34 985 Wijziging van de Omgevingswet en enkele andere wetten in verband met de overgang van de Wet natuurbescherming naar de Omgevingswet (Aanvullingswet natuur Omgevingswet)

U VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 23 mei 2024

De vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving1 had kennisgenomen van de brief van de Minister voor Natuur en Stikstof van 30 januari 2024 betreffende toezegging T03010.2 Deze toezegging houdt in dat bij de jaarlijkse evaluatie van de Omgevingswet zal worden bezien of de ambities voor natuur worden waargemaakt. De brief van 30 januari jl. leidde bij de leden van de BBB-fractie tot een aantal vervolgvragen.

Naar aanleiding hiervan is op 12 maart 2024 een brief gestuurd aan de Minister voor Natuur en Stikstof.

De Minister heeft op 23 mei 2024 gereageerd.

De commissie brengt bijgaand verslag uit van het gevoerde nader schriftelijk overleg.

De griffier van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTER VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING

Aan de Minister voor Natuur en Stikstof

Den Haag, 12 maart 2024

De vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving heeft kennisgenomen van uw brief van 30 januari 2024 betreffende toezegging T03010.3 Deze toezegging houdt in dat bij de jaarlijkse evaluatie van de Omgevingswet zal worden bezien of de ambities voor natuur worden waargemaakt. Uw brief van 30 januari jl. leidt bij de leden van de BBB-fractie tot een aantal vervolgvragen.

In het antwoord op vraag 1 (p. 6) gaat u in op het proces van dataverzameling door «de experts» van de soortenorganisaties. Uw antwoord ziet uitsluitend op de procesmatige kant van waarnemingen en het aanleveren van natuurdata. U geeft in dit verband aan:

  • «Ook individuele burgers kunnen natuurdata verzamelen. Veel van deze data worden opgenomen in de NDFF» en

  • «Validatie van waarnemingen verloopt voor 85% automatisch»

De leden van de BBB-fractie brengen vraag 2 in herinnering, die luidde:

«Kan de regering ─ wellicht via het IPO ─ de toelatingsprocedure overleggen op grond waarvan een organisatie tot data-leverancier wordt toegelaten c.q. wordt erkend door de uitvoeringsorganisatie BIJ12 dan wel het IPO, zodat hieruit de objectiviteit en onafhankelijkheid van deze dataleveranciers kan worden gewaarborgd?»

In uw antwoord (p. 6) geeft u aan:

«Alle organisaties en individuen kunnen natuurdata aanleveren aan de NDFF. Er is geen toelatingsprocedure tot de NDFF; de kwaliteit wordt gewaarborgd door het validatieproces (zoals beschreven onder vraag 1).»

Op vraag 3 («Over welke deskundigheid dienen deze organisaties/individuele experts te beschikken alvorens zij de data in de NFFD kunnen leveren?») antwoordt u heel beknopt: «Zie antwoord 2» (p. 6).

Helaas moeten de leden van de BBB-fractie constateren dat u op geen enkele manier inhoudelijk ingaat op de zorgen van deze leden met betrekking tot de inhoudelijke kennis en de objectiviteit van de waarnemers en soortenverenigingen die de data aanleveren. Deze leden constateren uit uw antwoorden dat een persoon of organisatie die data aanlevert voor opname in de Nationale Databank Flora en Fauna (hierna: NDFF) op geen enkele manier over inhoudelijke kennis hoeft te beschikken, niet aantoonbaar over een natuuropleiding hoeft te beschikken, maar toch data kan aanleveren die gaan meetellen als erkende natuurdata op basis waarvan beleid wordt gemaakt.

Zo kan een amateur-ornitholoog op dit moment rustig hazen gaan tellen in de ondergelopen polders in het Groene Hart, vervolgens nauwelijks of geen hazen tellen en – omdat hij bijvoorbeeld lid is van SOVON of de Zoogdiervereniging – de summiere oogst van zijn teldata inbrengen in het systeem, mits hij de procedure maar correct doorloopt. Dat de desbetreffende «teller» in dit voorbeeld geen kennis heeft van het gedrag van hazen bij nat weer, en niet weet «waar» en «wanneer» te tellen doet niet ter zake. Dit leidt de leden van de BBB-fractie tot de volgende vraag:

1. Kunt u bevestigen of ontkennen dat een dergelijke onjuiste telling – weliswaar conform de procedure correct uitgevoerd – wel of niet wordt opgenomen in de teldata van de NDFF?

Een ander voorbeeld waaruit volgens de leden van de BBB-fractie het niet goed functioneren van de monitoringsystemen blijkt, maakte de woordvoerder van deze fractie onlangs mee toen hij een werkbezoek bij BIJ12 aflegde in zijn functie als Statenlid in Gelderland. Een medewerker van BIJ12 presenteerde vol trots het nieuwe geautomatiseerde systeem waarin de faunateldata konden worden opgevraagd. De woordvoerder mocht iedere vraag stellen en vroeg de medewerker naar de hoeveelheid damherten op de Kop van Schouwen-Duiveland. Deze vraag was niet toevallig, want het lid levert daar al jaren een bijdrage in het populatiebeheer van de damhertenpopulatie en kent als «expert» de situatie daar goed. De medewerker tikte de selectiecriteria in en wist de woordvoerder te vertellen dat er op basis van de waarnemingen 112 damherten lopen in dat gebied. De leden van de BBB-fractie zullen u de werkelijke aantallen geven op basis van meerdere consistente tellingen in dit gebied:

Seizoen

Telling

Aanwas

Afschot

Waarvan vrouwelijk

2021–2022

1.178

412

567

415

2022–2023

1.050

379

577

433

2023–2024

887

310

(eind dec’23) 378

ntb

U kunt hieruit opmaken dat de data in het geautomatiseerde systeem bij BIJ12 volstrekt ondeugdelijk zijn en geen basis kunnen vormen voor beleidsbeslissingen inzake het faunabeheer.

Verder merken de leden van de BBB-fractie op dat u in uw antwoord verwijst naar de opzet van de monitoring en telprocedures conform https://longreads.cbs.nl/meetprogrammas-floraen-fauna-2022/ (p. 7). De leden van de BBB-fractie wijzen in dit verband op informatie van de website van het Netwerk Ecologische Monitoring en van de website van de Zoogdiervereniging, waaruit zij in extenso citeren.

Van de website van het Netwerk Ecologische Monitoring4:

Coördinatie en uitvoering van veldwerk

De gegevensinwinning in het Netwerk Ecologische Monitoring bestaat van oudsher grotendeels uit monitoring door vrijwilligers die worden aangestuurd door verschillende soortenorganisaties.

(...)

