Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2010, 873 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatsblad 2010, 873 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het in het kader van het fiscale beleid voor het jaar 2011 wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen alsmede enkele technische reparaties aan te brengen;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:
A. Aan artikel 1.2 worden twee leden toegevoegd, luidende:
5. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
6. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen worden twee ongehuwde personen die met toepassing van de vorige leden en artikel 5a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen als elkaars partners worden aangemerkt, voor de bepaling van aanverwantschap gelijkgesteld met gehuwden.
Aa.Artikel 2.14, vierde lid, eerste volzin, vervalt.
B.Artikel 2.15 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «Toerekening inkomensbestanddelen» vervangen door: Toerekening inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en geheven dividendbelasting.
2. In het tweede lid wordt « en de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen» vervangen door: , de rendementsgrondslag voor het belastbare inkomen uit sparen en beleggen en de op grond van artikel 9.2 ter zake als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting.
3. In het vierde lid wordt «de in het tweede lid bedoelde inkomensbestanddelen» vervangen door: de in het tweede lid bedoelde inkomensbestanddelen, rendementsgrondslag en geheven dividendbelasting.
C.Artikel 2.17 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt « en bestanddelen van de rendementsgrondslag» vervangen door: , bestanddelen van de rendementsgrondslag en kortingen voor maatschappelijke beleggingen, directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen.
2. In het opschrift wordt «bestanddelen van de rendementsgrondslag» vervangen door: bestanddelen van de rendementsgrondslag, geheven dividendbelasting.
3. In het tweede lid wordt « en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid,» vervangen door «, de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2, tweede lid, en de op grond van artikel 9.2 als voorheffing in aanmerking te nemen geheven dividendbelasting». Voorts wordt « respectievelijk tot hun bezit te behoren» vervangen door: , tot hun bezit te behoren onderscheidenlijk als voorheffing in aanmerking te worden genomen.
4. Aan het tweede lid worden drie volzinnen toegevoegd, luidende: De korting voor maatschappelijke beleggingen, bedoeld in artikel 8.19, en de korting voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen, bedoeld in artikel 8.20, van de belastingplichtige en zijn partner worden geacht bij hen op te komen in de verhouding die op grond van dit artikel wordt toegepast voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen. Indien de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van de belastingplichtige en zijn partner nihil bedraagt, worden de kortingen in aanmerking genomen bij degene met het hoogste verzamelinkomen. Indien het verzamelinkomen van de belastingplichtige en het verzamelinkomen van zijn partner aan elkaar gelijk zijn en de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen van de belastingplichtige en zijn partner nihil bedraagt, worden de kortingen in aanmerking genomen bij degene met de hoogste leeftijd.
5. [vervallen]
6. In het derde lid wordt « en de gezamenlijke grondslag» vervangen door «, de gezamenlijke grondslag». Voorts wordt «tot hun bezit te behoren» vervangen door: tot hun bezit te behoren en de geheven dividendbelasting wordt geacht bij ieder voor de helft te zijn geheven.
7. In het vierde lid wordt « of voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen» vervangen door: , voor de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen of voor de geheven dividendbelasting.
D.Artikel 3.107a wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds bij een eerdere termijn of uitkering in mindering zijn gebracht» vervangen door: voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds:
a. bij een eerdere termijn of uitkering ingevolge dit lid in mindering zijn gebracht, of
b. bij een afkoop ingevolge artikel 3.137, tweede lid, in mindering zijn gebracht.
2. In het tweede lid wordt «kan ten hoogste € 2 269 op de voet van het eerste lid in mindering worden gebracht op de in het eerste lid bedoelde termijnen en uitkeringen» vervangen door: kan ten hoogste € 2 269 op de voet van dit artikel en artikel 3.137 in mindering worden gebracht.
Da. Aan artikel 3.111, vierde lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit lid en van het achtste lid wordt onder de gewezen partner mede verstaan de duurzaam gescheiden levende echtgenoot.
E. In artikel 3.137 wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid, na het eerste lid een lid ingevoegd, luidende:
2. In aanvulling op het eerste lid wordt, ingeval een aanspraak wordt afgekocht, op de in het eerste lid, eerste volzin, genoemde waarde tot het in artikel 3.107a, tweede lid, aangegeven maximum in mindering gebracht de betaalde premies en bedragen ter zake waarvan de belastingplichtige aannemelijk heeft gemaakt dat deze niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen voor zover die in mindering te brengen premies en bedragen niet reeds:
a. bij een termijn of uitkering ingevolge artikel 3.107a, eerste lid, in mindering zijn gebracht, of
b. bij een eerdere afkoop ingevolge dit lid in mindering zijn gebracht.
