35 526 Tijdelijke bepalingen in verband met maatregelen ter bestrijding van de epidemie van covid-19 voor de langere termijn (Tijdelijke wet maatregelen covid-19)

AC VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 28 januari 2021

In hun vergadering van 8 december 2020 hebben de leden van de vaste commissies voor Justitie en Veiligheid1, voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport2 en voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning3 kennisgenomen van de brief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 december 2020 met daarin een reactie op de brief van de commissie Justitie en Veiligheid inzake de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.4

Naar aanleiding hiervan zijn er op 10 december 2020 en 19 januari 2021 brieven gestuurd aan de Minister.

De Minister heeft op 28 januari 2021 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Van Luijk

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEID

Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 10 december 2020

In hun vergadering van 8 december 2020 hebben de leden van de commissies Justitie en Veiligheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning kennisgenomen van uw brief van 1 december 2020 met daarin een reactie op de brief van de commissie Justitie en Veiligheid inzake de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.5 In de brief geeft u aan dat inmiddels voorbereidingen ter hand zijn genomen voor het in kaart brengen van denkbare modaliteiten ter uitwerking van de in de motie gevraagde voorziening en dat u ernaar streeft om een overzicht van deze modaliteiten voor het kerstreces aan de beide Kamers der Staten-Generaal toe te zenden. De leden van de commissie Justitie en Veiligheid zien uit naar dit overzicht en gaan ervan uit dat u dit overzicht vóór het kerstreces de Kamer aanbiedt. Zij benadrukken daarbij de urgentie om voorafgaand aan het besluit over de volgende verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 op 1 maart 2020 de bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal te hebben vastgelegd. De leden gaan er daarom van uit dat bij de verschillende modaliteiten ook het concrete tijdpad vermeld zal zijn.

De leden van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid zien uw reactie met belangstelling tegemoet. Een afschrift van deze brief is heden verzonden naar de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

De voorzitter van de vaste commissie voor Veiligheid en Justitie, M.M. de Boer

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIES VOOR JUSTITIE EN VEILIGHEI, VOOR VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT EN VOOR BINNENLANDSE ZAKEN EN DE HOGE COLLEGES VAN STAAT/ALGEMENE ZAKEN EN HUIS VAN DE KONING

Aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Den Haag, 19 januari 2021

In hun vergadering van 12 januari 2021 hebben de leden van de commissies Justitie en Veiligheid, Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat / Algemene Zaken en Huis van de Koning kennisgenomen van uw uitstelbrief van 24 december 2020 met daarin een reactie op de brief van de commissie Justitie en Veiligheid van 10 december 2020 inzake de motie-Janssen c.s. over bepalende zeggenschap van de Staten-Generaal bij verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.6

De leden van de drie commissies verzoeken u nadrukkelijk om op de kortst mogelijke termijn, doch uiterlijk vrijdag 22 januari a.s., beide Kamers der Staten-Generaal te informeren over de verschil-lende modaliteiten met bijbehorend tijdpad, gelet op de aanstaande verlenging van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19.

Een afschrift van deze brief is heden verzonden naar de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Tweede Kamer.

De voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid, M.M. de Boer

De voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport, M.A.M. Adriaansens

De voorzitter van de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/ Algemene Zaken en Huis van de Koning, B.O. Dittrich

BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 januari 2021

In antwoord op uw brieven van 10 december 2020, kenmerk 167290.148.1U, en 19 januari 2021, kenmerk 167290.153U, en in vervolg op mijn brief van 24 december 2020, met betrekking tot de status van de motie-Janssen c.s. (Kamerstukken I 2020/21, 35 526, L) alsmede onder verwijzing naar het eerder gevoerde schriftelijk overleg met uw Kamer (Kamerstukken I 2020/21, 35 526, P), bericht ik u, mede namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, als volgt.

In de hierboven aangehaalde brief van 24 december 2020 heb ik u aangegeven dat wij ernaar streven uw Kamer zo snel mogelijk na het kerstreces een overzicht te doen toekomen van de in dit verband denkbare modaliteiten. Met deze brief komen wij aan die toezegging tegemoet.

