Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2014, 229 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2014, 229 | AMvB |
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 18 april 2014, nr. 2014-000054537;
Gelet op de artikelen 7, vijfde, zesde en achtste lid, 7a, vierde lid, 14, tweede lid, en 18, zevende lid, van de Algemene Kinderbijslagwet;
De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 7 mei 2014, no. W12.14.0104/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 23 juni 2014, nr. 2014-0000077223;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
de Algemene Kinderbijslagwet;
de kosten die noodzakelijkerwijs verband houden met het onderhoud van het kind.
Onder inkomen van het kind als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de wet wordt verstaan inkomen uit arbeid als bedoeld in artikel 2:2 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten of overig inkomen als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, onderdeel a en g, van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, met toepassing van artikel 2:5 van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten en na aftrek, voor zover van toepassing, van de daarvoor verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel bijdragen die met die premies overeenkomen.
1. Het bedrag, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de wet, is € 1.266 per kalenderkwartaal.
2. Bij ministeriële regeling kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, ieder jaar per 1 januari worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling die het basiskinderbijslagbedrag op grond van artikel 13, derde lid, van de wet heeft ondergaan in de periode 2 juli tot en met 1 juli direct daaraan voorafgaand.
3. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
1. Inkomen tot een totaalbedrag van € 1.300 dat het kind tijdens de zomervakantie uit arbeid verwerft, voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie wordt verricht en mits deze arbeid geen deel uitmaakt van de studie of beroepsopleiding die dat kind volgt, wordt niet als inkomen als bedoeld in artikel 2 aangemerkt.
2. Bij ministeriële regeling kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, ieder jaar per 1 januari worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling die het basiskinderbijslagbedrag op grond van artikel 13, derde lid, van de wet heeft ondergaan in de periode 2 juli tot en met 1 juli direct daaraan voorafgaand.
3. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van de wet, is € 416 per kalenderkwartaal.
2. Bij ministeriële regeling kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, ieder jaar per 1 januari worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling die het basiskinderbijslagbedrag op grond van artikel 13, derde lid, van de wet heeft ondergaan in de periode 2 juli tot en met 1 juli direct daaraan voorafgaand.
3. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
1. Het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor verdubbeling van de kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, zesde lid, van de wet, is € 1.103 per kalenderkwartaal.
2. Bij ministeriële regeling kan het bedrag, genoemd in het eerste lid, ieder jaar per 1 januari worden gewijzigd op grond van de ontwikkeling die het basiskinderbijslagbedrag op grond van artikel 13, derde lid, van de wet heeft ondergaan in de periode 2 juli tot en met 1 juli direct daaraan voorafgaand.
3. Het in het tweede lid bedoelde bedrag wordt afgerond op hele euro’s.
4. Voor de toepassing van het eerste lid in de periode van 1 juli 2014 tot en met 31 december 2014 wordt het kind geacht grotendeels door de verzekerde te worden onderhouden als bedoeld in artikel 7, derde lid, van de wet zoals dat luidde op de dag voor inwerkingtreding van artikel I, onderdeel A, van de Wet hervorming kindregelingen, indien het bedrag van de door de verzekerde aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage € 1.103 per kalendermaand bedraagt.
1. In het bedrag van de door de verzekerde minimaal aan het onderhoud van het kind te leveren bijdrage om voor kinderbijslag in aanmerking te komen, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, en het zesde lid, van de wet wordt in ieder geval geacht te zijn begrepen een bedrag van € 10 per dag dat het kind bij de verzekerde verblijft of de verzekerde bij het kind verblijft.
2. Indien het bedrag, genoemd in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wordt gewijzigd, wordt bij ministeriële regeling het bedrag genoemd in het eerste lid, overeenkomstig en met ingang van het zelfde tijdstip gewijzigd.
Voor het vaststellen van de hoogte van de bijdrage die de verzekerde per kalenderkwartaal levert aan het onderhoud van het kind, bedoeld in artikel 5, eerste lid en artikel 6, eerste lid, mogen de bijdragen aan het onderhoud van dat kind van personen die rechthebbenden zijn op grond van de wet bij elkaar worden opgeteld, en mogen tevens als die personen geen gezamenlijk huishouden vormen, de bijdragen aan het onderhoud van dat kind van degene met wie zij een gezamenlijk huishouden vormen, daarbij worden opgeteld.
1. Indien voor een kind, dat niet als eigen kind, aangehuwd kind of pleegkind behoort tot een huishouden, over eenzelfde tijdvak recht op kinderbijslag bestaat voor twee personen van wie één persoon krachtens overeenkomst of rechterlijke uitspraak verplicht is bijdragen te leveren voor levensonderhoud ten behoeve van dat kind, wordt de kinderbijslag, waarop laatstbedoeld persoon recht heeft, niet uitbetaald.
2. Het eerste lid vindt uitsluitend toepassing ten aanzien van overeenkomsten en rechterlijke uitspraken die tot stand zijn gekomen voorafgaand aan de dag waarop dit besluit in werking is getreden.
Indien twee personen die recht hebben op kinderbijslag voor eenzelfde kind, dit kind op basis van een overeenkomst of rechterlijke beschikking overwegend in gelijke mate verzorgen en onderhouden zonder met elkaar een gemeenschappelijke huishouding te voeren, wordt tenzij in de overeenkomst anders is overeengekomen of in de rechterlijke beschikking anders is bepaald, het recht van één van deze personen op de kinderbijslag gelijk verdeeld uitbetaald aan beide verzekerden en wordt het recht van de andere persoon niet uitbetaald.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder indicatiebesluit: een besluit van een indicatieorgaan als bedoeld in artikel 9a van de AWBZ, onderscheidenlijk van de stichting, bedoeld in artikel 9b, vierde lid, van de AWBZ, waarbij beoordeeld wordt of en in welke omvang het kind is aangewezen op een of meer vormen van zorg als bedoeld in artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, onderscheidenlijk artikel 9, onderdeel a, van het Uitvoeringsbesluit Wet op de jeugdzorg.
Van intensieve zorg als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de wet is sprake indien het kind blijkens een geldig indicatiebesluit is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9, 9a en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, waarbij voor behandeling, begeleiding, verblijf of voortgezet verblijf een dagdeel geldt als 4 uren en een etmaal als 24 uren.
1. Met een indicatiebesluit wordt gelijkgesteld een medisch advies van een door de Sociale verzekeringsbank aan te wijzen onafhankelijke deskundige organisatie, waaruit blijkt dat het kind dat in het buitenland woont een vergelijkbare behoefte aan intensieve zorg heeft als bedoeld in artikel 12.