Ea.Artikel 3.154 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «binnenlands belastingplichtige» vervangen door «binnenlandse belastingplichtige» en wordt «inkomen uit werk en woning» vervangen door «het belastbare inkomen uit werk en woning». Voorts wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de toepassing van dit artikel wordt mede als binnenlandse belastingplichtige beschouwd de buitenlandse belastingplichtige van wie het inkomen, na toepassing van regelingen ter voorkoming van dubbele belasting, geheel of nagenoeg geheel in Nederland is onderworpen aan de loonbelasting of inkomstenbelasting.
2. In het derde lid wordt «belasting op inkomen uit werk en woning» telkens vervangen door: belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning.
3. In het vierde lid wordt «inkomen uit werk en woning» telkens vervangen door: het belastbare inkomen uit werk en woning.
4. In het vijfde lid wordt «inkomen uit werk en woning» vervangen door: het belastbare inkomen uit werk en woning.
5. In het zevende lid wordt «inkomen uit werk en woning» telkens vervangen door: het belastbare inkomen uit werk en woning.
F. In artikel 5.4, zesde lid, wordt «bedoeld in artikel 1a, vierde, vijfde, zesde en achtste lid, van de Successiewet 1956» vervangen door: bedoeld in artikel 1a, eerste, tweede, derde en vijfde lid, van de Successiewet 1956.
Fa.Artikel 5.21, tweede volzin, vervalt.
G. In artikel 6.31, eerste lid, onderdeel a, wordt «in het eerste of derde lid van artikel 3 111» vervangen door: in artikel 3.111.
H. Aan artikel 8.19, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende:
Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel 5.13 een gezamenlijke vrijstelling voor maatschappelijke beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
I. Aan artikel 8.20, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Voor de belastingplichtige en zijn partner bij wie ingevolge artikel 5.16 een gezamenlijke vrijstelling voor directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen in aanmerking is genomen, geldt de korting voor de belastingplichtige en zijn partner gezamenlijk.
J.Artikel 10a.6 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het opschrift komt te luiden:
Overgangsbepaling met ingang van 2009 voor de toepassing van artikel 3.107a en artikel 3.137.
2. Het eerste lid komt te luiden:
1. De in artikel 3.107a, tweede lid, en artikel 3.137, tweede lid, opgenomen beperking dat van de in een kalenderjaar betaalde premies en bedragen die niet als uitgave voor inkomensvoorziening in aanmerking zijn genomen ten hoogste € 2 269 op de voet van die artikelen in mindering kan worden gebracht, geldt niet voor hetgeen aan premies en bedragen is betaald in de kalenderjaren 2001 tot en met 2009.
In de Wet inkomstenbelasting 2001 wordt artikel 2.17 met ingang van 1 januari 2014 als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt «, geheven dividendbelasting en kortingen voor maatschappelijke beleggingen, directe beleggingen in durfkapitaal en culturele beleggingen» vervangen door: en geheven dividendbelasting.
2. Het tweede lid, tweede tot en met vierde volzin, vervalt.
De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:
0A. In artikel 11a, eerste lid, tweede volzin, wordt «onder 20» vervangen door: onder 2°.
A.Artikel 11b, onderdeel b, komt te luiden:
b. een bij ministeriële regeling, zonodig onder het stellen van voorwaarden, aan te wijzen premie die naar aard en strekking overeenkomt met een premie als bedoeld in onderdeel a.
Aa. In artikel 31a, tweede lid, onderdeel e, wordt «tot ten hoogste 30 percent van het loon en de vergoeding voor extraterritoriale kosten» vervangen door: tot ten hoogste 30 percent van het loon.
B. In artikel 39a wordt «2010» vervangen door: 2011.
Indien het bij koninklijke boodschap van 13 maart 2009 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht en enige andere wetten in verband met de introductie van en het toezicht op premiepensioeninstellingen (Wet introductie premiepensioeninstellingen) (31 891) tot wet is of wordt verheven en artikel II, onderdeel A, van die wet in werking treedt, wordt in de Wet op de loonbelasting 1964 aan artikel 19a een lid toegevoegd, luidende:
4. Voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen, alsmede voor de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen, wordt gelijkgesteld met:
a. een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a of b: een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet;
b. een verzekeraar als bedoeld in het eerste lid, onderdeel f: een met een premiepensioeninstelling als bedoeld in artikel 1 van de Pensioenwet vergelijkbare instelling die onder overeenkomstige toepassing van het eerste lid, onderdeel f, door Onze Minister is aangewezen;
c. het verzekeren van een aanspraak ingevolge een pensioenregeling: het uitvoeren van een pensioenregeling door een premiepensioeninstelling.
De Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 14, eerste lid, onderdeel a, vervalt «en mede ondertekend door het bestuur van het desbetreffende kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven».