Artikel VIII, derde lid van de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) bepaalt dat de geldingsduur van de in het eerste lid van dat artikel genoemde bepalingen of onderdelen daarvan, bij koninklijk besluit telkens met een periode van ten hoogste drie maanden kan worden verlengd. Daarbij dient uiteraard te worden voldaan aan de in artikel 58b, tweede lid, van de Wet publieke gezondheid (Wpg) neergelegde vereisten van noodzakelijkheid, proportionaliteit en subsidiariteit. Ook dient de Afdeling advisering van de Raad van State vooraf te worden gehoord over de krachtens de Twm geldende maatregelen (artikel 58t Wpg). De voordracht voor een verlengingsbesluit kan niet eerder worden gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd (art. VIII, vierde lid, Twm). Beide Kamers kunnen in het kader van deze voorhangprocedure hun gebruikelijke grondwettelijke bevoegdheden inzetten, waaronder het stellen van vragen aan de regering over het ontwerp-kb en het indienen van moties.

In de motie Janssen c.s. wordt de regering verzocht om op de kortst mogelijke termijn mogelijk te maken dat over verlenging van de geldingsduur van de Twm bepalende zeggenschap toekomt aan de Staten-Generaal. Daarmee wordt beoogd mogelijk te maken dat beide Kamers in het kader van de voorhang – onafhankelijk van elkaar – kunnen bepalen of de Twm al dan niet wordt verlengd.7

Voor de vormgeving van een dergelijke zeggenschap acht de regering in ieder geval de volgende negen modaliteiten denkbaar. De modaliteiten 1 tot en met 8 betreffen een blokkeringsrecht van de verlenging voor beide of een van beide Kamers der Staten-Generaal. Daarvoor is wetswijziging nodig. Deze modaliteiten, waarbij dus aan de Tweede en/of Eerste Kamer de bevoegdheid wordt toegekend om verlenging te blokkeren en dus de Twm (of een gedeelte daarvan) te laten vervallen, kent geen precedent in onze wetgeving en is derhalve een staatsrechtelijk novum. Modaliteit 9 vergt geen wetswijziging.

1. Blokkeringsrecht verlengings-kb voor beide Kamers van de Staten-Generaal

De voordracht voor een verlengings-kb wordt conform de Twm niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd. In aanvulling hierop dient in de Twm te worden geregeld dat de voordracht niet plaatsvindt indien een van beide Kamers binnen een week besluit niet in te stemmen met het verlengings-kb. Naar analogie van het in artikel 58c, vierde lid, Wpg opgenomen procedurevoorschrift kan hierbij worden bepaald dat een besluit om niet in te stemmen kan worden genomen op voorstel van een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer en van de Eerste Kamer.

Ik wijs er in dit verband op dat de Tweede Kamer een amendement van de leden Van Haga en Baudet heeft verworpen, dat ertoe strekte aan beide Kamers een dergelijk blokkeringsrecht toe te kennen.8

2. Blokkeringsrecht verlengings-kb alleen voor de Tweede Kamer

De voordracht voor een verlengings-kb wordt conform de Twm niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd. In aanvulling hierop dient in de Twm te worden geregeld dat de voordracht niet plaatsvindt indien de Tweede Kamer besluit niet in te stemmen met het verlengings-kb. Naar analogie van het in artikel 58c, vierde lid, Wpg opgenomen procedurevoorschrift kan hierbij worden bepaald dat een besluit om niet in te stemmen kan worden genomen op voorstel van een derde van het grondwettelijk aantal leden van de Tweede Kamer en van de Eerste Kamer.

Deze modaliteit sluit – in tegenstelling tot de modaliteit 1 en de hierna te noemen modaliteit 3 – aan bij het in artikel 58c, tweede lid, Wpg opgenomen blokkeringsrecht voor ministeriële regelingen, dat immers enkel toekomt aan de Tweede Kamer.

Het blokkeringsrecht komt bij deze modaliteit niet toe aan de Eerste Kamer. Zij kan evenwel ten volle gebruikmaken van het haar ter beschikking staande grondwettelijke instrumentarium, waaronder het verlangen van inlichtingen en het indienen van moties om de Twm al dan niet te verlengen.

