De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat Nederland in vergelijking met andere landen sinds jaar en dag beschikt
over een sterk gedecentraliseerd lokaal bestuur,
overwegende, dat de figuur van de burgemeester door de jaren heen sterk heeft bijgedragen
aan de continuïteit en stabiliteit van ons lokaal bestuur,
overwegende, dat de relatieve onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de burgemeester
over het algemeen door bevolking en gemeenteraden hogelijk gewaardeerd wordt,
overwegende, dat het verbindend vermogen van de burgemeester als «de burgemeester
van álle burgers» eveneens ten zeerste herkend en erkend wordt,
overwegende, dat aan de benoemde burgemeester bijzondere bevoegdheden zijn toevertrouwd
op het gebied van openbare orde en veiligheid alsmede de bevordering van de integriteit
van het bestuur in de gemeente,
constaterende, dat in het initiatiefvoorstel tot deconstitutionalisering er bewust
voor gekozen is om het uit de Grondwet halen van de huidige aanstellingswijze los
te koppelen van een mogelijk wettelijke keuze voor een nieuwe aanstellingswijze,
constaterende, dat op dit moment derhalve nog niet duidelijk is, of tot een andere
aanstellingswijze zal worden gekomen en zo ja voor welke aanstellingswijze gekozen
zal worden,
spreekt uit, dat het bij de uitwerking van een eventueel nieuwe aanstellingswijze
van burgemeesters wenselijk is te kiezen voor een vorm, die recht doet aan het principe,
dat de raad aan het hoofd staat van het gemeentebestuur en die waarborgen bevat voor
een relatief onafhankelijke positie van de burgemeester, een eigenstandig taken- en
bevoegdhedenpakket op het terrein van openbare orde en veiligheid, een taak om de
integriteit van het gemeentebestuur te bevorderen en een positie als boven de partijen
staand, verbindend bestuurder van álle burgers,
en gaat over tot de orde van de dag.
Rombouts
Engels
Huijbregts
Kuiper
Backer
De Vries-Leggedoor