2. Met een indicatiebesluit wordt gelijkgesteld, voor wat betreft de zorg als bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ, die in verband met een zintuiglijke handicap wordt verleend, een verklaring die afgegeven is door een toegelaten zorgaanbieder met erkende deskundigheid, waaruit blijkt dat het kind, al dan niet in combinatie met een ander indicatiebesluit, is aangewezen op tien of meer uren per week zorg.
1. Indien ten aanzien van een kind een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 11 is afgegeven, wordt ten behoeve van de vaststelling van het recht op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de wet, het indicatiebesluit bij de aanvraag overgelegd.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de verklaring, bedoeld in artikel 13, tweede lid.
1. Onder beroep als bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 2°, van de wet wordt verstaan: het beroep dat wordt uitgeoefend door de personen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan, alsmede het beroep dat wordt uitgeoefend door een persoon die op grond van artikel 1, tweede lid, van genoemde subsidieregeling is gelijkgesteld met een in artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de genoemde subsidieregeling genoemde persoon.
2. Onder deel van Nederland als bedoeld in artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 3°, van de wet wordt verstaan: Ameland, Vlieland, Terschelling of Schiermonnikoog.
In artikel 5, tweede lid, en artikel 11, tweede lid, van het Besluit regels export uitkeringen wordt «artikel 9, eerste lid, onderdelen a of c» vervangen door: artikel 9, eerste lid, onderdeel a.
In artikel 6, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Tijdelijke wet pilot loondispensatie wordt «artikel 21, onderdeel c» vervangen door: artikel 21, onderdeel b.
1. Het in mindering brengen van de kosten van verwerving, inning en behoud van het inkomen, bedoeld in artikel 2 van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op het kind dat op de datum van inwerkingtreding van dit besluit 16 jaar of ouder is.
2. Dit artikel vervalt twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
1. De inkomensgrens, bedoeld in artikel 3, onderdeel b, onder 2°, van het Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag, zoals dat artikel luidde op de dag voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit, blijft van toepassing op kinderen van wie het inkomen voor de inwerkingtreding van dit besluit werd getoetst aan deze grens.
2. Dit artikel vervalt twee jaar na de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
1. Voor de toepassing van artikel 7a, tweede lid, onderdeel b, van de wet in het jaar 2015 wordt de verzekerde over het kalenderjaar 2014 geacht recht te hebben gehad op een verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag, indien hij over het jaar 2014 heeft voldaan aan de voorwaarden van artikel 5a van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen.
2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2016.
1. De volgende besluiten worden ingetrokken:
a. Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag;
b. Samenloopbesluit kinderbijslag.
2. De volgende ministeriële regelingen worden ingetrokken:
a. Regeling inkomen kinderbijslag 1997;
b. Regeling forfaitaire bedragen onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag 2012;
c. Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 2 september 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, de Wet op het kindgebonden budget, de Wet werk en bijstand, de Wet inkomstenbelasting 2001, de Wet studiefinanciering 2000 en enige andere wetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen (Wet hervorming kindregelingen) (33 716) tot wet is verheven en in werking treedt, treden de artikelen van dit besluit in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, voor wat betreft artikel 7, eerste tot en met vijfde, achtste en negende lid, van die wet in werking treedt.
2. In afwijking van het eerste lid treedt hoofdstuk 5 en artikel 21, tweede lid, onderdeel c, in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel B, van het in het eerste lid genoemde voorstel van wet tot wet is verheven en in werking treedt.
3. In afwijking van het eerste lid treedt hoofdstuk 6 in werking op het tijdstip waarop artikel I, onderdeel A, voor wat betreft artikel 7, zesde lid van het in het eerste lid genoemde voorstel van wet tot wet is verheven en in werking treedt.
4. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 16 in werking op het tijdstip waarop artikel III, onderdeel A, van het in het eerste lid genoemde voorstel van wet tot wet is verheven en in werking treedt.
5. In afwijking van het eerste lid treedt artikel 17 in werking op het tijdstip waarop artikel VIII, onderdeel B, tweede subonderdeel, van het in het eerste lid genoemde voorstel van wet tot wet is verheven en in werking treedt.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.histnoot
Wassenaar, 25 juni 2014
Willem-Alexander
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Uitgegeven de zevenentwintigste juni 2014
De Minister van Veiligheid en Justitie, I.W. Opstelten
In dit Besluit uitvoering kinderbijslag (hierna: Buk) wordt bepaald aan welke voorwaarden ouders moeten voldoen om recht op enkele of dubbele kinderbijslag te krijgen voor het kind dat niet bij de verzekerde woont of bij de verzekerde woont en een indicatie voor intensieve zorg heeft. Ook worden nadere regels gesteld over het inkomen van het kind van 16 en 17 jaar. Dit besluit vervangt het huidige Besluit onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag (hierna: Bok), het Samenloopbesluit kinderbijslag, de Regeling inkomen kinderbijslag 1997, de Regeling forfaitaire bedragen onderhoudsvoorwaarden kinderbijslag 2012 en de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen.
Dit besluit vloeit voort uit de wijziging van de artikelen 7 en 7a van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) opgenomen in artikel I, onderdeel A, van het bij koninklijke boodschap van 2 september 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van enkele socialezekerheidswetten in verband met hervorming en versobering van de kindregelingen, hierna: de Wet hervorming kindregelingen. Voor de aanleiding voor de hervorming en de overige achtergronden wordt verwezen naar de toelichting bij dat wetsvoorstel (Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 3) en de hierbij horende nota’s van wijziging (Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 7 en 10).
De inhoud van de Wet hervorming kindregelingen en dit besluit hebben enig gevolg voor de uitvoering door de Sociale verzekeringsbank (SVB). De volgende aspecten worden bekeken voor het recht op kinderbijslag: het verzekerd zijn van de aanvrager en de eisen die gelden voor het kind, zoals bijvoorbeeld het jonger zijn dan 18 jaar. Ook speelt een rol of het 16- of 17-jarige kind inkomen uit arbeid heeft dat boven een bepaald bedrag ligt. Als er meerdere aanvragen voor kinderbijslag voor hetzelfde kind worden ingediend wordt gekeken wie van de aanvragers het recht op kinderbijslag krijgt uitbetaald (op grond van artikel 18 van de AKW). Bij een niet thuiswonend kind wordt getoetst of aan de onderhoudsvoorwaarden wordt voldaan, en als het om dubbele kinderbijslag gaat of aan de overige voorwaarden wordt voldaan. Voor een thuiswonend gehandicapt kind gelden aparte criteria voor dubbele kinderbijslag die zijn afgeleid van de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen. Deze aspecten worden beschreven in hoofdstuk 4 dat handelt over de kinderbijslag bij intensieve zorg.
