35 470 VI Jaarverslag en slotwet Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019

Nr. 6 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN

Vastgesteld 12 juni 2020

De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft een aantal vragen voorgelegd aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de brief van 20 mei 2020 inzake het Jaarverslag Ministerie van Justitie en Veiligheid 2019 (Kamerstuk 35 470 VI, nr. 1).

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de vragen beantwoord bij brief van 10 juni 2020. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.

De voorzitter van de commissie, Van Meenen

De griffier van de commissie, Hessing-Puts

Vraag (1):

Kan voor alle beleids- en niet-beleidsartikelen afzonderlijk uiteen worden gezet wat de verhouding was in 2019 tussen het eigen personeel en externe inhuur in fte?

Antwoord:

De verhouding van eigen personeel en externe inhuur kan niet exact in fte uiteen worden gezet. In het financiële systeem wordt de prestatieverklaring vastgelegd in de vorm van gewerkte uren of in een percentage van uitnutting van het contract. Door deze verschillende vormen van administratie is het niet mogelijk om de externe inhuur exact naar de door U gevraagde fte om te rekenen.

Ter indicatie is onderstaande tabel bijgevoegd waarbij de uitgaven voor de externe inhuur zijn omgerekend naar fte. De tabel is gebaseerd op bijlage 3 van het jaarverslag. De externe inhuur voor DJI is daarbij geheel opgenomen op artikel 34.

Artikel

Fte extern1

Fte eigen personeel

32

6

254

33

211

5.550

34

738

17.628

37

260

3.673

91

172

3.101

Totaal

1.388

30.206

X Noot
1

De uitgaven voor externe inhuur (bijlage 3 jaarverslag) zijn hierbij omgerekend naar fte op basis van 1.670 werkbare uren en een uurtarief van 150 euro.

Vraag (2):

Wat is het anti-corruptiebeleid geweest van het Ministerie van JenV de afgelopen vijf jaren? Hoeveel geld is uitgegeven met dit beleid? Kunt u de beleidsinzet uitsplitsen per jaar?

Antwoord:

Het anti-corruptiebeleid is een verantwoordelijkheid van meerdere ministeries. De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de anti-corruptiewetgeving in het Wetboek van Strafrecht. Het beleid was er de afgelopen jaren op gericht om de strafrechtelijke aanpak van corruptie te intensiveren.

Er wordt sinds 2016 jaarlijks 20 miljoen euro extra geïnvesteerd in de FIOD en het OM voor de bestrijding van witwassen en corruptie. Deze investering maakte mogelijk dat in september 2016 een anti-corruptie centrum (ACC) bij de FIOD opgericht is, en in 2017 een themateam corruptie bij het OM in het leven is geroepen gericht op buitenlandse en niet ambtelijke omkoping.

Verder is het besluit «themaverwerking ambtelijke omkoping en mensenhandel» per 1 januari 2020 in werking getreden. Het besluit strekt er onder andere toe politiegegevens over ambtelijke omkoping te kunnen verwerken in een zogenoemd themaregister. Zachte (opsporings)informatie kan met de komst van het themaregister worden bewaard en opgeslagen en later worden gebruikt in een opsporingsonderzoek of aanleiding geven tot een nieuw op te starten onderzoek.

Daarnaast is de Wet verruiming mogelijkheden bestrijding financieel-economische criminaliteit op 1 januari 2015 in werking getreden. Deze wet heeft niet alleen gezorgd voor een verruiming en uitbreiding van een aantal financieel-economische strafbaarstellingen (bijvoorbeeld voor niet-ambtelijke corruptie), maar ook voor een verzwaring van geldende strafmaat. Zo wordt omkoping van ambtenaren met deze nieuwe wet bestraft met een maximale gevangenisstraf van zes jaar. Ook de strafmaat voor corruptie in de private sector is omhoog gegaan van twee naar vier jaar.

Tot slot wordt er sinds 2010 een structureel bedrag van jaarlijks 300.000 euro beschikbaar gesteld specifiek bestemd voor onderzoeken door de Rijksrecherche op de BES-eilanden. Voor de jaren 2020, 2021 en 2022 wordt er eenmalig een extra bedrag van 303.000 euro beschikbaar gesteld voor de inzet van twee (permanente) rijksrechercheurs op de BES-eilanden. Doel hiervan is een beter gepositioneerde Rijksrecherche op de BES-eilanden.

Vraag (3):

Wat was het effect van het gevoerde anti-corruptiebeleid? Hoe wordt dit effect gemeten?

Antwoord:

Het anti-corruptiebeleid is een verantwoordelijkheid van meerdere ministeries. De Minister van Justitie en Veiligheid is verantwoordelijk voor de strafrechtelijke handhaving van de anti-corruptiewetgeving in het Wetboek van Strafrecht.

In de afgelopen jaren is de strafrechtelijke aanpak van corruptie op diverse manieren geïntensiveerd. Als gevolg van deze investeringen lopen er momenteel bij de FIOD en het Functioneel en het Landelijk Parket enkele tientallen onderzoeken op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke corruptie. Met name die laatste onderzoeken zijn internationale en daarmee complexe langlopende onderzoeken. Het effect van het themaregister is in dit stadium nog niet te meten aangezien dit register pas sinds 1 januari 2020 van kracht is. Echter, de verwachting is dat het benutten van politiegegevens moet leiden tot versterking van de opsporing en vervolging van het (ernstige en ondermijnende) misdrijf ambtelijke omkoping. Ook is de verwachting dat de extra financiële middelen voor de inzet van twee permanente rijksrechercheurs op de BES-eilanden in de jaren 2020, 2021 en 20202 het aantal onderzoeken zal doen oplopen, en het ten goede komt aan de kwaliteit van de onderzoeken en samenwerking aldaar.

Vraag (4):

Welk anti-corruptieonderzoek heeft het afgelopen jaar plaatsgevonden in opdracht van het Ministerie van JenV? Hoeveel geld is hier aan besteed? Wat hebben deze onderzoeken opgeleverd?

Antwoord:

Strafrechtelijk onderzoek vindt plaats in opdracht van het Openbaar Ministerie. Er is in het afgelopen jaar geen (beleids)onderzoek uitgevoerd ten aanzien van anti-corruptie in opdracht van het Ministerie van JenV.

Vraag (5):

Hoeveel corruptiezaken heeft het openbaar ministerie (OM) het afgelopen jaar gevoerd? In hoeveel zaken kwam het tot een veroordeling? In hoeveel zaken kwam het tot een schikking? Wat was het gemiddelde schikkingsbedrag? Kunt u deze vragen ook beantwoorden voor de afgelopen vijf jaren?

Antwoord:

Binnen dit korte tijdsbestek kan deze vraag enkel (deels) worden beantwoord voor de jaren 2017, 2018 en 2019. Zoals onderstaande tabel laat zien zijn er in 2017 60 corruptiezaken ingestroomd, zijn er 10 zaken afgedaan met een transactie of een strafbeschikking en is er in 42 zaken gedagvaard. In het jaar 2018 zijn er 79 zaken ingestroomd, zijn er 5 zaken met een transactie of strafbeschikking afgedaan en is er in 58 zaken gedagvaard. In 2019 zijn er 51 zaken ingestroomd, zijn er 14 afgedaan met een transactie of een strafbeschikking en is er in 35 zaken gedagvaard. De hoogte van een eventuele opgelegde schikking kan op deze korte termijn niet uit de systemen worden gehaald.

Vraag (6):

Hoeveel keren hebt u een afspraak gehad met de Minister van Justitie van Malta het afgelopen jaar?

Antwoord:

En marge van de JBZ-Raad van 24 januari 2020 in Zagreb, heeft er een kennismakingsgesprek plaats gevonden tussen de Staatssecretaris en Minister Byron Camilleri, Minister van Binnenlandse Zaken, Nationale Veiligheid en Justitie.

Vraag (7):

Hoeveel keren heeft de EU-paspoortenhandel van Malta op de agenda gestaan in een EU- overleg waarbij u aanwezig was?

Antwoord:

Dit onderwerp is niet geagendeerd geweest voor de JBZ-Raad.

Vraag (8):

Hoeveel strafzaken liggen er bij het OM nog op de plank om behandeld te worden? Hoeveel daarvan worden als kansrijk om tot een veroordeling te komen ingeschat?

Antwoord:

De totale voorraad misdrijven bedroeg begin juni 2020 110.400 zaken. Hiervan is voor 24.100 zaken een zitting gepland en bij 53.300 zaken is de beoordeling door het OM afgerond met het dagvaarden van de verdachte, maar moet de zitting nog worden gepland. 33.000 misdrijfzaken werden op dat moment nog door het OM beoordeeld.

De totale voorraad overtredingen bedroeg begin juni 2020 101.800 zaken. Hiervan is voor 10.600 zaken een zitting gepland en bij 72.500 zaken is de beoordeling door het OM afgerond met het dagvaarden van de verdachte, maar moet de zitting nog worden gepland. 18.700 overtredingszaken werden op dat moment nog door het OM beoordeeld.

In hoeverre de voorraad te beoordelen strafzaken leiden tot oplegging van een straf, kan pas worden aangegeven na beoordeling van de door de opsporingsambtenaren aangeleverde strafdossiers. Doorgaans wordt ongeveer de helft van de zaken gedagvaard en aan de rechter voorgelegd; gemiddeld circa 17 procent van de zaken wordt afgedaan door het uitvaardigen van een OM-strafbeschikking. Circa 29 procent van de zaken moet doorgaans worden geseponeerd. Door de maatregelen om besmetting met het coronavirus te voorkomen, is het aantal op zitting te plannen strafzaken de afgelopen maanden flink gestegen. De organisaties in de strafrechtketen bereiden, in aanvulling op de aanpak van de reeds voor de coronaperiode bestaande voorraad zittingsgerede zaken, maatregelen voor om de extra opgelopen voorraden weg te werken. Uw Kamer wordt hierover binnenkort nader geïnformeerd. Deze maatregelen kunnen betekenen dat het aandeel van een wijze van afdoening (zitting, strafbeschikking of sepot) de komende periode kunnen afwijken van de gangbare gemiddelden.

Vraag (9):

Wat is de werkvoorraad van liggende strafzaken die wachten op behandeling, bij politie, bij het OM, de rechtbanken en gerechtshoven?

Antwoord:

Op peildatum 1 juni 2020 zijn er bij de politie 28.927 registraties van misdrijven die nog in behandeling moeten worden genomen. Voor het antwoord op de vraag over de werkvoorraad bij het OM wordt bij deze verwezen naar het antwoord op vraag 8. Voor de werkvoorraad van het OM geldt dat die voor een deel door het OM zelf wordt afgedaan. De voorraad zaken die wacht op behandeling door de Rechtspraak wijkt daar dus van af en betreft 43.750 misdrijven en 49.500 overtredingen nog te plannen op zitting en 19.500 misdrijven en 17.000 overtredingen die reeds gepland is op zitting. De voorraad van de gerechtshoven bestond eind mei uit ruim 20.000 zaken onder te verdelen naar: 12.750 te plannen zaken, 5.000 in de toekomst geplande zaken en 2.500 opnieuw te plannen zaken.

Vraag (10):

Hoeveel aangiftes zijn er in 2019 bij de politie gedaan? Hoeveel daarvan is daadwerkelijk door de politie opgepakt? Hoeveel van de zaken die door de politie niet zijn opgepakt hadden wel een opsporingsindicatie?

Antwoord:

In 2019 zijn 800.569 misdrijven bij de politie geregistreerd en zijn er 671.581 aangiften bij de politie gedaan. Een aangifte is niet de enige aanleiding voor de politie om een misdrijf te registreren. Dit kan ook door een melding of door eigen waarneming van de politie. Van een delict kunnen bovendien meerdere aangiftes worden gedaan. Ten aanzien van 405.200 geregistreerde misdrijven is in 2019 besloten ze op dat moment niet op te pakken, ook wel «afgewezen» genoemd. Van deze misdrijven is veelal een internetaangifte gedaan, waarbij geldt dat internetaangifte alleen gedaan kan worden als er geen opsporingsindicaties zijn.

Vraag (11):

Hoeveel Nederlanders hebben aangegeven zich veilig te voelen in 2018 en 2019? Hoe heeft dit gevoel zich de afgelopen paar jaar ontwikkeld?

Antwoord:

Het onveiligheidsgevoel van Nederlanders wordt in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid gemeten met de Veiligheidsmonitor, een tweejaarlijks terugkerende grootschalige bevolkingsenquête. De onveiligheidsbeleving wordt gemeten in het algemeen, in de eigen woonbuurt en op specifieke plekken in de eigen woonplaats.

De monitor wordt uitgevoerd in oneven jaren. Er zijn derhalve geen cijfers beschikbaar over het jaar 2018.

In 2019 voelde minder dan een op de drie burgers (31,8 procent) zich weleens onveilig. Dit is een significante daling ten opzichte van 2017. Dit aandeel lag toen 2,3 procentpunten hoger (34,1 procent). Op de middellange termijn (2012–2019) is het aandeel van de bevolking dat zich in het algemeen of in de eigen buurt weleens onveilig voelt gedaald van respectievelijk 36,6 en 18 procent in 2012 naar 31,8 en 14,4 procent in 2019. Dat zijn relatieve dalingen van respectievelijk 13 en 20 procent.

Vraag (12):

Hoeveel Nederlanders zijn er in 2019 slachtoffer geworden van cybercriminaliteit? Kunt u dat aantal afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Vanaf 2012 wordt in de Veiligheidsmonitor naast slachtofferschap van «traditionele criminaliteit» ook aandacht besteed aan slachtofferschap van cybercriminaliteit, in de Veiligheidsmonitor gedefinieerd als criminaliteit die te maken heeft met internet of andere digitale informatiedragers. Deze cijfers zijn gepubliceerd in de Veiligheidsmonitor 2019.

In 2019 is 13 procent van de Nederlanders slachtoffer geweest van een of meerdere cybercrimedelicten; een aandeel dat iets hoger ligt dan in 2017 (11 procent) en 2012 (12 procent). (Kamerstuk 28 684, nr. 614, p. 49, 50).

In overleg met het CBS wordt er naar gestreefd het zicht op slachtofferschap van cybercrime via de Veiligheidsmonitor te verscherpen en uit te breiden. Mogelijk wordt de veiligheidsmonitor daarom uitgebreid, bijvoorbeeld met vragen over de wijze van computervredebreuk en de gevolgen daarvan.

Vraag (13):

Hoe worden de data verzameld waarvan in het verslag wordt aangegeven: «Door data te verzamelen over de factoren die het procedeergedrag van burgers, hun belangenbehartigers en overheden beïnvloeden, krijgen we meer inzicht en kunnen we onnodige juridisering en formalisering van problemen tussen overheid en burger tegengaan. Inmiddels hebben we al enig inzicht in de uitvoeringsorganisaties met de meeste toevoegingen in het bestuursrecht.»?

Antwoord:

De Raad voor Rechtsbijstand (hierna Raad) is verantwoordelijk voor de optimale organisatie en het borgen van de kwaliteit van de gesubsidieerde rechtsbijstand. De Raad ontwikkelt zich tot kenniscentrum voor het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand. Data zijn belangrijke bouwstenen voor het kenniscentrum. Op basis van beschikbare data is de Raad steeds beter in staat om analyses te maken van bijvoorbeeld aantallen en soorten problemen en conflicten waarmee de doelgroepen van het stelsel te maken hebben. Hiermee wil de Raad burgers ondersteunen bij het vinden van een oplossing voor hun conflict en bij het verloop van problemen en conflicten waarvoor een toevoeging werd afgegeven.

De Raad is aan de hand van zijn data over toevoegingen in gesprek gegaan met tien gemeenten met meer dan 100.000 inwoners en met enkele uitvoeringsorganisaties. De data van de Raad, in combinatie met de data van gemeenten en uitvoeringsorganisaties, geven eerste inzichten van obstakels en oplossingsrichtingen die kunnen leiden tot een meer responsieve overheid en minder onnodige juridisering en formalisering tussen burger en overheid. De eerste inzichten zijn in de tweede voortgangsrapportage in december 2019 gedeeld. In de derde voortgangsrapportage zal een actueel beeld geschetst worden.

