Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 3 maart 2022
Op 16 februari jl. stuurde ik u een brief over de instelling van een commissie inzake
artikel 57 van de Grondwet (Kamerstuk 35 896, nr. 19). Die brief strekte ertoe uitvoering te geven aan twee moties die zich richten tot
de regering: de motie van de leden Ceder en Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 13) en de motie van de leden Ellian en Inge van Dijk (Kamerstuk 35 896, nr. 14).
Op 24 februari jl. heeft de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken van uw Kamer mij
verzocht de kabinetsreactie op de motie van het lid Leijten c.s. over het strikt interpreteren
van artikel 57, derde lid, van de Grondwet (Kamerstuk 35 896, nr. 6) naar uw Kamer te sturen.
Deze motie richt zich niet tot de regering, maar bevat enkele uitspraken van de Kamer.
In de eerste plaats spreekt de Kamer uit dat artikel 57, derde lid, van de Grondwet
strikt geïnterpreteerd dient te worden, wat betekent dat een Kamerlid nooit een dubbelfunctie
kan krijgen nadat het Kamerlid zonder dubbelfunctie is geïnstalleerd en dat er geen
enkele uitzondering op artikel 57 van de Grondwet bestaat dan de situatie dat een
demissionair bewindspersoon gekozen wordt als Kamerlid. In de tweede plaats spreekt
de Kamer uit dat bij een ongeoorloofde dubbelfunctie van een Kamerlid de Kamervoorzitter
artikel 2.2 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer handhaaft en conform artikel
X 3 van de Kieswet aan de Kiesraad vermeldt dat er een vacature tot lid is ontstaan.
Gelet op het karakter van deze motie heeft de Minister-President hierover tijdens
het debat op 8 september 2021 geen advies gegeven (Handelingen II 2020/21, nr. 103, item 7). Wel gaf hij aan zich persoonlijk naar de Kameruitspraak te zullen voegen. Zoals
in mijn brief van 16 februari jl. is opgemerkt, zou de in te stellen commissie onder
meer tot taak kunnen krijgen te adviseren over een verduidelijking of vernieuwing
van artikel 57 van de Grondwet, mede in relatie tot de Kieswet en het Reglement van
Orde van de Tweede Kamer. Het ligt in de rede dat de commissie daarbij ook de inhoud
van de motie van het lid Leijten c.s. zal betrekken.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
H.G.J. Bruins Slot