Dit besluit voorziet in een aanpassing van de lagere regelgeving en de toevoeging van nieuwe artikelen. In de eerste plaats is dit nodig omdat een aantal bepalingen alleen nog betrekking had op verzekerden met kinderen, waarvoor overgangsrecht gold. Deze bepalingen in het Bok zijn niet meer nodig omdat het laatste kind op 31 december 2012 resp. voor 1 oktober 2012 18 jaar is geworden. In de tweede plaats is zorgvuldig gekeken of bij deze gelegenheid de regelgeving meer transparant, eenvoudig en zoveel mogelijk gelijkend aan andere regelgeving zoals bijvoorbeeld op het gebied van het inkomensbegrip kan worden gemaakt. Daarom zijn verouderde bepalingen van het Bok, het Samenloopbesluit kinderbijslag en de Regeling inkomen kinderbijslag 1997 niet overgenomen, zijn bepalingen aangepast om de huidige uitvoeringspraktijk recht te doen of zijn bepalingen gewijzigd om de uitvoering meer te stroomlijnen en te vereenvoudigen. Een aantal bepalingen uit de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen zijn – nu deze regeling onderdeel wordt van de AKW op basis van de Wet hervorming kindregelingen – in dit besluit opgenomen. Verder zijn wijzigingen van het Besluit export uitkeringen respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Tijdelijke wet pilot loondispensatie die uitsluitend technisch van aard zijn, in dit besluit opgenomen.
Op basis van het Bok wordt nu nog het inkomen van het kind als onderdeel van de onderhoudsvoorwaarden getoetst waarbij voor verschillende groepen kinderen andere bedragen gelden. In het Bok zijn verschillende bedragen voor kinderen onder en boven de 16 jaar opgenomen waarbij tevens gedifferentieerd wordt naar uit- en thuiswonende kinderen. Er geldt voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit voor alle uitwonende kinderen, ongeacht de leeftijd, een inkomensgrens van respectievelijk netto € 1.790 bij enkelvoudige kinderbijslag en € 1.103 bij dubbele kinderbijslag per kwartaal. Daarnaast geldt een inkomensgrens van netto € 1.266 voor het thuiswonende kind van 16 of 17 jaar. Het gaat hierbij om de artikelen 3 tot en met 7 van het Bok.
Nieuw in het onderhavige besluit is dat er in de Algemene Kinderbijslagwet straks nog maar één inkomensgrens geldt, ongeacht of het kind uitwonend is of niet en ongeacht of er sprake is van dubbele kinderbijslag of enkelvoudige kinderbijslag, namelijk € 1.266 per kwartaal en alleen voor kinderen van 16 en 17 jaar.
In onderstaande tabel zijn de netto-inkomensbedragen zoals deze luiden op de datum van publicatie en het nieuwe bedrag dat na inwerkingtreding van het onderhavige besluit voor alle leeftijdsgroepen en situaties geldt, opgenomen.
Huidige situatie |
Nieuwe situatie |
|||
---|---|---|---|---|
Jonger dan 16 jaar |
16 en 17 jaar |
Jonger dan 16 jaar |
16 en 17 jaar |
|
Thuiswonende kinderen |
n.v.t. |
€ 1.266 |
n.v.t. |
€ 1.266 |
Uitwonende kinderen |
||||
Enkele kinderbijslag |
€ 1.790 |
€ 1.790 |
n.v.t. |
€ 1.266 |
Dubbele kinderbijslag |
€ 1.103 |
€ 1.103 |
n.v.t. |
€ 1.266 |
Voor uitwonende kinderen onder de 16 jaar heeft het vervallen van de inkomensgrens een positief gevolg. Er geldt immers geen inkomensgrens meer voor hen. Overigens komt het in de praktijk nagenoeg niet voor dat het inkomen van deze kinderen meer bedraagt dan de toegestane grens. Het kind volgt immers een opleiding of is gehandicapt en zal daardoor waarschijnlijk niet in staat zijn tot het verrichten van werk dat een dergelijke beloning kent.
Voor uitwonende kinderen boven de 16 jaar, waarvoor de verzekerden alleen enkelvoudige kinderbijslag krijgen, heeft dit besluit mogelijk wel een gevolg. De inkomensgrens voor deze kinderen wordt immers verlaagd. Daarom is voorzien in eerbiedigende werking van de desbetreffende bepaling in het Bok. De huidige inkomensgrens blijft van toepassing op kinderen die vóór inwerkingtreding van dit besluit 16 of 17 jaar zijn totdat zij 18 jaar worden.
Het feit dat er één inkomensbedrag geldt, draagt bij aan vereenvoudiging van de uitvoering en de transparantie van de regelgeving.
In de zomer mogen kinderen van 16 en 17 jaar extra bijverdienen met vakantiewerk. Voorwaarde is dat dit geen werk is dat ook voor een langere periode buiten de vakantieperiode wordt verricht of deel uit maakt van een opleiding of stage. Ook voor inkomen uit vakantiewerk tijdens de zomerperiode geldt een grensbedrag. Bij het vaststellen of het inkomen van het kind uit vakantiewerk onder de grens blijft, wordt gekeken naar het totaal verdiende inkomen in de zomervakantie. In de praktijk begint de reguliere zomervakantie soms al vóór 1 juli, waardoor het inkomen uit vakantiewerk in het tweede en derde kwartaal kan worden verworven. Het maximumbedrag van de vrijstelling mag indien nodig over het tweede en derde kwartaal van het jaar worden verdeeld.
Ten aanzien van het begrip inkomen en inkomen uit vakantiewerk worden eveneens wijzigingen voorgesteld. Voor het begrip inkomen wordt aangesloten bij de definitie die wordt gebruikt in het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (AIB). Dit komt voort uit de behoefte aan eenduidigheid en harmonisatie met betrekking tot het inkomensbegrip. In het Buk wordt verwezen naar de artikelen in het AIB die handelen over inkomen uit arbeid (2:2), overig inkomen (2:4) en vakantietoeslag (2:5) in dat besluit. In het vervolg wordt dus niet meer gekeken naar de vakantietoeslag van het kind dat in loondienst is. Dit maakt de uitvoering eenvoudiger omdat niet meer achteraf gekeken hoeft te worden naar de netto-berekening van de vakantietoeslag die meestal pas later wordt uitbetaald. Wat betreft de definitie van overig inkomen zoals is opgenomen in artikel 2:4 in het eerdergenoemde AIB is alleen de Werkloosheidswet en Ziektewet van toepassing verklaard omdat hierbij sprake is van een loonvervangende uitkering. Zoals in artikel 2 is aangegeven gaat het om het inkomen na aftrek, voor zover van toepassing, van de daarvoor verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel daarmee overeenkomende bedragen. De in de artikelen 3 en 4 opgenomen bedragen betreffende dus netto-inkomens, zoals overigens ook was opgenomen in artikel 3 van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997.