Vraag (14):

Wat is de reden dat 4% van de zaken tussen het OM en de rechtspraak niet digitaal is afgehandeld, nu is aangegeven dat eind 2019 al 96% van alle zaken tussen OM en Rechtspraak digitaal werd afgehandeld?

Antwoord:

De keten werkt met behulp van de middelen in het Regeerakkoord aan de digitalisering van de keten. Dit heeft er onder meer toe geleid dat eind 2019 al 96% van de zaken tussen OM en Rechtspraak digitaal werd afgehandeld. De implementatie van de digitale functionaliteit verloopt niet overal op dezelfde snelheid. Dit is afhankelijk van veel (ook lokale) factoren. In enkele arrondissementen worden nog relatief veel zaken met papier afgedaan, maar ook hier zal de digitalisering zijn effect krijgen. Eind juni wordt u schriftelijk nader bericht over de voortgang van het digitaliseringstraject.

Vraag (15):

Hoe werkt de strafrechtketenmonitor en welke beslissingen zijn in 2019 genomen naar aanleiding van de strafrechtketenmonitor?

Antwoord:

De ketenorganisaties leveren periodiek data over de strafrechtketen, zoals het aantal geregistreerde misdrijven en aantal opgelegde sancties, aan bij het WODC. Het WODC verzamelt en verwerkt deze data geaggregeerd in de monitor. De monitor wordt door de ketenorganisaties en het departement gebruikt voor analyse en duiding van de zaakstromen. De monitor vormt niet zozeer de basis van concrete besluitvorming, maar wordt wel gebruikt voor (nader) onderzoek en/of aanpassing van beleid of regelgeving.

Vraag (16):

Hoe vaak is de maximale straf van 14 dagen strafcel sinds het voorjaar van 2019 toegepast bij de vondst van smokkelwaar, geweld tegen personeel of tussen gedetineerden, nu dit sinds dat moment mogelijk is?

Antwoord:

Tussen 20 mei 2019 en 31 maart 2020 zijn er in totaal 705 stafbeschikkingen opgesteld van veertien dagen strafcel. Hiervan zijn er 280 opgesteld in het kader van contrabande, 183 in het kader van geweld naar personeel en 97 in het kader van geweld tussen gedetineerden onderling.

Vraag (17):

Hoeveel proeftuinen zijn er in 2019 geweest en wat waren de resultaten hiervan?

Antwoord:

In 2019 waren er geen proeftuinen. Met het eindrapport van de verkenning invulling vrijheidsbeneming justitiële jeugd (VIVJJ) in juli 2018 zijn alle eerder gestarte proeftuinen afgerond1.

Na afronding van de proeftuinperiode bleef de locatie Amsterdam open om het concept van de kleinschalige voorziening verder door te ontwikkelen. Deze doorontwikkeling werd in 2018 en 2019 gemonitord.

Bij alle ketenpartners is er een breed draagvlak voor de KV Amsterdam ontstaan. Ook jongeren en ouders/verzorgers zijn positief over de KV. Uit de monitor van 2019 blijkt dat de doelen van verblijf in de KV worden behaald2. Zo lukt het onder meer om tijdens verblijf in de KV dagbesteding, hulpverlening, vrijetijdsbesteding en betrokkenheid van ouders/verzorgers te continueren dan wel op te starten. Dit draagt naar verwachting bij aan een succesvolle resocialisatie ter voorkoming van recidive.

De KV werkt met een ander beveiligingsniveau dan de JJI: er zijn geen muren of hoge hekken en jongeren kunnen zich overdag vrij binnen de KV bewegen met een eigen sleutel. Als een jongere zich niet aan de afspraken houdt, vindt altijd een gesprek met de (jeugd)reclassering plaats, waarbij de jongere aangesproken wordt op de eigen verantwoordelijkheid. In de afgelopen 3 jaar (20 september 2016 tot 1 november 2019) zijn 20 jongeren (13% van totale instroom) uitgeplaatst naar een JJI, waarvan 6 in 2019. Dit gebeurde om diverse redenen zoals onvoldoende motivatie of agressief gedrag naar medewerkers en andere jongeren. De JJI als stok achter de deur en de mogelijkheid om op te schalen indien nodig, wordt door de KV en ketenpartners als belangrijk werkzaam element gezien.

Een verbeterpunt is te zorgen voor één integraal plan waar ketenpartners gezamenlijk mee werken en wat tijdens en na verblijf in de KV beschikbaar en inzichtelijk is, ook voor de jongere en ouders/verzorgers. Voor de nieuwe KV’s wordt de opgedane kennis en ervaring gebruikt bij het opstarten, met oog voor de regionale verschillen.

Vraag (18):

Hoe zijn sinds de inwerkingtreding van de regeling weigerende observandi uit de Wet forensische zorg in 2019, bestaande medische gegevens over weigeraars opgevraagd via een daartoe ingestelde adviescommissie?

Antwoord:

Eind 2019 is de regeling weigerende observandi in de Wet forensische zorg in werking getreden. Top op heden is door het openbaar ministerie nog geen last verstrekt aan de Adviescommissie gegevensverstrekking weigerende observandi om gegevens op te vragen over een weigerende observandi.

Vraag (19):

Hoeveel van de begrote 100 miljoen euro van het ondermijningsfonds is gereserveerd voor de aanpak van ondermijning in onze mainports zoals de havens en voor welke onderdelen?

Antwoord:

Vanuit de incidentele 100 miljoen euro is voor de programmaperiode 2019–2021 ca. 2 miljoen euro toegekend voor de aanpak van ondermijning op Schiphol. Een bedrag van 2,5 miljoen euro is beschikbaar voor de aanpak in de haven van Rotterdam. Ten slotte is 950.000 euro gereserveerd voor de aanpak op de «greenport» Flora Holland.

Vraag (20):

Hoeveel drugs (inclusief de waarde daarvan) zijn er in 2019 in totaal in beslag genomen? Kan dit aantal worden opgesplitst naar het soort drugs?

Antwoord:

Uit cijfers van de politie, blijken voor 2019 de volgende totalen:

Drug

Hoeveelheid

Opium

93,3 kg

Heroïne

1.326,1 kg

Cocaïne

43.386,1 kg

GHB

1,6 kg

Amfetamine

476,0 kg

Methamfetamine

550,4 kg

Crystal Meth

287,6 kg

XTC

599,3 kg

Hasj

1.552,5 kg

Hennep

1.420 kg

Totaal

49.692,90

De waarde van de inbeslaggenomen drugs is niet eenduidig vast te stellen maar zou op basis van de schattingen die de FIOD hanteert circa 1 miljard euro bedragen. Dit betreft een ruwe schatting van de waarde van de inbeslagnames en moet gezien worden als een ondergrens van de totale (straat)waarde. De waarde van inbeslaggenomen drugs is niet eenvoudig te duiden, mede omdat de straatwaardes tussen de verschillende markten van bestemming sterk verschillen.

Vraag (21):

Hoeveel drugsvondsten zijn er in 2019 gedaan in belangrijke mainports zoals de havens van Rotterdam, Amsterdam en Vlissingen? Kan op basis van het aantal onderschepte kilo’s cocaïne ook geschat worden hoeveel kilo er wel met succes is ingevoerd? Zo ja, hoeveel? Zo nee, wat is ervoor nodig dat beeld wel te kunnen schetsen?

Antwoord:

De politie heeft cijfers van inbeslagnames door het Hit and Run Cargo (HARC)-team Rotterdam van de zeehavenpolitie, FIOD, Douane en OM met betrekking tot de Rotterdamse haven. Dat was in 2019 33.732 kilo. Voor andere eenheden van de politie zijn deze cijfers op dit moment niet beschikbaar. Reden daarvoor is dat uit de standaard-ICT-systemen van politie niet een overzicht te generen is van de door politie inbeslaggenomen drugs. Eenheden moeten min of meer handmatig dit soort overzichten genereren.

Goed inschatten hoeveel kilo cocaïne met succes is ingevoerd in Nederland is niet mogelijk. Het gaat om verboden middelen en dus opereert de cocaïnehandel zoveel mogelijk verborgen. Bovendien wordt het grootste deel van de cocaïne dat Nederland binnenkomt weer doorgevoerd en is deze markt zeer flexibel, adaptief en dus moeilijk in beeld te krijgen. De in beslag genomen cocaïne markeert een absolute ondergrens. De werkelijke hoeveelheid cocaïne die de Nederland binnenkomt, zal hier een veelvoud van zijn.

Vraag (22):

Hoeveel van de 85 miljoen euro van het ondermijningsfonds begroot voor de regio’s zal worden ingezet voor het versterken van Regionaal Informatie en Expertise Centra (RIEC's)?

Antwoord:

Het totale bedrag van de incidentele 85 miljoen euro is via de tien RIEC’s aan de regio’s beschikbaar gesteld. De RIECs treden op als coördinerende partij voor de verdere toedeling van de gelden aan de verschillende partners die in de regio’s betroken zijn bij de uitvoering van de versterkingsprogramma’s.

Naast de incidentele gelden is er vanuit het Regeerakkoord een bedrag van 10 miljoen euro structureel beschikbaar gesteld voor de aanpak van ondermijning. De versterking van de capaciteit van de RIEC’s zelf is met name gefinancierd vanuit deze structurele gelden. Van het totaalbedrag van tien miljoen euro is 2,5 miljoen euro structureel beschikbaar voor de versterking van de intel- en analysecapaciteit in RIEC-verband.

Vraag (23):

Is het opgerichte Aanjaagteam Ondermijning (ATO) al operationeel? Zo ja, met welke specifieke taken zijn zij belast? Zo nee, wanneer zullen zij operationeel worden?

Antwoord:

Het Aanjaagteam Ondermijning (ATO) is operationeel sinds eind 2018. Het ATO ondersteunt de uitvoering van de regionale versterkingsplannen door de RIECs en ondersteunt het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO). Zo organiseert het ATO i.s.m. het LIEC een jaarlijkse conferentie en kenniskringen die regelmatig (op dit moment virtueel) bij elkaar komen, onder meer op het gebied van vastgoed, afpakken, logistieke knooppunten en wijkenaanpak/preventief beleid. De daarbij opgedane ervaringen en kennis worden ondergebracht in een door het ATO opgezet Kennisplatform Ondermijning.

Onder regie van het ATO is in het SBO aandacht besteed aan een aantal concrete knelpunten rond gegevensdeling tussen deelnemende organisaties. Er is een Model privacy protocol binnengemeentelijke gegevensdeling opgesteld ten behoeve van de bestrijding van ondermijning (Kamerstuk 29 911, nr. 272). Het ATO heeft onlangs ook een Handreiking APV en Ondermijning opgesteld en verspreid onder de gemeenten.

Op het gebied van wijkenaanpak/preventie van ondermijning zijn op initiatief van het ATO twee essays geschreven door het Verwey-Jonker Instituut over de opzet van een integrale wijkenaanpak en de justitiële functie daarin. Voorts werkt het ATO aan een beleidsscenario om de criminele drugseconomie binnen een termijn van tien jaar sterk terug te dringen tot een niveau waarbij Nederland niet langer ongunstig afsteekt ten opzichte van omringende landen. Het ATO heeft daarnaast veel contact met de regio’s, zowel met RIEC’s en gemeenten, als met andere partners, om te ondersteunen, te verbinden en kennis te delen.

Vraag (24):

Hoe wordt de structurele 7,4 miljoen euro die beschikbaar is gesteld voor analyse- en intelligencecapaciteit verdeeld onder de regio’s? Wordt hierbij rekening gehouden met regio’s die extra veel last hebben van bijvoorbeeld drugscriminaliteit?

Antwoord:

De 7,4 mln. is evenredig verdeeld onder de tien Regionale Informatie en Analyse Centra (RIEC’s). Dit geld wordt door de RIEC’s aangewend voor het opstellen van integrale ondermijningsbeelden en fenomeenanalyses zodat beter zicht wordt verkregen op ondermijnende criminaliteit waarin drugscriminaliteit de rode draad vormt. De RIEC’s werken nauw samen bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit, in het bijzonder bij de aanpak van drugcriminaliteit dat een landelijk fenomeen is en zich dus niet tot een bepaalde regio beperkt.

Vraag (25):

Hoeveel agenten zijn er concreet bijgekomen bij de regionale en landelijke eenheden ten behoeve van de aanpak van ondermijning? Hoe zijn deze extra agenten per regio verdeeld?

Antwoord:

Het kabinet heeft met de middelen uit het regeerakkoord 1.145 fte geïnvesteerd in de politie. Deze worden verdeeld over de eenheden en zullen ook worden ingezet voor de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Hiervan wordt 171 fte specifiek ingezet voor de opsporing van de zware en georganiseerde criminaliteit, in de vorm van 153 fte in de regionale eenheden en 18 fte bij de Landelijke Eenheid. Door de gezagen is in het Landelijk Overleg Politie en Veiligheid (LOVP) bepaald dat als het criminaliteitsbeeld daartoe aanleiding geeft, deze (ook) in onderlinge samenwerking kunnen worden ingezet.

Daarnaast wordt in het kader van het Breed offensief tegen georganiseerde, ondermijnende criminaliteit het Multidisciplinair interventieteam (MIT) opgericht ter versterking van de innovatieve (inter-)nationale slagkracht. Ik informeer uw Kamer voor het zomerreces over de nadere uitwerking hiervan.

Vraag (26):

Hoeveel corrupte havenmedewerkers zijn er in 2019 veroordeeld? Hoeveel onderzoeken lopen er nog naar van corruptie verdachte havenmedewerkers?

Antwoord:

Corruptie in de haven heeft nadrukkelijk de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid. Het verkrijgen van een betrouwbaar inzicht in wat er zich in de haven afspeelt op het terrein van ondermijning en dus van integriteit, weerbaarheid en corruptie is van groot belang.

Om die reden heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid eind 2017 een bijdrage verstrekt aan de gemeente Rotterdam van € 100.000 voor de totstandkoming van het onderzoek van

de Erasmus Universiteit Rotterdam naar de aard en aanpak van drugscriminaliteit in de haven van Rotterdam. In mei 2019 is het eindrapport «Drugscriminaliteit in de Rotterdamse haven: aard en aanpak van het fenomeen» overhandigd aan de opdrachtgevers (de driehoek plus Douane). Het volledige rapport en de publiekversie zijn openbaar.

De conclusies uit bovengenoemd rapport zijn onderstreept door burgemeester Aboutaleb. De gemeente, de politie, het OM en de Douane hebben aangegeven de aanbevelingen uit het rapport ter harte te nemen en deze om te zetten naar een uitvoeringsagenda met concrete acties.

Deze uitvoeringsagenda sluit aan bij de programmatische aanpak Integere Haven, die vanuit de driehoek- Plus vanaf eind 2012 is ingezet. Ook het Havenbedrijf en Deltalinqs (bedrijfsleven) zijn aangesloten bij het programma. Het doel van het programma is het tegengaan van (ondermijnende) criminaliteit en onveiligheid in de haven én het bevorderen van integriteit.

Er liepen in 2019 meerdere strafzaken in verband met corruptie in de haven. Echter, «havenmedewerker» is geen registratiekenmerk binnen de systemen van het OM. Om die reden kunnen er dan ook geen cijfers gegeven worden met betrekking tot het aantal veroordelingen en onderzoeken in 2019 die zien op van corruptie verdachte havenmedewerkers.

Vraag (27):

Hoeveel xtc- en cocaïnelabs zijn er in 2019 opgerold? Kunt u dit aantal afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Xtc is een synthetische drug. In 2019 zijn 90 productielocaties voor synthetisch drugs opgerold. De politie maakt in haar registratie geen onderscheid tussen xtc en andere typen synthetische drugs. In onderstaande tabel worden de opgerolde productielocaties voor synthetische drugs in de periode 2015–2019 weergegeven.