Via de soortenorganisaties worden ook nieuwe vrijwilligers opgeleid en wordt gestimuleerd dat monitoring zoveel mogelijk op de voorgeschreven manier en gewenste plekken wordt uitgevoerd. Hoe het veldwerk moet worden uitgevoerd, wordt vastgelegd in protocollen, waarin bijvoorbeeld de weersomstandigheden, het telseizoen, tijdsduur en tijdsperiode, grootte van het meetpunt en aantal uit te voeren herhalingen worden vastgelegd. Het werken met dergelijke veldwerkprotocollen zorgt voor het verkrijgen van zoveel mogelijk gestandaardiseerde gegevens. Voor veel soorten en soortgroepen worden daarmee aantalsgegevens verkregen ten behoeve van de berekening van populatietrends. Maar goed gestandaardiseerde aantalstellingen van individuen zijn niet altijd haalbaar of mogelijk.

Wanneer tellingen of benaderingen daarvan echt niet mogelijk zijn en geen aantalstrends kunnen worden berekend, kan nog wél gebruik worden gemaakt van gegevens over aan- en afwezigheid. (...) Voor het kunnen gebruiken van gegevens over aan- en afwezigheid gelden veel minder strenge eisen qua standaardisering dan voor telgegevens. Er kan dan zelfs gebruik worden gemaakt van opportunistische waarnemingen, d.w.z. waarnemingen zonder voorgeschreven veldwerkprotocol. Opportunistische waarnemingen komen tegenwoordig massaal beschikbaar via internetsites als waarneming.nl, telmee.nl, verspreidingsatlas.nl en diverse apps. Maar ook vóór de tijd van internet en smartphones werden opportunistische waarnemingen verzameld. Er zijn daardoor veel meer opportunistische waarnemingen dan gestandaardiseerde (tel-) gegevens en vaak ook over een langere periode. Dergelijke verspreidingswaarnemingen hebben echter nog wel het probleem dat het meestal alleen gegevens zijn over aanwezigheid, niet over afwezigheid. Voor alle niet doorgegeven soorten geldt dan dat deze ofwel daadwerkelijk afwezig waren of wel aanwezig, maar niet waargenomen en/of doorgegeven.

Mits achteraf toch standaardisatie kan worden aangebracht, met name gericht op het bepalen van de (kans op) aan- of afwezigheid van een soort op een locatie, zijn trends in verspreiding te berekenen. Voor dergelijke standaardisatie en kansberekeningen zijn tegenwoordig diverse statistische technieken beschikbaar, waardoor inmiddels ook veel verspreidingstrends kunnen worden bepaald. De nieuwe technieken kunnen op hun beurt ook weer aanleiding zijn voor nieuwe veldwerkprotocollen, met name om rekening te kunnen houden met de trefkans van een soort onder verschillende omstandigheden.

Voor met name haas en ree in het agrarisch gebied zijn al in 2021 aanvullende gegevens verkregen van de MAS-tellingen (Meetnet Agrarische Soorten). Door gebrek aan informatie over de exacte locaties en kenmerken van de meetpunten kon niet worden nagegaan of deze gegevens in de zoogdiertellingen bruikbaar zijn. Aanvullende telgegevens van met name haas zijn inmiddels wel gewenst, omdat voor deze soort in drie provincies een jachtverbod is ingesteld op basis van de provinciale trends. Betrouwbare provinciale trends zijn echter niet voor alle provincies beschikbaar en monitoring van haas heeft in de NEM-meetdoelen (nog) geen hoge prioriteit.

***

Van de website van de Zoogdiervereniging5:

Het grote voordeel van dagactieve zoogdieren (haas, konijn, bunzing, eekhoorn, ree, vos, etc.) is dat ze relatief gemakkelijk te zien zijn. Vooral in de vroege ochtenduren en late avonduren zijn deze soorten actief aan het foerageren of hun territorium aan het afbakenen. Met deze tellingen worden alleen levende individuele dieren geteld en niet de sporen.

Wie voeren de tellingen uit?

Op dit moment worden deze tellingen alleen uitgevoerd door vrijwilligers van Sovon Vogelonderzoek Nederland. Daarbij noteren ze de zoogdieren die zij tegenkomen tijdens hun tellingen van broedvogels in een telgebied van 10 tot 600 ha groot (Broedvogel Monitoring Project BMP).

Informatie voor deelnemers

Welke zoogdieren tellen?

Op dit moment kunnen trends en indexen bepaald worden van de volgende soorten: haas, konijn, vos, ree, eekhoorn en egel. Daarnaast zijn er nog soorten waarvan we in de toekomst verwachten indexen te kunnen bepalen. Hoe meer mensen aan de tellingen meedoen, hoe groter de kans dat we van soorten een index kunnen bepalen!

Wijze van tellen

In het kort worden de tellingen als volgt uitgevoerd:

  • minstens 5 tot 10 bezoeken in de periode maart-juli

  • bezoeken omstreeks zonsopgang

  • tussen 2 opeenvolgende bezoeken zitten gewoonlijk tien dagen

  • bij elk bezoek het proefvlak fijnmazig doorkruisen

Voor een uitgebreide beschrijving van de methodiek zie website Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Bij monitoring is het van belang om jaarlijks op dezelfde wijze de tellingen uit te voeren met dezelfde middelen. Heb je de eerste tellingen uitgevoerd met behulp van een verrekijker, dan dienen latere tellingen ook met een verrekijker uitgevoerd te worden om de tellingen onderling vergelijkbaar te houden.

We merken soms dat waarnemers alleen de wat bijzondere soorten doorgeven of die soorten, waarvoor we indexen en trends bepalen. We verzoeken iedereen alle waargenomen individuen door te geven van alle waargenomen soorten, want het gebeurt af en toe dat het overzicht van het voorkomen van algemene soorten niet compleet is (veel onwaarschijnlijk witte gebieden). Bovendien zijn dergelijke waarnemingen van belang om goede trefkansberekeningen te maken, die weer van belang zijn voor andere analyses.

Opgeven van de aantallen

Bij het opgeven van het aantal waargenomen zoogdieren is het van belang dit consequent te doen. Bij een aantal soorten (bv konijn) kan het voorkomen dat er jaren zijn dat er veel individuen zijn, terwijl in andere jaren er slechts enkele worden waargenomen. Men kan niet volstaan met een opgave als; «het zijn er teveel om te tellen». Beter is het dan om een schatting te geven. Met een schatting kan namelijk nog een analyse uitgevoerd worden en dat kan niet met een opmerking dat het er veel zijn.

Meedoen aan de tellingen?

In principe kan iedereen aan het meetprogramma meewerken, maar momenteel kan dit alleen via Sovon Vogelonderzoek Nederland, binnen het meetprogramma BMP. Op de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland is te vinden hoe dat in zijn werk gaat. Waarnemingen van konijnen en andere zoogdieren kunt u doorgeven via www.telmee.nl of www.waarneming.nl.

***

Mede op basis van het voorgaande wensen de leden van de BBB-fractie een aantal vragen te stellen over de betrouwbaarheid van de waarnemingen door deze soortenverenigingen en hun vrijwilligers.

2. Iedereen kan deelnemen aan de tellingen en zich als vrijwilliger opgeven of individueel data leveren. Kunt u door middel van de door u gerespecteerde protocollen aangeven in hoeverre deze vrijwilligers deskundig zijn en over de juiste kennis beschikken om waarnemingen te doen en te interpreteren?