Ik wijs er in dit verband op dat de Tweede Kamer een amendement van het lid Hijink verworpen, dat ertoe strekte aan de Tweede Kamer een dergelijk blokkeringsrecht toe te kennen.9

3. Blokkeringsrecht verlengings-kb alleen voor de Eerste Kamer

Idem als modaliteit 2, met dien verstande dat dit recht enkel toekomt aan de Eerste Kamer.

Het blokkeringsrecht komt bij deze modaliteit niet toe aan de Tweede Kamer. Zij kan evenwel ten volle gebruikmaken van het haar ter beschikking staande grondwettelijke instrumentarium, waaronder het verlangen van inlichtingen en het indienen van moties om de Twm al dan niet te verlengen.

4. Blokkeringsrecht overeenkomstig modaliteit 1, 2 of 3 met een voorziening voor een overgangstermijn

Het is onvermijdelijk dat de voorhang relatief kort voor de vervaldatum van de Twm plaatsvindt. Omdat het onwenselijk kan zijn om bepaalde bepalingen of onderdelen daarvan op zeer korte termijn te laten vervallen, bijvoorbeeld in verband met aanpassingen in de uitvoering, kan het nodig zijn om in uitgestelde werking (een korte verlenging van de geldingsduur tot na het gebruikmaken van de blokkeringsmogelijkheid) te voorzien.

5. Modaliteit 1 – al dan niet in combinatie met modaliteit 4 – met een voorziening voor het geval van conflicterende besluiten tussen beide Kamers

Bij modaliteit 1 kan zich de situatie voordoen dat een van beide Kamers de verlenging van de Twm blokkeert, maar de andere Kamer – bijvoorbeeld door het aannemen van een motie – de wens te kennen geeft dat de Twm wel moet worden verlengd. Voor een dergelijke situatie kan een conflictenregeling, die ertoe strekt dat verlenging in zo’n geval toch kan plaatsvinden, wenselijk zijn bieden. Zo’n conflictenregeling zou kunnen inhouden dat de opvatting van de in die regeling genoemde Kamer prevaleert of dat de regering dan een beslissing neemt.

6. Blokkeringsrecht via de wetsprocedure

De voordracht voor een verlengings-kb wordt conform de Twm niet eerder gedaan dan een week nadat het ontwerp aan beide Kamers van de Staten-Generaal is overgelegd. In aanvulling hierop dient in de Twm te worden geregeld dat het vastgestelde verlengingsbesluit – altijd of indien een bepaald deel van de Kamers daarom verzoekt – moet worden gevolgd door een onverwijld in te dienen wetsvoorstel tot goedkeuring van het alsdan onder voorbehoud van goedkeuring voorlopig geëffectueerde verleningsbesluit. Verwerping van het wetsvoorstel door een van beide Kamers heeft dan tot gevolg dat de Twm vervalt (eventueel met overgangstermijn).

Opgemerkt wordt dat de maximale termijn waarmee de Twm kan worden verlengd (drie maanden) deze optie feitelijk illusoir maakt indien de periode tussen indiening van het wetsvoorstel en totstandkoming van de goedkeuringswet langer duurt dan tot de eerstvolgende verlenging.

7. Differentiatie bij de modaliteiten 1 t/m 6

De modaliteiten 1 tot en met 6, met de additionele voorziening dat er wat betreft de verlenging kan worden gedifferentieerd tussen Europees en Caribisch Nederland. Dat maakt het mogelijk dat de wet niet wordt verlengd voor Europees Nederland, maar wel voor Caribisch Nederland.

8. Overige mogelijkheden tot differentiatie bij de modaliteiten 1 t/m 6

De situatie kan zich voordoen dat de Kamers verzoeken of één van beide Kamers verzoekt het verlengings-kb te beperken tot bepaalde bepalingen (of onderdelen daarvan) of de verlengingstermijn te beperken. Aanvullend zou in de Twm moeten worden geregeld dat in dat geval wel een voordracht kan plaatsvinden, van een daarmee in overeenstemming gebracht (gewijzigd) verlengings-kb. Het zal immers niet altijd mogelijk zijn om in zo’n geval tijdig een gewijzigd verlengings-kb in procedure te brengen.

