34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet

Nr. 36 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 7 september 2016

De vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de brief van 13 juli 2016 over de resultaten één-meting banenafspraak (Kamerstuk 34 352, nr. 34).

De vragen en opmerkingen zijn op 18 augustus 2016 aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voorgelegd. Bij brief van 6 september 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Van der Burg

Adjunct-griffier van de commissie, Van der Linden

Inhoudsopgave

I

Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

2

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

4

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

5

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

6

   

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

7

       

II

Antwoord / Reactie van de Staatssecretaris

8

I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties

Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie

De leden van de VVD fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de resultaten van de één-meting van de banenafspraak. Zij zijn verheugd dat zowel de sector markt als de sector overheid de doelstelling voor het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking ruimschoots hebben gerealiseerd. Zij hebben nog wel een aantal vragen ter verheldering.

In 2015 is 16% van de banen ingevuld door mensen vanuit de doelgroep Participatiewet ten opzichte van ruim 40% vanuit de doelgroep Wajong. Om mensen te kunnen plaatsten is transparantie van het werkzoekenden bestand van groot belang. Kunt u aangeven wat de voortgang is van «de vliegende brigade» die gemeenten helpt via de toolkit «Transparantie banenafspraak»? Bent u van mening dat het aantal beschikbare profielen vanuit gemeenten snel genoeg toeneemt? Zo nee, welke acties gaat u dan aanvullend ondernemen om ervoor te zorgen dat deze profielen wel zo snel mogelijk beschikbaar komen?

In tabel 1 in de brief is af te lezen dat het aantal formele dienstverbanden bij de sector overheid is afgenomen met 984. De verklaring hiervoor is de resultante van een afname van de groep personen vanuit de Wet inschakeling werkzoekenden (Wiw) en de In- en doorstroombanen (ID) met 1593. Uit de tabel is niet af te lezen hoeveel mensen met een arbeidsbeperking de overheid totaal in dienst heeft. Kunt u aangeven hoeveel mensen met een arbeidsbeperking eind 2015 een vast dienstverband hadden bij de overheid?

Kunt u aangeven hoeveel mensen met een indicatie in het kader van de Wet Sociale Werkvoorziening (SW) ten opzichte van de totale SW-populatie dit moment via een detachering in het kader van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) bij een reguliere werkgever aan het werk zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie hebben met belangstelling kennis genomen van de resultaten van de één-meting banenafspraak. Deze leden waarderen de inzet die werkgevers de afgelopen periode geleverd hebben om voldoende garantiebanen te creëren voor mensen met een arbeidsbeperking, met name de werkgevers in de private sector. Het stemt deze leden positief dat de doelstelling voor dit jaar zowel in de private sector als bij de overheid ruimschoots gerealiseerd is en dat er geen aanleiding is om het wettelijke quotum te activeren. De leden van de PvdA-fractie constateren echter tevens dat de uitdaging voor de komende jaren groot blijft en dat er uit de cijfers een aantal ontwikkelingen naar voren komt dat zorgen baart. Deze leden hebben hierover een aantal vragen en opmerkingen dat zij graag aan de Staatssecretaris wil voorleggen.

Eind 2015 zijn er ten opzichte van de nulmeting 21.057 garantiebanen gecreëerd. In de private sector gaat het om 15.604 banen, bij de overheid om 5.453 banen. Kan de Staatssecretaris nogmaals bevestigen dat de manier van tellen geheel in lijn is met de afspraken die hierover eerder met de Kamer zijn gemaakt? Het aantal garantiebanen bij de overheid is hoger dan tot kort voor het openbaar worden van deze cijfers werd aangenomen, inclusief door de Staatssecretaris. Kan nader toegelicht worden waarom dit het geval is? De toepassing van de verdeelsleutel inleenverbanden lijkt hierbij in ieder geval een rol te spelen. Deze wordt vastgesteld op basis van objectief, representatief onderzoek door SEO Economisch Onderzoek. Kan nader toegelicht worden hoe de verdeelsleutel heeft geleid tot de respectievelijke aantallen inleenverbanden in de private sector en bij de overheid? Is deze werkwijze in lijn met de afspraken met de Kamer over de wijze van tellen? In hoeverre is de wijze waarop de verdeelsleutel zelf tot stand komt overigens van jaar tot jaar aan verandering onderhevig?

De grote rol van inleenverbanden in het behalen van de doelstellingen voor 2015 is (hoewel positief voor sw-bedrijven) naar de mening van de leden van de PvdA-fractie aanleiding tot zorg, voornamelijk bij de overheid. Terwijl werkgevers in de private sector hun doelstelling ook gehaald zouden hebben op basis van de gerealiseerde formele dienstverbanden is dit bij de overheid niet het geval.