De Zoogdiervereniging maar ook het Netwerk Ecologische Monitoring geven zelf de zwakke plekken aan in hun methoden (onvolledige waarnemingen/ alleen exoten doorgeven, opportunistische meldingen, gebrek aan vrijwilligers, gebrek aan soortenkennis (die ook geen vereiste is om data te kunnen leveren)).

3. Hoe kunt u met stelligheid vertrouwen op de data van een monitoringsysteem dat door de beheerders zelf zeer kritisch wordt beoordeeld?

De regels voor tellingen van een dag-actieve zoogdiersoort als de haas zijn naar het oordeel van de leden van de BBB-fractie verbijsterend voor de echte kenner van deze diersoort. Ten eerste wordt deze «als bijvangst door de vogelspotters van SOVON genoteerd», welke vogelkenners naar de mening van deze leden niet gekwalificeerd zijn om hazen op te sporen. Ten tweede is de haas inmiddels in grote delen van het land geen dag-actief zoogdier meer, behalve in de paartijd, wanneer hazen »rammelen» en elkaar in kleine groepjes achterna lopen overdag. Het voorgaande leidt tot een aantal vragen:

4. Hoe tellen deze vrijwilligers hazen die zich in de dekking bevinden of in het landbouwgewas ophouden?

5. Zijn er teldata van tellingen in de nacht beschikbaar in dezelfde gebieden waar overdag geteld wordt?

Jagers tellen met hun warmtebeeldcamera’s en dit geeft een betrouwbaar beeld van de aanwezige hazen in de velden die zij beheren.

6. Zijn de tellingen door de SOVON-vrijwilligers ook uitgevoerd met deze warmtebeeldapparatuur?

De telregels die aan de tellers van SOVON worden meegegeven, zijn de basis voor de betrouwbaarheid van hun eenduidige tellingen.

7. Wie controleert of deze tellingen op deze voorgeschreven wijze worden uitgevoerd?

8. Worden deze tellingen ook door steeds minimaal twee personen uitgevoerd, d.w.z. wordt het vierogen-principe gehanteerd?

9. Zo nee, hoe kunnen we er dan van uitgaan dat deze teldata betrouwbaar zijn?

10. Kunt u aangeven welke erkende natuuropleiding deze vrijwilligers hebben gevolgd?

11. Is deze natuuropleiding erkend door het Ministerie van LNV of kent deze natuuropleiding een andere wettelijke erkenning?

12. Wordt of worden deze natuuropleiding of natuuropleidingen afgesloten door middel van een examen?

13. Wie valideert deze kennistoets?

14. Welke instantie staat garant voor een objectieve toets op het kennisniveau van deze vrijwillige tellers op basis waarvan u beleidsbeslissingen neemt over het beheer van de soorten in Nederland?

De leden van de BBB-fractie wijzen graag op het volgende. Om te mogen jagen in Nederland dienen aankomend jagers de opleiding Jacht en Faunabeheer te volgen. Deze opleiding wordt verzorgd door de Stichting Jachtopleidingen Nederland (SJN), die deze opleiding al meer dan veertig jaar verzorgt. De SJN leidt op voor het jachtexamen dat afgenomen wordt door de Stichting Jachtexamens Nederland (SJE). Deze stichting is bij wet ingesteld (Natuurbeschermingswet, thans Omgevingswet) en het examen is bij ministeriële regeling en ministerieel besluit vastgesteld. Voor de cursisten aan de opleiding en de deelnemers aan het examen is exact bepaald over welke kennis en vaardigheden zij dienen te beschikken. Examenkandidaten leggen een uitgebreid theorie-examen af bij één van de erkende examenlocaties van Lamark in Nederland. Deze examencentra worden ook door veel overheidsinstanties gebruikt voor het (laten) afnemen van erkende examens. De examens staan onder toezicht van de Examenkamer.

De Natuurbeschermingswet/Omgevingswet staat de houder van het jachtdiploma toe om – als uitzondering op de Natuurbeschermingswet – te jagen, schade te bestrijden en aan populatiebeheer te doen. Jagers leggen hun data vast in het Fauna Registratie Systeem (FRS) en nemen – via hun WildBeheerseenheden (WBE’s) – deel aan diverse wildtellingen. Zij hanteren daarbij het vierogen-principe, tellen niet in eigen veld en een commissie per WBE elimineert dubbeltellingen en grenstellingen.

Daarnaast vormen de afschotgegevens die jagers vastleggen in het FRS een betrouwbare trend voor wat betreft de aantallen van de wildsoorten die aanwezig zijn in hun velden. Jagers hebben een wettelijke taak om te zorgen voor een goede wildstand in hun velden. Dit is een verantwoordelijkheid die de wetgever bij jagers heeft neergelegd. Tenslotte: jagers beschikken over moderne warmtebeeldapparatuur, kennen hun velden als hun broekzak, vormen een landelijk dekkend netwerk van 20.000+ vrijwilligers, zijn veel vaker in hun veld en op verschillende tijdstippen dan de telregels van de SOVON voorschrijven. Dit leidt de leden van de BBB-fractie tot de volgende vragen:

15. Hoe kunt u de onvolmaakte systematiek van het Netwerk Ecologische Monitoring, de Zoogdiervereniging en SOVON betrouwbaarder achten dan de telmethoden, data en vastlegging die decennialang al door jagers worden gehanteerd?

16. Hoe kunt u het kennisniveau van jagers ondergeschikt maken aan dat van iedere vrijwilliger van SOVON die hazen wil tellen en opvoeren in het NDFF, terwijl jagers over aantoonbare kennis en ervaring beschikken om in hun velden te tellen?

17. Hoe kunt u de teldata van de soortenverenigingen als objectief beschouwen, terwijl bekend is dat deze data gebruikt worden voor het bepalen van de stand van de soort en van deze «data-leverende» verenigingen bekend is dat zij anti-jacht zijn en dus een belang hebben bij het opvoeren van zo min mogelijk waarnemingen?

De leden van de BBB-fractie hebben deze vragen al eerder gesteld in de commissiebrief van 7 november 2023 (vragen 8, 9 en 10). U heeft deze vragen niet beantwoord, maar verwezen naar statistische bewerkingen en extrapolaties uit de aangeleverde data. Daar gingen de vragen echter niet over, die gaan over de betrouwbaarheid van de data wanneer deze niet juist, niet volledig of door ondeskundige waarnemers of door niet objectieve (anti-jacht) organisaties worden aangeleverd. U stelt dat het stelsel een neutraal stelsel is (antwoord op vraag 13), maar de leden van de BBB-fractie bestrijden dat. Het is gevoed door niet-neutrale organisaties, de procedures zijn gebrekkig en de data onvolledig en aangeleverd door vrijwilligers die zonder kennis of opleiding zich «expert» mogen noemen. Dit halen de leden van de BBB-fractie uit diverse informatiebronnen, waaronder de websites van de betrokken organisaties zelf. Uw vertrouwen in de objectiviteit, de kwaliteit van waarnemingen en data en de deskundigheid van de partijen waarmee uw ministerie samenwerkt is volgens deze leden volstrekt onvoldoende onderbouwd.