Het in acht nemen van de verwervingskosten bij het bepalen van het inkomen vervalt vanwege het bestaan van de arbeidskorting. Wel is in verband met dit laatste voor degenen die op de datum voor inwerkingtreding van artikel 18 van dit besluit gebruik kunnen maken van artikel 2 van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997 een overgangsregeling getroffen totdat het betreffende kind 18 jaar geworden is.
Tevens vervalt het specifieke begrip inkomsten in natura. Daarvoor zijn regels opgenomen in artikel 13 van de Wet op de loonbelasting 1964. Voor een beschrijving van wat onder inkomen en onder inkomen uit vakantiewerk in de zomerperiode wordt verstaan, wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting. De manier waarop de inkomensgrens wordt geïndexeerd, wordt niet gewijzigd.
De gebruikelijke wijze van aanpassing van de inkomensgrens voor het vakantiewerk in de zomerperiode wordt echter niet voortgezet. Gekozen is om voor de aanpassing van de inkomensgrens voor het vakantiewerk aan te sluiten bij de wijze waarop de inkomensgrens zoals bedoeld in artikel 7, 5e lid van de AKW, wordt geïndexeerd. Bij deze indexatie wordt de ontwikkeling van het basiskinderbijslag gevolgd, zie daarvoor artikel 3. In het verleden werd het bedrag dat de basis vormde voor het grensbedrag voor de inkomsten uit vakantiewerk afgerond op € 50,–. Om te voorkomen dat door de nieuwe methode het grensbedrag voor het vakantie-inkomen langdurig niet omhoog gaat, is gekozen voor een afronding op hele euro’s. Ook geldt dat de inkomensgrenzen in het vervolg kunnen worden aangepast per 1 januari. Dit vermindert het aantal verschillende verandermomenten in het jaar waarop bedragen die in de AKW gelden worden aangepast.
De hoogte van het bedrag aan uitgaven waaraan de verzekerden moeten voldoen om naast de andere voorwaarden in aanmerking te komen voor enkele of dubbele kinderbijslag voor een niet tot het huishouden van de verzekerde behorend kind, blijft hetzelfde. In geval dat de ouders geen gezamenlijke huishouding voeren, zoals na een scheiding, kunnen de onderhoudsbijdragen van beide verzekerden voor het uitwonende kind worden opgeteld om te voldoen aan de onderhoudstoets voor kinderbijslag. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een rechtstreekse betaling van de ex-partner aan de school van het kind. Ook bijdragen van degene met wie een verzekerde een huishouden vormt, kunnen worden meegerekend. Het kan dus om meer dan twee rechthebbenden gaan, bijvoorbeeld wanneer het gaat om een aangehuwd kind.
Er worden geen wijzigingen voorgesteld in de uitvoering ten aanzien van het begrip onderhoud van het kind.
Met het begrip onderhoud wordt gedoeld op de kosten die noodzakelijkerwijs verband houden met het onderhoud van het kind. Daaronder vallen de verzorging van het kind, zoals uitgaven voor kleding en schoeisel, persoonlijke verzorging, deelname aan clubs of verenigingen, uitstapjes enzovoorts. Verder tellen ook kosten die verband houden met het volgen van onderwijs of een beroepsopleiding van het kind mee. Daarbij moet gedacht worden aan kosten die samenhangen met verblijf in een internaat, of het huren van een kamer, maar ook schoolgeld en schoolbenodigdheden. Ook voor een kind dat door ziekte of gebreken uitwonend is, tellen kosten die samenhangen met het verblijf in een instelling (voor zover niet reeds op andere wijze vergoed) mee. Reiskosten die samenhangen met het bezoeken van het uitwonende schoolgaande of gehandicapte kind of om het kind bijvoorbeeld voor het weekend naar huis te halen, kunnen, voor zover redelijk, worden meegenomen. Daarbij wordt nog opgemerkt dat indien een verzekerde twee kinderen bezoekt die op dezelfde locatie verblijven hij de (feitelijk slechts eenmaal) gemaakte reiskosten, bij beide kinderen tot de onderhoudskosten mag rekenen. Wat gerekend kan worden tot de noodzakelijke kosten voor een uitwonend gehandicapt kind en voor een uitwonend schoolgaand kind is voor beide categorieën hetzelfde.
Als het uitwonende zieke of schoolgaande kind tijdelijk thuis verblijft of als de verzekerde tijdelijk bij het kind verblijft, kan een forfaitair bedrag van € 10 per dag worden meegeteld voor de «onderhoudstoets». Dit forfaitaire bedrag wordt aangepast op het moment dat het in aanmerking te nemen bedrag per dag van verzorging binnen de weekenduitgaven voor gehandicapten zoals opgenomen in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, waaraan dit bedrag gekoppeld is, wordt herzien.
Wat betreft de indexatie van de hoogte van de onderhoudskosten geldt dat deze de ontwikkeling van het basiskinderbijslagbedrag volgt en niet meer per 1 oktober maar per 1 januari worden geïndexeerd, zie artikel 5, tweede lid.
Het nieuwe artikel 7a van de AKW regelt de kern van wat tot nu toe is opgenomen in de Regeling tegemoetkoming ouders van thuiswonende gehandicapte kinderen (hierna: de TOG). De verzekerde krijgt recht op dubbele kinderbijslag voor zijn thuiswonende gehandicapte kind dat ouder is dan drie jaar, maar jonger dan achttien jaar indien het een bepaalde mate van intensieve zorg nodig heeft. In het onderhavige besluit wordt nadere invulling gegeven aan deze bepaalde mate van intensieve zorg. Voor het recht op dubbele kinderbijslag op grond van artikel 7a van de AKW komen alleen de ouders van die kinderen in aanmerking, die een indicatiebesluit voor recht op AWBZ-zorg van ten minste tien uur zorg per week, of een met een dergelijk indicatiebesluit gelijk te stellen besluit, overleggen.
Deze toegangscriteria zijn identiek aan de huidige voorwaarden voor TOG. De regering is voornemens om de AWBZ met ingang van 1 januari 2015 aan te passen. De voorwaarden voor dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg zullen dan opnieuw bezien worden en indien nodig verwerkt in dit besluit.
In dit hoofdstuk is een toelichting opgenomen op hoofdstuk 6 van dit besluit. Dit hoofdstuk (artikel 15) vloeit voort uit de in artikel 7, zesde lid, onderdeel b, subonderdelen 2 en 3, van de AKW opgenomen bepalingen die te maken hebben met de nieuwe voorwaarden voor verdubbeling van de kinderbijslag voor kinderen die niet thuiswonen om onderwijsredenen. Het betreft de invulling van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen beroep van de verzekerde en de aanwijzing van een bij algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van Nederland voor het recht op dubbele kinderbijslag voor niet thuis wonende kinderen om onderwijsredenen.
In de artikel 7, onderdeel b, subonderdeel 2, van de AKW is bepaald dat een verzekerde recht kan hebben op dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen als hij een nader bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen beroep uitoefent. In dat geval wordt aangenomen dat het voor het kind noodzakelijk is om elders te wonen in verband met het volgen van onderwijs.