B. In artikel 15 wordt «een goede uitvoering van dit hoofdstuk en artikel 40» vervangen door: een goede uitvoering van dit hoofdstuk.
C. De artikelen 40 en 41 vervallen.
De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:
0A. In artikel 2, zevende lid, wordt na onderdeel n een onderdeel ingevoegd, luidende:
o. de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden N.V.;.
A.Artikel 12b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «een immaterieel activum heeft voortgebracht ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend» vervangen door «een immaterieel activum heeft voortgebracht ter zake waarvan aan hem een octrooi is verleend (octrooi-activum)». Voorts wordt in dezelfde volzin «met in achtneming van» vervangen door: met inachtneming van.
2. In het vijfde lid worden de tweede en derde volzin vervangen door:
De drempel is gelijk aan:
a. het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten, bedoeld in het zesde lid, aan het einde van het voorafgaande jaar, vermeerderd met:
b. de voortbrengingskosten van de octrooi- en S&O-activa waarvoor de belastingplichtige in het jaar heeft gekozen voor toepassing van dit artikel, alsmede met:
c. een bedrag gelijk aan het saldo van de voordelen, bedoeld in het eerste lid, eerste volzin, indien dat saldo negatief is, en verminderd met:
d. de voordelen uit hoofde van de octrooi-activa, bedoeld in onderdeel b, genoten in de periode met ingang van het jaar van aanvraag van het octrooi tot en met het jaar voorafgaande aan het jaar van verlenen van het octrooi, voor zover deze voordelen niet uitgaan boven de som van de in onderdelen a, b en c bedoelde bedragen.
3. Het zesde lid komt te luiden:
6. De inspecteur stelt gelijktijdig met de vaststelling van de aanslag over het jaar bij voor bezwaar vatbare beschikking vast het saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten aan het einde van het jaar, welk saldo is:
a. het bedrag dat bij het einde van het voorafgaande jaar op de voet van dit lid is vastgesteld, zo dat is vastgesteld, vermeerderd met:
b. de in het vijfde lid, onderdelen b en c, bedoelde vermeerderingen, en verminderd met:
c. de in het vijfde lid, onderdeel d, bedoelde vermindering, alsmede met:
d. de in het jaar genoten voordelen die de drempel van het jaar niet te boven gingen.
4. In het zevende lid, laatste volzin, wordt «de vermeerdering ingevolge onderdeel b en de vermindering ingevolge onderdeel c van die leden» vervangen door: de vermeerderingen ingevolge onderdeel b en de verminderingen ingevolge de onderdelen c en d van dat lid.
B. In artikel 17, tweede lid, wordt «kalenderjaar» vervangen door «jaar». Voorts wordt «verliezen uit Nederlands inkomen» vervangen door: verliezen uit Nederlands inkomen; artikel 7, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
C. In artikel 18, eerste lid, vervalt de tweede volzin.
1. Ingeval in het laatste jaar dat aanvangt vóór de inwerkingtreding van deze wet artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met betrekking tot een octrooi-activum reeds toepassing vindt, wordt ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest het op grond van het zesde lid van dat artikel bij voor bezwaar vatbare beschikking vast te stellen saldo van de nog in te lopen voortbrengingskosten aan het einde van dat jaar nog verminderd met een in het volgende lid aangeduid bedrag, voor zover dit bedrag niet uitgaat boven dit saldo.
2. Het in het eerste lid bedoelde bedrag is gelijk aan de voordelen uit hoofde van het in het eerste lid bedoelde octrooi-activum genoten in de periode met ingang van het jaar van aanvraag van het octrooi tot en met het jaar voorafgaande aan het jaar van verlenen van het octrooi.
3. In aanvulling op het zevende lid, laatste volzin, van artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 kan een rechtsmiddel tegen een beschikking op grond van het zesde lid van dat artikel met betrekking tot het laatste jaar vóór de inwerkingtreding van deze wet ook betrekking hebben op de vermindering ingevolge het eerste lid.
In de Wet op de dividendbelasting 1965 wordt artikel 9 als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «een gedagtekende nota» vervangen door: een gedagtekende nota (dividendnota).
2. Na het eerste lid worden, onder vernummering van het tweede lid tot vierde lid, twee leden ingevoegd, luidende:
2. De dividendnota mag zowel op papier worden verstrekt als elektronisch beschikbaar worden gesteld.
3. In afwijking van het eerste lid mag de uitreiking van een dividendnota achterwege blijven indien:
a. inhouding van de belasting achterwege blijft op de voet van deze wet, of vanwege een door Nederland gesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting, of
b. de rechthebbende een aanmerkelijk belang heeft in de inhoudingsplichtige als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inkomstenbelasting 2001.