 

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal

59

61

82

82

90

In de periode van 1 januari 2019 tot 3 december werden tenminste 25 productieplaatsen van cocaïne aangetroffen. In 2018 ging het om 29 productieplaatsen. Bij de meeste aangetroffen productieplaatsen ging het om het wassen van cocaïne, oftewel de coke-wasserijen. Deze labs worden opgevolgd door de coke versnijdingsplaatsen. Omdat in de beschikbare informatie de gegevens van een enkele eenheid ontbreken kan het werkelijke aantal opgerolde productieplaatsen voor cocaïne hoger zijn. Van het aantal aangetroffen cocaïneproductielocaties vóór 2018 zijn geen gegevens beschikbaar.

Vraag (28):

Hoeveel crystalmethlabs zijn er in 2019 opgerold? Kunt u dit aantal afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In 2019 zijn 9 productielocaties voor methamfetamine (crystal meth) opgerold. Het aantal opgerolde productielocaties in de jaren 2015–2019 is in onderstaande tabel weergegeven.

 

2015

2016

2017

2018

2019

opgerold

1

2

5

7

9

Vraag (29):

Hoe vaak hebben burgemeesters in 2019 drugspanden gesloten? Hoe vaak hebben zij hiervoor hun extra verkregen instrumenten ingezet?

Antwoord:

In opdracht van het WODC wordt op dit moment onderzoek gedaan naar artikel 13b Opiumwet. De vraag hoe vaak burgemeesters gebruik maken van hun bevoegdheid om drugspanden te sluiten wordt hierin meegenomen. Ook de vraag hoe vaak gebruik is gemaakt van de verruiming van artikel 13b Opiumwet wordt onderzocht. Het onderzoek beslaat de periode 2018–2020. De resultaten van het onderzoek worden in het voorjaar van 2021 met uw Kamer gedeeld.

Vraag (30):

Hoeveel experimenten zijn er in 2019 geweest op het gebied van burgeropsporing en wat waren de resultaten hiervan?

Antwoord:

De politie en het openbaar ministerie hebben op landelijk niveau geen volledig beeld hoeveel experimenten binnen de politie exact zijn uitgevoerd op het gebied van burgeropsporing in 2019. Twee landelijke proeftuinen hebben inhoudelijk relevante informatie opgeleverd voor de door de politie en het openbaar ministerie opgestelde leidende beginselen van en kritische succesfactoren bij burgeropsporing. Het gaat om de proeftuin «Burgers coachen naar ronde zaken» en de proeftuin met de app «Mijn onderzoek». De resultaten van deze experimenten gebruiken de politie en het openbaar ministerie dit jaar, naast input afkomstig uit onder meer gesprekken met burgers en bestuur, om de leidende beginselen en de kritische succesfactoren voor burgeropsporing aan te scherpen en vast te stellen.

Vraag (31):

Hoe groot is de stijging van het aantal betrokken burgers dat zich op eigen initiatief wil inzetten voor de opsporing?

Antwoord:

Er wordt niet bijgehouden hoeveel burgers zich op eigen initiatief willen inzetten voor de opsporing. De bijdrage die burgers kunnen leveren zijn ook zeer divers: bijvoorbeeld het afleggen van getuigenverklaringen, het leveren van expertise of het zelf (meehelpen) zoeken naar vermiste personen in de fysieke of digitale wereld. Het is de ervaring van de politie en het OM dat er veel burgers zijn die een bijdrage willen leveren, maar dat ook de context een rol speelt of burgers daadwerkelijk in actie komen. In het kader van de Ontwikkelagenda Opsporing bezien politie en het OM hoe ze enerzijds burgers meer kunnen betrekken bij de aanpak van criminaliteit en anderzijds welke «spelregels» daarbij leidend moeten zijn.

Vraag (32):

Hoeveel capaciteit is in 2019 ingezet voor de opsporing van illegaal vuurwerk?

Antwoord:

De capaciteit die voor de opsporing van illegaal vuurwerk wordt ingezet wordt niet eenduidig bijgehouden. De inzet beweegt mee met het vuurwerkseizoen en het werkaanbod als gevolg van onder andere meldingen vanuit Meld Misdaad Anoniem en de eigen intelligence van de politie. Ook wordt vuurwerk ongepland aangetroffen door politieambtenaren die niet specifiek zijn belast met de opsporing van illegaal vuurwerk, bijvoorbeeld na een melding van overlast of bij een staandehouding. Daarnaast worden meerdere fte’s – naar gelang het aanbod van in beslag genomen vuurwerk – ingezet voor het onderzoek naar de aard en de herkomst van het vuurwerk. Deze inzet leidt jaarlijks tot ongeveer duizend zaken die door het Openbaar Ministerie worden vervolgd en tot meerdere honderden HALT-zaken. De resultaten van deze onderzoeken worden gebruikt bij de vervolging en bij activiteiten om de import van illegaal vuurwerk tegen te gaan. Bij het Functioneel Parket is een aantal officieren van justitie belast met de vervolging van vuurwerkzaken. Zaken tegen minderjarigen worden door de Arrondissementsparketten behandeld. Uit de vuurwerkmonitor van het Openbaar Ministerie blijkt dat in 2019 weer meer illegaal vuurwerk in beslag is genomen dan in 2018: ruim 61 duizend kilo in 2019 tegen ruim 56 duizend kilo een jaar eerder.

Vraag (33):

Hoeveel van de begrote 29 miljoen euro voor extra capaciteit bij de belastingdienst, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), Douane, OM en Financial Intelligence Unit – Nederland (FIU) om witwasfraude tegen te gaan is begroot voor extra werknemers, in fte? Kan dit worden opgesplitst per eerdergenoemde organisatie?

Antwoord:

Bij Voorjaarsnota 2019 zijn voor het intensiveren van de opsporing van witwassen, fraudebestrijding en ondermijning middelen ter beschikking gesteld, oplopend tot een structureel bedrag van € 29 miljoen vanaf 2021.

Het gaat in totaal vanaf 2021 om circa 260 fte, die als volgt zijn opgesplitst tussen de verschillende organisaties: 61 fte voor de Belastingdienst, 61 fte voor de Douane, 113 fte voor de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD), 13 fte voor de FIU-Nederland en 12 fte voor het Openbaar Ministerie.

Vraag (34):

Welk percentage aangiftes die bij de politie werden gedaan in 2019, heeft uiteindelijk geleid tot aanhouding van een dader? Is dit percentage gestegen of gedaald ten opzichte van de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

De vraag zoals hier gesteld kan niet worden beantwoord. Aanhoudingen leiden niet altijd tot daders. Bovendien kunnen verdachten ook op andere wijzen aan een zaak worden gekoppeld. Er is wel inzicht te geven in de hoeveelheid registraties die worden afgerond met verdachten.

Op peildatum 1 juni 2020 werden 26% van de misdrijven afgerond met één of meer verdachten. De komende tijd zullen er ook nog zaken van 2019 worden afgerond, dit percentage zal dus nog wat hoger worden. In 2015 werden 24% van de geregistreerde misdrijven afgerond met één of meer verdachten.

Vraag (35):

Hoeveel politievrijwilligers zijn er momenteel?

Antwoord:

Bij de laatste peiling in maart 2020 waren er ongeveer 2.400 politievrijwilligers, waarvan 1.300 politievrijwilligers in de uitvoering en 1.100 in de ondersteuning.

Vraag (36):

Hoeveel politievrijwilligers zijn er in 2019 bijgekomen? Hoe verhoudt dit aantal zich tot de afgelopen vijf jaar en hoe ziet de landelijke verdeling eruit?

Antwoord:

In 2019 zijn in totaal 231 politievrijwilligers ingestroomd. De instroom lag hoger dan in de voorgaande jaren. Zie de bijgevoegde tabel voor een overzicht van de instroom bij de regionale eenheden, de Landelijke Eenheid en het Politiedienstencentrum in de afgelopen vijf jaar.

Instroom politievrijwilligers
 

2015

2016

2017

2018

2019

Noord-Nederland

12

9

1

4

27

Oost-Nederland

18

37

8

4

11

Midden-Nederland

7

13

0

7

13

Noord-Holland

5

8

0

2

13

Amsterdam

5

5

1

22

46

Den Haag

4

40

42

64

41

Rotterdam

15

18

10

19

18

Zeeland West-Brabant

11

17

3

26

20

Oost-Brabant

4

11

3

5

14

Limburg

6

12

10

7

27

Landelijke eenheid

0

0

0

0

0

Politie Dienstencentrum

0

0

0

0

1

Totalen

87

179

78

160

231

Vraag (37):

Hoe verhoudt de huidige operationele sterkte van de politie van eind 2019 zich tot 2018? Is er inmiddels sprake van een stijging?

Antwoord:

In 2019 is de instroom conform planning verlopen. De politie is erin geslaagd alle vertrekkende medewerkers te vervangen en daarbovenop een uitbreiding van de operationele bezetting met 13 fte ten opzichte van eind 2018 te realiseren. Zoals eerder gemeld in de brief van 3 september 2019, is de operationele bezetting vorig jaar toch minder snel gestegen dan verwacht. De voornaamste reden hiervoor is dat de politie en de Politieacademie fors meer capaciteit moeten inzetten voor het opleiden en begeleiden van nieuwe medewerkers. Docenten en begeleiders zijn vaak wel volledig opgeleide politieagenten, maar technisch gezien vervullen zij geen operationele functie. Vorig jaar stroomden 349 fte door naar niet-operationele functies. Daarnaast was er in 2019 sprake van een iets hogere onvoorziene uitstroom en kozen een aantal operationele medewerkers voor arbeidstijdverkorting. Ondanks dat de instroom volgens planning verliep, steeg de bezetting de bezetting daardoor per saldo minder snel dan verwacht. Eind 2019 bedroeg de operationele bezetting bedroeg 50.402 fte. Dat was 459 fte minder dan begroot.

Vraag (38):

Hoe groot was de (niet leeftijdsgebonden) uitstroom in 2019 bij de politie? Kan dit aantal worden afgezet tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In 2019 bedroeg de niet-leeftijdsgebonden uitstroom uit operationele en niet-operationele functies in totaal 1.384 fte. Dit was iets hoger dan de 1.212 fte die was voorzien in de begroting. De uitval van aspiranten tijdens de opleiding is apart vermeld. De tabel hieronder laat het verloop van de afgelopen vijf jaar zien.

Niet-leeftijdsgebonden uitstroom in fte
 

2015

2016

2017

2018

2019

Aspiranten

148

103

127

150

225

Operationeel

495

570

648

750

898

Niet-operationeel

331

232

183

300

261

Totaal

974

905

958

1.200

1.384

Vraag (39):

Hoe groot was de instroom in 2019 bij de politie? Kan dit aantal worden afgezet tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In 2019 bedroeg de totale instroom bij de politie 3.204 fte. De instroom van aspiranten en operationele zijinstromers telde op tot 2.559 fte. De gerealiseerde operationele instroom lag derhalve hoger dan de 2.403 fte die was begroot. Zoals bijgevoegde tabel laat zien, is de instroom de afgelopen vijf jaar fors toegenomen.

Instroom politie in fte
 

2015

2016

2017

2018

2019

Instroom aspiranten

638

1.237

1.031

1.495

1.784

Operationele zijinstroom

72

327

381

708

775

Niet-operationele instroom

248

739

479

591

645

Totaal

968

2.303

1.891

2.794

3.204

Vraag (40):

Hoeveel werknemers waren in 2019 in totaal operationeel bij de High Tech Crime teams van de politie? Hoeveel waren dit er in 2018?

Antwoord:

Eind 2019 waren er 117 fte werkzaam bij de teams High Tech Crime. Dat is nagenoeg hetzelfde aantal als eind 2018, toen er 121 fte werkzaam waren bij deze teams.

Vraag (41):

Hoeveel reguliere onderzoeken cybercrime zijn er totaal in 2019 uitgevoerd door de politie? Hoe verhoudt dit aantal zich tot 2018? Welk percentage van deze reguliere onderzoeken cybercrime hebben uiteindelijk geleid tot aanhouding van een dader? Is dit percentage in 2019 gestegen of gedaald ten opzichte van 2018?

Antwoord:

Het aantal reguliere onderzoeken cybercrime komt uit de veiligheidsagenda en wordt geregistreerd als het aantal onderzoeken dat leidt tot het overdragen van een verdachte aan het OM. Dit waren in 2019 381 verdachten en in 2018 299 verdachten. Dit is een stijging van 27%.

Vraag (42):

Is het totaal aantal high impact crimes van 2019 gedaald ten opzichte van 2018?

Antwoord:

Ja, de politiecijfers laten een daling zien van het totaal aantal high impact crimes (woninginbraken, overvallen, straatroof en geweldsdelicten) van 119.855 in 2018 naar 117.954 in 2019.

Vraag (43):

Hoeveel incidenten met personen met verward gedrag zijn in 2019 geregistreerd bij de politie? Kan dit aantal worden afgezet tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In bijgevoegde tabel is het aantal incidenten in 2019 van overlast door personen met verward gedrag afgezet tegen het aantal incidenten van de afgelopen vijf jaar.

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantallen geregistreerde incidenten van overlast door verward persoon

59.596

66.023

74.934

83.606

90.634

99.659

Vraag (44):

Wanneer zullen de pilots met alternatief vervoer voor personen met verward gedrag in plaats van politievervoer worden geëvalueerd?

Antwoord:

In het kader van het Actieprogramma «Lokale initiatieven voor mensen met verward gedrag» van ZonMw worden, verspreid over het land, pilots uitgevoerd (door Regionale Ambulancevoorzieningen en andere vervoersdiensten), met nieuwe, passende vormen van vervoer voor personen met verward gedrag. Hierbij worden goede resultaten gehaald. De pilotperiode loopt dit jaar af. De meest actuele stand van zaken is te vinden op de website van ZonMw.

Door de betrokken partijen worden dit jaar mede op basis van de hierbij opgedane ervaringen goede afspraken gemaakt, met als doel dat het vervoer van personen met verward gedrag in 2021 adequaat wordt geregeld.

Vraag (45):

Wat is het aantal cyberdelicten waarvan aangifte werd gedaan in 2019? Kunt u dat aantal afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In 2019 zijn bij de politie 4482 aangiften cybercrime gedaan. In bijgevoegde tabel is dit afgezet tegen de afgelopen vijf jaar. Sinds 2017 is duidelijk een toename te zien in het aantal aangiften. Dit heeft onder meer te maken met beter gegevensbeheer en de aanpassing van de wijze van registreren van samenloop.

 

2015

2016

2017

2018

2019

Aangiften cybercrime

2.052

1.700

2.110

2.683

4.482

Vraag (46):

Welk percentage van de aangiftes met betrekking tot een cyberdelict die bij de politie worden gedaan, leidt uiteindelijk tot aanhouding van een dader? Is dit percentage gestegen of gedaald ten opzichte van de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Niet alle verdachten die door de politie worden ingezonden naar het OM worden aangehouden. In bijgaande tabel is de ontwikkeling van het aantal verdachten in reguliere onderzoeken cyber dat is ingezonden naar het OM afgezet tegen de ontwikkeling van het aantal geregistreerde cyber-misdrijven. Hierbij wordt dezelfde definitie van cyber-misdrijven gehanteerd als in de Veiligheidsagenda.

 

2015

2016

2017

2018

2019

Misdrijven

2.151

1.810

2.228

2.837

4.703

Verdachten OM

134

182

227

299

381

% verdachten OM

6%

10%

10%

11%

8%

Vraag (47):

Hoeveel minderjarige verdachten zijn in 2019 aangehouden op verdenking van cybercrime? Is dit aantal ten opzichte van 2018 gedaald of gestegen?

Antwoord:

Wanneer gebruik wordt gemaakt van de definitie van cybercrime zoals in de Veiligheidsagenda, dan was in 2018 12% van de verdachten van cybercrime minderjarig. In 2019 ging het om 19%. Logischerwijs waren deze percentages voor meerderjarigen 88% respectievelijk 81%.