In artikel 15, eerste lid, van dit besluit wordt voor deze beroepen verwezen naar de beroepen opgenomen in de Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan. Dit betreft de volgende beroepen: binnenschipper, kermisexploitant en circusartiest. In deze subsidieregeling zijn de genoemde beroepen gedefinieerd. De reden voor het aansluiten bij de keuze voor deze beroepen in de genoemde regeling is dat als de ouders beide een trekkend of varend bestaan leiden, het voor het kind niet mogelijk is om dagelijks vanuit het ouderlijk huis naar school te gaan. Het ligt dan voor de hand dat het kind elders woont. Er wordt door de SVB zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande informatie op basis van de genoemde subsidieregeling. Ook ouders die het beroep binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest uitoefenen, in het buitenland wonen en verzekerd zijn voor de AKW, kunnen in aanmerking komen voor dubbele kinderbijslag als zij ook verder aan de voorwaarden voldoen. De ouders zullen dit beroep aan moeten tonen met bewijsstukken en verklaringen van officiële instanties. Te denken valt aan met de Kamer van Koophandel of belastingdiensten te vergelijken instanties in het buitenland. Indien deze bewijsstukken of verklaringen niet beschikbaar zijn zal afgegaan moeten worden op een verklaring van de ouder.
Wanneer de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport gebruik maakt van de bevoegdheid in artikel 1, tweede lid, van de eerdergenoemde subsidieregeling om een persoon die in vergelijkbare omstandigheden verkeert gelijk te stellen aan de binnenschipper, kermisexploitant of circusartiest gelden voor deze persoon dezelfde voorwaarden voor de verdubbeling van de kinderbijslag als voor degene die een van de hier genoemde beroepen uitoefent.
Een andere groep die in aanmerking komt voor dubbele kinderbijslag, betreft de verzekerden die in een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te bepalen deel van Nederland wonen. Doorslaggevende reden voor de aanwijzing van zo een gebied is dat van de leerlingen niet verwacht kan worden dat zij dagelijks heen en weer reizen tussen de onderwijsinstelling en het huishouden van de verzekerde. Als nader te bepalen delen van Nederland worden in deze algemene maatregel van bestuur de eilanden Ameland, Vlieland, Terschelling en Schiermonnikoog aangewezen.
Voor in de Europese Unie, de Europese Economische Ruimte en in verdragslanden wonende kinderen van ouders die verzekerd zijn voor de AKW geldt eveneens dat er sprake kan zijn van dubbele kinderbijslag als deze ouder of de ander waar het kind laatstelijk deel uitmaakte van het huishouden woont in een geïsoleerd gebied, waarbij niet verwacht kan worden dat het kind dagelijks heen en weer reist tussen de school en het adres van de verzekerde of de ander waar het kind deel uitmaakt van het huishouden. Dit kan aan de orde zijn omdat de school- en de reistijd van het kind samen meer dan 12 uur per dag in beslag neemt of omdat dagelijks reizen naar de school onmogelijk is. Het gaat om een reis op basis van openbaar vervoer inclusief voor- en natransport of om eigen vervoer.
De Sociale verzekeringsbank (SVB) merkt op in de uitvoeringstoets van 13 februari 2014 het concept Besluit uitvoering kinderbijslag uitvoerbaar te achten maar geeft aan dat het besluit op onderdelen slecht handhaafbaar is. Dit richt zich met name op de vraag hoe de verzekerde voor het kind in het buitenland moet aantonen dat het kind niet dagelijks heen en weer kan reizen. De betreffende toelichting in deze nota van toelichting is dan ook aangepast aan paragraaf 2.3 van de toelichting bij de tweede nota van wijziging van het voorstel van Wet hervorming kindregelingen, die eerder naar aanleiding van het commentaar van de SVB is gewijzigd. Voor de handhaafbaarheid van de dubbele kinderbijslag om onderwijsredenen voor kinderen in het buitenland zij daarom verwezen naar die toelichting (Kamerstukken II 2013/14, 33 716, nr. 10, p. 9). Voor het overige geldt dat het lastiger handhaafbaar zijn van de voorwaarden voor een kind in het buitenland, inherent is aan het feit dat de regels zijn geënt op de Nederlandse situatie en vertaald moeten worden naar de buitenlandse situatie met bijvoorbeeld een ander openbaar vervoersysteem. De SVB kan gebruik maken van bewijsstukken van officiële instanties of soms een verklaring van de ouders. Hierop vindt steekproefsgewijs controle plaats.
Conform het verzoek van de SVB zal de SVB in de gelegenheid worden gesteld een uitvoeringstoets uit te brengen over het onderdeel kinderbijslag bij intensieve zorg in dit besluit, wanneer dit onderdeel wordt gewijzigd als gevolg van de voorgenomen aanpassing van de AWBZ.
Het verzoek van de SVB om een wettelijke regeling voor de uitwisseling van indicatiegegevens zal t.z.t. worden bezien bij de hiervoor genoemde toekomstige wijziging van de AWBZ.
Artikel 15 van dit besluit is onderwerp geweest van internetconsultatie. De internetconsultatie was gericht op de voorgenomen uitwerking van de in dat artikel opgenomen bepalingen en ging over de aan te wijzen beroepen en geïsoleerde gebieden in Nederland op grond waarvan verzekerden in aanmerking kunnen komen voor dubbele kinderbijslag als hun kind niet thuiswoont om onderwijsredenen. De reacties op de internetconsultatie hebben niet geleid tot een toevoeging van beroepen of van geïsoleerde gebieden in Nederland.
De Inspectie SZW acht het concept-besluit uitvoering kinderbijslag toezichtbaar (in een brief van 1 augustus 2012).
De juridische en redactionele opmerkingen van de SVB en de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid zijn waar nodig verwerkt in de artikelen en nota van toelichting van dit besluit.
In de Wet hervorming kindregelingen is het effect op de administratieve lasten van het vervallen van de inkomensgrens voor kinderen jonger dan 16 jaar vanwege het zeer lage aantal kinderen beschreven als nihil. Het harmoniseren van de inkomensgrens voor thuis- en niet thuiswonende 16- en 17-jarigen heeft geen effect op de administratieve lasten.
De aanpassing van het inkomensbegrip aan de definitie daarvan in het Algemeen Inkomensbesluit sociale zekerheidswetten (AIB) leidt tot een structurele afname van de administratieve lasten met 500 uur omdat ouders de vakantietoeslag niet hoeven op te geven. De vereenvoudiging van het inkomensbegrip zoals het vervallen van het begrip verwervingskosten en inkomsten in natura leidt tot een afname van de structurele administratieve lasten van 250 uur daar slechts zeer weinig mensen hiervan gebruik maakten.