3. In het vierde lid (nieuw) wordt «de in het eerste lid bedoelde nota» vervangen door: de dividendnota.
De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:
A.Artikel 1a komt te luiden:
1. In afwijking van artikel 5a, eerste lid, onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen worden voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen twee ongehuwde personen slechts als partner aangemerkt indien zij gedurende de in het tweede lid genoemde periode:
a. beiden meerderjarig zijn;
b. op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland;
c. ingevolge een notarieel samenlevingscontract een wederzijdse zorgverplichting hebben;
d. geen bloedverwanten in de rechte lijn zijn, en
e. niet met een ander aan de in de onderdelen a tot en met d genoemde voorwaarden voldoen.
2. De in de aanhef van het eerste lid bedoelde periode is:
a. voor de bepalingen die zien op de heffing van erfbelasting: zes maanden voorafgaand aan het overlijden dat aanleiding is tot de heffing van erfbelasting;
b. voor de bepalingen die zien op de heffing van schenkbelasting: twee jaar voorafgaand aan de schenking.
3. De in het eerste lid, onderdeel c, gestelde voorwaarde geldt niet voor personen die tot het tijdstip van het overlijden of de schenking gedurende een onafgebroken periode van ten minste vijf jaren staan ingeschreven op hetzelfde woonadres in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens of een daarmee naar aard en strekking overeenkomende administratie buiten Nederland.
4. Voor toepassing van de erfbelasting geldt de in het eerste lid, onderdeel d, gestelde voorwaarde niet voor bloedverwanten in de eerste graad, ingeval een van deze bloedverwanten een uitkering als bedoeld in artikel 19a van de Wet maatschappelijke ondersteuning heeft genoten in verband met in het kalenderjaar voorafgaand aan het jaar van overlijden van de andere bloedverwant, aan die bloedverwant verleende zorg.
5. Artikel 5a, zevende lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is van overeenkomstige toepassing op de personen, bedoeld in het eerste en derde lid.
6. Artikel 5a, tweede lid, vierde lid en vijfde lid, derde volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen blijft buiten toepassing voor deze wet en de daarop berustende bepalingen.
B.Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid, onderdeel a en b, komt te luiden:
a. voor de bepaling van aanverwantschap, twee ongehuwde personen die ingevolge artikel 1a als elkaars partners worden aangemerkt, met gehuwden;
b. aanverwanten met bloedverwanten, met dien verstande dat deze gelijkstelling eindigt ingeval het partnerschap dat de aanverwantschap deed ontstaan anders dan door overlijden is geëindigd;.
2. Het derde lid vervalt.
C.Artikel 33, onderdeel 1°, komt te luiden:
1°. van:
a. de Koning;
b. de vermoedelijke opvolger van de Koning;
c. de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;
d. de echtgenoot of echtgenote van de Koning, de echtgenoot of echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koning of de echtgenoot of echtgenote van de Koning die afstand van het koningschap heeft gedaan;
uit hoofde van hun functie en hoedanigheid;.
D. Aan artikel 66 wordt een lid toegevoegd, luidende:
3. Indien voor de erfbelasting de aangifte over een bestanddeel van het voorwerp van enige belasting dat in het buitenland wordt gehouden of is opgekomen niet, onjuist of onvolledig is gedaan, is de erfgenaam gehouden alsnog een juiste en volledige aangifte te doen zodra hij hiervan kennis neemt. In afwijking van artikel 16, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen vervalt in deze gevallen de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag niet.
E. In artikel 72, eerste lid, wordt na de zinsnede «doen van aangifte bevoegd,» ingevoegd: waarbij alle erfgenamen de aangifte mede dienen te ondertekenen,.
Het ingevolge artikel VII, onderdeel A, gewijzigde artikel 1a van de Successiewet 1956 vindt voor het eerst toepassing met betrekking tot belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan op of na de datum van inwerkingtreding van deze wet, met dien verstande dat:
a. de voorwaarde van het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 voor het eerst toepassing vindt met ingang van 1 januari 2012;
b. indien een notarieel samenlevingscontract als bedoeld in het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, eerste lid, onderdeel c, van de Successiewet 1956 is verleden in de periode tot 1 januari 2012, geacht wordt te zijn voldaan aan de termijn, bedoeld in het in artikel VII, onderdeel A, opgenomen artikel 1a, tweede lid, onderdeel a, van de Successiewet 1956.