U geeft aan dat u met de Jagersvereniging en het CBS in november 2023 een project bent gestart om de telprotocollen te analyseren en indien nodig aan te scherpen. Dit leidt de leden van de BBB-fractie tot de volgende vragen:

18. Kunt u de Kamer de opdracht vertrekken die uw ministerie aan de Jagersvereniging en het CBS heeft vertrekt?

19. Kunt u de Kamer aangeven wat de planning en de beoogde resultaten zijn om de telprotocollen van de jagers wel zodanig aan te passen zodat u hiervan gebruik kunt maken voor beleidsbeslissingen inzake natuurbeheer en faunabeheer?

20. Kunt u de Kamer aangeven welke partijen betrokken zijn bij het beoordelen en zo nodig aanscherpen van verbeterde telprotocollen?

De vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving ziet met belangstelling uit naar uw reactie en ontvangt deze graag binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

Voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, E. Kemperman

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR NATUUR EN STIKSTOF

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 23 mei 2024

Hierbij zend ik u de antwoorden op de vragen van de leden van de BBB-fractie naar aanleiding van de brief van 30 januari 2024 betreffende toezegging T03010 dat bij de jaarlijkse evaluatie van de Omgevingswet zal worden bezien of de ambities voor natuur worden waargemaakt. (kenmerk: 173906.26UU, ingezonden 12-03-2024).

De Minister voor Natuur en Stikstof, Ch. van der Wal-Zeggelink

173906.26UU

Cursief = vraag van BBB

Niet cursief = antwoord

1

In het antwoord op vraag 1 (p. 6) gaat u in op het proces van dataverzameling door «de experts» van de soortenorganisaties. Uw antwoord ziet uitsluitend op de procesmatige kant van waarnemingen en het aanleveren van natuurdata. U geeft in dit verband aan:

  • «Ook individuele burgers kunnen natuurdata verzamelen. Veel van deze data worden opgenomen in de NDFF» en

  • «Validatie van waarnemingen verloopt voor 85% automatisch»

De leden van de BBB-fractie brengen vraag 2 in herinnering, die luidde:

«Kan de regering ─ wellicht via het IPO ─ de toelatingsprocedure overleggen op grond waarvan een organisatie tot data-leverancier wordt toegelaten c.q. wordt erkend door de uitvoeringsorganisatie BIJ12 dan wel het IPO, zodat hieruit de objectiviteit en onafhankelijkheid van deze dataleveranciers kan worden gewaarborgd?»

In uw antwoord (p. 6) geeft u aan:

«Alle organisaties en individuen kunnen natuurdata aanleveren aan de NDFF. Er is geen toelatingsprocedure tot de NDFF; de kwaliteit wordt gewaarborgd door het validatieproces (zoals beschreven onder vraag 1).»

Op vraag 3 («Over welke deskundigheid dienen deze organisaties/individuele experts te beschikken alvorens zij de data in de NFFD kunnen leveren?») antwoordt u heel beknopt: «Zie antwoord 2» (p. 6).

Helaas moeten de leden van de BBB-fractie constateren dat u op geen enkele manier inhoudelijk ingaat op de zorgen van deze leden met betrekking tot de inhoudelijke kennis en de objectiviteit van de waarnemers en soortenverenigingen die de data aanleveren. Deze leden constateren uit uw antwoorden dat een persoon of organisatie die data aanlevert voor opname in de Nationale Databank Flora en Fauna (hierna: NDFF) op geen enkele manier over inhoudelijke kennis hoeft te beschikken, niet aantoonbaar over een natuuropleiding hoeft te beschikken, maar toch data kan aanleveren die gaan meetellen als erkende natuurdata op basis waarvan beleid wordt gemaakt.

Zo kan een amateur-ornitholoog op dit moment rustig hazen gaan tellen in de ondergelopen polders in het Groene Hart, vervolgens nauwelijks of geen hazen tellen en – omdat hij bijvoorbeeld lid is van SOVON of de Zoogdiervereniging – de summiere oogst van zijn teldata inbrengen in het systeem, mits hij de procedure maar correct doorloopt. Dat de desbetreffende «teller» in dit voorbeeld geen kennis heeft van het gedrag van hazen bij nat weer, en niet weet «waar» en «wanneer» te tellen doet niet ter zake. Dit leidt de leden van de BBB-fractie tot de volgende vraag:

Kunt u bevestigen of ontkennen dat een dergelijke onjuiste telling – weliswaar conform de procedure correct uitgevoerd – wel of niet wordt opgenomen in de teldata van de NDFF?

Antwoord

Graag wil ik het onderscheid verhelderen tussen trendmonitoring via meetprogramma’s van het NEM en losse waarnemingen die terechtkomen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).

Trendmonitoring vindt plaats via meetprogramma’s van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM). Zo worden konijnen en hazen geteld binnen het meetprogramma Dagactieve Zoogdieren. Monitoring in het kader van een meetprogramma vindt altijd plaats op basis van een monitoringsprotocol dat eisen stelt aan de manier van tellen. Een onjuiste telling die niet voldoet aan het protocol zal worden afgekeurd en niet worden meegenomen in de berekeningen. Meetprogramma’s van het NEM leveren populatietrends op. Voor populatiemonitoring is het niet nodig om een volledig beeld te geven van alle levende individuen. Door het jaarlijks op reproduceerbare wijze verzamelen van gegevens kan (bij voldoende meetpunten) een populatietrend worden berekend die een (ook statistisch) betrouwbaar inzicht geeft in de (mate van) voor- of achteruitgang van een soort.

De NDFF is een databank waarin miljoenen natuurgegevens worden opgeslagen. Ook data van de meetprogramma’s worden in de NDFF opgeslagen. Daarnaast kan iedereen, organisaties en individuen, losse (niet gestandaardiseerde) waarnemingen aanleveren aan de NDFF. Deze waarnemingen worden gevalideerd volgens het eerder beschreven validatieproces (Kamerstuk 34 985). Dit betreft losse waarnemingen en deze waarnemingen worden niet gebruikt voor de berekening van de zojuist genoemde populatietrends. Deze waarnemingen kunnen wel relevant zijn voor inzicht in de trend in verspreiding van diverse soorten, mits op de juiste manier geanalyseerd6. In tegenstelling tot de hierboven genoemde populatiemonitoring, kan door verspreidingsdata beter inzicht worden verkregen in waar een soort precies voorkomt en waar we dat (nog) niet weten.