Vraag (48):

Hoeveel meerderjarige verdachten zijn in 2019 aangehouden op verdenking van cybercrime? Is dit aantal ten opzichte van 2019 gedaald of gestegen?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 47.

Vraag (49):

Hoeveel verdachten zijn uiteindelijk in 2019 veroordeeld voor het plegen van een cyberdelict? Kan dit worden opgesplitst per jaar en naar minder- en meerderjarigen?

Antwoord:

In de justitiële documentatie worden gegevens niet onder de verzamelnaam «cyberdelicten» bijgehouden. Voor een invulling daarvan zijn in de Veiligheidsagenda 2019–2022 de strafbare feiten benoemd die worden geschaard onder het begrip cybercrime (Kamerstuk 29 628, nr. 896, p. 9).

In 2019 zijn 114 veroordelingen geweest in eerste aanleg, in 2018 waren dat er in totaal 90, en in 2017 64. Het is mogelijk dat na de eerste veroordeling verder is geprocedeerd en sprake is van gehele vrijspraak, ontslag van rechtsvervolging of een «niet ontvankelijk» verklaring. Er is te weinig tijd geweest om de hogere beroepen te analyseren en zo nodig het aantal veroordelingen te corrigeren. Het aantal veroordeelde verdachten in eerste aanleg vindt u in de tabel hieronder:

Eindvonnis

Onherroepelijk?

2017

2018

2019

Meerderjarig

Minderjarig

Meerderjarig

Minderjarig

Meerderjarig

Minderjarig

Schuldig zonder straf

In hoger beroep gegaan

       

1

 

Onherroepelijk

 

1

1

 

2

 

Strafoplegging

In hoger beroep gegaan

19

 

27

1

45

 

Onherroepelijk

39

5

51

10

60

6

Eindtotaal

58

6

79

11

108

6

Het gecorrigeerde aantal veroordelingen dat heeft plaatsgevonden nadat hoger beroep is ingesteld in 2017, 2018 en 2019 wordt meegenomen in de brief over de aanpak van cybercrime die voor de zomer wordt verstuurd. Bij bovenstaande tabel moet worden vermeld dat dankzij doorlooptijden en/of achterstanden in de registratie deze cijfers in toekomst kunnen veranderen.

Vraag (50):

Kan de Kamer een overzicht ontvangen van alle andere initiatieven die zijn opgeleverd naast de genoemde publiek-private projecten om internet te schonen van kinderporno?

Antwoord:

Het programma Hernieuwde Aanpak Online Seksueel Kindermisbruik bestaat uit drie actielijnen, met daarbinnen diverse projecten. De actielijn «Preventie» is gericht op het voorkomen van misbruik en van het delen van materiaal. Hierbinnen vallen de projecten: Aanpak dadergroep downloaders, Intensivering «Stop it now», Startup in Residence, Seksuele weerbaarheid van kinderen versterken, Sociale kaart online seksueel geweld en Aanpak grensoverschrijdend seksueel gedrag jongeren. De actielijn «Opsporing» is gericht op een betere strafrechtelijke opsporing van daders en slachtoffers en kent twee projecten: Het borgen van de bestaande strafrechtelijke aanpak en een Optimale selectie aan de poort bij intake politie/OM. In de vraag wordt gerefereerd aan de actielijn «Publiek-privaat samenwerken & bestuursrechtelijk handhaven», die gericht is op het schonen van internet. De vier projecten van deze actielijn zijn: Transparantie door de Monitor TU-Delft, Zelfregulering door een Addendum bij Notice and Takedown, Handelingsperspectief door een HashCheckService en tenslotte Handhaving met een Bestuursrechtelijke aanpak. Het programma is verder voorzien van een internationale aanpak met strategie. Op 7 februari 2018 zijn de plannen aan uw Kamer gezonden (Kamerstuk 31 015, nr. 135) en sindsdien is regelmatig in Kamerbrieven een stand van zaken van projecten gegeven.

Vraag (51):

Welke projecten zijn uitgevoerd door gemeentes met de regionale platforms Veilig Ondernemen in 2019? Wat zijn de reacties naar aanleiding van deze projecten? Wordt de uitvoering van deze projecten nog geëvalueerd?

Antwoord:

Het Platform Veilig Ondernemen (PVO) richt zich op veiligheidsthema’s die spelen bij ondernemers. Uit informatie van de PVO’s en het centrum voor criminaliteitspreventie en veiligheid (CCV) blijkt dat de PVO’s in 2019, door gebruik te maken van instrumenten zoals Veilig Buitengebied, Veilig Winkelgebied en Veilig Bedrijventerrein, stappen hebben gezet in de aanpak van (ondermijnende) criminaliteit. Ondernemers zijn getraind in het herkennen van signalen van ondermijnende criminaliteit en hebben bovendien handelingsperspectief gekregen om indien nodig te kunnen handelen. Hoewel de focus te allen tijde ligt op preventie zijn mede hierdoor, onder meer in het oosten van het land, criminele activiteiten rondom drugs aan het licht gekomen. Ook andere actuele veiligheidsthema’s zijn door de PVO’s in 2019 opgepakt. Zo zijn er bijvoorbeeld duizenden ondernemers getraind in het voorkomen van cybercrime, maar is er ook oog voor lokale criminaliteitsproblematiek. Met hun landelijke partner, het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV), zetten de PVO’s in op het verder ontwikkelen van instrumenten en methodieken in de strijd tegen criminaliteit. Zo zijn de eerste stappen gezet naar «Veilige jachthaven» waarbij door middel van publiek private samenwerking binnen een jachthaven ondermijnende activiteiten kunnen worden gezien en aangepakt. De verschillende activiteiten worden continu door de PVO’s op effect beoordeeld ten behoeve van hun eigen ontwikkeling en de behoefte van de lokale ondernemers. In opdracht van het ministerie zijn de PVO’s in 2019 geëvalueerd door een extern bureau. De partners van de PVO’s zijn hierin gevraagd een oordeel te geven over de rol en positie van de PVO’s en de activiteiten die zij ontwikkelen. Conclusie is dat elk PVO is opgezet als echte publiek-private samenwerking: naast de politie en de overheid zitten de ondernemers- (verenigingen) en brancheorganisaties aan tafel. Alle partijen kunnen elkaar aanspreken én hebben een verplichting tot actie. Het vervult duidelijk een behoefte aan verbinding tussen veiligheidsthema’s en ondernemerschap. Algeheel oordeel is dat een PVO het enige gremium is waarbij ondernemers echt structureel betrokken zijn bij de aanpak en de voorkoming van criminaliteit en dus een belangrijke toegevoegde waarde hebben.

Vraag (52):

Hoeveel werknemers telt het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC)?

Antwoord:

Het NCSC had ultimo 2019 een bezetting van 118 fte

Vraag (53):

Hoeveel werknemers telt het Digital Trust Center (DTC)?

Antwoord:

Het DTC valt onder de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en bestaat momenteel uit een team van 12 mensen.

Vraag (54):

Hoeveel oefeningen en veiligheidstests zijn er uitgevoerd in 2018 en 2019 op het gebied van cybersecurity bij alle departementen van de rijksoverheid?

Antwoord:

Er is geen centraal overzicht van hoeveel oefeningen en tests zijn uitgevoerd, omdat ieder departement binnen de rijksoverheid verantwoordelijk is voor zijn eigen digitale veiligheid binnen de daarvoor gestelde kaders. Dit gaat ook over de keuze of en hoe getest en geoefend wordt. Wel wordt ingezet op het stimuleren van oefeningen, zowel binnen de rijksoverheid als daarbuiten. Dit wordt onder meer vormgegeven via het oefen- en testprogramma. Ook BZK zet in op het stimuleren van periodieke oefeningen binnen de Rijksdienst.

Vraag (55):

Hoeveel Nederlandse die naar Syrië en omliggende gebieden zijn afgereisd, zijn in 2019 teruggekeerd naar Nederland? Kunt u dit aantal afzetten tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

Het afgelopen jaar zijn er circa 5 personen teruggekeerd naar Nederland. In 2018 waren dit er circa 5, in 2017 circa 10, in 2016 circa 0 en in 2015 circa 5.

Vraag (56):

Hoeveel Nederlandse Syriëgangers hebben in 2019 voor een Nederlandse rechter moeten verschijnen? Hoeveel zijn hiervan veroordeeld? Voor welke delicten zijn zij precies veroordeeld? Welke straffen zijn er opgelegd, en in geval van gevangenisstraf, hoeveel jaar?

Antwoord:

De term «Nederlandse Syriëganger» is geen kwalificatie op basis waarvan wordt geregistreerd. In de strafrechtelijke informatiesystemen vindt registratie plaats op basis van de artikelen uit het Wetboek van strafrecht.

Het OM heeft alle onderkende uitreizigers internationaal gesignaleerd. Bij terugkeer en na aanhouding op Schiphol zal een verdachte – indien opportuun – worden vervolgd. De meest voorkomende artikelen zijn daarbij 140a (deelneming) en 96 lid 2 (voorbereidingshandelingen) van het Wetboek van Strafrecht. Het is afhankelijk van de individuele omstandigheden welke straf de rechtbank zal opleggen. Elke zaak wordt op zijn eigen merites beoordeeld.

Vraag (57):

Hoeveel Nederlandse Syriëgangers bevinden zich naar schatting nog in de Syrische strijdgebieden?

Antwoord:

Op peildatum 1 juni 2020 bevinden zich nog 120 volwassen personen (man en vrouw) met jihadistische intenties in Syrië (op basis van: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-en-terugkeerders).

Vraag (58):

Hoeveel onderzoeken naar teruggekeerde Nederlandse Syriëgangers lopen nog?

Antwoord:

De term «Nederlandse Syriëganger» is geen kwalificatie op basis waarvan wordt geregistreerd. In de strafrechtelijke informatiesystemen vindt registratie plaats op basis van de artikelen uit het Wetboek van strafrecht.

Vraag (59):

Zijn er inmiddels ook veroordeelde Nederlandse terugkeerders uit de Syrische strijdgebieden op vrije voeten na hun straf te hebben uitgezeten?

Antwoord:

Sinds 2013 zijn in totaal 60 volwassenen teruggekeerd uit strijdgebied (op basis van: https://www.aivd.nl/onderwerpen/terrorisme/dreiging/uitreizigers-en-terugkeerders). Het merendeel van hen is al langere tijd terug in Nederland. Op dit moment zitten er van de 60 terugkeerders 10 personen in detentie op de terrorismeafdeling. (Teruggekeerde Syriëgangers, peildatum 23 april 2020.)

Vraag (60):

Met welke organisaties werkt het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie (MAR) samen?

Antwoord:

Naast de vaste partners van het MAR, gemeente, reclassering en penitentiaire instelling is er afhankelijk van de casus samenwerking met de volgende organisaties: politie (waaronder Gedetineerde Recherche Informatie Punt), Openbaar Ministerie, Dienst Terugkeer en Vertrek, Immigratie- en Naturalisatiedienst, Landelijk Steunpunt Extremisme, Inforsa, GGD, Raad voor de Kinderbescherming.

Vraag (61):

Hoe vaak is het MAR in 2019 ingezet bij geradicaliseerde ex-gedetineerden?

Antwoord:

In het MAR worden uitsluitend gedetineerden besproken. Ex-gedetineerden worden niet besproken in het MAR. Ex-gedetineerden staan veelal wel onder langdurig toezicht van de Reclassering Nederland. Daarnaast worden deze ex-gedetineerden in de regel besproken in de regionale casusoverleggen van de veiligheidshuizen van de ontvangende gemeente.

Vraag (62):

Hoeveel geradicaliseerde personen zijn in 2019 gederadicaliseerd?

Antwoord:

Door samenwerking in strafrechtelijk kader werken Reclassering Nederland, gemeenten en DJI aan deradicalisering van (ex-)gedetineerden. Dit geldt ook voor het Landelijk Steunpunt Extremisme (LSE). In totaal hebben de afgelopen jaren 251 justitiabelen met een extremistische achtergrond deelgenomen aan een specifiek daartoe strekkend reclasseringsprogramma. Er vonden in 2019 17 trajecten bij een Forsa-programma (individuele trajectbegeleiding) van LSE plaats.

Uit onderzoek uit 2018 bleek het percentage recidive bij deze doelgroep 4,4%. Het is echter lastig om vast te stellen of eens geradicaliseerde personen daadwerkelijk zijn gederadicaliseerd. De sinds een jaar opgedane praktijkervaring uit verschillende MAR-casussen laat zien dat successen op omgevingsfactoren zoals werk en studie wel leiden tot afstand van het extremistisch netwerk.

Bij brief van 16 september 2019 (Kamerstuk 24 587, nr. 750) is de Kamer geïnformeerd dat er meer kennis moet komen over de effectiviteit van interventies gericht op deradicalisering. In de aanpak staat daarom het verhogen en kennis en kunde hierover centraal. Er is onderzoek gestart om de resultaten van de aanpak beter te kunnen meten. Na de zomer verwacht ik de resultaten van dit onderzoek.

Vraag (63):

Met hoeveel (ex-)gedetineerden houdt het Multidisciplinair Afstemmingsoverleg Resocialisatie zich bezig in 2019?

Antwoord:

Vanaf de start van het MAR in april 2019 zijn er in de periode tot 1 april 2020 een 40 tal gedetineerden besproken. Verschillende gedetineerden zijn meerdere keren besproken. In totaal zijn er in deze periode 59 MAR bijeenkomsten georganiseerd.

Vraag (64):

Is de vermindering van het aantal verstrekte verblijfsvergunningen op basis van de discretionaire bevoegdheid (90 in 2018) en de ambtshalve schrijnendheidstoets door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) die deze bevoegdheid heeft vervangen (minder dan vijf keer in 2019) beoogd bij deze beleidswijziging?

Antwoord:

Met de afschaffing van de discretionaire bevoegdheid per 1 mei 2019 heeft de hoofddirecteur van de Immigratie- en Naturalisatiedienst het mandaat gekregen om in de eerste procedure te toetsen of er sprake is van schrijnende situatie die verblijf rechtvaardigt. Indien dit aan de orde is, krijgt de vreemdeling verblijf op grond van artikel 3.6ba Vreemdelingenbesluit (de toets aan een schrijnende situatie). De nieuwe werkwijze houdt in dat de IND sinds 1 mei 2019 in alle eerste aanvragen die in Nederland worden ingediend, ambtshalve toetst of er sprake is van een schrijnende situatie. Het is niet mogelijk hiertoe een aanvraag in te dienen, zoals dat voorheen wel mogelijk was op grond van de discretionaire bevoegdheid. Omdat de IND enkel ambtshalve toetst, wordt niet geregistreerd in hoeveel zaken de vreemdeling een beroep heeft gedaan op een schrijnende situatie. De IND registreert uitsluitend het aantal vergunningen dat uiteindelijk op basis van artikel 3.6ba Vb is verleend.

De cijfers van de verstrekte verblijfsvergunningen op grond van de discretionaire bevoegdheid en die van de ambtshalve toets aan een schrijnende situatie zijn niet te vergelijken omdat het om twee verschillende toetsingskaders gaat. Het was voorzien dat er aanzienlijk minder inwilligingen zouden zijn onder het nieuwe beleidskader. Immers door uitsluitend te toetsen bij een eerste aanvraag, zal de vreemdeling pas relatief kort in Nederland verblijven. Hierdoor is de kans dat er tijdens dit korte verblijf al sprake is van een dusdanig samenstel van bijzondere omstandigheden die tot een schrijnende situatie leiden klein. Dit was een bedoeld effect van de wijziging.

Vraag (65):

Wat gebeurt er met vervallen garanties bij de garantiestelling faillissementscuratoren?