In de Wet belastingen op milieugrondslag komt artikel 5 te luiden:
1. De belasting wordt geheven van de houder van de inrichting.
2. De houder van de inrichting is voor de toepassing van dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen:
a. indien de daartoe krachtens de Waterwet en de daarop berustende bepalingen bevoegde instantie een vergunning heeft verleend voor de onttrekking van het grondwater: degene aan wie deze vergunning is verleend;
b. indien ter zake van de onttrekking van het grondwater de krachtens de Waterwet en de daarop berustende bepalingen voorgeschreven melding is gedaan: degene die deze melding heeft gedaan;
c. in overige gevallen: degene ten behoeve van wie de onttrekking plaatsvindt.
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A.Artikel 60 vervalt.
B. In artikel 61 vervalt «, 60, eerste en tweede lid».
C. In artikel 62 vervalt «, en artikel 60, eerste lid».
D. In artikel 90 vervalt «, 60, eerste lid».
De Wet belastingen op milieugrondslag wordt als volgt gewijzigd:
A. Na artikel 59 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. In afwijking van artikel 59, eerste lid, onderdeel a, bedraagt het tarief voor aardgas voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I voor aardgas met een bovenste verbrandingswaarde van 35,17 megajoule per Nm3, voor dat gedeelte van de geleverde hoeveelheid per verbruiksperiode van twaalf maanden per aansluiting dat:
– niet hoger is dan 5 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01494;
– hoger is dan 5 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 170 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,02376;
– hoger is dan 170 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 1 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,01989;
– hoger is dan 1 000 000 kubieke meter, maar niet hoger dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0125;
– hoger is dan 10 000 000 kubieke meter, per kubieke meter € 0,0082.
2. Indien behalve voor het in het eerste lid vermelde doel mede aardgas wordt toegepast in één of meerdere woonhuizen, wordt per verbruiksperiode van twaalf maanden per woonhuis een geleverde hoeveelheid van 5 000 kubieke meter in de heffing betrokken naar het tarief, bedoeld in artikel 59, eerste lid, onderdeel a, tenzij de geleverde hoeveelheden voor de verschillende toepassingen en de verschillende woonhuizen afzonderlijk worden gemeten.
3. Bij aardgas met een bovenste verbrandingswaarde die lager of hoger is dan 35,17 megajoule per Nm3, worden de in het eerste lid genoemde tarieven naar evenredigheid verlaagd, onderscheidenlijk verhoogd alsmede de hoeveelheidsgrenzen naar evenredigheid verhoogd onderscheidenlijk verlaagd.
4. Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
B. In artikel 61 wordt na «artikel 59, eerste lid» ingevoegd: , 60, eerste en tweede lid.
C. In artikel 62 wordt na «artikel 59, eerste lid, onderdeel a, en derde lid» ingevoegd: , en artikel 60, eerste lid.
D. In artikel 90 wordt na «59, eerste en derde lid» ingevoegd: , 60, eerste lid.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 27a vervalt de zinsnede «, 71e, tweede lid».
B.Artikel 71e vervalt.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 27a wordt na «71c, tweede lid» ingevoegd: , 71e, tweede lid.
B. Na artikel 71d wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. Op verzoek wordt teruggaaf van accijns verleend voor halfzware olie, gasolie en vloeibaar gemaakt petroleumgas gebruikt voor verwarming ter bevordering van het groeiproces van tuinbouwproducten als bedoeld in post a 32 van de bij de Wet op de omzetbelasting 1968 behorende Tabel I, indien geen aansluiting aanwezig is voor aardgas.
2. De teruggaaf, bedoeld in het eerste lid, bedraagt voor:
a. halfzware olie en gasolie, per 1 000 L € 155,97;
b. vloeibaar gemaakt petroleumgas, per 1 000 kilogram € 132,69.
3. De teruggaaf wordt verleend aan de tuinbouwer die de in het eerste lid bedoelde minerale oliën gebruikt voor het in het eerste lid bedoelde gebruik.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit artikel.
De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 71d, vierde lid,wordt «een ander dan de in het tweede lid bedoelde persoon» vervangen door: een ander dan de in het derde lid bedoelde persoon.
B.Artikel 71h, tweede lid, komt te luiden:
2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder duurzaam geproduceerde E85 verstaan de vloeistof bestaande uit een combinatie van uitsluitend bio-ethanol (ethanol uit biomassa) en ongelode lichte olie waarbij de bio-ethanol ten minste 70 percent en ten hoogste 85 percent uitmaakt van deze vloeistof mits de bio-ethanol in deze vloeistof aantoonbaar voldoet aan eisen van duurzaamheid. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld omtrent de eisen van duurzaamheid en de controle hierop.
In de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt aan hoofdstuk V een afdeling toegevoegd, luidende:
1. Deze afdeling en de daarop berustende bepalingen zijn van toepassing op de handelingen van reisbureaus, voor zover de reisbureaus op eigen naam tegenover de reiziger handelen en zij voor de totstandbrenging van de reizen gebruikmaken van de leveringen van goederen en diensten van andere ondernemers.