Het aantal formele dienstverbanden bij de overheid blijkt zelfs te zijn afgenomen (-984). Volgens de Staatssecretaris is dit te wijten aan de afname van de groep Wiw/ID-ers met 1.593, een logische ontwikkeling omdat Wiw/ID al per 1 januari 2004 is opgeheven. Klopt het dat als deze groep buiten beschouwing zou worden gelaten de overheid eind 2015 circa 600 formele dienstverbanden gecreëerd zou hebben? In hoeverre is het te verwachten dat het aantal formele dienstverbanden bij de overheid de komende periode negatief blijft vanwege een mogelijke verdere afname van het aantal Wiw/ID banen? In de kabinetsbrief staat verder te lezen dat zowel de overheid als de marktsector ook zonder het opschorten van de herbezettingsvoorwaarde de doelstellingen van de banenafspraak gehaald zouden hebben. Kan hierover nadere uitleg gegeven worden? Kan de voorwaardelijkheid van de opschorting nader toegelicht worden? Kan de Staatssecretaris bevestigen dat het opschorten van de herbezettingsvoorwaarde geen invloed heeft op de doelstelling om op termijn 125.000 garantiebanen te creëren en 30.000 beschutte werkplekken?

De leden van de PvdA-fractie menen dat de grote afhankelijkheid van inleenverbanden de geboekte vooruitgang kwetsbaar maakt. Voor de mensen met een arbeidsbeperking die werkzaam zijn op basis van een inleenverband is het van belang dat de inleenverbanden uiteindelijk overgaan in formele dienstverbanden. In hoeverre deelt de Staatssecretaris deze mening? Welke zaken weerhouden werkgevers er momenteel mogelijk van om formele dienstverbanden aan te bieden? In hoeverre speelt onzekerheid over de mogelijke tijdelijkheid van enkele van de instrumenten die beschikbaar zijn voor werkgevers (loonkostensubsidie, no-riskpolis) hierbij een rol? Kan de Staatssecretaris deze onzekerheid wegnemen? In welke mate kan het lage inkomensvoordeel (liv) bijdragen aan een grotere doorstroom naar formele dienstverbanden? Overweegt de Staatssecretaris actie te ondernemen om de doorstroom naar formele dienstverbanden voor de komende periode verder te bevorderen? Zo ja, welke? Waarom blijft de overheid achter vergeleken bij de private sector wat betreft het creëren van formele dienstverbanden? Deelt de Staatssecretaris de mening van de leden van de PvdA-fractie dat juist de overheid hierbij het goede voorbeeld zou moeten geven? Zijn er specifieke obstakels waar vooral de overheid mee te maken heeft? Zo ja, op welke wijze kunnen deze weggenomen worden? Gaat de Staatssecretaris in de gaten houden in hoeverre de inleenverbanden volgend jaar zijn omgezet in formele dienstverbanden? Ziet zij tegen de achtergrond van het advies van de sociaaleconomische Raad (SER) over de sociale werkvoorziening verdere manieren van samenwerking tussen de sociale werkvoorziening en het bedrijfsleven? Zo ja, is zij bereid deze manieren van samenwerking te stimuleren? Is zij bereid nog andere vormen van inleen toe te staan behalve de huidige mogelijkheden? Zo ja, welke?

Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie

Algemeen

  • 1. Waarom duurt het een half jaar voordat de cijfers over het voorgaande jaar vastgesteld kunnen worden? Is het mogelijk om dit proces te versnellen?

  • 2. Hoeveel personen die voor de nul-meting nog niet actief op de arbeidsmarkt waren, hebben in de periode tussen de nul-meting en de één-meting dankzij de banenafspraak een baan gevonden?

  • 3. Op welke wijze heeft de banenafspraak bijgedragen aan de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking? Met welk percentage is de arbeidsparticipatie gestegen als gevolg van de banenafspraak? Is dit voor u aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen?

  • 4. Wat is uw reactie op het feit dat de arbeidsdeelname van personen met een arbeidsbeperking (42%) achterblijft vergeleken met personen zonder arbeidsbeperking (87%)?

  • 5. Vindt u dat er sprake is van een «inclusieve arbeidsmarkt» op het moment dat maar 42% van de personen met een arbeidsbeperking deelneemt aan de arbeidsmarkt?

  • 6. Hoeveel werknemers met een garantiebaan hebben inmiddels een vaste aanstelling?

  • 7. Hoeveel werknemers met een garantiebaan hebben een tijdelijk contract?

  • 8. Hoeveel werknemers met een garantiebaan, zijn inmiddels hun baan weer verloren?

Verdeling banen sector markt en sector overheid

  • 9. Wat is uw reactie op de stelling dat er voornamelijk sprake is van inleenverbanden en dat als gevolg van de banenafspraak per saldo een beperkt aantal mensen (op) nieuw tot de arbeidsmarkt is toegetreden?

  • 10. Wat was het gemiddeld aantal gewerkte uren per werknemer die was aangesteld met een garantiebaan?

