35 494 Wijziging van enkele wetten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Verzamelwet SZW 2021)

Nr. 6 NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 27 augustus 2020

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel III wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel IIIa ALGEMENE PENSIOENWET POLITIEKE AMBTSDRAGERS

De Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 34d, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 34f wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

C

In artikel 162c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

D

In artikel 162e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

2

Na artikel IV wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL IVa BURGERLIJK WETBOEK

Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 628a, vijfde lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de eerste zin wordt een zin ingevoegd, luidende: Het aanbod betreft een vaste arbeidsomvang die uiterlijk ingaat op de eerste dag nadat twee maanden zijn verstreken steeds nadat de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd.

2. In de derde zin (nieuw) vervalt «ten minste».

3. In de laatste zin wordt «de periode van 12 maanden» vervangen door «de periodes, bedoeld in de eerste en tweede zin,».

B

Artikel 673e wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

2. De vergoeding, bedoeld in lid 1, is gelijk aan de vergoeding die de werkgever in verband met het eindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst aan de werknemer heeft verstrekt, maar bedraagt niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673 aan de werknemer verschuldigd is, verhoogd met de kosten die op grond van artikel 673, lid 6, op dat bedrag in mindering mogen worden gebracht. De vergoeding, bedoeld in lid 1, onderdeel a, bedraagt tevens niet meer dan het bedrag dat de werkgever op grond van artikel 673, voor aftrek van de kosten, bedoeld in artikel 673, lid 6, aan de werknemer verschuldigd zou zijn bij het beëindigen of niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst op de dag na het verstrijken van de termijn van twee jaar, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a. Artikel 670, lid 1, laatste zin, is van overeenkomstige toepassing op de termijn, bedoeld in de vorige zin.

2. In het derde lid wordt «Lid 1 is van overeenkomstige toepassing» vervangen door «De leden 1 en 2 zijn van overeenkomstige toepassing».

3. Aan het vijfde lid, tweede zin, wordt toegevoegd «en kan vervolgens bij dwangbevel worden ingevorderd».

3

Na artikel V wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Va GEMEENTEWET

De Gemeentewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 44c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 44e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

4

Na artikel VII worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL VIIa POLITIEWET 2012

De Politiewet 2012 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 48d, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 48f wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

ARTIKEL VIIb PROVINCIEWET

De Provinciewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 43c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 43e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

ARTIKEL VIIc REMIGIRATIEWET

In artikel 6e, achtste lid, onderdeel a, van de Remigratiewet wordt «bedoeld in de artikelen 475c en 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

ARTIKEL VIId WATERSCHAPSWET

De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 44c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 44e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

5

In artikel VIII wordt onder verlettering van de onderdelen A tot en met C tot B tot en met D een onderdeel ingevoegd, luidende:

A

In artikel 19, derde lid, tweede zin, vervalt «, de artikelen 94 tot en met 96c van het Algemeen Rijksambtenarenreglement».

6

Na artikel X worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL Xa WET ALLOCATIE ARBEIDSKRACHTEN DOOR INTERMEDIAIRS

Artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

5. De ter beschikking gestelde arbeidskracht, die tevens ter beschikking is gesteld in de zin van artikel 1, eerste lid, onderdeel 3, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie, heeft in afwijking van artikel 2a, eerste en vierde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, recht op ten minste de arbeidsvoorwaarden op grond van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de collectieve arbeidsovereenkomst die de dienstverrichter moet toepassen, met uitzondering van de bepalingen inzake procedures, formaliteiten en voorwaarden van de sluiting en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en inzake aanvullende bedrijfspensioenregelingen.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

6. Indien op grond van het vierde lid is afgeweken bij collectieve arbeidsovereenkomst die van toepassing is op de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt, heeft de arbeidskracht, bedoeld in het vijfde lid, in afwijking van artikel 2a, eerste en vierde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, recht op ten minste de arbeidsvoorwaarden op grond van deze afwijkende bepalingen.

ARTIKEL Xb WET AMBTENAREN DEFENSIE

De Wet ambtenaren defensie wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10c, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 10e wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

7

Artikel XI, onderdeel B, komt te luiden:

B

Artikel 46 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel h wordt «de reïntegratievisie, bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» vervangen door «de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» en wordt «het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet» vervangen door «het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet».

2. In onderdeel i wordt «de reïntegratievisie bedoeld in artikel 30a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» vervangen door «de re-integratievisie, bedoeld in artikel 30a, vierde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen» en wordt «het reïntegratieplan, bedoeld in artikel 30a, derde lid, van die wet» vervangen door «het re-integratieplan, bedoeld in artikel 30a, zesde lid, van die wet».

8

Artikel XII wordt als volgt gewijzigd:

Na onderdeel C wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ca

Artikel 2.30 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 2:20 wel van toepassing op de jonggehandicapte die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, indien ten aanzien van die jonggehandicapte voor 1 januari 2015 loondispensatie was verleend en voor zover het een verzoek om loondispensatie betreft voor dezelfde functie als waarvoor de loondispensatie voor 1 januari 2015 was verleend.

Na onderdeel D worden de volgende onderdelen toegevoegd:

E

Artikel 3:18, tweede lid, vervalt, onder vernummering van het derde lid tot tweede lid.

F

Aan artikel 3:19 wordt een lid toegevoegd, luidende:

12. Het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering eindigt niet op grond van het eerste lid, onderdeel b, of het tweede lid, indien de jonggehandicapte gebruik maakt van een voorziening als bedoeld in artikel 34a, eerste lid of artikel 35, tweede lid, onderdeel a, b of d, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.

G

Artikel 3:21, derde lid, vervalt, onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid.

H

Artikel 3:22 vervalt.

I

In artikel 3:25, tweede lid, wordt «3:21, vijfde lid, 3:22, zevende lid,» vervangen door «3:21, vierde lid».

J

Artikel 3:31 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het zesde lid vervalt, onder vernummering van het zevende lid tot zesde lid.

2. In het zesde lid (nieuw) wordt «Heropening of herleving» vervangen door «Herleving».

K

In artikel 3:56, eerste lid, vervalt «de loonsuppletie, bedoeld in artikel 3:67, en de inkomenssuppletie, bedoeld in artikel 3:68,».

L

In artikel 3:61, eerste lid, vervallen de onderdelen d en e, onder verlettering van onderdeel f tot d.

M

De artikelen 3:67, 3:68 en 3:70 vervallen.

N

Artikel 3:73a wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. In afwijking van het eerste lid is artikel 3:63 wel van toepassing op de jonggehandicapte die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft, indien ten aanzien van die jonggehandicapte voor 1 januari 2015 loondispensatie was verleend en voor zover het een verzoek om loondispensatie betreft voor dezelfde functie als waarvoor de loondispensatie voor 1 januari 2015 was verleend.

O

Artikel 8:3, derde en vierde lid, vervallen.

P

In artikel 8:6a, eerste lid, wordt «3:21, vijfde lid, alsmede 3:22, zevende lid, zoals dat is komen te luiden na inwerkingtreding van de Wet harmonisatie en vereenvoudiging socialezekerheidswetgeving,» vervangen door «3:21, vierde lid,» en wordt «de artikelen 3:14 tot en met 3:17, 3:21 of 3:22» vervangen door «de artikelen 3:14 tot en met 3:17 of 3:21».