2. Voor de toepassing van deze afdeling en de daarop berustende bepalingen worden reisorganisatoren (touroperators) als reisbureaus beschouwd.
De onder de voorwaarden van artikel 28z verrichte handelingen van het reisbureau met het oog op de totstandkoming van de reis, worden beschouwd als één enkele dienst die het reisbureau voor de reiziger verricht (reisdienst). De plaats van deze dienst is de plaats waar het reisbureau de zetel van zijn bedrijfsuitoefening of een vaste inrichting heeft gevestigd van waaruit het de dienst heeft verricht.
1. Ter zake van reisdiensten wordt de belasting naar keuze van het reisbureau berekend over:
a. de winstmarge per tijdvak van aangifte, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, of
b. de winstmarge per reis, de omzetbelasting niet daaronder begrepen.
2. De winstmarge per tijdvak van aangifte is het verschil tussen de som van de vergoedingen, de omzetbelasting daaronder begrepen, in dat tijdvak ter zake van reisdiensten en de som van de in dat tijdvak werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederen en diensten van andere ondernemers, mits deze goederen en diensten de reiziger rechtstreeks ten goede komen.
3. De winstmarge per reis is het verschil tussen de vergoeding, de omzetbelasting daaronder begrepen, ter zake van de reisdienst en de werkelijk door het reisbureau gedragen kosten voor goederen en diensten van andere ondernemers, mits deze goederen en diensten de reiziger rechtstreeks ten goede komen.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde keuze en overgangsregels ten aanzien van het wijzigen van deze keuze worden gesteld.
Indien de handelingen waarvoor het reisbureau een beroep doet op andere ondernemers, door laatstgenoemden buiten de Unie worden verricht, wordt de dienst van het reisbureau gelijkgesteld met de in de bij deze wet behorende tabel II, onderdeel b, post 4, genoemde handeling van een tussenpersoon. Indien de in de eerste volzin bedoelde handelingen zowel binnen als buiten de Unie worden verricht, mag alleen het gedeelte van de dienst van het reisbureau betreffende de buiten de Unie verrichte handelingen als zodanig gelijkgesteld worden beschouwd.
1. Ingeval in een tijdvak van aangifte in een kalenderjaar, het laatste tijdvak van aangifte in een kalenderjaar uitgezonderd, de winstmarge per tijdvak van aangifte, de omzetbelasting niet daaronder begrepen, (tijdvakwinstmarge) negatief is, wordt deze negatieve tijdvakwinstmarge verrekend met een positieve tijdvakwinstmarge, of opgeteld bij een negatieve tijdvakwinstmarge, die in het volgende belastingtijdvak wordt gerealiseerd.
2. Na afloop van een kalenderjaar wordt voor dat kalenderjaar de tijdvakwinstmarge op jaarbasis vastgesteld (jaarsaldo). Ingeval het jaarsaldo negatief is, wordt dit negatieve jaarsaldo opgeteld bij de ten behoeve van de vaststelling van het jaarsaldo van het daaropvolgende kalenderjaar op jaarbasis herrekende som. Ingeval de belasting over dat aldus berekende jaarsaldo minder bedraagt dan het bedrag aan belasting dat over het kalenderjaar is of moet worden voldaan ter zake van reisdiensten wordt het verschil op verzoek aan het reisbureau teruggegeven.
3. Het vaststellen van het bedrag van de teruggaaf, bedoeld in het tweede lid, geschiedt bij voor bezwaar vatbare beschikking. Het verzoek wordt gedaan binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het verzoek betrekking heeft.
De belasting die aan het reisbureau in rekening wordt gebracht door andere ondernemers voor de in artikel 28z, eerste lid, bedoelde handelingen welke de reiziger rechtstreeks ten goede komen, komt niet voor aftrek of teruggaaf in aanmerking.
1. Ter zake van de reisdiensten wordt voor de toepassing van artikel 35a, eerste lid, onderdeel h, de omzetbelasting begrepen onder de vergoeding.
2. Het is het reisbureau niet toegestaan om de belasting afzonderlijk te vermelden op de ter zake van de reisdienst uit te reiken factuur.
3. Artikel 35a, eerste lid, onderdeel j, is niet van toepassing ter zake van reisdiensten.
4. Op de ter zake van reisdiensten door het reisbureau uit te reiken factuur wordt vermeld dat de reisbureauregeling van toepassing is.
Voor de reisdienst, bedoeld in het in artikel XV opgenomen hoofdstuk V, afdeling 10, van de Wet op de omzetbelasting 1968, die op of na 1 april 2012 wordt verricht, waarvan de vergoeding vóór die datum geheel of gedeeltelijk is ontvangen, wordt de omzetbelasting over het ontvangen deel in afwijking van artikel 13 van de Wet op de omzetbelasting 1968 verschuldigd op 1 april 2012.