2

Een ander voorbeeld waaruit volgens de leden van de BBB-fractie het niet goed functioneren van de monitoringsystemen blijkt, maakte de woordvoerder van deze fractie onlangs mee toen hij een werkbezoek bij BIJ12 aflegde in zijn functie als Statenlid in Gelderland. Een medewerker van BIJ12 presenteerde vol trots het nieuwe geautomatiseerde systeem waarin de faunateldata konden worden opgevraagd. De woordvoerder mocht iedere vraag stellen en vroeg de medewerker naar de hoeveelheid damherten op de Kop van Schouwen-Duiveland. Deze vraag was niet toevallig, want het lid levert daar al jaren een bijdrage in het populatiebeheer van de damhertenpopulatie en kent als «expert» de situatie daar goed. De medewerker tikte de selectiecriteria in en wist de woordvoerder te vertellen dat er op basis van de waarnemingen 112 damherten lopen in dat gebied. De leden van de BBB-fractie zullen u de werkelijke aantallen geven op basis van meerdere consistente tellingen in dit gebied:

Seizoen

Telling

Aanwas

Afschot

Waarvan vrouwelijk

2021–2022

1.178

412

567

415

2022–2023

1.050

379

577

433

2023–2024

887

310

(eind dec’23) 378

ntb

U kunt hieruit opmaken dat de data in het geautomatiseerde systeem bij BIJ12 volstrekt ondeugdelijk zijn en geen basis kunnen vormen voor beleidsbeslissingen inzake het faunabeheer.

Verder merken de leden van de BBB-fractie op dat u in uw antwoord verwijst naar de opzet van de monitoring en telprocedures conform https://longreads.cbs.nl/meetprogrammas-floraen-fauna-2022/ (p. 7). De leden van de BBB-fractie wijzen in dit verband op informatie van de website van het Netwerk Ecologische Monitoring en van de website van de Zoogdiervereniging, waaruit zij in extenso citeren.

Van de website van het Netwerk Ecologische Monitoring7:

Coördinatie en uitvoering van veldwerk

De gegevensinwinning in het Netwerk Ecologische Monitoring bestaat van oudsher grotendeels uit monitoring door vrijwilligers die worden aangestuurd door verschillende soortenorganisaties. (...)

Via de soortenorganisaties worden ook nieuwe vrijwilligers opgeleid en wordt gestimuleerd dat monitoring zoveel mogelijk op de voorgeschreven manier en gewenste plekken wordt uitgevoerd. Hoe het veldwerk moet worden uitgevoerd, wordt vastgelegd in protocollen, waarin bijvoorbeeld

de weersomstandigheden, het telseizoen, tijdsduur en tijdsperiode, grootte van het meetpunt en aantal uit te voeren herhalingen worden vastgelegd. Het werken met dergelijke veldwerkprotocollen zorgt voor het verkrijgen van zoveel mogelijk gestandaardiseerde gegevens. Voor veel soorten en soortgroepen worden daarmee aantalsgegevens verkregen ten behoeve van de berekening

van populatietrends. Maar goed gestandaardiseerde aantalstellingen van individuen zijn niet altijd haalbaar of mogelijk.

Wanneer tellingen of benaderingen daarvan echt niet mogelijk zijn en geen aantalstrends kunnen worden berekend, kan nog wél gebruik worden gemaakt van gegevens over aan en afwezigheid. (...) Voor het kunnen gebruiken van gegevens over aan- en afwezigheid gelden veel minder strenge eisen qua standaardisering dan voor telgegevens. Er kan dan zelfs gebruik worden gemaakt van opportunistische waarnemingen, d.w.z. waarnemingen zonder voorgeschreven veldwerkprotocol. Opportunistische waarnemingen komen tegenwoordig massaal beschikbaar via internetsites als waarneming.nl, telmee.nl, verspreidingsatlas. nl en diverse apps. Maar ook vóór de tijd van internet en smartphones werden opportunistische waarnemingen verzameld. Er zijn daardoor veel meer opportunistische waarnemingen dan gestandaardiseerde (tel-) gegevens en vaak ook over een langere periode. Dergelijke verspreidingswaarnemingen hebben echter nog wel het probleem dat het meestal alleen gegevens zijn over aanwezigheid, niet over afwezigheid. Voor alle niet doorgegeven soorten geldt dan dat deze ofwel daadwerkelijk afwezig waren of wel aanwezig, maar niet waargenomen en/of doorgegeven.

Mits achteraf toch standaardisatie kan worden aangebracht, met name gericht op het bepalen van de (kans op) aan- of afwezigheid van een soort op een locatie, zijn trends in verspreiding te berekenen. Voor dergelijke standaardisatie en kansberekeningen zijn tegenwoordig diverse statistische technieken beschikbaar, waardoor inmiddels ook veel verspreidingstrends kunnen worden bepaald. De nieuwe technieken kunnen op hun beurt ook weer aanleiding zijn voor nieuwe veldwerkprotocollen, met name om rekening te kunnen houden met de trefkans van een soort onder verschillende omstandigheden.

Voor met name haas en ree in het agrarisch gebied zijn al in 2021 aanvullende gegevens verkregen van de MAS-tellingen (Meetnet Agrarische Soorten). Door gebrek aan informatie over de exacte locaties en kenmerken van de meetpunten kon niet worden nagegaan of deze gegevens in de zoogdiertellingen bruikbaar zijn. Aanvullende telgegevens van met name haas zijn inmiddels wel gewenst, omdat voor deze soort in drie provincies een jachtverbod is ingesteld op basis van de provinciale trends. Betrouwbare provinciale trends zijn echter niet voor alle provincies beschikbaar en monitoring van haas heeft in de NEM-meetdoelen (nog) geen hoge prioriteit.

***

Van de website van de Zoogdiervereniging8:

Het grote voordeel van dagactieve zoogdieren (haas, konijn, bunzing, eekhoorn, ree, vos, etc.) is dat ze relatief gemakkelijk te zien zijn. Vooral in de vroege ochtenduren en late avonduren zijn deze soorten actief aan het foerageren of hun territorium aan het afbakenen. Met deze tellingen worden alleen levende individuele dieren geteld en niet de sporen.

Wie voeren de tellingen uit?

Op dit moment worden deze tellingen alleen uitgevoerd door vrijwilligers van Sovon Vogelonderzoek Nederland. Daarbij noteren ze de zoogdieren die zij tegenkomen tijdens hun tellingen van broedvogels in een telgebied van 10 tot 600 ha groot (Broedvogel Monitoring Project BMP).

Informatie voor deelnemers

Welke zoogdieren tellen?

Op dit moment kunnen trends en indexen bepaald worden van de volgende soorten: haas, konijn, vos, ree, eekhoorn en egel. Daarnaast zijn er nog soorten waarvan we in de toekomst verwachten indexen te kunnen bepalen. Hoe meer mensen aan de tellingen meedoen, hoe groter de kans dat we van soorten een index kunnen bepalen!

Wijze van tellen

In het kort worden de tellingen als volgt uitgevoerd:

  • minstens 5 tot 10 bezoeken in de periode maart-juli

  • bezoeken omstreeks zonsopgang

  • tussen 2 opeenvolgende bezoeken zitten gewoonlijk tien dagen

  • bij elk bezoek het proefvlak fijnmazig doorkruisen

Voor een uitgebreide beschrijving van de methodiek zie website Sovon Vogelonderzoek Nederland.