Q

In artikel 8:7 wordt «, 3:21 en 3:22» vervangen door «en 3:21».

R

In artikel 8.8 wordt onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot zesde en zevende lid een lid ingevoegd, luidende:

5. De periode van een jaar, bedoeld in het vierde lid, kan bij algemene maatregel van bestuur tijdelijk met ten hoogste een jaar worden verlengd voor zover dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19.

S

Aan artikel 8.10d wordt onder vervanging van de punt aan het slot door een komma een zinsnede toegevoegd, luidende: «dan wel niet toegekend omdat zij niet arbeidsongeschikt waren».

9

Na artikel XII worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel XIIa WET ARBEIDSVOORWAARDEN GEDETACHEERDE WERKNEMERS IN DE Europese Unie

Aan artikel 3a van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de arbeidskracht die ter beschikking is gesteld, bedoeld in artikel 1 van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs, met dien verstande dat onder dienstontvanger wordt verstaan de inlener als bedoeld in artikel 7a van die wet, en onder dienstverrichter degene die de arbeidskracht ter beschikking stelt.

ARTIKEL XIIb WET INBURGERING

In artikel 16, tweede lid, van de Wet inburgering wordt onder vervanging van «; of» aan het slot van onderdeel b door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door «; of» een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. niet langer inburgeringsplichtig is.

ARTIKEL XIIc WET INBURGERING 20..

Indien het bij koninklijke boodschap van 3 juni 2020 ingediende voorstel van wet houdende regels over inburgering in de Nederlandse samenleving (Wet inburgering 20..) (35 483) tot wet is of wordt verheven en de artikelen 33, 35, 50 en 54 van die wet in werking treden of zijn getreden, worden die artikelen als volgt gewijzigd:

A

In artikel 33, onderdeel c, wordt «de gegevens, bedoeld in artikel 24o, tweede lid, onderdeel e, van de Wet op het onderwijstoezicht voor het diplomaregister» vervangen door «de diplomagegevens, bedoeld in artikel 12, vierde lid van de Wet register onderwijsdeelnemers, ten behoeve van het register onderwijsdeelnemers, bedoeld in artikel 4 van die wet».

B

Aan artikel 35, eerste lid, wordt toegevoegd «en de uitvoering van artikel 22».

C

Artikel 50 komt te luiden:

Artikel 50. Wijziging van de Wet register onderwijsdeelnemers

In artikel 1 van de Wet register onderwijsdeelnemers wordt in de begripsomschrijving van onderwijsdeelnemer, in onderdeel c, onder 2°, «Wet inburgering» vervangen door «Wet inburgering 20..».

D

Artikel 54 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. De artikelen 18b, tweede lid, onderdeel b, 64, eerste lid, onderdeel p, en 67, eerste lid, onderdeel h, van de Participatiewet, artikel 7.3.1, vierde lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, de artikelen 16, eerste lid, onderdeel h, en 18, eerste lid, onderdeel i, van de Vreemdelingenwet 2000, de artikelen 45, eerste lid, onderdeel o, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, de artikelen 45, eerste lid, onderdeel n, en 48, eerste lid, onderdeel h, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, artikel 1, begripsbepaling «onderwijsdeelnemer», onderdeel c, onder 2°, van de Wet register onderwijsdeelnemers, artikel 54, derde lid, onderdeel m, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en artikel 2 van bijlage 3 van de Algemene wet bestuursrecht, zoals die artikelen luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, blijven van toepassing op de personen, bedoeld in het eerste lid.

10

Artikel XIII wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel A wordt «met uitzondering van tweede lid» vervangen door «met uitzondering van het tweede lid».

2. Onderdeel F komt te luiden:

F

In artikel 18p, zevende lid, wordt «de naam en vestigingsplaats van de werkgever en de locatie waar het onderzoek heeft plaatsgevonden verstrekken, indien bij de uitvoering van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet informatie over die werkgever wordt verkregen» vervangen door «de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gegevens verstrekken, indien deze informatie bij de uitvoering van het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet wordt verkregen».

11

Artikel XIV wordt als volgt gewijzigd:

Onder verlettering van de onderdelen C en D tot D en E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

C

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

1. Zo spoedig mogelijk na de aanvraag deelt Onze Minister, mede aan de hand van geneeskundige beoordeling, schriftelijk mee welke uitkering zal worden verstrekt aan de in artikel 5, twaalfde lid, tweede zin, bedoelde werkgever. Als de werkgever de in artikel 5, twaalfde lid, eerste zin, bedoelde verplichting niet naleeft, geschiedt de schriftelijke mededeling, bedoeld in de eerste zin, aan de werknemer.

12

Artikel XVI komt te luiden:

Artikel XVI WET OP HET ALGEMEEN VERBINDEND EN HET ONVERBINDEND VERKLAREN VAN BEPALINGEN VAN COLLECTIEVE ARBEIDSOVEREENKOMSTEN

De Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2a, eerste lid, onder b, wordt «vakantiedagen» vervangen door «vakantie- en verlofdagen».

B

In artikel 10a, vierde lid, wordt «Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europee Unie» vervangen door «Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie».

13

Na artikel XVI worden drie artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIa WET RECHTSPOSITIE MINISTERS EN STAATSSECRETARISSEN

De Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 5a, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 5c wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

ARTIKEL XVIb WET RECHTSPOSITIE Raad van State, Algemene Rekenkamer EN Nationale ombudsman

De Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 10 wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

ARTIKEL XVIc WET RECHTSPOSITIE RECHTERLIJKE AMBTENAREN

De Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19f, derde lid, wordt «bedoeld in artikel 475d» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e».

B

In artikel 19h wordt «Voor de toepassing van de artikelen 475b, tweede en derde lid, en 475d, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «Voor de toepassing van artikel 475b, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

14

Na artikel XVII wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XVIIa WET VEREENVOUDIGING BESLAGVRIJE VOET

De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel XXI wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel 1 komt te luiden:

1. In het vijfde lid wordt «bedoeld in artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering» vervangen door «bedoeld in de artikelen 475c tot en met 475e van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering».

2. In onderdeel 2 wordt «In het achtste lid (nieuw)» vervangen door «In het negende lid».

3. Onderdeel 3 komt te luiden:

3. Het tiende lid komt te luiden:

10. Indien een beslag als bedoeld in het negende lid is gelegd op een vordering tot een periodieke betaling als bedoeld in artikel 475c van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, wordt de beslagvrije voet, berekend overeenkomstig de artikelen 475d tot en met 475e van die wet, louter ten aanzien van de vordering van het CAK ter zake waarvan het beslag is gelegd en enkel voor zover het beslag dient tot inning van een nieuw vervallende termijn als bedoeld in het negende lid, verlaagd met de bestuursrechtelijke premie.

B

Na artikel XXIIIB wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXIIIC. Regelgevende bevoegdheden voor de invoering

1. In afwijking van de artikelen 475da tot en met 475dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kunnen bij besluit van Onze Minister beslagleggende partijen worden aangewezen waarop artikel 475d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet, van toepassing blijft tot en met 6 maanden na inwerkingtreding van dit artikel.

2. De partijen genoemd in het eerste lid kunnen worden aangewezen bij besluit van Onze Minister als zij een gemotiveerde opgave doen van de reden waarom zij gebruik willen maken van de overgangsperiode.