De werkelijk door het reisbureau als bedoeld in hoofdstuk V, afdeling 10, van de Wet op de omzetbelasting 1968 gedragen kosten voor goederen en diensten van andere ondernemers die de reiziger rechtstreeks ten goede komen, maken geen deel uit van de winstmargeberekening van artikel 28zb van de Wet op de omzetbelasting 1968 ingeval de belasting ter zake in aftrek is gebracht of is teruggevraagd.
De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 21 vervalt het vierde lid.
B.Artikel 25, zesde lid, komt te luiden:
6. Indien het eerste, tweede, derde en vijfde lid geen toepassing kunnen vinden en de verzekeraar niet in Nederland woont of is gevestigd, wordt de belasting geheven van de verzekeraar of, indien de verzekeraar een fiscaal vertegenwoordiger heeft aangesteld die in Nederland woont of gevestigd is, van die fiscaal vertegenwoordiger.
In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt aan artikel 5a een lid toegevoegd, luidende:
7. Personen die partners waren op grond van het eerste lid, onderdeel b, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de inspecteur laat weten dat zij niet langer als partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
De Invorderingswet 1990 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 13, derde lid, wordt «artikel 4:123» vervangen door: artikel 4:123 van de Algemene wet bestuursrecht.
B. Na artikel 15 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen door de ontvanger uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld in artikel 9, zesde lid, over een volgend jaar voor zover:
a. de uit te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar aansluiten, en
b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.
C. In artikel 17, derde lid, eerste volzin, wordt «of het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel niet is ontvangen» vervangen door «, het op de voet van artikel 13, derde lid, betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, niet is ontvangen». Voorts wordt, onder het vervallen van de punt aan het slot, een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij de belastingschuldige aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
D. In artikel 24, eerste lid, wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende:
Verrekening op grond van de onderdelen a en b is eveneens mogelijk wanneer op een aan de belastingschuldige uit te betalen bedrag beslag is gelegd.
In de Kostenwet invordering rijksbelastingen wordt in artikel 7, tweede lid, «of het op de voet van artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel niet is ontvangen» vervangen door «, het op de voet van artikel 13, derde lid, van de Invorderingswet 1990 betekende dwangbevel of de schriftelijke mededeling, genoemd in artikel 27, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 niet is ontvangen». Voorts wordt, onder het vervallen van de punt aan het slot, een zinsnede toegevoegd, luidende: , tenzij degene van wie de kosten worden gevorderd aannemelijk maakt dat ontvangst redelijkerwijs moet worden betwijfeld.
De Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
A. In het opschrift van artikel 21 wordt «om andere reden» vervangen door: in het nadeel van belanghebbende om andere reden.
B. Na artikel 21 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
C. Aan artikel 22 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. Indien executoriaal beslag is gelegd op een in een of meer termijnen uit te betalen bedrag op grond van een voorschot, wordt het beslag geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag van een voorschot in het kader van dezelfde inkomensafhankelijke regeling voor een volgend jaar voor zover:
a. de uit te betalen termijnen van de voorschotten op elkaar aansluiten, en
b. de schuld waarvoor beslag is gelegd niet geheel is voldaan.
Artikel III, eerste lid, van de Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht is met ingang van 1 januari 2011 niet langer van toepassing op artikel 27 van de Invorderingswet 1990 en op afdeling 4.4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, voor zover het betreft de invordering van rijksbelastingen.
De Wet waardering onroerende zaken wordt als volgt gewijzigd:
A. Aan artikel 4 wordt een lid toegevoegd, luidende:
5. De Kaderwet zelfstandige bestuursorganen, met uitzondering van artikel 9 van die wet, is van toepassing op de Waarderingskamer.
B.Artikel 5, zesde lid, vervalt.
C.Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid vervalt.
2. Het derde tot en met vijfde lid worden vernummerd tot tweede tot en met vierde lid.
D. Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede lid komt te luiden:
2. In afwijking van artikel 15 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen stelt de Waarderingskamer bij reglement de regeling van de rechtstoestand van het personeel vast.
2. In het derde lid wordt «het reglement bedoeld in het tweede lid van dit artikel» vervangen door: het reglement, bedoeld in het tweede lid,.
E.Artikel 10 komt te luiden:
De Waarderingskamer stelt een bestuursreglement vast, waarin in ieder geval regels worden opgenomen met betrekking tot de werkwijze van haar commissies, met betrekking tot de wijze waarop overleg wordt gevoerd met de colleges en de afnemers of met hun vertegenwoordigers omtrent aangelegenheden ter zake waarvan naar haar oordeel overleg gewenst is, alsmede omtrent aangelegenheden ter zake waarvan de deelnemers aan het overleg de Waarderingskamer te kennen hebben gegeven overleg te willen voeren.