Antwoord:

Nadat een garantstelling door de Staat wordt verleend, kan een faillissementscurator tot het maximum van het afgesproken garantiebedrag gebruik maken van de kredietfaciliteit die via de Caseisbank ter beschikking wordt gesteld. Het gebruik van dat kredietvoorschot wordt achteraf, na de afhandeling van een faillissement, door de curator aangezuiverd uit de boedelopbrengsten. Daarbij dient de curator rekening en verantwoording af te leggen. Ziet de curator af van het gebruik van het afgesproken garantiebedrag, dan vervalt de garantie en geldt er evenmin een aanzuiveringsplicht. De rekening bij de Caseisbank wordt dan opgeheven.

Vraag (66):

Kan het bedrag aan verleende garanties in 2019 uitgesplitst worden per grondslag waar een beroep is gedaan?

Antwoord:

De grondslagen zijn limitatief opgesomd in de Garantstellingsregeling curatoren 2012. Het is mogelijk en gebruikelijk dat een garantstelling wordt aangevraagd op meerdere gronden. Dit wordt niet apart bijgehouden.

Vraag (67):

Kan uiteen worden gezet hoe het aantal aspiranten bij de politie zich de afgelopen vijf jaar heeft ontwikkeld (in fte)?

Antwoord:

Zoals bijgevoegde tabel laat zien, is het aantal aspiranten de afgelopen jaren gestegen. Omdat er enkele jaren geleden nog werd gestuurd op het afbouwen van de toen nog fors overbezetting van de operationele formatie, was de aspirantenformatie onderbezet. Vanaf 2018 is het aantal aspiranten sterk uitgebreid met het oog op de vervangings- en uitbreidingsopgave waar de politie voor staat.

Formatie en bezetting aspiranten in fte
 

2015

2016

2017

2018

2019

Bezetting op 31/12

2.321

2.585

2.887

3.634

4.125

Formatie

4.642

4.642

4.642

4.642

4.642

Vraag (68):

Hoe wordt het verschil tussen de gerealiseerde en begrote inhuur externen verklaard?

Antwoord:

De Hoge Raad heeft in 2019 een ICT project uitgevoerd waarvoor een hogere inhuur externen nodig was dan eerder begroot.

Vraag (69):

Hoe wordt het verschil tussen de gerealiseerde en begrote kosten aan ICT verklaard?

Antwoord:

De Hoge Raad heeft in 2019 een ICT project uitgevoerd waar hogere kosten mee gemoeid waren dan in de ontwerpbegroting. Voor de uitvoering van dit project is bij voorjaarsnota 2019 2,27 miljoen euro uit KIS gelden aan het budget van de Hoge Raad toegevoegd.

Vraag (70):

Waarom is niet al het begrote geld opgemaakt door de stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken?

Antwoord:

In 2019 is 80% van het maximaal beschikbare subsidiebedrag overgemaakt aan de Stichting Geschillencommissies voor Consumentenzaken. De resterende 20% wordt overgemaakt nadat de SGC de jaarstukken heeft ingediend. Naar verwachting zal het begrote geld worden opgemaakt.

Vraag (71):

Hoeveel werknemers telt de Autoriteit Persoonsgegevens (AP)?

Antwoord:

Eind 2019 had de AP 182 fte.

Vraag (72):

Kunt u aangeven hoeveel capaciteit van de AP is gemoeid met de vergunningsaanvragen voor het verwerken van strafrechtelijke gegevens?

Antwoord:

In 2019 was 1,3 fte gemoeid met de vergunningaanvragen t.b.v. het verwerken van strafrechtelijke gegevens t.b.v. derden. Dit is een taak die voortvloeit uit de UAVG.

Vraag (73):

Kunt u aangeven hoeveel capaciteit van de AP er is gemoeid met de AVG-vergunningsaanvragen?

Antwoord:

De AVG kent een dergelijk instrument niet. Voor zover met de vraag wordt bedoeld in hoeveel gevallen bij de AP een vergunning is aangevraagd voor het verwerken en delen van persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, dan is daarmee 1,3 fte gemoeid, zie ook het antwoord op vraag 72.

Vraag (74):

Waar zijn de extra middelen die de AP heeft gekregen voor uitbreiding van de capaciteit vooral ingezet? Is de AP ook in staat geweest in de krappe arbeidsmarkt de juiste mensen aan te trekken?

Antwoord:

De extra middelen die de AP heeft gekregen, zijn aangewend ter dekking van de cao-ontwikkeling (0,4 miljoen) en de werklast over de hele linie die samenhangt met de uitvoering van de wettelijke taak (3 miljoen). Tot op heden is de AP in staat geweest de juiste mensen aan te trekken.

Vraag (75):

Hoe wordt verklaard dat de instroom aan zaken waarbij sprake is van een te betalen griffierecht lager was dan bij de opstelling van de begroting 2019?

Antwoord:

De voorgaande jaren liet de instroom van zaken bij de Rechtspraak jaarlijks een daling zien. De raming van de griffierechtontvangsten in de begroting wordt jaarlijks herijkt op basis van de gerealiseerde ontvangsten, gerealiseerde instroom en de prognose van de instroom (prognose model Justitiële ketens). Voor de begroting 2019 was de raming mede gebaseerd op de (in dit geval hogere) instroom van het voorgaande jaar. De instroom in 2019 was lager dan geprognosticeerd. Uit de verantwoording van de Rechtspraak blijkt dat in 2019 de griffierechtontvangsten vergelijkbaar (kleine toename) zijn met de griffierechtontvangsten in 2018.

Vraag (76):

Hoe vaak is de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk ingezet in het afgelopen jaar?

Antwoord:

De bevoegdheid is aangewend in 8 opsporingsonderzoeken. In totaal is deze bevoegdheid aangewend met betrekking op 17 geautomatiseerde werken. Daarbij is in 3 van de 8 opsporingsonderzoeken gebruik gemaakt van commerciële binnendringsoftware. Daartoe zijn 7 licenties aangeschaft.

Vraag (77):

Welke reden ligt er ten grondslag aan de toename van het aantal nummers waarvoor een bevel tot aftappen is gegeven, in afwijking van de voorgaande jaren?

Antwoord:

De taps die worden gezet worden aangevraagd vanuit de opsporing(sonderzoeken). De (registratie)systemen van de politie waarmee de tapstatistieken worden gegenereerd bieden geen inzicht in de oorzaken van cijfermatige veranderingen.

Vraag (78):

Hoe wordt verklaard dat er fors minder geld is afgepakt dan vooraf begroot, terwijl dit toch tot prioriteit was bestempeld?

Antwoord:

In de bestrijding van criminaliteit vanuit een financieel perspectief wordt beoogd dat misdaad niet moet lonen. Dit is een speerpunt van het kabinet en de partners in de strafrechtketen. Het ontnemen van crimineel vermogen is een onderdeel van die bestrijding naast de inzet om Nederland voor criminelen financieel-economisch minder aantrekkelijk te maken en criminele bedrijfsprocessen en criminele verdienmodellen continu te frustreren. Bijgevolg wordt per strafzaak door de opsporing en vervolging gekeken naar de meest effectieve en realiseerbare interventie waarbij de afspraak is dat in principe bij iedere ondermijningszaak financieel-economisch onderzoek wordt verricht met het oog op inbeslagname voor het realiseren van ontneming van crimineel vermogen.

Ofschoon het incassoresultaat over 2019 lager is uitgevallen dan begroot in de JenV begroting van 2019, is het resultaat hoger dan in 2018 en 2017. Daarnaast was er in januari 2020 voor ruim 1,9 miljard euro strafrechtelijk beslag. Dat biedt perspectief voor het incassoresultaat voor de toekomst.

Het jaarlijkse resultaat ten aanzien van het afpakken van crimineel vermogen zal altijd fluctueren. Dit heeft te maken met het aanbod van zaken en de wijze en de doorlooptijd van de afdoening. Het is niet mogelijk om beleidsmatig te sturen op de wijze van afdoening van strafzaken en afpakdoelstellingen behalve door de juiste randvoorwaarden in wettelijke, financiële en technische zin te verstrekken. Dit hangt samen met de onafhankelijkheid van de rechtspraak als derde staatsmacht en de bijzondere positie van het OM met in de wet geattribueerde bevoegdheden.

Vraag (79):

Waaraan is de bijdrage van 2,6 miljoen euro voor versterking van de strafrechtketen besteed?

Antwoord:

Deze middelen zijn bedoeld om de effecten voor de strafrechtketen als gevolg van de versterking van de politie op te vangen, zoals staat vermeld in het Regeerakkoord. Deze € 2,6 mln. zijn specifiek bedoeld voor de capaciteitsuitbreiding bij het openbaar ministerie.

Vraag (80):

Hoeveel bedrijven hebben in 2019 een certificaat van het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) mogen ontvangen?

Antwoord:

In 2019 zijn 46 bedrijventerreinen gecertificeerd volgens het Keurmerk Veilig Ondernemen (KVO) Bedrijventerreinen. Het aantal bedrijven is een veelvoud daarvan. Bij KVO Winkelgebieden zijn de middelen vooral ingezet voor de afbouw van de meerjarige projecten, en niet zozeer op het behalen van certificaten aangezien in 2021 deze subsidie eindigt.

Vraag (81):

Hoeveel kosten zijn afgelopen jaar gemaakt voor het budget «Onrechtmatige Detentie» ten laste waarvan de vergoedingen worden verantwoord aan ex-justitiabelen waarvan is vastgesteld dat recht is ontstaan op een vergoeding?

Antwoord:

In 2019 is 6,4 miljoen euro aan schadevergoedingen voor onrechtmatige detentie uitgekeerd.

Vraag (82):

Hoeveel crimineel vermogen is er in totaal in 2019 afgepakt? Kan dit bedrag worden afgezet tegen de afgelopen vijf jaar?

Antwoord:

In 2019 is € 262.050.000 ontnomen. In de voorgaande vier jaren waren de bedragen:

2018: € 174.090.000

2017: € 225.213.000

2016: € 416.478.000

2015: € 143.577.000

Het is van belang te melden dat door verschillende peildata die zijn gehanteerd bij het verwerken van gegevens in het Jaarverslag een kleine discrepantie in de cijfers over 2019 bestaat. Zie daarvoor enerzijds Tabel 14 Budgettaire gevolgen van beleid artikel 33 op pagina 45 van het Jaarverslag en anderzijds de toelichtende tekst bij artikel 33.3 op pagina 52 van het Jaarverslag. Het verschil in gehanteerde peildata leidt bijgevolg tot na-ijl-effecten. Dit verklaart ook het verschil met de cijfers die het Openbaar Minister op 21 januari 2020 bekend maakte.

Vraag (83):

Ter waarde van hoeveel euro is in 2019 crimineel eigendom zoals auto’s en vastgoed in beslag genomen?

Antwoord:

In tabel 119 Schulden buiten begrotingsverband op pagina 143 van het Jaarverslag Justitie en veiligheid is opgenomen dat in 2019 € 132.591.000 aan strafrechtelijk beslag OM aanwezig is en € 266.642.000 aan conservatoir beslag OM aanwezig is.

Vraag (84):

Kunt u inzichtelijk maken wat de ontvangsten waren qua afpakken van crimineel vermogen, exclusief zogenaamde grote zaken? Kunt u dit uitsplitsen naar strafrechtelijk, fiscaal dan wel anderszins ontnomen voordeel en afzetten tegen de resultaten over de jaren 2017 en 2018?

Antwoord:

Ter beantwoording van de vraag volgt een onderverdeling naar kleine ontnemingszaken in strafrechtelijke zin (met een vordering lager dan € 10 miljoen) en grote ontnemingszaken in strafrechtelijke zin (met een vordering hoger dan € 10 miljoen).

Kleine ontnemingszaken:

2019: ruim € 77 miljoen

2018: ruim € 74 miljoen

2017: ruim € 65 miljoen

Grote ontnemingszaken:

2019: ruim € 184 miljoen

2018: € 100 miljoen

2017: ruim € 158 miljoen

Inzake het in kaart brengen van de verzochte informatie over fiscaalrechtelijke en bestuursrechtelijke ontneming wordt gewerkt aan een integrale afpakmonitor die op basis van een bestuurlijk geaccordeerd basismodel momenteel wordt getest. De monitor zal kwantitatieve en kwalitatieve informatie van de drie domeinen (strafrechtelijk, fiscaal en anderszins bestuursrechtelijk) bevatten.

Vraag (85):

Waaruit bestaan de ontwikkelingen die hebben geleid tot 80 miljoen euro extra bijdrage als gevolg van het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ)?

Antwoord:

Op basis van het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ) en de bijbehorende begrote kostprijzen is deze extra bijdrage toegekend. Dit als gevolg van de stijging van de capaciteitsbehoefte zowel bij het Gevangeniswezen als bij de Forensische zorg. De stijging bij het gevangeniswezen is voornamelijk te wijten aan de toegenomen duur van opgelegde vrijheidsstraffen. Bij de forensische zorg is sprake van een toename van het aantal maatregelen, met name klinische plaatsingen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik u naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 12 juni 2019 (Kamerstuk 24 587, nr. 746).

Vraag (86):

Om welke specifieke beleidsintensiveringen ten aanzien van de visie op het gevangeniswezen ter waarde van circa 37 miljoen euro gaat het?

Antwoord:

Zoals aangegeven in het Rijksjaarverslag heeft het bedrag van € 37 mln. betrekking op verschillende beleidsintensiveringen, waarvan de visie op het gevangeniswezen er een is en een andere de inkooptarieven van de forensische zorg betreft. Daarnaast gaat het om een aantal kleinere posten, zoals de inzet van drugshonden en de tweede-carrièreregeling voor het personeel. De beleidsintensiveringen in het kader van de visie op het gevangeniswezen beslaan een bedrag van € 4,5 mln. Dit betreft onder meer pilots met uitbreiding van het aantal uren arbeid in penitentiaire inrichtingen, de extra inzet van casemanagers en het programma voor de ontwikkeling van risicotaxatie. Deze activiteiten zijn toegelicht in de eerste voortgangsbrief van de Minister voor Rechtsbescherming over de visie «Recht doen, kansen bieden» van 11 juli 2019 (Kamerstukken 29 279 en 24 587, nr. 532).

Vraag (87):

Welke capacitaire ontwikkelingen ter waarde van 80 miljoen euro waren niet voorzien in de begroting 2019?

Antwoord:

Dit betreft de stijging van de capaciteitsbehoefte zowel bij het Gevangeniswezen als bij de Forensische zorg op basis van het Prognosemodel Justitiële ketens (PMJ). Zie voor een uitgebreide toelichting de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 12 juni 2019 (Kamerstuk 24 587, nr. 746).

Vraag (88):

Kan uit de tabel op bladzijde 60 worden opgemaakt dat de voorraad van de werkstraffen bij de reclassering in 2019 is opgelopen? Zo ja, waardoor komt dit?

Antwoord:

Uit de tabel op pagina 60 kan niet worden opgemaakt dat de voorraad van de werkstraffen bij de reclassering is toegenomen.

De totale voorraad werkstraffen is in 2019 afgenomen van 21.011 (1-1-2019) tot 18.679 (31-12-2019).

In de tabel is het verschil tussen instroom en uitstroom te lezen. Dit verschil heeft betrekking op taakstraffen die worden geretourneerd. In de uitstroom zijn in tegenstelling tot de instroom de retourneringen niet opgenomen. Deze retourneringen hebben met name betrekking op taakgestraften waarmee de reclassering niet in contact kan komen, dan wel dat ze niet verschijnen op de plaats van tewerkstelling.

Vraag (89):

Waarom is de overige 0,6 miljoen euro van het totaalbedrag van 1,8 miljoen euro vooruitlopend op de structurele financiering maatregelen Michael. P. niet ingezet om algemene problematiek op te lossen bij JenV?

Antwoord:

Op pagina 62 van het Jaarverslag is opgenomen dat vooruitlopend op de structurele financiering maatregelen Michael. P. een bedrag van € 1,8 mln. is verstrekt. Daarnaast is een bedrag van circa € 1,2 mln. ingezet om algemene problematiek op te lossen bij JenV. Het bedrag van € 1,2 mln. maakt geen onderdeel uit van het bedrag van € 1,8 mln.

Vraag (90):

Zijn de anders ingezette gelden uit het artikelonderdeel opdrachten slachtofferzorg vooraf afgestemd?