15

In artikel XVIII, onderdeel F, wordt na «Wet financiering sociale verzekeringen» een aanhalingsteken toegevoegd.

16

Artikel XIX wordt als volgt gewijzigd:

Onder verlettering van de onderdelen C en D tot D en E wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

C

Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:

1. Zo spoedig mogelijk na de aanvraag deelt Onze Minister, mede aan de hand van geneeskundige beoordeling, schriftelijk mee welke uitkering zal worden verstrekt aan de in artikel 5, zesde lid, tweede zin, bedoelde werkgever. Als de werkgever de in artikel 5, zesde lid, eerste zin, bedoelde verplichting niet naleeft, geschiedt de schriftelijke mededeling, bedoeld in de eerste zin, aan de werknemer.

17

Na artikel XIX wordt een artikel ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XIXa WETBOEK VAN BURGERLIJKE RECHTSVORDERING

Het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 475c, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:

d. de bedragen – onder de naam bezoldiging of welke benaming ook – waarop een ambtenaar als bedoeld in artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 als zodanig uit hoofde van zijn dienstbetrekking aanspraak heeft alsmede de bedragen – onder de benaming pensioen, wachtgeld, uitkering of welke benaming ook – waarop een gewezen ambtenaar als zodanig uit hoofde van zijn vroegere dienstbetrekking aanspraak heeft of waarop zijn nagelaten betrekkingen uit hoofde van zijn overlijden aanspraak hebben;.

B

Artikel 475da, tweede lid, onderdeel d, wordt als volgt gewijzigd:

1. «voor gehuwden met een of meer kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – D) / 12) x K)» wordt vervangen door «voor gehuwden met een of meer kinderen: (95% x B) + (((C – D) / 12) x E) + ((H x C2 + I x C) – J) + (((C – (D+L)) / 12) x K)».

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van de beschrijving van K door een puntkomma wordt een beschrijving toegevoegd, luidende:

• L voor het bedrag, waarmee het drempelinkomen van de ouder en zijn partner op basis van artikel 2, achtste lid, van de Wet op het kindgebonden budget wordt verhoogd.

C

In artikel 475db, eerste lid, vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d tot c.

D

In artikel 475g, derde lid, vervalt onderdeel e, onder verlettering van onderdeel f tot e.

Toelichting

I. Algemeen

§ 1. Inleiding

Met deze nota van wijziging worden enkele kleine beleidsmatige wijzigingen en technische verbeteringen toegevoegd aan het wetsvoorstel Verzamelwet SZW 2021. De beleidsmatige wijzigingen worden in het algemeen deel van deze toelichting toegelicht. De overige wijzigingen komen in de artikelsgewijze toelichting aan de orde. Wijzigingen die niet zijn toegelicht, zijn louter technisch. Het gaat dan vooral om verbetering van schrijf-, taal- of verwijzingsfouten of om het technisch aanpassen van artikelen in de verschillende wetten op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. De meeste wijzigingen hebben geen financiële consequenties. Bij de onderwerpen die wel beperkte financiële consequenties hebben, is dit nader beschreven in de toelichting.

§ 2. Klein beleid

Bevoegdheid voor UWV om onverschuldigd betaalde compensatie van transitievergoeding bij dwangbevel in te vorderen

Op grond van artikel 7:673e, lid 1, van het Burgerlijk Wetboek vergoedt het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: UWV) de transitievergoeding in geval van langdurige ziekte van de werknemer (onderdeel a) en bij bedrijfsbeëindiging (onderdeel b). Indien de vergoeding onterecht of tot een te hoog bedrag is betaald, herziet het UWV het besluit tot toekenning. Hetgeen ten onrechte of te veel is betaald wordt teruggevorderd. Dit is reeds geregeld in het vijfde lid. Door de terugvordering ontstaat een bestuursrechtelijke geldschuld als bedoeld in artikel 4:85 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Bestuursrechtelijke geldschulden kunnen vervolgens bij dwangbevel worden ingevorderd, mits de bevoegdheid daartoe bij wet aan het bestuursorgaan is toegekend.1 Voorgesteld wordt de bevoegdheid om bij dwangbevel onverschuldigd betaalde teruggevorderde compensaties in te vorderen aan het UWV toe te kennen. Dit is in lijn met de bevoegdheid die het UWV reeds heeft om op basis van bijvoorbeeld de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Werkloosheidswet en de Ziektewet onverschuldigd betaalde en teruggevorderde uitkeringen bij dwangbevel in te vorderen.

II. Artikelsgewijs

Onderdelen 1 (artikel IIIa: Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers), 3 (artikel Va: Gemeentewet), 4 (artikelen VIIa tot en met VIId: Politiewet 2012, Provinciewet, Remigratiewet, Waterschapswet), 13 (artikelen XVIa tot en met XVIc: Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, Wet rechtspositie Raad van State, Algemene Rekenkamer en Nationale ombudsman, Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren)

In verband met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet worden verwijzingen naar het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers, de Gemeentewet, de Provinciewet, de Wet rechtspositie ministers en staatssecretarissen, de Wet rechtspositie Raad van State, de Wet ambtenaren defensie, de Waterschapswet, de Politiewet 2012, de Remigratiewet en de Wet rechtspositie rechterlijke ambtenaren aangepast.

Onderdeel 2 (artikel IVA: Burgerlijk Wetboek)

Onderdeel A

Sinds 1 januari 2020 bepaalt artikel 7:628a, vijfde lid, BW dat een werkgever, steeds als de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd, binnen een maand daarna aan een oproepkracht een aanbod moet doen voor een vaste arbeidsomvang. De aangeboden vaste arbeidsomvang moet minimaal gelijk zijn aan de gemiddelde arbeidsomvang in de voorafgaande periode van 12 maanden. Accepteert de werknemer het aanbod, dan is niet langer sprake van een oproepovereenkomst. Accepteert hij het aanbod niet, dan blijft de arbeidsovereenkomst op oproepbasis en moet de werkgever na iedere periode van 12 maanden opnieuw een aanbod voor een vaste arbeidsomvang doen. Na inwerkingtreding van de Wet arbeidsmarkt in balans is gebleken dat er onduidelijkheden zijn gerezen door deze bepaling, omdat er niets wordt geregeld over de ingangsdatum van de vaste arbeidsduur. Dit heeft twee mogelijke gevolgen.

Het eerste gevolg is dat bij gebreke aan een regeling over de ingangsdatum het mogelijk is om die ingangsdatum zover mogelijk uit te stellen. Het is voor een werkgever daardoor in theorie mogelijk om bijvoorbeeld in het aanbod een ingangsdatum op te nemen die een lange periode na het aanbod ligt. Ten tweede kan acceptatie van het aanbod uitblijven, hetgeen partijen langere tijd in onzekerheid laat over in welke vorm hun arbeidsovereenkomst zich voortzet: als oproepovereenkomst of juist niet. Beide zaken stroken niet met de gedachte achter het vijfde lid van artikel 7:628a BW: de werknemer, na langere tijd als oproepkracht te hebben gewerkt, meer zekerheid bieden over het aantal te werken uren en een voor die uren vast loon. Daarom wordt voorgesteld om artikel 7:628a lid 5 BW op deze twee genoemde punten te verduidelijken. Door de voorgestelde wijzigingen wordt zowel aan de werknemer als de werkgever een helder handelingsperspectief geboden. De voorgestelde regeling sluit aan bij de oplossing die ook in de literatuur is voorgesteld.