F.Artikel 12 vervalt.
G.Artikel 13 vervalt.
H.Artikel 14 vervalt.
In de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt in artikel 4g «Wet identificatie bij dienstverlening» vervangen door: Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme.
Overige fiscale maatregelen 2009 wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel V wordt «1 januari 2012» vervangen door: 1 januari 2013.
B.Artikel XVI komt te luiden:
Overige fiscale maatregelen 2010 wordt als volgt gewijzigd:
A.Artikel I, onderdelen Abis, Ya, Yb, EEa, EEb en EEc, vervalt.
B.Artikel IIA vervalt.
C.Artikel IV, onderdeel Ga, vervalt.
D.Artikel IVA vervalt.
E.Artikel XXA vervalt.
F. Artikel XXI, achtste lid, komt te luiden:
8. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XVII, onderdeel C, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.
De Fiscale vereenvoudigingswet 2010 wordt als volgt gewijzigd:
A. Het in artikel XIX opgenomen artikel 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt als volgt gewijzigd:
1. Het artikel wordt van een opschrift voorzien, luidende: Partner.
2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:
6. Personen die partners waren op grond van het tweede lid, blijven als partners aangemerkt nadat de in dat onderdeel bedoelde inschrijving op hetzelfde woonadres niet langer mogelijk is als gevolg van opname in een verpleeghuis of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom van een van hen, zolang na het einde van die inschrijving op hetzelfde woonadres ten aanzien van geen van beiden een derde persoon als partner wordt aangemerkt. De eerste volzin vindt geen toepassing meer indien één van beiden door middel van een schriftelijke kennisgeving aan de Belastingdienst/Toeslagen laat weten dat zij niet langer als partners willen worden aangemerkt. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld ten behoeve van de uitvoering van dit lid.
B.Artikel XXI komt te luiden:
In artikel 1a, derde lid, van de Wet op de huurtoeslag wordt «artikel 3, eerste lid, onder a,» vervangen door «artikel 3» en wordt «de niet duurzaam gescheiden levende echtgenoot en geregistreerde partner» vervangen door: de partner.
Indien het bij koninklijke boodschap van 29 oktober 2009 ingediende voorstel van wet tot vaststelling van de Wet Belastingwet BES (Belastingwet BES) (32 189), tot wet is of wordt verheven en in werking is getreden of treedt, wordt aan artikel 4.4 van die wet, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. onroerende zaken, waarvan de waarde uitsluitend of nagenoeg uitsluitend wordt bepaald door de waarde van de daarvan deel uitmakende braakliggende grond, voor zover degene of degenen die het genot krachtens eigendom, bezit of beperkt recht heeft of hebben inwoner is of zijn van de BES eilanden.
1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met dien verstande dat:
a. de wijziging ingevolge artikel XXII, onderdeel B, voor het eerst toepassing vindt met betrekking tot beschikkingen waarvan de dagtekening ligt na 31 december 2010;
b. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdeel A, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot jaren die aanvangen op of na 1 januari 2011;
c. de wijzigingen ingevolge artikel IV, onderdelen B en C, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2012.
2. Artikel XXIVA werkt terug tot en met 1 augustus 2008.
3. Artikel I, onderdelen D, E en J, werkt terug tot en met 1 januari 2009.
4. Artikel XX, onderdeel A, werkt terug tot en met 1 juli 2009.
5. Artikel I, onderdelen C, onder 1 en 4, H en I, werkt terug tot en met 1 januari 2010.
6. In afwijking van het eerste lid treedt artikel IV, onderdeel 0A, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met het tijdstip waarop zonder deze wijziging van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 artikel 2, zevende lid, eerste volzin, van die wet van toepassing zou zijn geworden op het in dat onderdeel genoemde lichaam.
7. In afwijking van het eerste lid treedt artikel XIV, onderdeel B, in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarbij terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met 5 december 2010.
8. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen III, X, XI, XII en XIII in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, waarbij voor de artikelen XI en XIII terugwerkende kracht kan worden verleend tot en met 1 januari 2011.
9. In afwijking van het eerste lid treden de artikelen XV en XVII in werking met ingang van 1 april 2012.
10. In afwijking van het eerste lid treedt artikel VII, onderdelen D en E, in werking op 1 januari 2012.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.histnoot
Gegeven te ’s-Gravenhage, 23 december 2010
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
F. H. H. Weekers
Uitgegeven de negenentwintigste december 2010
De Minister van Veiligheid en Justitie,
I. W. Opstelten
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2010-873.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.