Antwoord:

In afstemming met de betrokken ketenpartners zijn subsidies en bijdrage medeoverheden verstrekt voor de realisatie van de beleidsdoelen van de meerjarenagenda slachtofferbeleid. De Kamer is middels de Najaarsnota 2019 geïnformeerd over een verlaging van het artikelonderdeel «opdrachten slachtofferzorg» van 2,9 mln. euro, veroorzaakt door vertraging op enkele projecten.

Vraag (91):

Naar welke ministeries is het bedrag van 1 miljoen overgeboekt voor de uitvoering van beleid van het NCSC?

Antwoord:

Dit bedrag is overgeboekt naar het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

Vraag (92):

Hoe vaak is er tot nu toe gebruik gemaakt van de aparte verblijfsregeling voor startup personeel, in welke bedrijfstakken vooral en vanuit welke landen?

Antwoord:

De verblijfsregeling voor startups is op 1 januari 2015 in werking getreden. In 2015 zijn er 20 vergunningen voor dit verblijfsdoel verleend, in 2016 40, in 2017 80, in 2018 130, in 2019 140 en tot en met mei 2020 zijn er 40 vergunningen verleend. Dit zijn inclusief de in bezwaar verleende verblijfsvergunningen.

De meeste verblijfsvergunningen voor dit verblijfsdoel zijn sinds 2015 verleend aan burgers met de Indiase nationaliteit (80). Op de tweede plaats komen burgers met de Iraanse nationaliteit (40), op de derde plaats burgers met de Russische nationaliteit (30), op de vierde plaats burgers met de Amerikaanse nationaliteit (30) en op de vijfde plaats burgers met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit (20).

Het is helaas niet mogelijk om aan te geven in welke verschillende bedrijfstakken de startups werkzaam zijn. Deze gegevens zijn niet beschikbaar in de geautomatiseerde informatie- en registratiesystemen van de IND en om die reden is het ook niet mogelijk om deze gegevens te leveren.

Vraag (93):

Hoeveel asielverzoeken zijn in 2019 ingediend in het Caribisch gebied? Hoeveel van deze verzoeken zijn ingewilligd? Hoeveel vreemdelingen zijn vanuit het Caribisch gebied uitgezet naar het land van herkomst?

Antwoord:

Nederland is alleen verantwoordelijk voor het toelatingsbeleid in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba). De overige Koninkrijkslanden Aruba, Curaçao en Sint Maarten zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen toelatingsbeleid. De IND beschikt niet over cijfers van deze landen. In 2019 is in Caribisch Nederland (Bonaire, Sint Eustatius en Saba) geen verzoek om bescherming ingediend.

Vraag (94):

Welke soorten asielaanvragen vallen onder zij-instroom/overige instroom?

Antwoord:

Overige asielinstroom betreft zogenaamde zij-instroom. Dit zijn afgewezen asielzaken die in beroep gegrond zijn verklaard. De asielzaak wordt dan opnieuw in het geautomatiseerde systeem van de IND opgevoerd. Het betreft derhalve geen nieuwe asielaanvraag, maar een oude asielaanvraag die herleeft.

Vraag (95):

In welke gevallen wordt wel een machtiging voorlopig verblijf gevraagd zonder daaropvolgend een verblijfsvergunning regulier te willen of kunnen verkrijgen?

Antwoord:

Als wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden voor een specifieke verblijfsvergunning, machtigt de IND onder voorbehoud de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging om de machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) af te geven. Dit voorbehoud houdt in dat voor de afgifte van de mvv aan de vreemdeling:

  • nader onderzoek de authenticiteit van de originele buitenlandse bewijsmiddelen betreffende de staat van personen en van het document voor grensoverschrijding van de vreemdeling bevestigt;

  • de vreemdeling voor het vaststellen van zijn identiteit tien digitale vingerafdrukken heeft laten afnemen en een pasfoto heeft; en

  • zich geen feiten of omstandigheden voordoen die zich tegen de afgifte van de mvv verzetten.

Uitsluitend als is voldaan aan deze voorwaarden gaat de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging over tot afgifte van de mvv aan de vreemdeling. Het kan dus zijn dat door bovenstaande redenen niet wordt overgegaan tot afgifte van de mvv. In dat geval kan ook geen verblijfsvergunning regulier worden verkregen.

Het kan ook zijn dat in de tussentijd de omstandigheden van de aanvrager wijzigen, waardoor niet meer wordt voldaan aan de toelatingsvoorwaarden. In dat geval kan het voorkomen dat ofwel de mvv niet wordt afgegeven, ofwel dat de verblijfsvergunning regulier niet kan worden afgegeven, nadat de mvv wel is verleend.

Vraag (96):

Kunt u het aantal naturalisatieverzoeken vanaf 2013 uitsplitsen naar ingewilligd, afgewezen en nog niet behandeld?

Antwoord:

Beslissingen op verzoeken Naturalisatie per jaar 2014–2019. Het aantal nog te behandelen verzoeken om naturalisatie bedroeg op 1-1-2020 37.100

Beslissing

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Inwilliging

26.440

23.010

22.070

20.200

21.550

26.190

Afwijzing

1.080

860

710

680

810

850

Overig1

70

40

20

30

60

50

Totaal

27.590

23.910

22.800

20.900

22.410

27.090

Bronnen: IND Monitor Naturalisatie en optie 2014–2017 en KMI+(over 2018 en 2019).

X Noot
1

Onder de categorie «overig» valt overlijden, buitenbehandelingstelling of intrekking door aanvrager.

Vraag (97):

Betekent het feit dat gesteld wordt dat de achterstanden bij de IND nog tot in 2020 zullen oplopen, waarna het omslagpunt bereikt zal worden, dat het streven om de achterstanden te hebben weggewerkt in 2020 niet meer bereikt wordt? Wat is hiervan de oorzaak?

Antwoord:

Om de achterstanden bij de IND nog dit jaar weg te werken is per 1 april een Taskforce ingesteld. De Taskforce heeft de opdracht om de voorraad asielaanvragen van voor 1 april 2020 af te doen. Het is het streven van de Tasforce deze opdracht af te ronden in het najaar van 2020.

Vraag (98):

Hoe is bij de naturalisatie van Syriërs die ten tijde van de hoge instroom een asielvergunning hebben gekregen, extra getoetst op fraude dan wel oorlogsmisdaden, zoals eerder toegezegd aan de Kamer? Is ieder dossier apart doorgelicht alvorens tot naturalisatie is besloten?

Antwoord:

De IND zet zich in om potentiele 1F indicaties tijdig te kunnen onderkennen en (Syrische) vreemdelingen een verblijfsvergunning te onthouden indien er gegronde redenen bestaan dat de vreemdeling betrokken is geweest bij gedragingen die vallen onder artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Gedurende het gehele asielproces zijn medewerkers alert op signalen dat de vreemdeling mogelijk betrokken is geweest bij 1F gedragingen.

Ook wanneer op een later moment informatie beschikbaar wordt waardoor alsnog 1F tegengeworpen kan worden aan een vreemdeling die beschikt over een verblijfsvergunning, wordt overgegaan tot een onderzoek en, indien 1F van toepassing is, intrekking van de verleende vergunning. De vreemdeling komt in dat geval dan ook niet in aanmerking voor een vergunning voor onbepaalde tijd of voor naturalisatie. Uiteraard wordt een naturalisatieverzoek niet gehonoreerd indien er sprake is van een 1F tegenwerping, noch zal op een naturalisatieverzoek worden besloten zolang nog sprake is van een lopend 1F onderzoek. Er wordt bij een naturalisatieverzoek echter niet opnieuw beoordeeld of er sprake is van 1F-gedragingen van de vreemdeling. Deze beoordeling heeft immers tijdens het asielproces plaatsgevonden. Dit geldt in algemene zin, en ook ten aanzien van Syriërs.

Zoals bekend werkt de IND aan een herbeoordelingsproject waarbij een deel van de reeds ingewilligde asielaanvragen van Syriërs, opnieuw op 1F-indicaties wordt beoordeeld. Ook hierbij geldt dat niet wordt besloten op een naturalisatieverzoek zolang er nog sprake is van een lopend 1F onderzoek. Over de uitkomst van het herbeoordelingsproject wordt de Kamer zo spoedig mogelijk geïnformeerd.

Vraag (99):

Kunt u cijfers en een duiding geven van het hoger aantal aanvragen tot naturalisatie als gevolg van de Brexit? Om hoeveel extra aanvragen gaat het en welke andere nationaliteit hebben deze mensen momenteel? Klopt het dat zij deze dan moeten inleveren? In hoeveel gevallen is dat laatste gebeurd?

Antwoord:

In 2019 hebben 410 Britten een verzoek om naturalisatie ingediend. In 2018 waren dit er 240. Gezien de totale instroom van 44.400 naturalisatieverzoeken in 2019 is de impact van Brexit op de instroom naturalisatie beperkt.

Britse onderdanen dienen in beginsel afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit nadat het Nederlanderschap is verkregen. Op deze afstandsverplichting bestaan uitzonderingen, waaronder bijv. het gehuwd zijn met een Nederlander. Met de huidige registraties- en informatiesystemen is er geen mogelijkheid om een geaggregeerd beeld te realiseren van deze groep.

Vraag (100):

Kunt u de twee categorieën asielzoekers, die op het moment van uitstroom uit de opvang gemiddeld 7,9 maanden in de opvang verbleven, uitsplitsen in enerzijds asielzoekers die zijn afgewezen en mensen die een vergunning hebben gekregen? Hoe lang verbleven afgewezen asielzoekers gemiddeld in de opvang en hoe lang mensen die een vergunning hebben gekregen?

Antwoord:

Vergunninghouders die in 2019 uit de centrale opvang zijn uitgestroomd verbleven daar gemiddeld 12,4 maanden. Niet-vergunninghouders die in 2019 uit de centrale opvang zijn uitgestroomd verbleven daar gemiddeld 4,9 maanden. Dit betreft asielzoekers die zijn afgewezen of die zonder besluit van de IND uit de opvang zijn vertrokken.

Vraag (101):

Welke wettelijk vastgelegde taken heeft VluchtelingenWerk Nederland en welke grondslagen zijn daarvoor (artikelsgewijs) vastgelegd in de wet?

Antwoord:

VluchtelingenWerk Nederland (VWN) voert geen wettelijke taak uit zoals bijvoorbeeld het COA of de IND. VWN ontvangt van JenV subsidie voor het geven van voorlichting en ondersteuning aan asielzoekers over de asielprocedure.

Vraag (102):

Waarop is het subsidiebedrag van 7,7 miljoen euro aan VluchtelingenWerk Nederland gebaseerd? Dient VluchtelingenWerk Nederland een begroting in bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid en kan de Kamer daar inzage in krijgen?

Antwoord:

VluchtelingenWerk Nederland (VWN) vraagt jaarlijks een subsidie aan voor het geven van voorlichting aan asielzoekers over de asielprocedure en het bieden van ondersteuning aan asielzoekers tijdens het asielproces. VWN onderbouwt de subsidieaanvraag met een raming van de te maken kosten. Er wordt geen begroting van de organisatie voorgelegd. Met het onderbouwen van de kosten wordt voldaan aan de wettelijke eisen die aan hen als subsidieontvangende organisatie worden gesteld. De subsidieaanvraag en het subsidiebesluit zijn gebaseerd op de Algemene wet bestuursrecht en de Wet Justitie subsidies. In 2019 heeft VWN een subsidiebedrag van € 9,6 miljoen ontvangen. VluchtelingenWerk is een particuliere stichting. J&V verantwoordt de subsidiebedragen aan de Kamer.

Vraag (103):

Kunt u kengetallen geven over de effectiviteit van de REAN-regeling (Return and Emigration Assistance from the Netherlands)?

Antwoord:

De REAN-regeling heeft betrekking op vrijwillig vertrek en wordt gefaciliteerd door IOM. In 2019 zijn er 4.500 nieuwe aanvragen ingediend bij IOM en zijn er 3.040 personen met behulp van IOM vertrokken.

Vraag (104):

Hoeveel subsidie wordt verstrekt aan Stichting Barka? Aan de hand van welke Kritieke prestatie-indicator (KPI) wordt de effectiviteit van deze stichting beoordeeld? Hoeveel succesvolle re-integraties heeft de stichting het afgelopen jaar bewerkstelligd?

Antwoord:

Stichting Barka heeft van de DT&V maximaal € 1.500.000 subsidie gekregen voor het «Reconnection and SEC project 2019–2021». De looptijd van dit project bedraagt drie jaar (2019–2021). De gemeenten Utrecht, Den Haag, Rotterdam, Arnhem en Tilburg, verstrekken gezamenlijk een vergelijkbaar bedrag voor dezelfde periode. Voor dit project gelden voor de periode 2019–2021 de volgende prestatie indicatoren:

Activiteit

Doelstelling

Informatieverstrekking over het project aan gemeenten, overheidsorganisaties en maatschappelijk organisaties

200 gemeenten en organisaties

Eerste contact met doelgroep

2.550 Gemeenschapsonderdanen

Vervolgcontact met doelgroep

2.300 Gemeenschapsonderdanen

Voorbereiden van de terugkeer

1.380 Gemeenschapsonderdanen

Terugkeer organiseren naar land van herkomst

1.350 Gemeenschapsonderdanen

Herintegratie in land van herkomst

150 Gemeenschapsonderdanen

Assisteren van personen of gezinnen bij het integreren in de Nederlandse samenleving, inclusief het vinden of behouden van werk

900 Gemeenschapsonderdanen

In 2019 heeft Stichting Barka via het «Reconnection and SEC project 2019–2021» de terugkeer van 487 gemeenschapsonderdanen georganiseerd naar hun land van herkomst. Van hen zijn 120 personen in het land van herkomst geholpen bij hun herintegratie. Daarmee ligt Barka op koers om de beoogde doelstelling van 1.350 teruggekeerde gemeenschapsonderdanen in drie jaar tijd, te behalen. Ook voor de andere prestatie indicatoren ligt Barka op schema om de beoogde doelstelling te behalen.

Vraag (105):

Wat is de waarde van het wederrechtelijk verkregen vermogen dat jaarlijks door de gehele afpakketen wordt geconfisqueerd? Kunt u dit uitsplitsen per jaar voor de afgelopen vijf jaren? Kunt u dit ook uitsplitsen naar type goederen en vermogensbestanddelen?

Antwoord:

Voor de beantwoording van deze vraag wordt u verwezen naar antwoord op vraag 82 waarin onder andere is gemeld:

jaar

ontnomen

2019

€ 262.050.000

2018

€ 174.090.000

2017

€ 225.213.000

2016

€ 416.478.000

2015

€ 143.577.000

Een uitsplitsing naar type goederen en andere vormen van vermogensbestanddelen kan niet worden verstrekt vanwege de beperkingen in de registratie in de informatiesystemen van het Openbaar Ministerie.

Vraag (106):

Hoeveel ontnemingszaken heeft het OM de afgelopen vijf jaren gevoerd? In hoeveel van deze zaken heeft het OM een schikking getroffen? In hoeveel van de ontnemingszaken heeft het OM de zaak verloren en in hoeveel gewonnen? Kunt u de beantwoording van deze vragen uitsplitsen per jaar?

Antwoord:

 

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal ingestelde ontnemingsvordering

Waarvan:

2.100

2.250

2.280

1.990

1.810

Toewijzing vordering ontneming

1.080

1.000

990

830

790

Gedeeltelijke toewijzing vordering ontneming

450

620

610

620

590

Afwijzing vordering ontneming

570

630

680

540

430

Aantal ontnemingschikkingen (art 511 Sv)

Momenteel niet beschikbaar

199

216

224

191

Aantal ontnemingstransacties (art 74 Sr)

Momenteel niet beschikbaar

140

111

66

51

Vraag (107):

Wat was het gemiddelde schikkingsbedrag in een ontnemingszaak de afgelopen vijf jaren per jaar?