Bij monitoring is het van belang om jaarlijks op dezelfde wijze de tellingen uit te voeren met dezelfde middelen. Heb je de eerste tellingen uitgevoerd met behulp van een verrekijker, dan dienen latere tellingen ook met een verrekijker uitgevoerd te worden om de tellingen onderling vergelijkbaar te houden.

We merken soms dat waarnemers alleen de wat bijzondere soorten doorgeven of die soorten, waarvoor we indexen en trends bepalen. We verzoeken iedereen alle waargenomen individuen door te geven van alle waargenomen soorten, want het gebeurt af en toe dat het overzicht van het voorkomen van algemene soorten niet compleet is (veel onwaarschijnlijk witte gebieden). Bovendien zijn dergelijke waarnemingen van belang om goede trefkansberekeningen te maken, die weer van belang zijn voor andere analyses.

Opgeven van de aantallen

Bij het opgeven van het aantal waargenomen zoogdieren is het van belang dit consequent te doen. Bij een aantal soorten (bv konijn) kan het voorkomen dat er jaren zijn dat er veel individuen zijn, terwijl in andere jaren er slechts enkele worden waargenomen. Men kan niet volstaan met een opgave als; «het zijn er teveel om te tellen». Beter is het dan om een schatting te geven. Met een schatting kan namelijk nog een analyse uitgevoerd worden en dat kan niet met een opmerking dat het er veel zijn.

Meedoen aan de tellingen?

In principe kan iedereen aan het meetprogramma meewerken, maar momenteel kan dit alleen via Sovon Vogelonderzoek Nederland, binnen het meetprogramma BMP. Op de website van Sovon Vogelonderzoek Nederland is te vinden hoe dat in zijn werk gaat. Waarnemingen van konijnen en andere zoogdieren kunt u doorgeven via www.telmee.nl of www.waarneming.nl .

***

Mede op basis van het voorgaande wensen de leden van de BBB-fractie een aantal vragen te stellen over de betrouwbaarheid van de waarnemingen door deze soortenverenigingen en hun vrijwilligers.

Iedereen kan deelnemen aan de tellingen en zich als vrijwilliger opgeven of individueel data leveren. Kunt u door middel van de door u gerespecteerde protocollen aangeven in hoeverre deze vrijwilligers deskundig zijn en over de juiste kennis beschikken om waarnemingen te doen en te interpreteren?

Antwoord

Zoals in het antwoord op vraag 1 aangegeven, zijn losse waarnemingen van individuen geen onderdeel van meetprogramma’s van het NEM en worden deze niet gebruikt voor de berekening van populatietrends. Monitoring gebeurt volgens vaste protocollen. Per meetnet en afhankelijk van het doel van het monitoringsprogramma zijn er protocollen opgesteld. Waarnemers volgen een training voor het juiste gebruik van deze protocollen. Daarnaast moeten ze beschikken over de nodige expertise om waarnemingen te kunnen doen. Afhankelijk van het monitoringsprogramma kan examinering onderdeel zijn van de training. Daarbovenop volgen waarnemers aanvullende cursussen en worden ze intensief opgeleid binnen werkgroepen door soortexperts.

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (hierna: CBS) speelt als onafhankelijke partij een belangrijke rol in het validatieproces. Zo worden de protocollen gevalideerd door het CBS. De tellingen van de waarnemers ondergaan een proces van validatie door soortenorganisaties en het CBS voert daarna verschillende onafhankelijke controles uit op de data. Dit gehele validatieproces borgt de kwaliteit van de resultaten.

3

De Zoogdiervereniging maar ook het Netwerk Ecologische Monitoring geven zelf de zwakke plekken aan in hun methoden (onvolledige waarnemingen/ alleen exoten doorgeven, opportunistische meldingen, gebrek aan vrijwilligers, gebrek aan soortenkennis (die ook geen vereiste is om data te kunnen leveren)).

Hoe kunt u met stelligheid vertrouwen op de data van een monitoringsysteem dat door de beheerders zelf zeer kritisch wordt beoordeeld?

Antwoord

De monitoringsprogramma’s binnen het NEM hebben mijn vertrouwen. Het CBS brengt jaarlijks een kwaliteitsrapportage uit waarin per meetprogramma de kwaliteit en betrouwbaarheid van de resultaten wordt beschreven. Het CBS oordeelt dat de kwaliteit van de meetprogramma’s van het NEM hoog is.9

Het NEM bestaat al 25 jaar en doet jaar in jaar uit vaste tellingen per soortgroep zodat er betrouwbare trends berekend kunnen worden. De soortenorganisaties die per soortgroep de monitoring aansturen, beschikken over een grote groep experts die samen met zo’n 16.000 bevlogen vrijwilligers betrouwbare metingen waarborgen.

Ook specifiek voor de trends voor konijn en haas oordeelt het CBS dat de kwaliteit van de landelijke trends goed is. Voor deze soorten bevat het meetprogramma voldoende meetpunten om betrouwbare landelijke aantalstrends (populatie) te leveren. Monitoring van konijnen en hazen vindt plaats in het kader van het meetprogramma Dagactieve Zoogdieren en wordt uitgevoerd tijdens vogeltellingen door getrainde vrijwilligers van Sovon. De tellingen ondergaan een proces van validatie, waarna het onafhankelijke CBS trends berekent.

Dat betrokken organisaties daarnaast wel blijven aansturen op verdere optimalisatie en hier transparant over zijn – zoals ook blijkt uit delen van de door u aangehaalde passages – sterkt mij juist in het vertrouwen dat ik heb in het proces. Zo geeft het CBS bijvoorbeeld aan dat in sommige provincies de tellingen schaars zijn voor betrouwbare provinciale trends. De focus van het NEM ligt tot nu toe echter op landelijke trends voor deze soorten, maar door de toegenomen behoefte aan provinciale trends is dit een onderwerp dat in de heroverweging van de meetdoelen kan worden meegenomen.

4

De regels voor tellingen van een dag-actieve zoogdiersoort als de haas zijn naar het oordeel van de leden van de BBB-fractie verbijsterend voor de echte kenner van deze diersoort. Ten eerste wordt deze «als bijvangst door de vogelspotters van SOVON genoteerd», welke vogelkenners naar de mening van deze leden niet gekwalificeerd zijn om hazen op te sporen. Ten tweede is de haas inmiddels in grote delen van het land geen dag-actief zoogdier meer, behalve in de paartijd, wanneer hazen »rammelen» en elkaar in kleine groepjes achterna lopen overdag. Het voorgaande leidt tot een aantal vragen:

Hoe tellen deze vrijwilligers hazen die zich in de dekking bevinden of in het landbouwgewas ophouden?