De bepaling schrijft reeds voor dat de werkgever na 12 maanden binnen een maand, dus in de dertiende maand, een aanbod moet doen voor een vaste arbeidsomvang. Deze maand kan de werkgever gebruiken om voorbereidingen te treffen om zijn bedrijfsprocessen op de nieuwe situatie aan te passen (als de werknemer het aanbod accepteert) en het aanbod voor te bereiden. De regering acht het wenselijk dat de vaste arbeidsomvang zo snel mogelijk daarna ingaat. Een maand acht de regering daarvoor een wenselijke termijn. Dat betekent dat de vaste arbeidsomvang ingaat uiterlijk na twee maanden nadat de arbeidsovereenkomst 12 maanden heeft geduurd, dus op de eerste dag van de vijftiende maand. Daarom wordt voorgesteld om de aanvaardingstermijn van de werknemer op 1 maand te stellen. Het kan natuurlijk zijn dat de werkgever binnen een maand een aanbod doet, dan wel dat de werknemer het aanbod binnen een maand aanvaardt. De voorgestelde regeling staat daar niet aan in de weg; partijen kunnen dit overeenkomen. Door de gestelde termijnen van ieder een maand voor het doen van het aanbod en de aanvaarding ervan wordt tevens zeker gesteld dat de vaste arbeidsomvang uiterlijk op de eerste dag van de vijftiende maand ingaat. Vanaf dat moment heeft de werknemer dus recht op dat vaste aantal uren en daarmee op betaling van loon over dat aantal uren. Tevens geldt hier dat voor de berekening van de veertien maanden, na welke periode uiterlijk het aanbod in moet gaan, de arbeidsovereenkomsten op dezelfde wijze worden samengeteld. Dit betekent dat ook hier tussenpozen niet worden meegeteld, maar dat deze verplichting wel blijft gelden indien sprake is van elkaar opvolgende arbeidsovereenkomsten die elkaar met tussenpozen van ten hoogste zes maanden hebben opgevolgd.

De gewijzigde bepaling zal betrekking hebben op elk aanbod voor een vaste arbeidsomvang, ongeacht of dit voor of na de inwerkingtreding van de gewijzigde bepaling is gedaan, tenzij de vaste arbeidsomvang al is ingegaan. De gewijzigde bepaling heeft geen gevolgen voor de situatie waarin de vaste arbeidsomvang reeds is ingegaan. Om de werkgever voldoende gelegenheid te bieden om een reeds gedaan aanbod voor een vaste arbeidsomvang in overeenstemming te brengen met de gewijzigde bepaling, zal de wijziging niet eerder dan twee maanden na de publicatie van deze wijziging in werking treden op een vast verandermoment. Het beoogde tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging is 1 januari 2021. Indien publicatie van dit wetsvoorstel in het Staatsblad plaatsvindt na 1 november 2020, is het beoogde tijdstip van inwerkingtreding 1 juli 2021.

Onderdeel B (onderdeel 1)

In artikel 7:673e BW is de compensatie voor de werkgever van de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer opgenomen. Met de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab) is de compensatie van de transitievergoeding bij bedrijfsbeëindiging wegens pensionering, ziekte, gebreken of overlijden van de werkgever (compensatie bij bedrijfsbeëindiging) aan artikel 7:673e BW toegevoegd. Bij de compensatie van de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid van de werknemer is in artikel 7:673e, tweede lid, BW geregeld dat de maximale vergoeding niet meer kan zijn dan de (transitie)vergoeding die volgt uit artikel 7:673 BW. Ook voor de compensatieregeling bij bedrijfsbeëindiging geldt dat de compensatie nooit meer kan bedragen dan het bedrag dat voortvloeit uit artikel 7:673 BW. Met de voorgestelde wijziging wordt verduidelijkt dat dit maximum geldt voor beide vormen van compensatie. Daarbij wordt opgemerkt dat de hoogte van de transitievergoeding, zoals deze op grond van artikel 7:673 BW wordt berekend, steeds bepalend is voor het bedrag aan transitievergoeding dat maximaal kan worden gecompenseerd op grond van artikel 7:673e BW. Dit geldt ook als de werkgever een vergoeding heeft betaald die hoger is dan dit bedrag. Voor de compensatie van de transitievergoeding bij langdurige arbeidsongeschiktheid blijft gelden dat de compensatie tevens is gemaximeerd op het bedrag aan transitievergoeding dat de werkgever verschuldigd zou zijn aan de werknemer op de dag dat de werknemer twee jaar ziek is geweest. Dit blijkt uit de tweede zin van het tweede lid. Als de arbeidsovereenkomst pas op een later moment wordt beëindigd, wordt de transitievergoeding hoger: het bedrag aan transitievergoeding dat de werknemer heeft opgebouwd na het tijdstip waarop de werknemer twee jaar ziek is geweest wordt niet gecompenseerd.

Onderdeel B (onderdeel 2)

Compensatie is ook mogelijk als de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden is beëindigd. Ook voor de vergoeding die in dat kader aan de werknemer is verstrekt geldt dat deze wordt gecompenseerd tot maximaal het bedrag, dat de werknemer aan transitievergoeding zou hebben ontvangen op grond van artikel 7:673 BW. Dit vloeit reeds voort uit het feit dat artikel 7:673e, eerste lid, BW van overeenkomstige toepassing is verklaard op deze situatie. Op dit recht zijn de verdere regels rondom de compensatie van de transitievergoeding daarvoor ook van toepassing. Om te verduidelijken dat de in het tweede lid opgenomen maximering van de transitievergoeding ook in dit geval geldt, wordt voorgesteld om in het derde lid ook het tweede lid van overeenkomstige toepassing te verklaren.

Onderdeel 5 (artikel VIII: Werkloosheidswet)

Op 1 januari 2020 is de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren (Wnra) in werking getreden. Het belangrijkste gevolg van de Wnra is dat de meeste ambtenaren voortaan werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst in plaats van een publiekrechtelijke aanstelling. Daarnaast zijn de rechtspositieregelingen, zoals het Algemeen Rijksambtenarenreglement, vervangen door collectieve arbeidsovereenkomsten (cao’s).

Omdat het Algemeen Rijksambtenarenreglement is vervallen, wordt voorgesteld in artikel 19, derde lid, van de Werkloosheidswet (WW) de verwijzing daarnaar te laten vervallen.

Voor de ambtenaren en die werkzaam zijn op basis van een arbeidsovereenkomst en hun werkgevers zijn voortaan de opzegtermijnen uit het artikel 672 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing. De rechtspositie van de zogenaamde uitgezonderde groepen, die als gevolg van artikel 3 van de Ambtenarenwet 2017 hun aanstelling hebben behouden, is echter na 1 januari 2020 nog steeds vastgelegd in publiekrechtelijke regelingen. Dit geldt voor onder meer personeel van de sectoren Politie en Defensie (zowel burgerlijk als militair personeel). De opzegtermijnen voor deze groepen zijn nog steeds vastgelegd in publiekrechtelijke regelingen. Omdat dit een overeenkomstige bepaling van een soortgelijke regeling als bedoeld in artikel 19, derde lid, van de Werkloosheidswet is, blijft dat artikel van toepassing op de situaties waarin de opzegtermijn in een publiekrechtelijke regeling is geregeld. Deze wijziging heeft inhoudelijk dus geen gevolgen.