9. Politieke toezegging in plaats van een wettelijke regeling

Een politieke toezegging van de regering dat moties van de beide Kamers inzake het (niet-)verlengen van de Twm zeer zwaar zullen wegen. In dit geval behoeft de Twm niet te worden gewijzigd (in tegenstelling tot de modaliteiten 1 tot en met 8).

Vervolgproces

De regering acht het van belang dat de modaliteiten, mede vanwege de maatschappelijke en staatsrechtelijke implicaties daarvan, via een zorgvuldig en ordentelijk proces kunnen worden gewogen. Als onderdeel van een zorgvuldig en ordentelijk proces hecht de regering eraan om uw opvattingen te vernemen op de mogelijke modaliteiten. Vanzelfsprekend treden wij daarover ook gaarne nader met uw Kamer in overleg. De regering wenst hierover voorts de opvattingen van de Tweede Kamer te vernemen, mede in het licht van het feit dat de Tweede Kamer de twee amendementen die ertoe strekten in de Twm bepalende zeggenschap toe te kennen aan beide Kamers, onderscheidenlijk aan de Tweede Kamer, heeft verworpen. Een verzoek daartoe en een afschrift van deze brief zal ik doen toekomen aan de Tweede Kamer.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge


X Noot
1

Samenstelling Justitie en Veiligheid:

Backer (D66), De Boer (GL) (voorzitter), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Rombouts (CDA), Bikker (CU), Baay-Timmerman (50PLUS), Adriaansens (VVD), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), De Blécourt-Wouterse (VVD), Dittrich (D66), Doornhof (CDA), Janssen (SP), Karimi (GL), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD), Otten (Fractie-Otten) (ondervoorzitter), Van Pareren (Fractie-Van Pareren), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Veldhoen (GL), Van Wely (Fractie-Van Pareren), Raven (OSF).

X Noot
2

SamenstellingVolksgezondheid, Welzijn en Sport:

Ganzevoort (GL), Gerkens (SP), Van Dijk (SGP), Van Hattem (PVV), Nooren (PvdA), Oomen-Ruijten (CDA), Rombouts (CDA), Bredenoord (D66), Koole (PvdA), De Bruijn-Wezeman (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), Adriaansens (VVD) (voorzitter), Van der Burg (VVD), Van Gurp (GL), Nicolaï (PvdD), Van Pareren (Fractie-Van Pareren) (ondervoorzitter), Prins-Modderaar (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), Hermans (Fractie-Van Pareren) Van der Voort (D66), Keunen (VVD), Pouw-Verweij (Fractie-Van Pareren), Baljeu (Fractie-Otten), Raven (OSF).

X Noot
3

Samenstelling Binnenlandse Zaken en de Hoge Colleges van Staat/Algemene Zaken en Huis van de Koning:

Kox (SP), Koffeman (PvdD), Ganzevoort (GL), De Boer (GL), Van Hattem (PVV), Pijlman (D66), Rombouts (CDA), Schalk (SGP), Koole (PvdA). Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), Bezaan (VVD), Van der Burg (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Dittrich (D66) (voorzitter), Doornhof (CDA), Frentrop (FVD), Meijer (VVD), Nicolaï (PvdD) (ondervoorzitter), Rietkerk (CDA), Rosenmöller (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Keunen (VVD), Van der Linden (Fractie-Van Pareren), Raven (OSF).

X Noot
4

Kamerstukken I 2020/21, 35 526, L; Kamerstukken I 2020/21, 35 526, P.

X Noot
5

Kamerstukken I 2020/21, 35 526, L; Kamerstukken I 2020/21, 35 526, P.

X Noot
6

Kamerstukken I 2020/21, 35 526, L; Kamerstukken I 2020/21, 35 526, X.

X Noot
7

Handelingen I, 2020/21, nr. 6, p. 71.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2020/21, 35 526, nr. 36.

X Noot
9

Kamerstukken II, 2020/21, 35 526, nr. 35.

Naar boven