Antwoord

Het tellen van hazen gebeurt op zicht tijdens vaste looproutes in een telgebied. Bij populatiemonitoring gaat het om het genereren van een reproduceerbaar beeld, dus het werken met een vast telgebied, vaste bezoekfrequentie en bezoektijden, looproute et cetera. Zoals in antwoord op vraag 1 is beschreven, richt deze methodiek zich niet op het verkrijgen van een volledig beeld van alle aanwezige hazen (en andere soorten). Populatiemonitoring richt zich op een reproduceerbaar beeld over de tijd heen. Zodoende kunnen er betrouwbare meerjarige trends bepaald worden.

5

Zijn er teldata van tellingen in de nacht beschikbaar in dezelfde gebieden waar overdag geteld wordt?

6

Jagers tellen met hun warmtebeeldcamera’s en dit geeft een betrouwbaar beeld van de aanwezige hazen in de velden die zij beheren.

Zijn de tellingen door de SOVON-vrijwilligers ook uitgevoerd met deze warmtebeeldapparatuur?

Antwoord op vragen 5 en 6

Tellingen in de nacht alsook met warmtebeeldapparatuur maken geen onderdeel uit van de huidige telprotocollen binnen het NEM. In het protocol voor dagactieve zoogdieren staat dat de tellingen omstreeks zonsopgang moeten plaatsvinden. Daarnaast zijn er voor konijnen tevens tellingen in de duinen, uitgevoerd door terreinbeheerders. Tijdens inspectierondes in de avonduren in voor- en najaar worden vanuit de auto op circa 250 vaste routes de konijnen geteld die zichtbaar zijn in het licht van de koplampen.

Zoals eerder aangegeven (Kamerstuk 2022Z04623), zou ik het een goede toevoeging vinden als gegevens van wildbeheereenheden (hierna wbe’s) in de toekomst als aanvulling op het NEM ook gebruikt kunnen worden in de berekening van trends. Hoe meer gegevens we beschikbaar krijgen, hoe fijnmaziger ons beeld wordt. Echter is het voor de betrouwbaarheid dan wel belangrijk dat alle gegevens op een gelijke gestandaardiseerde manier zijn verzameld. Hiertoe ben ik met betrokken partijen een wildtellingenproject gestart. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 18, 19 en 20.

7

Wie controleert of deze tellingen op deze voorgeschreven wijze worden uitgevoerd?

Antwoord

Zie de beantwoording onder vraag 2.

8

Worden deze tellingen ook door steeds minimaal twee personen uitgevoerd, d.w.z. wordt het vierogen-principe gehanteerd?

Antwoord

Er is geen vereiste opgenomen om met meerdere vrijwilligers in groepsverband te tellen maar het is wel mogelijk.

9

Zo nee, hoe kunnen we er dan van uitgaan dat deze teldata betrouwbaar zijn?

Antwoord

Teldata zijn altijd een steekproef van het daadwerkelijke aantal aanwezige dieren in een gebied, ook als er door meerdere personen wordt geteld. Een echte integrale telling is vrijwel onmogelijk, omdat er ook door de beste natuurwaarnemers wel eens dieren worden gemist. In de analyse van de teldata wordt er, met behulp van statistische methodes, rekening gehouden met het feit dat het een steekproef betreft en kan er een 95% betrouwbaarheidsinterval worden vastgesteld waarbinnen de jaarlijkse toe- of afname van de populaties zich bevindt. Als de bovengrens van dit 95% betrouwbaarheidsinterval een daling aangeeft, spreken we van een statistisch betrouwbare afname van de populatie. Om statistisch betrouwbare populatietrends te krijgen is het dus vooral belangrijk dat er jaarlijks op dezelfde manier wordt geteld onder zoveel mogelijk dezelfde omstandigheden.

10

Kunt u aangeven welke erkende natuuropleiding deze vrijwilligers hebben gevolgd?

11

Is deze natuuropleiding erkend door het Ministerie van LNV of kent deze natuuropleiding een andere wettelijke erkenning?

12

Wordt of worden deze natuuropleiding of natuuropleidingen afgesloten door middel van een examen?

Antwoord op vragen 10, 11, 12

Zoals ik bij vraag 2 heb aangegeven, moeten waarnemers over voldoende expertise beschikken en daartoe een training volgen. Afhankelijk van het meetprogramma en per onderdeel daarbinnen kan examinering onderdeel zijn van de training. Het betreft hier niet een erkende natuuropleiding, maar training speciaal bedoeld om conform het protocol te monitoren.

13

Wie valideert deze kennistoets?

14

Welke instantie staat garant voor een objectieve toets op het kennisniveau van deze vrijwillige tellers op basis waarvan u beleidsbeslissingen neemt over het beheer van de soorten in Nederland?

Antwoord op vragen 13 en 14

De soortenorganisaties, met kwaliteitsborging door het CBS en de begeleidingscommissie voor NEM-meetnetten, staan garant voor het kennisniveau van de waarnemers.

15

De leden van de BBB-fractie wijzen graag op het volgende. Om te mogen jagen in Nederland dienen aankomend jagers de opleiding Jacht en Faunabeheer te volgen. Deze opleiding wordt verzorgd door de Stichting Jachtopleidingen Nederland (SJN), die deze opleiding al meer dan veertig jaar verzorgt. De SJN leidt op voor het jachtexamen dat afgenomen wordt door de Stichting Jachtexamens Nederland (SJE). Deze stichting is bij wet ingesteld (Natuurbeschermingswet, thans Omgevingswet) en het examen is bij ministeriële regeling en ministerieel besluit vastgesteld. Voor de cursisten aan de opleiding en de deelnemers aan het examen is exact bepaald over welke kennis en vaardigheden zij dienen te beschikken. Examenkandidaten leggen een uitgebreid theorie-examen af bij één van de erkende examenlocaties van Lamark in Nederland. Deze examencentra worden ook door veel overheidsinstanties gebruikt voor het (laten) afnemen van erkende examens. De examens staan onder toezicht van de Examenkamer.

De Natuurbeschermingswet/Omgevingswet staat de houder van het jachtdiploma toe om – als uitzondering op de Natuurbeschermingswet – te jagen, schade te bestrijden en aan populatiebeheer te doen. Jagers leggen hun data vast in het Fauna Registratie Systeem (FRS) en nemen – via hun Wild-Beheerseenheden (WBE’s) – deel aan diverse wildtellingen. Zij hanteren daarbij het vierogen-principe, tellen niet in eigen veld en een commissie per WBE elimineert dubbeltellingen en grenstellingen.

Daarnaast vormen de afschotgegevens die jagers vastleggen in het FRS een betrouwbare trend voor wat betreft de aantallen van de wildsoorten die aanwezig zijn in hun velden. Jagers hebben een wettelijke taak om te zorgen voor een goede wildstand in hun velden. Dit is een verantwoordelijkheid die de wetgever bij jagers heeft neergelegd. Tenslotte: jagers beschikken over moderne warmtebeeldapparatuur, kennen hun velden als hun broekzak, vormen een landelijk dekkend netwerk van 20.000+ vrijwilligers, zijn veel vaker in hun veld en op verschillende tijdstippen dan de telregels van de SOVON voorschrijven. Dit leidt de leden van de BBB-fractie tot de volgende vragen:

Hoe kunt u de onvolmaakte systematiek van het Netwerk Ecologische Monitoring, de Zoogdiervereniging en SOVON betrouwbaarder achten dan de telmethoden, data en vastlegging die decennialang al door jagers worden gehanteerd?