Onderdeel 6 (artikelen Xa en Xb)

Artikel Xa (Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs)

Met de herzieningsrichtlijn2 zijn de rechten van gedetacheerde uitzendkrachten en nationale uitzendkrachten vrijwel geheel gelijkgetrokken. Dat is ook de strekking van artikel 8, vijfde lid, van de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi), dat betrekking heeft op de arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden van grensoverschrijdend gedetacheerde uitzendkrachten. Door de formulering daarvan kan echter twijfel ontstaan of gelijke behandeling van gedetacheerde uitzendkrachten ten opzichte van binnen Nederland uitgezonden arbeidskrachten in bepaalde situaties wel is gewaarborgd. Met deze wijziging worden de rechten van gedetacheerde uitzendkrachten daarom nauwkeuriger bepaald, door een onderscheid aan te brengen in de rechten die voortvloeien uit de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) die van toepassing is op de inlener enerzijds en op de uitlener anderzijds.

Op grond van het voorgestelde gewijzigde artikel 8, vijfde lid, van de Waadi heeft de gedetacheerde uitzendkracht recht op ten minste de arbeidsvoorwaarden op grond van de algemeen verbindend verklaarde bepalingen van de cao die de werkgever van de uitzendkracht moet toepassen, met uitzondering van de bepalingen inzake procedures, formaliteiten en voorwaarden van de sluiting en de beëindiging van de arbeidsovereenkomst en inzake aanvullende bedrijfspensioenregelingen. Bij dergelijke cao’s gaat het met name om de Nederlandse cao die doorgaans van toepassing is op uitzendbureaus, zoals de CAO voor Uitzendkrachten. Het is evenwel mogelijk dat de werkgever van de uitzendkracht op basis van diens werkzaamheden in Nederland bepalingen uit een andere cao moet toepassen, gelet op de werkingssfeer.

Voorts wordt verduidelijkt dat met het voorgestelde vijfde lid wordt afgeweken van artikel 2a, eerste en vierde lid, van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv), op grond waarvan gedetacheerde werknemers gedurende de eerste twaalf dan wel achttien maanden recht hebben op alleen de algemeen verbindend verklaarde hardekernbepalingen van de toepasselijke cao. Van de cao die de werkgever moet toepassen heeft de gedetacheerde uitzendkracht immers recht op de arbeidsvoorwaarden op grond van alle algemeen verbindend verklaarde bepalingen, met uitzondering van de voornoemde aangelegenheden. In feite heeft de gedetacheerde uitzendkracht dus vanaf de eerste dag van zijn detachering in Nederland recht op de uitgebreide harde kern van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden. Op deze manier wordt gelijke behandeling bevorderd ten opzichte van arbeidskrachten die ter beschikking worden gesteld door een in Nederland gevestigde werkgever.

Het voorgestelde zesde lid ziet op de situatie waarin op grond van het vierde lid is afgeweken bij cao die van toepassing is op de onderneming waar de terbeschikkingstelling plaatsvindt (de inleners-cao). Overigens kan ook de cao die de werkgever van de uitzendkracht moet toepassen afwijken, maar het vijfde lid regelt al welke arbeidsvoorwaarden uit deze uitleen-cao moeten worden gegarandeerd, ongeacht of wordt afgeweken.

Indien de inleners-cao specifieke afwijkingen bevat voor uitzendkrachten met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, hebben ook gedetacheerde uitzendkrachten recht op ten minste deze arbeidsvoorwaarden, op basis van gelijke behandeling met binnen Nederland uitgezonden werknemers. Kort gezegd gelden afwijkingen van de loonverhoudingsnorm voor uitzendkrachten in de inleners-cao ook voor gedetacheerde uitzendkrachten. Het maakt daarbij niet uit of deze bepalingen in de inleners-cao algemeen verbindend zijn verklaard. Ook dit is in afwijking van artikel 2a van de Wet Avv, op grond waarvan gedetacheerde werknemers in beginsel alleen recht hebben op de hardekernbepalingen van de toepasselijke cao, voor zover deze algemeen verbindend zijn verklaard. Dit onderscheid was abusievelijk niet aangebracht in het oude vijfde lid van artikel 8.

In het vijfde en zesde lid is voorts bepaald dat de gedetacheerde uitzendkracht «ten minste» recht heeft op de in die leden bedoelde arbeidsvoorwaarden. Daarmee komt tot uitdrukking dat die artikelleden geen beletsel vormen voor de toepassing van arbeidsvoorwaarden en -omstandigheden die gunstiger zijn voor deze arbeidskrachten. Daarnaast wordt hiermee verduidelijkt dat het zesde lid in beginsel naast het vijfde lid kan worden toegepast. Indien de buitenlandse dienstverrichter dus algemeen verbindend verklaarde cao-bepalingen van de uitleen-cao moet toepassen en de inleners-cao tevens bepalingen kent waarmee wordt afgeweken van het eerste tot en met het derde lid van artikel 8, gelden deze bepalingen uit beide cao’s. Indien deze bepalingen conflicteren en niet uit de cao’s zelf volgt welke daarvan voorrang krijgt, dient de gunstigste bepaling te worden toegepast.

Het schema dat is opgenomen bij dit artikel in de memorie van toelichting bij de Implementatiewet herziene detacheringsrichtlijn3, komt er daarmee als volgt uit te zien:

Schema verhouding Waadi, WagwEU en Wet Avv

Schema verhouding Waadi, WagwEU en Wet Avv

Artikel Xb (Wet ambtenaren defensie)

Onderdelen A en B (artikelen 10c en 10e)

Verwezen wordt naar de toelichting op onderdeel 1.

Onderdeel 7 (artikel XI: Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen)

Met dit onderdeel wordt een eerdere verschrijving gecorrigeerd.

Onderdeel 8 (artikel XII: Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten)

Onderdelen Ca en N

Met de inwerkingtreding van de invoeringswet Participatiewet zijn alle Wajongers ingedeeld in de categorieën duurzaam geen arbeidsvermogen (DGA) en niet duurzaam geen arbeidsvermogen (nDGA). Gegeven de definitie van arbeidsvermogen is het niet uitgesloten dat Wajongers in de categorie DGA een beperkt aantal uren kunnen werken. Bij de herindelingsoperatie zijn daarom ook enkele oWajongers die werken met loondispensatie ingedeeld in de categorie DGA. Bij het verlopen van de loondispensatie moet UWV op basis van de huidige wettekst opnieuw een besluit nemen over het toekennen van de loondispensatie. Wajongers in de categorie DGA zijn op basis van de artikelen 2:30 en 3:73a van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten uitgesloten van de inzet van onder andere loondispensatie. Hierdoor kan UWV op dit moment niet beslissen tot verlenging van de loondispensatie. De wijziging van de artikelen 2:20 en 3:73a geeft UWV de mogelijkheid om de loondispensatie voor deze werkende Wajongers periodiek te vernieuwen. Hiermee wordt voorkomen dat zij, vanwege het vervallen van loondispensatie, het werk verliezen. Het gaat uitdrukkelijk om de verlenging van de loondispensatie voor de functie waarvoor de oorspronkelijk loondispensatie is verleend.