Het introduceren van het recht op dubbele kinderbijslag voor een thuiswonend gehandicapt kind heeft eveneens geen effect op de administratieve lasten. Dit komt doordat de toegangscriteria identiek zijn aan de huidige voorwaarden voor de TOG.
In de tweede nota van wijziging bij het wetsvoorstel Hervorming kindregelingen zijn de extra administratieve lasten als gevolg van de aanscherping van de voorwaarden voor dubbele kinderbijslag beschreven. De initiële administratieve lasten worden daarin voor het geheel van de aanscherping geraamd op 1.500 uur. De structurele administratieve lasten nemen toe met 1.000 uur per jaar.
Het conceptbesluit heeft geen additionele effecten op de uitvoeringskosten. De wijzigingen in de uitvoeringskosten zijn, mede betrekking hebbend op dit besluit, in de uitvoeringtoets bij de tweede nota van wijziging in beeld gebracht.
In artikel 1 wordt een tweetal termen gedefinieerd die van belang zijn voor dit besluit.
De tekst van onderdeel b komt inhoudelijk gedeeltelijk overeen met artikel 1, onderdeel d, onder 1°, van het Bok. Het is niet zinvol gebleken om onderscheid te maken tussen het levensonderhoud van het kind, kosten die verband houden met het volgen van onderwijs en reiskosten die de verzekerde maakt om het kind dat niet tot zijn huishouden behoort door ziekte of handicap te bezoeken.
Met de tekst van dit artikel is zoveel mogelijk aangesloten bij de tekst van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, van het Bok en artikel 1 van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997.
De definitie van inkomen wordt gegeven in artikel 2. Voor de definitie is aangesloten bij het Algemene inkomensbesluit socialezekerheidswetten. Bij inkomen uit arbeid kan het gaan om arbeid in dienstbetrekking, maar ook om arbeid verricht in een arbeidsverhouding die daarmee gelijk te stellen is. Essentieel daarbij is, dat er werkzaamheden worden verricht, waarvoor een vergoeding wordt gegeven. Daarnaast kan de arbeid ook uit stagewerkzaamheden bestaan. De stagevergoeding wordt dan ook als inkomen aangemerkt. Het gaat om inkomen dat in een kwartaal betaald of verrekend is. Nieuw is dat overig inkomen (Werkloosheidwet en Ziektewet) eveneens als inkomen wordt gezien. Wanneer de hoogte hiervan de inkomensgrens overschrijdt leidt dit tot stopzetting van de kinderbijslag. Tevens kan het gaan om winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden.
In artikel 2 is aangegeven dat het gaat om het inkomen van het kind «na aftrek, voor zover van toepassing, van de daarvoor verschuldigde loonbelasting of inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, dan wel bijdragen die daarmee overeenkomen». Deze definiëring van het inkomen van het kind betekent dat het in de artikel 3 en 4 om netto-bedragen gaat.
In het nieuwe artikel 7, vijfde lid, van de wet is bepaald dat de hoogte van het inkomen van een kind van 16 of 17 jaar bepalend is voor het recht op kinderbijslag. Voor kinderen jonger dan 16 jaar geldt deze eis niet.
In het Bok werden drie bedragen met betrekking tot het inkomen van het kind gehanteerd. Het gaat om € 1.103, € 1.266 of € 1.790 netto, afhankelijk van de situatie van het kind (leeftijd en woonsituatie: zie de artikelen 3, tot en met 7 van het Bok). In dit besluit is gekozen om één bedrag te hanteren, namelijk het nettobedrag € 1.266.
Het gevolg van het overschrijden van dit bedrag is dat het recht op kinderbijslag wordt beëindigd voor dat kalenderkwartaal.
De tekst van het eerste lid van dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 3 van de Regeling inkomen kinderbijslag 1997.
Op het inkomen van het kind, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, van de AKW mogen de inkomsten die het kind met vakantiewerk tijdens de zomermaanden verwerft, voor zover het blijft onder het vrijgestelde bedrag voor vakantiewerk, in mindering worden gebracht. In het eerste lid van dit artikel is namelijk bepaald dat tot een bepaald totaalbedrag inkomen dat het kind tijdens de zomervakantie uit arbeid verwerft, voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie wordt verricht en mits deze arbeid geen deel uitmaakt van de studie of beroepsopleiding die dat kind volgt, niet als inkomen wordt aangemerkt. Met de zinsnede «voor zover deze arbeid niet voor een langere periode ook buiten de zomervakantie wordt verricht» is bedoeld aan te geven dat de uitzondering alleen betrekking heeft op vakantiewerk tijdens de zomervakantie. Indien een kind gedurende het gehele jaar een vaste bijbaan heeft dan wordt het werk in die bijbaan, ook al wordt dat in de zomervakantie verricht, niet als vakantiewerk gezien. Indien het kind echter in de vakantieperiode meer werkt dan voor en na die vakantieperiode gebruikelijk is dan kan dit meerwerk als vakantiewerk worden aangemerkt. Het inkomen uit dat meerwerk heeft tot het vrijgestelde inkomen geen invloed op het recht op kinderbijslag.
Het in het eerste lid van dit artikel genoemde vrijgestelde bedrag (de vrijstelling voor 2013 bedraagt € 1.300 netto) is gebaseerd op het afgeronde netto-minimumloon (bruto-minimumloon, exclusief vakantiegeld/-vakantietoeslag, minus loonheffing) voor een alleenstaande van 23 jaar en ouder over de maand januari van het jaar 2013. De aanpassing van dit bedrag geschiedt in het vervolg op grond van het tweede lid. Dit bedrag wordt afgerond op hele euro’s. Dit is geregeld in het derde lid.
Ten opzichte van het oude artikel 7 van de AKW en het Bok zijn deze artikelen vereenvoudigd. De eis van het leveren van een minimale bijdrage aan het onderhoud van een niet tot het huishouden van de verzekerde behorend kind, geldt op grond van artikel 7, eerste en zesde lid, van de AKW voor het recht op enkele en dubbele kinderbijslag. Voldoet de verzekerde niet aan deze voorwaarden dan bestaat er geen recht op kinderbijslag.
Gebleken is dat de toevoeging om bij de aanpassing van het onderhoudsbedrag rekening te houden met de ontwikkeling van het collegegeld overbodig is, omdat sinds de invoering van de studiefinanciering geen kinderbijslag meer wordt verstrekt ten behoeve van kinderen die ouder zijn dan 18 jaar. De bepaling is daarop aangepast.
