekking tot de Wet arbeid en zorg (Stb. 565) in werking treedt, zijn voornemen tot het opnemen van het ouderschapsverlof, bedoeld in artikel 6:1, heeft gemeld aan zijn werkgever en die heeft ingestemd met de invulling daarvan, blijven op dat verlof de artikelen van hoofdstuk 6 van toepassing zoals die luidden op de dag voorafgaande aan het tijdstip inwerkingtreding van die wet.

ARTIKEL II

Artikel 2 van de Wet aanpassing arbeidsduur wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «verzoeken om aanpassing» vervangen door «verzoeken om aanpassing voor al dan niet wisselende perioden en met al dan niet verschillende omvang» en wordt na «die werkgever» ingevoegd: , behoudens onvoorziene omstandigheden.

2. In het derde lid wordt «ten minste vier maanden» vervangen door «, behoudens onvoorziene omstandigheden, ten minste vier maanden» en wordt «ten hoogste eenmaal per twee jaren» vervangen door: , behoudens onvoorziene omstandigheden, ten hoogste eenmaal per jaar.

ARTIKEL III

In artikel 5:2, eerste lid, van de Arbeidstijdenwet wordt «zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden,» vervangen door: onvoorziene omstandigheden of zeer bijzondere persoonlijke omstandigheden, als.

ARTIKEL IV

De Invoeringswet arbeid en zorg wordt ingetrokken.

ARTIKEL V

De Wet van 28 april 2005 tot wijziging van de Wet arbeid en zorg en enige andere wetten in verband met het tot stand brengen van een recht op langdurig zorgverlof en het aanbrengen van enkele verbeteringen (Stb. 274) wordt ingetrokken.

ARTIKEL VI

Artikel 670 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt een zin toegevoegd, luidende:

De werkgever kan de arbeidsovereenkomst met de werknemer voorts niet opzeggen gedurende de periode dat hij verlof geniet als bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, van de Wet arbeid en zorg.

2. In het zevende lid, wordt «zijn recht op» vervangen door: zijn recht op verlof als bedoeld in artikel 3:1a, eerste of vierde lid, van de Wet arbeid en zorg, zijn recht op.

ARTIKEL VII

Artikel 115, eerste lid, onder c, van de Wet financiering sociale verzekeringen komt te luiden:

  • c. de op grond van artikel 3:1a en hoofdstuk 3, afdeling 2 van de Wet arbeid en zorg te betalen vergoedingen en uitkeringen;.

ARTIKEL VIIA

Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zendt binnen drie jaar na de inwerkingtreding van artikel I, onderdeel C, van deze wet een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van artikel 3:1, zesde, zevende, achtste en negende lid, van de Wet arbeid en zorg in de praktijk.

ARTIKEL VIII

De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot

Gegeven te Wassenaar, 17 december 2014

Willem-Alexander

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, R.H.A. Plasterk

De Minister van Defensie, J.A. Hennis-Plasschaert

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten

Uitgegeven de vierentwintigste december 2014

De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten


XHistnoot
histnoot

Kamerstuk 32 855

Naar boven