Onderdeel F

Met de wet van 27 mei 2020 tot wijziging van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten en enkele andere wetten in verband met verdere activering van de participatie van jonggehandicapten en het harmoniseren van de verschillende regimes Wajong (Stb. 2020, 173) (hierna: Wet vereenvoudiging Wajong) zijn de regimes voor het eindigen van het recht op oWajong en Wajong2010 geharmoniseerd. Op grond van het nieuwe artikel 3:19, tweede lid, eindigt de Wajong-uitkering als ten minste 75% van het maatmaninkomen wordt verdiend nadat een oWajonger vijf jaar arbeid heeft verricht. Daarbij wordt, anders dan in de Wajong2010, geen rekening gehouden met de vraag of deze oWajonger werkzaam is met een voorziening. Met dit onderdeel wordt voorgesteld dat het recht op oWajong niet eindigt op het moment dat deze gebruik maakt van een voorziening, zoals dat ook in artikel 2:16 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is geregeld. Daartoe wordt een nieuw twaalfde lid toegevoegd. Aanspraak op voorzieningen door oWajongers is, anders dan voor Wajongers in de Wajong2010, geregeld in de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. In het nieuwe twaalfde lid wordt daarom verwezen naar die voorzieningen.

Onderdeel H, in samenhang met de onderdelen G, I, J, P en Q

Artikel 3:22 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten geeft regels met betrekking tot heropening van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de jonggehandicapte die minder of meer dan 45 procent arbeidsongeschikt is. De grens van 45 procent is terug te voeren naar de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW). Die wet regelde dat AAW-gerechtigden met een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van tenminste 45 procent, verplicht verzekerd waren op grond van de Ziekenfondswet. Met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong komen per 1 januari 2021 de arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong te vervallen. Als gevolg hiervan vervalt ook de noodzaak om in artikel 3:22 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten onderscheid te maken tussen een arbeidsongeschiktheidspercentage van minder en meer dan 45 procent arbeidsongeschiktheid. Daarom wordt voorgesteld artikel 3:22 en de bepalingen die naar dat artikel verwijzen te laten vervallen.

Onderdeel M, in samenhang met de onderdelen E, K, L, en O

Met inkomens- en loonsuppletie worden Wajongers die gedeeltelijk arbeidsongeschiktheid zijn en niet de volledige restcapaciteit verdienen gecompenseerd voor de restcapaciteit die zij niet benutten. De restcapaciteit wordt gebaseerd op de mate van arbeidsongeschiktheid. Met de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging Wajong komen per 1 januari 2021 de arbeidsongeschiktheidsklassen in de oWajong te vervallen. Als gevolg hiervan vervalt ook de noodzaak voor inkomens- en loonsuppletie (artikelen 3:67 en 3:68 van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten). Op basis van de nieuwe regels voor inkomensondersteuning ontvangen mensen in de oWajong, die voorheen in een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse zaten, met ingang van 1 januari 2021 ook een uitkering van maximaal 70 procent van het wettelijk minimumloon als zij arbeidsvermogen hebben en maximaal 75 procent van het wettelijk minimumloon als zij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. De desbetreffende artikelen over inkomens- en loonsuppletie vervallen daarom, evenals de onderdelen van de wet die naar die artikelen verwijzen.

Wanneer de artikelen 3:67 en 3:68 vervallen is ook artikel 3:70 niet langer nodig. Dat artikel biedt een grondslag voor nadere regels ter uitwerking van de artikelen 3:67, 3:68 en 3:69. Die regels zijn straks alleen nog nodig ten aanzien van artikel 3:69. Voor die regels bestaat momenteel een dubbele grondslag; ook artikel 3:69, vijfde lid, kan daarvoor worden gebruikt. Om die reden wordt voorgesteld artikel 3:70 te laten vervallen.

Onderdeel R

Op 25 mei 2020 heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de voorzitter van de Eerste Kamer geïnformeerd dat naar aanleiding van de motie Stienen c.s. een bevoegdheid zal worden gecreëerd om de termijn waarbinnen het garantiebedrag in de Wajong kan herleven tijdelijk te verlengen, voor zover dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-194. De motie Stienen c.s. verzoekt de regering om de Eerste Kamer in de zomer van 2020 te informeren over hoe in 2021 wordt ingezet om de crisisbestendigheid van het garantiebedrag te versterken en indien nodig de bevoegdheid als Staatssecretaris in te zetten om de duur van de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen5.

Het garantiebedrag zorgt ervoor dat werkende Wajongers er door de harmonisatie van de inkomensregelingen in de Wajong niet in inkomen op achteruitgaan. De herlevingstermijn van het garantiebedrag bedraagt een jaar. Als de uitkering op basis van de nieuwe inkomensregeling hoger is dan het garantiebedrag of een Wajonger verliest het werk waardoor zijn uitkering toeneemt en boven het garantiebedrag komt, gaat de termijn van 12 maanden lopen. Dit houdt in dat op zijn vroegst met ingang van januari 2022 de eerste aanspraken op herleving van het garantiebedrag kunnen komen te vervallen.

De huidige wetgeving bevat geen bevoegdheid om de duur van de termijn waarbinnen het garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen. Met deze wijziging wordt voorgesteld deze bevoegdheid te creëren. Het doel daarvan is om, als monitoring en evaluatie daartoe aanleiding geven, het garantiebedrag meer crisisbestendig te maken. Monitoring en evaluatie aan de hand van objectieve gegevens over het daadwerkelijke effect van de coronacrisis voor de doelgroep is van belang om te bepalen of aanvullend beleid nodig is. Op basis daarvan zal de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bezien of en in welke mate de termijn van het garantiebedrag tijdelijk moet worden verlengd en de Tweede Kamer daarover informeren. Een eventuele verlenging moet voor 1 januari 2022 geregeld zijn, om te voorkomen dat de eerste garantiebedragen voor die tijd zijn vervallen. Besluitvorming op basis van monitoring en evaluatie van het daadwerkelijke effect van de coronacrisis vraagt echter tijd. De regering stelt daarom voor om een bevoegdheid in de Wajong te creëren om bij algemene maatregel van bestuur de garantietermijn tijdelijk te verlengen.

De voorgestelde bevoegdheid stelt de regering in staat om de termijn van het garantiebedrag bij algemene maatregel van bestuur voor de duur van de crisis te kunnen verlengen met maximaal één jaar indien dat nodig is in verband met de gevolgen van de crisis in verband met COVID-19. De regering kiest voor de bevoegdheid om de termijn tijdelijk te kunnen verlengen met maximaal één jaar zoals voorgesteld in de motie Schalk c.s.6 De motie Schalk c.s. heeft de regering verzocht om de termijn waarin het garantiebedrag kan herleven te verlengen van één naar twee jaar voor de duur van de crisis.

Het creëren van een grondslag om de periode waarin het garantiebedrag kan herleven tijdelijk te verlengen met één jaar heeft geen financiële consequenties. Als van de grondslag gebruik zal worden gemaakt, zal bij het opstellen van de algemene maatregel van bestuur worden bezien welke kosten hiermee gepaard gaan en op welke wijze deze worden opgevangen.

