De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende dat de handhaving van de Grondwet een taak is van de regering en de Staten-Generaal
gezamenlijk en dat de grondwetgever het altijd onwenselijk heeft geacht dat Kamerleden
een dubbelfunctie bekleden als bewindspersoon, zoals neergelegd in artikel 57, lid
2 van de Grondwet;
constaterende dat hierop één uitzonderingsmogelijkheid bestaat, waardoor een demissionair
bewindspersoon na verkiezingen benoemd kan worden als Kamerlid, zoals geregeld in
artikel 57, lid 3 van de Grondwet;
van mening dat het ongeacht de ruime of smalle interpretatie van artikel 57, lid 3
van de Grondwet onwenselijk is dat nieuw benoemde bewindspersonen tevens Kamerlid
blijven en dat dit ook in strijd is met de geest van artikel 57 van de Grondwet;
constaterende dat de Raad van State in zijn advisering van 1 september 2021 formuleert
dat de Kamer invulling dient te geven aan de reikwijdte van artikel 57, lid 3 van
de Grondwet;
spreekt uit dat artikel 57, lid 3 van de Grondwet strikt geïnterpreteerd dient te
worden, wat betekent dat een Kamerlid nooit een dubbelfunctie kan krijgen nadat het
Kamerlid zonder dubbelfunctie is geïnstalleerd en dat er geen enkele uitzondering
op artikel 57 van de Grondwet bestaat dan de situatie dat een demissionair bewindspersoon
gekozen wordt als Kamerlid;
spreekt voorts uit dat bij een ongeoorloofde dubbelfunctie van een Kamerlid de Kamervoorzitter
het Reglement van Orde van de Tweede Kamer, artikel 2.2 handhaaft en conform artikel
X 3 van de Kieswet aan de Kiesraad vermeldt dat er een vacature tot lid is ontstaan,
en gaat over tot de orde van de dag.
Leijten
Arib
Wassenberg
Simons
Martin Bosma
Dassen
Van Baarle
Van der Plas
Bisschop
Bromet
Van Haga
Van Houwelingen