Antwoord:

Deze informatie kan in dit tijdsbestek niet worden verstrekt.

Vraag (108):

Wat was de totale waarde van het vermogen van de door het OM verloren ontnemingszaken?

Antwoord:

Het is gelet op het korte tijdsbestek niet mogelijk informatie over de totale waarde van de door het OM verloren ontnemingszaken te verstrekken. Van de 1810 ontnemingszaken in 2019 werd in 430 gevallen de ontnemingsvordering door de rechter afgewezen. Het aantal afwijzingen neemt duidelijk af in vergelijking met de vier voorgaande jaren. Daarbij moet worden opgemerkt dat het aantal ontnemingszaken lager was dan in voorgaande jaren maar het ontnomen bedrag in 2019 substantieel hoger was dan de vier voorgaande jaren met uitzondering van het bedrag in 2016.

Vraag (109):

Hoe kan het dat de doorlooptijd van strafzaken bij gerechtshoven aan het kelderen is?

Antwoord:

De doorlooptijden van strafzaken bij gerechtshoven stijgen als gevolg van een combinatie van factoren. Enerzijds stijgen de doorlooptijden tijdelijk vanwege het afdoen van veel oude zaken: zodra zaken die nog niet behandeld zijn in behandeling worden genomen, gaan deze zaken namelijk meetellen in de doorlooptijden. Anderzijds wordt dit veroorzaakt door een hoger aantal zaken waarin hoger beroep wordt ingesteld dan was voorzien, waardoor de voorraad stijgt en daarmee ook de doorlooptijd langer wordt. Tot slot is er een gebrek aan raadsheren, waardoor de doorlooptijd van strafzaken bij gerechtshoven in de afgelopen jaren is toegenomen. Zie verder het antwoord op vraag 110.

Vraag (110):

Wat wordt er gedaan om de doorlooptijd van strafzaken bij rechtbanken en gerechtshoven te verbeteren?

Antwoord:

Het kabinet heeft vorig jaar structureel in de Rechtspraak geïnvesteerd zodat de Rechtspraak onder andere stappen kan zetten om doorlooptijden te verbeteren en achterstanden weg te werken. Binnen de Rechtspraak is daarvoor een programma opgetuigd: «Tijdige Rechtspraak». Door dit programma zijn nieuwe standaarden voor doorlooptijden ontwikkeld en deze zijn overgenomen door alle relevante gremia binnen de Rechtspraak. Zo worden onder andere zogenaamde «inloopkamers» opgezet om de achterstanden weg te werken en wordt de inroostering van mensen en planning van zaken binnen de Rechtspraak verbeterd. Voorts worden nieuwe rechters en raadsheren geworven, bevordert de Rechtspraak een effectievere en flexibele inzet van rechters en raadsheren en wordt de samenwerking tussen gerechten verbeterd. Bij uw Kamer is de wijziging van de Wet op de rechterlijke organisatie in verband met het wegnemen van belemmeringen voor gerechten bij het verlenen van onderlinge bijstand in geval van gebrek aan voldoende zittingscapaciteit (Kamerstuk 35 375) in behandeling waarmee het verlenen van onderlinge bijstand tussen gerechten wordt vereenvoudigd en er is een «rookmeldersgroep» opgericht die met gezag signaleert waar zich problemen (kunnen gaan) voordoen en adviezen kan geven aan OM en gerechten voor deze onderlinge bijstand. Specifiek gericht op het strafrecht wordt een doorlichting van de strafrechtketen uitgevoerd die inzichten moet opleveren om de samenwerking in de strafrechtketen verder te kunnen versterken. Tot slot zijn door het Bestuurlijk Ketenberaad onder meer ketenbrede normen voor de aanpak van doorlooptijden bij 7 zaakstromen in het strafrecht vastgesteld.

Vraag (111):

Is een gebrek aan raadsheren een van de redenen dat de doorlooptijd van strafzaken bij gerechtshoven aan het dalen is de afgelopen jaren?

Antwoord:

Zie het antwoord op vraag 109.

Vraag (112):

Hoe wordt verklaard dat het aantal extern ingehuurden bij de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) niet is afgenomen, maar zelfs is toegenomen ten opzichte van 2018?

Antwoord:

Zoals aangegeven op pagina 101 en 161 van «Het Departementaal Jaarverslag 2019 Justitie en Veiligheid» heeft de stijging van de inzet vooral bij het Gevangeniswezen en op het gebied van ICT plaatsgevonden. De (extra) inhuurbehoefte betreft bij het Gevangeniswezen de inhuur van executief personeel (PIW'ers, (complex)beveiligers en medewerkers arbeid) en zorgpersoneel als gevolg van de toename in capaciteitsplaatsen en daarmee de benodigde toename van benodigd personeel. Inhuur is nodig zolang nog niet al het benodigde personeel geworven is. Daarnaast is een zekere flexibele schil van ingehuurd personeel altijd van belang om adequaat en snel in te kunnen spelen op fluctuaties in de benodigde celcapaciteit. De grafiek bij het antwoord op vraag 113 geeft de ontwikkeling aan van het personeel in vaste dienst en ingehuurd personeel over 2019.

De werving van DJI gaat volop door en is ook gericht op het terugdringen van het aantal externe medewerkers.

De stijging van de inzet van ICT personeel is het gevolg van enkele grote ICT-projecten.

Vraag (113):

Kan uiteen worden gezet hoeveel fte per penitentiaire inrichting (PI) extra nodig is om tot een adequate bezetting van het personeel te komen, zodat bijvoorbeeld te allen tijde de 2 op 24-norm nageleefd kan worden, bewakers ook uitgeroosterd kunnen worden voor opleidingen en trainingen en geen medewerkers meer hoeven te worden ingehuurd? Kan dit per functie uitgesplitst worden?

Antwoord:

De personeelsformatie die DJI jaarlijks vaststelt gaat uit van de norm van 2 op 24. Daarbij wordt rekening gehouden met uitroostering voor opleidingen en trainingen.

De personele bezetting is over het algemeen in lijn met de formatie, waarbij die bezetting meegroeit met de uitbreiding van de inzetbare capaciteit. Het kan voorkomen dat tijdelijk krapte ontstaat bijvoorbeeld door een hoog ziekteverzuim of openstaande vacatures. Dan worden incidentele maatregelen genomen zoals het schrappen van een teamoverleg of uitstellen van een opleiding.

Onderstaande tabel geeft de totale personele bezetting en formatie in fte per PI. Onder «inhuur externen» worden voor wat betreft het gevangeniswezen, naast inhuur bij Trigion die via de Dienst Vervoer en Ondersteuning (DV&O) van DJI verloopt, ook eigen medewerkers van DV&O gerekend. De precieze verhouding tussen inzet van Trigion en DV&O wisselt, maar ligt over het algemeen rond de 60% Trigion en 40% DV&O.

Totaal fte's

Formatiestaat

Integrale bezetting

Saldo formatie

P-direkt

Inhuur externen

PI Heerhugowaard

332

302

– 30

299

3

PI Almelo

245

230

– 15

219

11

PI Haaglanden

531

502

– 29

487

14

PI Achterhoek

218

225

7

215

10

PI Middelburg

213

204

– 10

203

1

JC Zaanstad

854

875

21

785

90

PI Lelystad

440

481

42

466

16

PI Vught

1.032

1.072

40

1.040

32

PI Nieuwegein

403

432

29

382

50

PI Krimpen

342

317

– 25

298

19

PI Arnhem

236

226

– 10

217

9

PI Sittard

264

260

– 3

259

1

PI Utrecht

198

194

– 4

192

2

PI Zwolle

518

546

28

533

12

PI Zuid-Oost

442

411

– 30

406

5

PI Grave

322

296

– 26

288

8

PI Veenhuizen

507

519

12

517

3

PI Leeuwarden

255

260

5

258

2

PI Rotterdam

461

415

– 47

413

1

PI Alphen

814

768

– 46

669

99

PI Dordrecht

300

273

– 27

271

2

PI Ter Apel

308

317

9

299

18

DC Schiphol

427

491

64

434

56

DC Rotterdam

450

408

– 42

373

35

DC Zeist

116

148

32

98

50

In onderstaande grafiek is de ontwikkeling van de totale bezetting van GW opgenomen. Daaruit blijkt dat eind 2019 voor de volledige formatie personeel in vaste dienst vast. Inhuur vond alleen plaats boven de formatie.

Vraag (114):

Kan per PI uiteengezet worden wat de ziekteverzuimpercentages zijn, waarbij de bestuursfuncties (directie) in de PI's niet worden meegenomen in de berekening?

Antwoord:

Er kan een uitsplitsing gemaakt worden in de verzuimpercentages van medewerkers die werken in het primaire proces zoals Inrichtingsbeveiliger, Inrichtingswerker (PIW-er, Medewerker Arbeid etc.), de zogenaamde executieve functies en de overige (niet-executieve) functies.

Gemiddelde Ziekteverzuim 2019

DJI Onderdeel

Executief

Niet-Executief

Totaal

DC Schiphol

9,80%

5,40%

8,50%

JC Zaanstad

9,10%

7,70%

8,70%

PI Achterhoek

6,90%

4,90%

6,30%

PI Almelo

5,20%

4,90%

5,10%

PI Alphen aan den Rijn

8,90%

7,00%

8,10%

PI Arnhem

9,50%

5,90%

8,40%

PI Dordrecht

6,70%

3,10%

5,60%

PI Grave

8,50%

5,20%

7,50%

PI Haaglanden

7,40%

6,40%

7,00%

PI Heerhugowaard

9,60%

6,70%

8,60%

PI Krimpen aan den IJssel

8,40%

4,10%

6,90%

PI Leeuwarden

8,30%

5,20%

7,30%

PI Lelystad

6,90%

8,30%

7,30%

PI Middelburg

4,00%

1,80%

3,40%

PI Nieuwegein

9,90%

7,30%

9,00%

PI Rotterdam

5,80%

7,40%

6,20%

PI Sittard

9,00%

7,30%

8,30%

PI Ter Apel

7,10%

4,80%

6,40%

PI Utrecht

6,20%

6,40%

6,30%

PI Veenhuizen

8,90%

5,90%

8,00%

PI Vught

7,70%

4,80%

6,80%

PI Zuid-Oost

7,40%

4,60%

6,50%

PI Zwolle

6,00%

5,20%

5,80%

DJI Totaal

7,50%

5,90%

6,80%

Vraag (115):

Zijn de taken waarvan het rapport «Uit Balans» van maart 2018 aantoonde dat medewerkers in de PI’s de hen toebedeelde werkzaamheden niet gedaan kregen binnen de gegeven tijd omdat de dagelijkse taken zijn toegenomen en dat deze taken niet allemaal opgenomen zijn in het normenstelsel dat berekent hoeveel personeel nodig is per dag, inmiddels wel allemaal opgenomen in het normenstelsel? Zo nee, per wanneer valt dit wel te verwachten?

Antwoord:

Deze taken zijn nog niet allemaal opgenomen in het normenstelsel. DJI werkt hieraan aan de hand van het systeem van kostprijsfinanciering, waarbij per afzonderlijke inrichting in kaart wordt gebracht welke personele inzet voor alle functiegroepen nodig is. Daarnaast wordt met het onderzoek NPI (netto personele inzet) en een andere wijze van vastleggen van de formatie per inrichting binnen het gevangeniswezen ingezet op meer flexibilisering en maatwerk. Er wordt gestreefd een belangrijke bijstelling te realiseren in 2021 na evaluatie van de handleiding DBT (Dagprogramma, Behandeling en Toezicht op maat).

Vraag (116):

Met hoeveel medewerkers zijn in 2019 bij het kerndepartement, bij de politie en bij DJI vaststellingsovereenkomsten gesloten?

Antwoord:

Vaststellingsovereenkomsten worden wel in het personeelsdossier van de betrokken medewerker geregistreerd maar vaak niet centraal geadministreerd vanwege de vertrouwelijkheid. Hierdoor kan geen totaaloverzicht kan worden geboden. Voor zover er centraal wordt geregistreerd gaat het om 29 vaststellingsovereenkomsten bij Nationale Politie en 16 bij het Bestuursdepartement. Bij DJI zijn 6 vaststellingsovereenkomsten in de voorziening getroffen. Dit betreft echter slechts een gedeelte van het totale aantal afgesloten vaststellingsovereenkomsten.

Vraag (117):

Hoe groot waren in 2019 de totale lasten voor bovenwettelijke WW-uitkeringen voor de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zijn deze lasten gestegen ten opzichte van de afgelopen jaren?

Antwoord:

De totale programmalasten in de jaren 2018 en 2019 met betrekking tot de BWWW-regeling waren in 2018 5,234 mln. en in 2019 4,689 mln. Dit is een daling van 0,545 mln. De bedragen zijn inclusief de betalingen met terugwerkende kracht verminderd met de terugstortingen van vorderingen.

Vraag (118):

Is er voldoende onderzoekscapaciteit en/of middelen voor het vele onderzoek dat wordt gedaan bij en voor het Ministerie van JenV, mede op verzoek van de Kamer?

Antwoord:

De onderzoeken bij en voor het Ministerie van JenV vinden plaats door onder andere het WODC en de Inspectie Justitie en Veiligheid. In het algemeen zijn er meer onderzoekswensen dan dat er capaciteit beschikbaar is. Er worden daarbij keuzes gemaakt bij de onderzoeksprogrammering. Deze keuzes leiden er ook toe dat de prioritaire onderzoeken worden uitgevoerd.

Vraag (119):

Hoe wordt gerechtvaardigd dat de sociale advocatuur al jaren een te lage vergoeding krijgt, maar het Ministerie van JenV zelf in 2019 twee keer het maximumuurtarief (€ 225 ex. BTW) heeft overschreden voor juridische ondersteuning?

Antwoord:

JenV kijkt kritisch naar de kosten die gemoeid zijn met de inhuur voor juridische ondersteuning. Deze specifieke juridische ondersteuning in 2019 betrof een uitzonderlijke situatie. De bijzondere expertise van een tweetal advocatenkantoren was noodzakelijk bij contractonderhandelingen voor de rijksoverheid met een grote internationale leverancier. De kosten zijn met name gemaakt ter voorkoming van internationale procedures. De inzet van juridische ondersteuning enerzijds en het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand anderzijds zijn echter twee in hun aard verschillende zaken. Het stelsel van rechtsbijstand voorziet in een subsidie voor burgers die minder draagkrachtig zijn. Daarvoor geldt een bepaald tarief. Gelet op artikel 42a Wet op de rechtsbijstand en artikel 5 van het Subsidiebesluit Raad voor Rechtsbijstand worden op basis van de begroting van de Raad voor Rechtsbijstand jaarlijks voorschotten verstrekt. Hierbij wordt rekening gehouden met de ontwikkelingen in het volume van de toevoegingen en piketregelingen. Advocaten zijn vrij in hun keuze om voor dit tarief al dan niet hun diensten aan te bieden. De rechtsbijstand die de Staat afneemt van een juridische dienstverlener is geen subsidie. Het is een dienst die moet worden ingekocht.

Vraag (120):

Wat was de inzet om de onvolkomenheden, die door de Algemene Rekenkamer in voorgaande jaren waren geconstateerd, te herstellen?

Antwoord:

Om de onvolkomenheden te herstellen, heeft JenV in 2019 follow-up gegeven aan alle aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer. Hierbij zijn volgens de Rekenkamer positieve resultaten geboekt met name bij informatiebeveiliging en het subsidie-en bijdragenbeheer.

Op het gebied van informatiebeveiliging zijn alle aanbevelingen uit 2018 opgevolgd. Er zijn verbeteringen gerealiseerd op belangrijke aandachtsgebieden en is er vooruitgang geboekt bij het inrichten van het centraal inzicht in de informatiebeveiliging.

Naar het oordeel van de Algemene Rekenkamer beschikt JenV nu over een subsidie- en bijdragenbeheer dat in opzet en bestaan op orde is. Aangezien de werking van dit beheer in de praktijk nog moet blijken, heeft de Algemene Rekenkamer de onvolkomenheid gehandhaafd.