Onderdeel S

In de Wet vereenvoudiging Wajong is geregeld dat tot de AOW-leeftijd opnieuw of alsnog toekenning van uitkering kan plaatsvinden, ongeacht de ziekteoorzaak. Met dit onderdeel wordt een wijziging voorgesteld van het overgangsrecht voor de artikelen 1a:10, 2:17 en 3:21, in artikel 8:10d van de wet. Daarmee wordt verduidelijkt dat deze artikelen niet alleen van toepassing blijven op de personen van wie het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering of arbeidsondersteuning voor of op de dag vijf jaar voor de inwerkingtreding van de Wet Vereenvoudiging Wajong is geëindigd, maar ook als die niet is toegekend omdat de desbetreffende persoon niet arbeidsongeschikt was.

Onderdeel 9 (artikelen XIIa tot en met XIIc)

Artikel XIIa (Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie)

Bij de formulering in artikel 3a, eerste lid, van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU) is gebruikgemaakt van het begrip «transnationale dienstverrichting» zoals gedefinieerd in artikel 1 van de WagwEU. Hierdoor kan de vraag rijzen of dit artikel ook ziet op situaties waarin een uitzending of detachering binnen deze keten binnen hetzelfde land plaatsvindt. De toevoeging van het derde lid strekt ertoe om te verduidelijken dat het uitzendbureau, waarmee de werknemer een dienstverband heeft, ook verantwoordelijk blijft voor de toepassing van de juiste arbeidsvoorwaarden van deze werknemer in de situatie waarin de werknemer door een Nederlands uitzendbureau ter beschikking wordt gesteld aan een in Nederland gevestigde inlener, waarna de inlener deze uitzendkracht verder detacheert naar een onderneming gevestigd in een andere lidstaat.

Artikel XIIb (artikel 16, tweede lid, Wet inburgering)

In artikel 16, tweede lid, van de Wet inburgering is bepaald onder welke omstandigheden een inburgeringsplichtige geen aanspraak meer maakt op een lening. Het gaat daarbij om het vervallen van de (eventueel verlengde) termijn waarbinnen de inburgeringsplichtige aan het participatieverklaringstraject dient te voldoen, dan wel zes jaar na het verstrijken van de (eventueel verlengde) inburgeringstermijn. Met deze wijziging wordt voorgesteld te regelen dat het recht op lening daarnaast niet langer bestaat wanneer de inburgeringsplicht is komen te vervallen. Dit is onder meer het geval bij het wijzigen van het verblijfsdoel of het vervallen van het verblijfsrecht, of het verkrijgen van het Nederlanderschap.

Artikel XIIc (Wet inburgering 20..)

Onderdeel A (Artikel 33, onderdeel c)

Met deze wijziging wordt de verwijzing naar de Wet op het onderwijstoezicht in artikel 33, onderdeel c, van de Wet inburgering 20.. vervangen door een verwijzing naar de Wet register onderwijsdeelnemers, die voor dit onderdeel in de plaats is getreden van de Wet op het onderwijstoezicht (Stb. 2019, 119). De inhoud van de bepaling blijft ongewijzigd en heeft de verstrekking van diplomagegevens aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot doel.

Onderdeel B (artikel 35, eerste lid)

Deze wijziging voorziet in uitbreiding van de grondslag voor de gegevensverstrekking door de instantie die de leerbaarheidstoets afneemt. De grondslag voorzag in het verstrekken van de uitkomsten van de leerbaarheidstoets ten behoeve van het afnemen van de brede intake. De gegevens die door de instantie worden verstrekt, worden echter ook verstrekt met het oog op eventuele handhaving door de gemeente. Als de inburgeringsplichtige niet (voldoende) meewerkt aan het afnemen van de leerbaarheidstoets legt het college immers op grond van artikel 22 van de Wet inburgering 20.. een boete op. Om buiten twijfel te stellen dat de gegevens ook voor dit doeleinde gebruikt kunnen worden, wordt de grondslag aangevuld.

Onderdeel C (artikel 1 Wet register onderwijsdeelnemers)

Dit betreft een technische wijziging, waarmee de verwijzing naar de Wet inburgering in de Wet register onderwijsdeelnemers wordt vervangen door een verwijzing naar de Wet inburgering 20...

Onderdeel D (artikel 54)

Met deze wijziging wordt het overgangsrecht van de Wet inburgering 20.. aangepast. Met het eerste lid (nieuw) van artikel 54 is geregeld dat de Wet inburgering wordt ingetrokken, maar van toepassing blijft op de personen op wie die wet van toepassing was voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Wet inburgering 20... Dit was echter niet geregeld met betrekking tot de verwijzingen naar de Wet inburgering in andere wetten, die met de Wet inburgering 20.. zijn vervangen door verwijzingen naar deze wet. Dit zou tot gevolg hebben, dat de verwijzingen in andere wetten wel zien op inburgeraars onder de nieuwe Wet inburgering 20.., maar niet op de groep inburgeraars op wie het overgangsrecht nog van toepassing was. Met deze wijziging wordt deze omissie hersteld, zodat de bepalingen in andere wetten die verwijzen naar de Wet inburgering van toepassing blijven op de personen op wie de Wet inburgering van toepassing blijft, nadat die wet is ingetrokken.

Onderdeel 10 (artikel XIII: Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag)

Met de wijziging onder punt 1 wordt een eerdere verschrijving gecorrigeerd.

De wijziging onder punt 2 betreft een technische wijziging van het voorgestelde artikel XIII, onderdeel F, van het wetsvoorstel. Met de aanpassing komt ook de zinsnede «informatie over die werkgever» te vervallen, nu deze zinsnede niet meer verwijst naar de gegevens die op grond van artikel 18p, zevende lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag worden verstrekt. Het gevolg van de wijziging is immers dat de gegevens over de werkgever bij algemene maatregel van bestuur worden aangewezen en niet langer in artikel 18p, zevende lid, zijn opgenomen.

Onderdelen 11 en 16 (Artikelen XIV: Wet ongevallenverzekering BES en XIX: Wet ziekteverzekering BES)

Bij de uitvoering van de Wet ongevallenverzekering BES en de Wet ziekteverzekering BES, wordt een omslag gemaakt en overgegaan naar een systeem van aanvraag via een online portal, waarbij de werkgever de aanvraag doet. Artikel 6, eerste lid, van beide wetten, zoals dit thans luidt sluit daar niet op aan. Daarom wordt een wijziging voorgesteld, waarin tot uitdrukking wordt gebracht dat de schriftelijke mededeling over de uitkering in beginsel aan de werkgever wordt gedaan en niet aan de werknemer. De aanpassing van artikel 6 van de Wet ziekteverzekering BES is opgenomen in onderdeel 16.

Onderdeel 12 (Artikel XVI: Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten)

In de detacheringsrichtlijn wordt bepaald dat aan gedetacheerde werknemers ten minste het «minimumaantal betaalde vakantiedagen» moet worden gegarandeerd, waar lokale werknemers in het tijdelijke werkland recht op hebben op grond van wettelijke bepalingen en collectieve bepalingen die algemeen verbindend zijn verklaard. Met de herzieningsrichtlijn is deze «hardekernbepaling» uitgebreid van vakantiedagen naar «minimumaantal betaalde jaarlijkse verlofdagen». Bij de implementatie van deze bepaling, in artikel 2a van de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet Avv), is aangesloten op de oude terminologie (vakantiedagen) en blijkt alleen uit de toelichting dat deze bepaling tevens betrekking heeft op verlof.