16

Hoe kunt u het kennisniveau van jagers ondergeschikt maken aan dat van iedere vrijwilliger van SOVON die hazen wil tellen en opvoeren in het NDFF, terwijl jagers over aantoonbare kennis en ervaring beschikken om in hun velden te tellen?

Antwoord op vragen 15 en 16

Ik wil het kennisniveau van jagers niet in twijfel trekken. Hun expertise en ervaring zijn zeer waardevol en zij vervullen een belangrijke rol in het beheer van de wildstand. Zoals al aangegeven in het antwoord op vragen 5 en 6, vind ik het daarom wenselijk dat teldata van wildbeheereenheden in de toekomst gebruikt kunnen worden in aanvulling op de data die in het kader van het NEM worden verzameld. Op dit moment zijn de tellingen van wbe’s nog niet geschikt. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) heeft eerder geoordeeld dat deze data niet gevalideerd kunnen worden en daardoor (op dit moment) niet bruikbaar zijn voor het bepalen van landelijke trends. Daarom werk ik samen met alle betrokken partijen in het wildtellingenproject aan verbetering van het telprotocol van de wbe’s en hun verzameling van gegevens zodat deze, net als de NEM telgegevens, kunnen worden gevalideerd door het CBS. Dit is ook waar de Kamer mij om heeft gevraagd in de motie van het lid Boswijk c.s. (Kamerstuk 36 200 XIV).

17

Hoe kunt u de teldata van de soortenverenigingen als objectief beschouwen, terwijl bekend is dat deze data gebruikt worden voor het bepalen van de stand van de soort en van deze «data-leverende» verenigingen bekend is dat zij anti-jacht zijn en dus een belang hebben bij het opvoeren van zo min mogelijk waarnemingen?

Antwoord

Het beeld dat organisaties betrokken bij het NEM «anti-jacht» zouden zijn en (daardoor) niet objectief zouden monitoren, herken ik niet. Het staat niet in de doelstellingen of statuten van bijvoorbeeld Sovon of de Zoogdiervereniging en komt niet tot uitdrukking in hun rapportages. In het geval van dagactieve zoogdieren, waaronder haas en konijn, worden de data verzameld via Sovon. Sovon is geen belangen-, natuur- of soortenorganisatie en neemt geen positie in over maatschappelijke vraagstukken en vermijdt beleidsbeïnvloeding.

18

De leden van de BBB-fractie hebben deze vragen al eerder gesteld in de commissiebrief van 7 november 2023 (vragen 8, 9 en 10). U heeft deze vragen niet beantwoord, maar verwezen naar statistische bewerkingen en extrapolaties uit de aangeleverde data. Daar gingen de vragen echter niet over, die gaan over de betrouwbaarheid van de data wanneer deze niet juist, niet volledig of door ondeskundige waarnemers of door niet objectieve (anti-jacht) organisaties worden aangeleverd. U stelt dat het stelsel een neutraal stelsel is (antwoord op vraag 13), maar de leden van de BBB-fractie bestrijden dat. Het is gevoed door niet-neutrale organisaties, de procedures zijn gebrekkig en de data onvolledig en aangeleverd door vrijwilligers die zonder kennis of opleiding zich «expert» mogen noemen. Dit halen de leden van de BBB-fractie uit diverse informatiebronnen, waaronder de websites van de betrokken organisaties zelf. Uw vertrouwen in de objectiviteit, de kwaliteit van waarnemingen en data en de deskundigheid van de partijen waarmee uw ministerie samenwerkt is volgens deze leden volstrekt onvoldoende onderbouwd.

U geeft aan dat u met de Jagersvereniging en het CBS in november 2023 een project bent gestart om de telprotocollen te analyseren en indien nodig aan te scherpen. Dit leidt de leden van de BBB-fractie tot de volgende vragen:

Kunt u de Kamer de opdracht vertrekken die uw ministerie aan de Jagersvereniging en het CBS heeft vertrekt?

19

Kunt u de Kamer aangeven wat de planning en de beoogde resultaten zijn om de telprotocollen van de jagers wel zodanig aan te passen zodat u hiervan gebruik kunt maken voor beleidsbeslissingen inzake natuurbeheer en faunabeheer?

20

Kunt u de Kamer aangeven welke partijen betrokken zijn bij het beoordelen en zo nodig aanscherpen van verbeterde telprotocollen?

Antwoord op vragen 18, 19 en 20

In de bijlage vindt u de opdracht die ik aan Hogeschool Van Hall Larenstein heb gegeven voor het wildtellingenproject om, samen met de betrokken partijen (CBS, de Jagersvereniging, Sovon en de Zoogdiervereniging), de protocollen en meetreeksen van de wbe’s te analyseren en waar nodig te verbeteren zodat die tellingen kunnen worden gevalideerd door het CBS en gebruikt kunnen worden voor de monitoring van wildlijstsoorten. Dit wildtellingenproject loopt tot eind 2024. Ik zal in het eerste kwartaal van 2025 de resultaten en eventuele vervolgstappen delen met uw Kamer.


X Noot
1

Samenstelling:

Van Wijk (BBB), Kemperman (BBB) (voorzitter), Van Langen-Visbeek (BBB), Lievense (BBB), Thijssen (GroenLinks-PvdA), Kluit (GroenLinks-PvdA), Crone (GroenLinks-PvdA), Janssen-van Helvoort (GroenLinks-PvdA), Martens (GroenLinks-PvdA), Klip-Martin (VVD), Meijer (VVD), Kaljouw (VVD), Rietkerk (CDA) (ondervoorzitter), Prins (CDA), Van Meenen (D66), Aerdts (D66), Van Kesteren (PVV), Nicolaï (PvdD), Nanninga (JA21), Van Aelst-Den Uijl (SP), Holterhues (CU), Dessing (FVD), De Vries (SGP), Hartog (Volt), Van Rooijen (50PLUS), Van der Goot (OPNL)

X Noot
2

Kamerstukken I 2023/24, 34 985, T.

X Noot
3

Kamerstukken I 2023/24, 34 985, T.

X Noot
6

Strien, A.J. van, C.A.M. van Swaay en T. Termaat (2013). Opportunistic citizen science data of animal species produce reliable estimates of distribution trends if analysed with occupancy models. Journal of Applied Ecology 50: 1450–1458

X Noot
7

Meetprogrammasfloraenfauna2022.pdf (netwerkecologischemonitoring.nl)

X Noot
8

NEM Meetprogramma Dagactieve Zoogdieren Broedvogel Monitoring Project | De Zoogdiervereniging

Naar boven