Artikel 6, eerste lid, BUK regelt het onderhoudsbedrag voor dubbele kinderbijslag voor kinderen die niet tot het huishouden van de verzekerde behoren. Daarin wordt verwezen naar het nieuwe artikel 7, zesde lid, AKW dat op 1 januari 2015 in werking treedt. Omdat het Bok, waarin deze bedragen voor 1 juli 2014 zijn opgenomen, per 1 juli 2014 wordt ingetrokken, geldt er ten aanzien van het onderhoudsbedrag voor dubbele kinderbijslag een vacuüm van een half jaar voor de gevallen van dubbele kinderbijslag die vallen onder artikel 41a van de Wet hervorming kindregelingen. Het vierde lid van artikel 6 regelt daarom dat ook in deze periode het onderhoudsbedrag van € 1.103 per kalendermaand geldt.
De in deze artikelen genoemde bedragen kunnen bij ministeriële regeling worden aangepast, indien de ontwikkeling van het kinderbijslagbedrag daartoe aanleiding geeft. Deze bedragen worden afgerond op hele euro’s.
De tekst van dit artikel komt inhoudelijk overeen met artikel 7a van het Bok met de toevoeging dat als de verzekerde bij het kind verblijft de forfaitaire onderhoudsbijdrage ook van toepassing is. Dit sluit aan bij de huidige uitvoeringspraktijk.
Het bedrag van € 10 forfaitaire onderhoudsbijdrage komt overeen met het bedrag opgenomen in artikel 40, eerste lid, onderdeel a, van de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001, dat voor aftrek in aanmerking wordt genomen voor weekendverblijf thuis van een doorgaans in een instelling verblijvend gehandicapt familielid. Wanneer het desbetreffende bedrag in de Uitvoeringsregeling inkomstenbelasting 2001 wijzigt dan wordt het in dit artikel vermelde bedrag dat aan deze uitvoeringsregeling ontleend is, bij ministeriële regeling aangepast.
Deze onderhoudsbijdrage kan zonder meer in aanmerking worden genomen bij de bepaling of de verzekerde voldoet aan het bedrag, bedoeld in artikel 5, eerste lid en artikel 6, eerste lid. Aan de hand van de som van de forfaitaire en feitelijke aantoonbare bijdragen aan het onderhoud van het kind door de verzekerde(n) wordt vastgesteld of ten aanzien van dat kind wordt voldaan aan het bedrag, bedoeld in artikel 6, eerste lid, van dit besluit.
In het geval dat ouders geen gemeenschappelijke huishouding voeren, bijvoorbeeld omdat ze zijn gescheiden, wordt de mogelijkheid geboden om de onderhoudsbijdragen van beide ouders voor hun niet bij een van de rechthebbende verzekerden wonende kind bij elkaar op te tellen om vast te stellen of aan de onderhoudstoets om voor enkele of dubbele kinderbijslag in aanmerking te komen, wordt voldaan. Indien een van de verzekerden een nieuwe partner heeft die een bijdrage levert aan het onderhoud van het kind, mag deze verzekerde ook die bijdrage meetellen om te voldoen aan de onderhoudstoets.
Bij de totstandkoming van dit besluit heeft de regering overwogen of artikel 2 van het Samenloopbesluit kinderbijslag in zijn geheel kan vervallen. Met dat artikel wordt immers voor uitwonende kinderen, ten behoeve waarvan een verplichting tot het betalen van een bijdrage in het onderhoud van het kind bestaat, een uitzondering gemaakt op de hoofdregel dat degene die de hoogste bijdrage levert aan het onderhoud van het kind ook de kinderbijslag uitbetaald krijgt. Dat artikel regelt namelijk dat de alimentatiebetalende kinderbijslag-rechthebbende niet het recht op kinderbijslag krijgt uitbetaald.
De regering acht het wenselijk de bestaande uitzondering in stand te houden indien sprake is van overeenkomsten of rechterlijke uitspraken op grond waarvan alimentatie betaald dient te worden die tot stand zijn gekomen voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit (beoogd is 1 juli 2014). Met deze bepaling wordt voorkomen dat betrokkenen genoodzaakt worden tot wijziging over te gaan van de bestaande afspraken of gewezen vonnissen.
Indien sprake is van na dit besluit nieuw tot stand gebrachte overeenkomsten of rechterlijke uitspraken is deze bepaling derhalve niet van toepassing. In dat geval wordt, als het kind uitwonend is en geen deel uit maakt van het huishouden van een van beide rechthebbenden, het recht op kinderbijslag uitbetaald aan degene die de hoogste bijdrage aan het onderhoud van het kind levert.
In artikel 18, tweede tot en met zevende lid, van de AKW is de uitbetaling van het recht op kinderbijslag in situaties van meer rechthebbenden vastgelegd. Voor de uitbetaling van dit recht is bijvoorbeeld relevant of een kind tot het huishouden van een verzekerde behoort.
Voor co-ouders is voor de betaling van het recht op kinderbijslag sprake van een bijzondere situatie omdat het kind afwisselend bij de ene of bij de andere ouder is. In zo’n geval wordt de kinderbijslag gesplitst uitbetaald, tenzij anders overeengekomen is in een overeenkomst of rechterlijke beschikking. Dit wordt ook belangrijk gevonden om geen drempels op te werpen in de uitvoering van de afspraken over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij co-ouders.
Er is voor gekozen om in dit hoofdstuk een aparte definitiebepaling op te nemen van het begrip indicatiebesluit. Voor de redactie hiervan is aansluiting gezocht bij artikel 1 van de TOG.
Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 2, eerste lid, van de TOG. Hier komt tot uitdrukking dat voor een recht op dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg, een indicatiebesluit als bedoeld in artikel 11, moet zijn genomen, waaruit blijkt dat het kind is aangewezen op tien of meer uren per week zorg als bedoeld in de artikelen 4, 5, 6, 8, 9, 9a en 13 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Dit omvat de aspecten persoonlijke verzorging, verpleging, begeleiding, kortdurend verblijf, verblijf en voortgezet verblijf. In het geval er voor een van deze aspecten geen indicatie in uren wordt afgegeven geldt voor de indicatie dagdeel: 4 uren en voor etmaal 24 uren.
Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 2, tweede en derde lid, van de TOG.
Hier worden twee typen besluiten gelijk gesteld met een AWBZ indicatiebesluit.
Het eerste lid van dit artikel geeft een aanvullende regeling voor aanvragers van dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg die, in het buitenland wonen. Zij kunnen immers geen AWBZ-indicatie overleggen, omdat de gebruikelijke AWBZ-indicatieprocedure (het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) of een Bureau Jeugdzorg indiceert een kind voor AWBZ-zorg) zich beperkt tot inwoners van Nederland.
Het tweede lid van dit artikel gaat over zintuiglijk gehandicapten (ZG). Voor de zorg, bedoeld in artikel 8 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ die in verband met een zintuiglijke handicap wordt verleend is geen indicatiebesluit nodig en worden dus geen indicatiebesluiten afgegeven. Dit artikellid zorgt ervoor dat tevens recht op dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg kan bestaan als in plaats van, of in aanvulling op, een indicatiebesluit een verklaring van toegelaten ZG-zorgaanbieders met erkende deskundigheid wordt overgelegd.