Door deze wijziging is boven elke twijfel verheven, dat aan gedetacheerde werknemers ook de bepalingen uit de toepasselijke cao met betrekking tot betaalde jaarlijkse verlofdagen moeten worden gewaarborgd.

Onderdeel 14 (artikel XVIIa: Wet vereenvoudiging beslagvrije voet)

Onderdeel A (artikel XXI)

Deze wijziging hangt samen met het vervallen van artikel 475db, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij de onderdelen C en D van de voorgestelde wijziging in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikel XIXa van deze wet).

Onderdeel B (artikel XXIIIC)

In haar brief van 29 mei 2020 (Kamerstukken II 2019/20, 24 515, nr. 532) inzake voortgang implementatie van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV) heeft de toenmalige staatssecretaris aangegeven in de WvBVV de mogelijkheid te willen opnemen van een overgangstermijn. Met deze overgangstermijn kan bij organisatieonderdelen – indien dit nodig mocht blijken te zijn – de WvBVV binnen een beperkte overgangsperiode van 6 maanden gefaseerd worden ingevoerd.

De introductie van een overgangsperiode acht het kabinet wenselijk nu niet de zekerheid bestaat dat alle beslagleggende partijen op de voorziene inwerkingtredingsdatum de WvBVV volledig kunnen uitvoeren. De meerderheid van de grote uitvoerders lijkt per 1 januari 2021 wel gereed, waardoor ook de overgrote meerderheid van de schuldenaren op die datum een betere borging van het bestaansminimum zal ervaren. Bij een aantal organisatorische onderdelen binnen de keten (gemeenten, waterschappen, het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen en de Sociale Verzekeringsbank) vraagt een verantwoorde implementatie echter waarschijnlijk iets meer tijd. Door de mogelijkheid te bieden van een overgangsperiode wordt voorkomen dat inwerkingtreding van de WvBVV voor de gehele keten moet worden uitgesteld. Welke voornoemde partijen gebruik zullen maken van de overgangsperiode, waarin ze de beslagvrije voet zullen berekenen op basis van de regels van voor de inwerkingtreding van de WvBVV, wordt bij besluit van de Minister bepaald.

Onderdeel 15 (artikel XVIII: Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen)

Met dit onderdeel wordt een eerdere verschrijving gecorrigeerd.

Onderdeel 16 (artikel XIX: Wet ziekteverzekering BES)

Deze wijziging is gelijk aan de in onderdeel 11 opgenomen wijziging van de Wet ongevallenverzekering BES. Voor de toelichting wordt verwezen naar de toelichting bij onderdeel 11.

Onderdeel 17 (artikel XIXa: Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering)

Onderdeel A (artikel 475c, eerste lid, onderdeel d)

Met de invoering van de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren is geen rekening gehouden met de nog in werking te treden Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. Met deze voorgestelde wijziging in artikel 475c, onderdeel d, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (zoals die luidt na de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet (WvBVV)) wordt een juiste verwijzing naar de Ambtenarenwet 2017 opgenomen.

Onderdeel B (artikel 475da, tweede lid, onderdeel d)

De beslagvrije voet is opgebouwd uit 95% van de bijstandsnorm plus een zogenaamde compensatiekop. Deze compensatiekop kent een deel dat ziet op de zorgtoeslag, een deel dat ziet op de huurtoeslag en een deel dat ziet op het kindgebonden budget. De Wet op het kindgebonden budget is per 1 januari 2020 gewijzigd. Bij deze wijziging is onder meer een ophoging geïntroduceerd voor het drempelbedrag bij ouders met een partner. In de voorgestelde wijziging van artikel 475da, tweede lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt deze ophoging verdisconteerd in de berekening door een factor L bij het reguliere drempelbedrag op te tellen.

Onderdelen C en D (artikelen 475db, eerste lid, onderdeel c, en 475g, derde lid, onderdeel e)

Het Centraal Administratie Kantoor (CAK) is op basis van artikel 18f van de Zorgverzekeringswet (Zvw) bevoegd om de bestuursrechtelijke premie direct door de werkgever of uitkeringsverstrekker van de schuldenaar te laten inhouden en afdragen. Daardoor kan ook de situatie ontstaan van samenloop tussen deze inhouding en beslag op dit inkomen. De WvBVV kent een specifieke regeling voor deze vorm van samenloop. Deze regeling neemt artikel 18f, derde lid, Zvw als uitgangspunt op basis waarvan de inhouding van de bestuursrechtelijke premie voorgaat op de afdracht aan de beslagleggende partij. Wil de inning van de bestuursrechtelijke premie binnen deze constellatie niet tot gevolg hebben dat de schuldenaar minder aan de beslagleggende partij hoeft af te dragen, dan dient de beslagvrije voet in deze situatie te worden verlaagd. Hetgeen ook zijn regeling heeft gevonden in artikel 475db, eerste lid, onderdeel c, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Nader onderzoek tijdens de implementatie van de WvBVV leert dat op basis van het huidige artikel 18f, vijfde lid, Zvw een praktijk is ontstaan waarin bij derdenbeslag eerst tot aan de beslagvrije voet wordt afgedragen aan de beslagleggende partij en daarna vanuit de beslagvrije voet de bestuursrechtelijke premie aan het CAK wordt voldaan. Het in de WvBVV geïntroduceerde systeem, waarin bij derdenbeslag de beslagvrije voet eerst wordt verlaagd met de aan het CAK af te dragen bestuursrechtelijke premie en daarna tot de beslagvrije voet wordt afgedragen aan de beslagleggende partij, doorkruist deze praktijk.

De ontstane praktijk en het in de WvBVV geïntroduceerde systeem kennen hetzelfde eindresultaat wat betreft de hoogte van de afdracht aan de beslagleggende partij. Bestendiging van de bestaande praktijk geniet daarbij de voorkeur boven de introductie van een nieuw systeem met de nodige ombouw in de administraties van de verschillende potentiële derde beslagenen.

Bovenstaande is daarom reden om voor te stellen het in de WvBVV ingebouwde systeem van verlaging van de beslagvrije voet bij samenloop van derdenbeslag met broninhouding van bestuursrechtelijke premie uit de wet te halen, met daarbij de toelichting dat de wetgever met het samenspel van de artikelen 18f, derde en vijfde lid, Zvw in lijn met de ontstane praktijk beoogt dat bij samenloop van derdenbeslag en broninhouding van bestuursrechtelijke premie op hetzelfde periodieke inkomen, eerst aan de beslagleggende partij wordt afgedragen tot aan de door hem gecommuniceerde beslagvrije voet, waarna afdracht richting CAK vanuit de beslagvrije voet plaatsvindt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
1

Artikel 4:114 en 4:115 Awb.

X Noot
2

Richtlijn (EU) 2018/957 van het Europees parlement en de Raad van 28 juni 2018 tot wijziging van Richtlijn 96/71/EG betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEU 2018, L 173).

X Noot
3

Kamerstukken II 2019/20, 35 358, nr. 3.

X Noot
4

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, nr. Q.

X Noot
5

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, L.

X Noot
6

Kamerstukken I 2019/20, 35 213, M.

Naar boven