Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 16 november 2018
In het plenair debat van 13 november jl. over het voorstel van wet van het lid Jetten
houdende verandering in de Grondwet, strekkende tot de deconstitutionalisering van
de benoeming van de commissaris van de Koning en de burgemeester, is een motie-Rombouts
c.s. ingediend (Kamerstukken I 2018/19, 34 716, I). In mijn reactie heb ik gezegd deze motie te omarmen en heb ik toegezegd u voor
de stemmingen van aanstaande dinsdag 20 november een brief te sturen waarin ik de
motie nader duid en uiteenzet welke conclusies ik aan de motie verbind.
In de motie spreekt Uw Kamer uit dat het bij de uitwerking van een eventueel nieuwe
aanstellingswijze van burgemeesters wenselijk is te kiezen voor een vorm die recht
doet aan het principe dat de raad aan het hoofd staat van het gemeentebestuur en die
waarborgen bevat voor een relatief onafhankelijke positie van de burgemeester, een
eigenstandig taken- en bevoegdhedenpakket op het terrein van openbare orde en veiligheid,
een taak om de integriteit van het gemeentebestuur te bevorderen en een positie als
boven de partijen staand, verbindend bestuurder van álle burgers. Tijdens het debat
is het belang van deze uitgangspunten door diverse leden onderstreept en heb ik gezegd
dat ik mij hierin herken.
Voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden is de burgemeester verantwoording
verschuldigd aan de raad. In ons gemeentelijk bestel staat de raad krachtens artikel
125, eerste lid, van de Grondwet aan het hoofd en is voorts sprake van een collegiaal
dagelijks bestuur ex artikel 125, tweede lid, van de Grondwet. Het onderhavige voorstel
tot grondwetswijziging brengt daarin geen enkele verandering. Dat betekent dat een
eventuele toekomstige verandering van de aanstellingswijze van de burgemeester zal
moeten passen binnen het grondwettelijk kader van het hoofdschap van de raad en collegiaal
dagelijks bestuur.
Zoals opgemerkt in het debat en in de schriftelijke voorbereiding, dient wat de regering
betreft bij een eventuele toekomstige verandering van de aanstellingswijze van de
burgemeester de rol en positie van de burgemeester in het gemeentelijk bestel centraal
te staan. De positie van de burgemeester heeft in belangrijke mate bijgedragen aan
de continuïteit en de stabiliteit van het lokaal bestuur, en is daarmee van wezenlijke
betekenis voor het lokaal bestuur zoals wij dat in Nederland kennen. De aanstellingswijze
is daarmee volgend op een keuze voor de taken en bevoegdheden van de burgemeester
en zijn verhouding tot de raad en het college. De in de motie genoemde uitgangspunten
worden door de regering onderschreven en zullen voor de regering leidend zijn in de
verdere discussie over de aanstellingswijze en positie van de burgemeester, vandaar
dat ik heb gezegd de motie te omarmen. Het gegeven dat zowel Uw Kamer als de regering
zich hier uitspreken als grondwetgever, maakt de in de motie genoemde uitgangspunten
essentieel bij de beoordeling en uitwerking van eventuele modellen.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, K.H. Ollongren