In de afgelopen jaren hebben het OM en de keten substantieel geïnvesteerd in een duurzame verbetering van het proces in de afpakketen en zijn stappen gezet richting uniformering. Breder wordt door ketenpartners in samenspraak met het Ministerie van JenV uitvoering gegeven aan de strategie afpakken van 2019 (Kamerstuk 29 911, nr. 221) aan de acties die opgenomen zijn in de Veiligheidsagenda 2019–2022 en het handhavingsarrangement voor de Bijzondere Opsporingsdiensten voor het versterken van het afpakproces. Ook dit jaar zal de verdere verbetering in het gehele proces van de afpakketen passende aandacht krijgen.

Vraag (121):

Wat was de werkgeversbijdrage in 2019 voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor politiemedewerkers?

Antwoord:

In 2019 bedroeg het werkgeveraandeel van de aanvullende arbeidsongeschiktheidsverzekering € 2,2 miljoen.

Vraag (122):

Welke middelen zijn in 2019 besteed aan het vergoeden van schade van (ex)politiemensen die PTSS hebben opgelopen ten gevolge van de dienst? Om hoeveel gevallen gaat het? Kunt u deze vergoedingen onderverdelen naar enerzijds schadevergoeding en anderzijds de vergoeding van restschade?

Antwoord:

In 2019 is € 12,7 miljoen uitgekeerd aan smartengeld voor 117 gevallen. Voor restschade is in 2019 € 1,6 miljoen uitgekeerd voor 19 gevallen.

Vraag (123):

Hoeveel politiemensen hebben te maken met tinnitus? Wordt dit binnen de politie gezien als een beroepsziekte? Is er sprake van een stijgend aantal?

Antwoord:

In 2019 zijn er 43 meldingen van gehoorschade (zowel tinnitus als gehoorverlies) geregistreerd. Daarvan zijn 36 meldingen geregistreerd als een beroepsziekte en 7 meldingen geregistreerd als een dienstongeval. In vergelijking met het jaar daarvoor is dit een afname. De afgelopen tijd is er veel geïnvesteerd in het voorkomen van gehoorschade, onder andere door een project ter voorkoming van gehoorschade bij motorrijders en het preventief verstrekken van gehoorbescherming rondom de jaarwisseling.

Vraag (124):

Waarom wordt in het jaarverslag geen aandacht besteed aan de beslaghuizen? Is er in het kader van audit of toezicht aandacht besteed aan het beslagproces en wat is de uitkomst daarvan?

Antwoord:

Het onderwerp beslaghuizen is in de begroting van de Politie niet opgenomen en komt om die reden ook niet voor in het jaarverslag. Er is geen aandacht aan besteed in het kader van audit of toezicht. In 2016 heeft de Nationale ombudsman aanbevelingen gedaan ter verbetering van het beslagproces. Deze zijn opgevolgd.

Vraag (125):

Hoeveel politiemensen hebben in het jaar 2019 met gebruikmaking van middelen van de dienst of op een politielocatie suïcide gepleegd?

Antwoord:

In 2019 was sprake van zes suïcides binnen de politie, waarvan één met een dienstwapen. Geen van de gevallen vond plaats op een politielocatie.

Vraag (126):

Hoeveel zaken met opsporingsindicatie zijn door de politie, wegens capaciteitsgebrek, niet aan het OM verstuurd?

Antwoord:

Deze vraag kan niet worden beantwoord. Aan het eind van een opsporingsonderzoek wordt pas duidelijk of er een verdachte is geïdentificeerd en het dossier kan worden ingestuurd naar het OM. Van onderzoeken die nooit zijn gestart, of dit nu vanwege een gebrek aan opsporingsindicatie is of vanwege een keuze in verband met schaarse capaciteit, kan onmogelijk gezegd worden of ze ooit een verdachte zouden hebben opgeleverd.

Vraag (127):

Op welke wijze is binnen de politie in 2019 invulling gegeven aan het thema «Het realiseren van meer ruimte voor politiechef/teamchef»? Wilt u in de beantwoording met name aandacht besteden aan de teamchef?

Antwoord:

Om teamchefs meer ruimte te geven is aan de teamchefs een eigen budget en een debitcard voor operationele uitgaven ter beschikking gesteld, en is in de bedrijfsvoering het accent gelegd op een betere verbinding tussen bedrijfsvoering en operatie. Inzicht in de beschikbare mensen en middelen, alsmede in de hieraan gerelateerde kosten, is een vereiste voor beter maatwerk. De afgelopen periode is geïnvesteerd in inzicht en ruimte voor de teamchefs van de basisteams. Daartoe zijn en moeten veel systemen en werkprocessen, vooral in de financiële administratie, worden aangepast. Een groot deel van dit werk is in 2019 verricht. Door alle werkzaamheden in 2019 kon in 2020 worden gestart met het bieden van meer inzicht aan lijnchefs op een aantal onderwerpen, namelijk op variabele personeelslasten en op teamkosten. Daarnaast is door de politie een interne handreiking 2% bandbreedte opgesteld, waarin de mogelijkheid wordt geboden om lokale speelruimte in de verhouding tussen personeel en materieel te realiseren. Dit houdt in dat de politiechef – in overeenstemming met de burgemeesters en de hoofdofficier van justitie – kan beslissen maximaal 2% van de formatie voor operationele sterkte (excl. aspiranten) niet te realiseren en de daarmee vrijgevallen middelen voor andere doelen te gebruiken, zoals overwerkbudget of inhuur. Alvorens deze handreiking geoperationaliseerd kan worden, dient het Besluit verdeling sterkte en middelen politie te worden aangepast. Het streven is de voorhangprocedure van het wijzigingsbesluit voor het zomerreces aan te vangen en het besluit met ingang van 1 januari 2021 in werking te laten treden.

Vraag (128):

Hoeveel politieambtenaren hebben in 2019 deelgenomen aan de Regeling Partieel Uittreden? Kan dit worden afgezet tegen het aantal politieambtenaren van de afgelopen vijf jaren?

Antwoord:

Eind 2019 namen 10.898 politiemedewerkers deel aan de Regeling Partieel Uittreden. Gedurende het jaar was de gemiddelde deelname 10.348 medewerkers. In bijgevoegde tabel is het gemiddelde aantal deelnemers over de afgelopen vijf jaar inzichtelijk gemaakt.

 

2015

2016

2017

2018

2019

Gemiddeld aantal deelnemers RPU

8.099

9.472

10.109

10.737

10.348

Vraag (129):

Waarom is het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp) nog niet aangepast zodat politievrijwilligers ook kunnen worden ingezet voor cybercriminaliteitsonderzoeken?

Antwoord:

Executieve politievrijwilligers die de volledige basispolitieopleiding hebben gevolgd kunnen én worden nu al ingezet voor cybercriminaliteitsonderzoeken. Op het moment dat de nieuwe rechtspositie voor politievrijwilligers in werking treedt, kunnen ook nieuwe executive politievrijwilligers na het volgen van een kortere specifieke opleiding voor dergelijke onderzoeken worden ingezet. De algemene maatregel van bestuur waarin dit wordt geregeld ligt ter advisering voor bij de Raad van State. Vanwege de coronacrisis heeft het adviseringsproces enige vertraging opgelopen. Naar verwachting kan de nieuwe rechtspositie evenwel dit jaar nog in werking treden.

Vraag (130):

Hoeveel politiebureaus zijn er in 2019 (per saldo) gesloten?

Antwoord:

Op basis van het Strategisch Huisvestingsplan zijn in 2019 29 locaties (bureaus en posten) gesloten. Van deze 29 locaties betrof het in 12 gevallen een sluiting van een bureau. Daarvoor in de plaats zijn 9 nieuwe kleinere bureaus en posten geopend. Naast traditionele politiebureaus wordt bereikbaarheid van de politie gerealiseerd door andersoortige huisvesting en voorzieningen als pop-up politiebureaus, wijktafels of politiebussen op uiteenlopende locaties zoals winkel- of buurtcentra. Mensen kunnen kiezen op welke manier zij contact willen hebben met de politie: naast face-to-face (straat, balie) en telefooncontact met de politie is dienstverlening via internet ook mogelijk.

Vraag (131):

Is de betrokkenheid van de korpschef bij de cao-onderhandelingen geëvalueerd? Heeft dit geleid tot een conclusie hoe in de toekomst de positie in dit soort trajecten zullen zijn?

Antwoord:

Naar aanleiding van het advies van de heer Borstlap in het kader van het arbeidsvoorwaardenakkoord 2015–2017 en de evaluatie van de Politiewet 2012 door de commissie-Kuijken heeft de korpschef tijdens de onderhandelingen over het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 een nadrukkelijkere invulling gegeven aan zijn rol als medewerkgever. Het arbeidsvoorwaardenakkoord 2018–2020 is dan ook mede door de korpschef ondertekend. De cao onderhandelingen zijn geëvalueerd, dit had niet specifiek betrekking op de rol van de korpschef bij de cao-onderhandelingen. Wel is er met de vakorganisaties over gesproken in het kader van de uitwerking van het akkoord en de formalisering van het akkoord in de regelgeving. Waarbij met de vakorganisaties overeenstemming is bereikt over het verankeren van de positie van de korpschef als medewerkgever in het «Besluit overleg medezeggenschap politie» (BOMP). Tot slot werd eerder al een overleg ingesteld tussen de korpschef en de bonden naast het georganiseerd overleg tussen de Minister en de vakorganisaties. Ook dit overleg is geformaliseerd in het BOMP.

Vraag (132):

Hoeveel nieuwe politievrijwilligers zijn er in 2019 geworven en hoeveel zijn er opgeleid? Op welk niveau zijn ze opgeleid en hoe lang duurde de opleiding?

Antwoord:

In 2019 zijn er in totaal 231 politievrijwilligers ingestroomd, waarvan 68 executieve politievrijwilligers en 163 politievrijwilligers in de ondersteuning. In 2019 vonden er geen opleidingen voor nieuwe executieve politievrijwilligers plaats. De opleidingscapaciteit van de Politieacademie voor politievrijwilligers werd gebruikt voor het doorstroomonderwijs van huidige executive politievrijwilligers van een smalle niveau 2-kwalificatie naar een volledig niveau 2-kwalificatie en van een volledig niveau 2-kwalificatie naar een volledige niveau 3-kwalificatie. De executieve politievrijwilligers die in 2019 instroomden waren al eerder opgeleid. Het betrof vooral oud-beroepsmedewerkers en enkele oud-vrijwilligers. Vrijwilligers in de ondersteuning volgen geen opleiding.

Vraag (133):

Vinden er exitgesprekken plaats bij de politie? Kunt u inzichtelijk maken hoeveel personeel om welke redenen in 2019 het korps verlaten heeft?

Antwoord:

Exitgesprekken zijn waardevol voor zowel de vertrekkende medewerker als de organisatie. De politie heeft een beleidskader uitgewerkt om met iedere medewerker die de politie verlaat, op vrijwillige basis, een exitgesprek te houden. De komende periode zal eerst in twee eenheden een pilot worden gestart. Daarnaast is in mei 2020 een pilot gestart om landelijk met alle aspiranten op vrijwillige basis een exitgesprek te houden.

Van iedere medewerker die de politie verlaat wordt een tweetal gegevens geregistreerd: de datum van uitdiensttreding en de reden van uitdiensttreding, waarbij uit een beperkt aantal categorieën gekozen kan worden. Er is geen rechtsgrond om meer dan deze categorieën te registreren. In bijgevoegde tabel zijn de redenen voor de vertrekkende medewerkers in 2019 weergegeven.

Reden uitstroom

OS

ASP

NOS

Totaal

Ouderdomspensioen

734

 

181

916

Arbeidsongeschiktheid

232

 

34

266

Collectieve sector

100

6

45

151

Marktsector

67

11

31

109

Overlijden

54

3

13

70

Oneervol ontslag

49

8

4

62

Overige

805

197

208

1.210

Totaal

2.041

225

516

2.782

Vraag (134):

Waarom is geen van de meldingen die werden gedaan bij het Landelijk Meldpunt Misstanden (LMM) geduid als een vermoeden van een misstand? Wat is de gemiddelde doorlooptijd van een zaak bij het LMM? Is er sinds de oprichting van het LMM ooit een melding geduid als een vermoeden van een misstand conform de Interne Klokkenluidersregeling?

Antwoord:

Conform de klokkenluidersregeling moet de melding van voldoende gewicht zijn om deze aan te merken als een vermoeden van een misstand. Van een misstand is sprake als «het maatschappelijk belang in het geding is bij de schending van een wettelijk voorschrift, een gevaar voor de volksgezondheid, een gevaar voor de veiligheid van personen, een gevaar voor de aantasting van het milieu, een gevaar voor het goed functioneren van de openbare dienst of een onderneming als gevolg van een onbehoorlijke wijze van handelen of nalaten» (MvT Interne Klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie, Stb. 2016, nr. 542). De kwesties die bij het LMM worden gemeld, betreffen onder meer individuele (arbeids-)geschillen tussen medewerker en leidinggevende, ongewenste omgangsvormen, vermeend machtsmisbruik, ontevredenheid omtrent de reorganisatie en adviesvragen omtrent integriteitskwestie

De gemiddelde doorlooptijd van een zaak bij het LMM is niet bekend. Afhankelijk van de complexiteit van de melding en het aantal procedures kan de doorlooptijd fluctueren. Er zijn diverse redenen te noemen waarom meer tijd aan kwesties wordt besteed. Dit kan zijn omdat er nog procedures moeten worden afgewacht, een melder het lastig vindt om zijn of haar melding te concretiseren, in overleg met de melder met anderen gesproken wordt, of dat voor de melding complexe materie dient te worden bestudeerd. Er zijn ten minste twee kwesties als een vermoedelijke misstand onderzocht.

Vraag (135):

Hoe groot was het financieel voordeel in de begroting door de invoering van LFU (Levensfase Uren), waarom was dit voordeel niet voorzien en waar is dit voordeel aan besteed?

Antwoord:

Er is geen sprake van een (onvoorzien) financieel voordeel. In het kader van de invoering van LFU zijn de Algemene Levensloopbijdrage en de Toelage Bezwarende Functies vervallen voor de populatie die recht heeft op LFU. De intentie was deze te bestemmen voor herbezetting, zodat het beslag op de capaciteit zo beperkt mogelijk is. In 2019 zijn deze middelen gebruikt als dekking voor overbezetting.

Vraag (136):

Waarom waren er in 2019 minder reisbewegingen in het kader van woon-werkverkeer? Hoeveel reisbewegingen zijn er minder gemaakt dan in 2018?

Antwoord:

In de tekst van de jaarrekening wordt het verschil ten opzichte de begroting nader toegelicht. In de begroting was nog onvoldoende rekening gehouden met de effecten van het nieuwe werken. Omdat politie vergoedt op basis van werkelijk gemaakte reizen werkt het feit dat een grotere populatie gebruik maakt van het nieuwe werken dan voorzien hierin door. Omdat geregistreerd wordt op basis van kilometers is het aantal reisbewegingen niet inzichtelijk te maken.

Vraag (137):

Hoever is de werkelijke bezetting van de Dienst Speciale Interventies (DSI) achtergebleven bij de begrote bezetting?

Antwoord:

Voor 2019 was de formatie van de DSI en de bijzondere bijstandseenheden gezamenlijk vastgesteld op 526 fte. De bezetting per 31 december 2019 was 543 fte. Dat is een lichte stijging ten opzichte van 2018. Deze bezetting is inclusief 69 aspiranten; dat zijn er 23 meer dan in 2018. In deze formatie is de uitbreiding van de capaciteit die beoogd is met de toekenning van extra middelen in 2017, nog niet verwerkt.


X Noot
1

Kamerstuk 28 741, nr. 52.

X Noot
2

Monitor Kleinschalige Voorziening Amsterdam, Jaarrapport 2019, Zutphen: Academische Werkplaats Risicojeugd 2020, http://awrj.nl/.

Naar boven