Deze bepaling komt inhoudelijk overeen met artikel 6, derde lid van de TOG-regeling. Omdat Bureau Jeugdzorg en het CIZ niet de bevoegdheid hebben om indicatiebesluiten aan de SVB te verstrekken, dient de ouder die dubbele kinderbijslag bij intensieve zorg aanvraagt het betreffende indicatiebesluit bij de aanvraag te overleggen. Hetzelfde geldt voor de verklaringen afgegeven door de ZG-zorgaanbieder bedoelt in artikel 13, tweede lid.
De dubbele kinderbijslag is o.a. bedoeld voor ouders van wie het beroep met zich meebrengt dat het kind geen onderwijs aan een school of instelling kan volgen als het bij de verzekerde woont. In artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 2°, van de AKW is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de beroepen van de verzekerde worden aangewezen waarvoor recht op dubbele kinderbijslag kan bestaan in het geval dat het kind primair, voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding volgt. Voor wat betreft het beroep van de verzekerde c.q. de ouders betreft dit de beroepen binnenschipper, kermisexploitant en circusartiest. Voor de juiste doelomschrijving wordt verwezen naar artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de Subsidieregeling opvang kinderen van ouders met trekkend/varend bestaan, waarin dit nader is uitgewerkt. Tevens wordt als beroep aangewezen het beroep dat wordt uitgeoefend door een persoon die op grond van artikel 1, tweede lid, van genoemde subsidieregeling door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is gelijkgesteld met een in artikel 1, eerste lid, onderdelen b, c en d, van de genoemde subsidieregeling genoemde persoon.
Een andere groep die in aanmerking kan komen voor dubbele kinderbijslag betreft de verzekerden die in een bepaald deel van Nederland wonen. Dit is het geval voor de bewoners van enkele in dit besluit aangewezen eilanden. Doorslaggevende reden voor de bepaling voor de verzekerden die wonen in die gebieden is dat van de leerling niet verlangd kan worden dagelijks heen en weer te reizen op basis van openbaar vervoer of eigen vervoer.
In artikel 7, zesde lid, onderdeel b, onder 3°, van de AKW is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur de delen van Nederland waarin de verzekerde woont worden aangewezen waarvoor recht op dubbele kinderbijslag kan bestaan. Dit tweede lid wijst die gebieden aan waarvoor dit het geval is.
Deze wijzigingen betreffen technische aanpassingen aan de Wet hervorming kindregelingen. Met die wet komen artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet en artikel 21, onderdeel b, van de Wet werk en bijstand te vervallen. Verwijzingen naar deze onderdelen in het Besluit regels export uitkeringen respectievelijk het Uitvoeringsbesluit Tijdelijke wet pilot loondispensatie worden met de onderhavige wijzigingen aangepast.
Zoals in het algemeen deel van deze nota van toelichting (paragraaf 2.2) is aangegeven wordt in de toekomst geen toepassing meer gegeven aan het in mindering brengen van de verwervingskosten op het inkomen van het kind. Besloten is aan het vervallen hiervan wel uitgestelde werking te geven. Dit artikel voorziet daarin. Het in acht nemen van de verwervingskosten ziet derhalve uitsluitend op het toekennen van kinderbijslag na de inwerkingtreding van dit besluit. Dit artikel vervalt twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit, want dan zijn al deze kinderen 18 jaar geworden en bestaat er voor hen geen recht meer op kinderbijslag.
Dit artikel bewerkstelligt dat de inkomensgrens voor 16- en 17-jarigen die hoger is dan de nieuwe inkomensgrens (in artikel 4 van dit besluit) van toepassing blijft op 16- en 17-jarigen voor wie vóór de inwerkingtreding van dit besluit aan dit bedrag werd getoetst. Dit artikel vervalt twee jaar na inwerkingtreding van dit besluit, want dan zijn al deze kinderen 18 jaar geworden en bestaat er voor hen geen recht meer op kinderbijslag.
Om te voorkomen dat de verzekerde die in het jaar 2014 recht heeft op extra tegemoetkoming op grond van artikel 5a van de TOG dit recht verliest nadat de TOG is vervallen en nadat artikel 7a van de AKW in werking is getreden, voorziet dit artikel in de beoogde aansluiting van beide rechten. Zonder een dergelijke bepaling zou er in het jaar 2015 noch recht op de extra tegemoetkoming (art. 5a van de TOG) bestaan nadat de TOG is afgeschaft, noch recht op het extra bedrag aan kinderbijslag (art. 7a, tweede lid, AKW). Over het jaar 2014 kan namelijk nog geen recht bestaan op verdubbeling van het bedrag aan kinderbijslag op grond van artikel 7a, eerste lid, AKW zonder dit artikel 20 waarin nu een zogeheten fictie is opgenomen.
Zonder de onderhavige bepaling zou geen recht bestaan op een extra bedrag aan kinderbijslag op grond van artikel 7a, tweede lid, onderdeel b, terwijl er over het hele jaar 2014 wel een tegemoetkoming op grond van artikel 4, eerste lid, van de TOG is ontvangen zonder dat aan de zijde van de verzekerde wijzigingen hebben plaatsgevonden in de feitelijke situatie. Het recht op het extra bedrag aan kinderbijslag voor alleenstaanden met een thuiswonend gehandicapt kind, zoals bedoeld in artikel 7a, tweede lid, onderdeel a, AKW, ontstaat voor het eerst over het jaar 2015 en wordt voor het eerst in 2016 uitgekeerd. Hiervoor hoeft dan ook geen overgangsrecht getroffen te worden.
Dit artikel spreekt voor zich en behoeft geen nadere toelichting.
De inwerkingtreding van de artikelen in dit besluit is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de wijziging van de Algemene Kinderbijslagwet, die is opgenomen in artikel I van de Wet hervorming kindregelingen (Kamerstukken I 2013/14, 33 716, nr. A).
Aangezien de inwerkingtreding van hoofdstuk 5 (kinderbijslag bij intensieve zorg), het vervallen van de TOG (artikel 21, tweede lid, onderdeel c) en hoofdstuk 6 (dubbele kinderbijslag bij onderwijsredenen niet thuis wonende kinderen) is voorzien op een ander tijdstip dan de overige artikelen in dit besluit, is hiervoor in artikel 22, tweede en derde lid, een afwijkende voorziening getroffen. De inwerkingtreding van de artikelen 16 en 17 is gekoppeld aan de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel A, respectievelijk artikel VIII, onderdeel B, tweede subonderdeel, van voornoemde wet.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, L.F. Asscher
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 26, zesde lid j° vijfde lid, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2014-229.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.