  • 11. Het gemiddeld aantal gewerkte uren per persoon in de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) is 33,4 uur per week, waarom is uitgegaan van 25,5 uur per week? Is het mogelijk om dit aantal uren tussentijds bij te stellen?

  • 12. Bent u het eens met de stelling dat dit een vertekend beeld geeft van het aantal gerealiseerde banen? Zo nee, waarom niet?

  • 13. Hoeveel extra banen zouden er zijn gerealiseerd zonder SW-detacheringen?

  • 14. Wat zijn de gevolgen voor een afnemend aantal SW-detacheringen voor de banenafspraak?

  • 15. Hoeveel mensen hebben in het kader van de banenafspraak een proefplaatsing gekregen? Hoeveel mensen zijn na deze proefplaatsing in dienst genomen?

  • 16. Bent u tevreden over het aantal garantiebanen bij overheidsinstellingen?

  • 17. Waarom vindt u het «logisch» dat het aantal banen voor mensen met een beperking bij de overheid is afgenomen?

  • 18. Bent u het eens met de stelling dat de overheid het goede voorbeeld moet geven ten aanzien van het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking? Zo ja, waarom is het aantal mensen in dienst van de overheid, met een arbeidsbeperking afgenomen? Zo nee, waarom niet?

  • 19. Welke maatregelen gaat u nemen om er voor te zorgen dat overheidsinstellingen meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen?

  • 20. Bent u bereid om te onderzoeken of overheidsinstellingen kunnen worden gedwongen om meer mensen met een arbeidsbeperking in (vaste) dienst te nemen?

  • 21. Hoeveel extra banen levert het schrappen van de herbezettingsvoorwaarde op?

  • 22. Wat zijn de gevolgen voor het beschut werk nu de herbezettingsvoorwaarde wordt geschrapt terwijl het aantal beschutte werkplekken nog niet is geborgd?

  • 23. Is het volgens u denkbaar dat het schrappen van de herbezettingsvoorwaarde er toe kan leiden dat gemeenten pas na de wettelijke verankering van beschut werk, er voor kiezen om beschutte werkplekken te realiseren? Zo ja, hoeveel beschutte werkplekken (banen) worden er hierdoor minder gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?

Aantallen extra personen met een baan

  • 24. Is de stijging van het aantal personen met een baan geheel te danken aan de banenafspraak? Zo nee, welke andere factoren spelen hierbij een rol?

Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie

In de brief van de Staatssecretaris wordt vermeld dat uit de éénmeting blijkt dat er «eind 2015 21.057 banen voor mensen uit de doelgroep zijn gerealiseerd ten opzichte van de gecorrigeerde nulmeting» (pag. 2), waarvan 15.604 bij de marktsector en 5.453 bij de overheidssector. Deze aantallen roepen bij de leden van de CDA-fractie een aantal vragen op.

Door de rekenmethode die is gehanteerd, waarbij het aantal van 25,5 uur per week geldt als de omvang van één baan voor de doelgroep, komen de cijfers van het aantal extra mensen met een arbeidsbeperking dat een baan heeft gekregen geflatteerd over. Want dat zijn er geen 21.057 (banen), maar 13.847 ten opzichte van de nulmeting. De Staatssecretaris geeft dit in haar brief aan, maar in de pers is dit niet nadrukkelijk gecommuniceerd. Waarom niet?

Door de rekenmethode is niet duidelijk hoeveel extra werkplekken er concreet bij zijn gekomen. Kan de Staatssecretaris daar een indicatie van geven?

Van de 21.057 banen bij reguliere werkgevers voor mensen met een arbeidsbeperking zouden er 15.604 bij de marktsector en 5.453 banen bij de overheidssector zijn gerealiseerd. Kan de Staatssecretaris een verklaring geven voor het achterblijven van de overheid bij het realiseren van banen ten opzichte van het bedrijfsleven?

Aangegeven wordt dat ook zonder opschorting van de herbezettingsvoorwaarde de banenafspraak zowel door de sector overheid als door de marktsector zijn gehaald (pag. 4). Hoe hoog zouden dan de aantallen geweest zijn?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de ChristenUnie

De leden van de fractie van de ChristenUnie hebben kennisgenomen van de resultaten van de één-meting banenafspraak. Zij zijn blij dat met name in het bedrijfsleven goede eerste stappen zijn gezet om banen voor arbeidsgehandicapten open te stellen. Zij maken zich echter zorgen over de voortgang van het realiseren van banen voor arbeidsgehandicapten bij de overheid.

Deze leden constateren dat bij de overheid enkel via inleenverbanden banen zijn gerealiseerd en niet via formele dienstverbanden. Daarmee lijkt het beleid voor arbeidsgehandicapten haaks te staan op het overheidsbeleid rond het in vaste dienst nemen van mensen zonder arbeidsbeperking. Erkent de Staatssecretaris dit en vindt zij dat verschil acceptabel?

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen weten hoe de Staatssecretaris het gegeven beoordeelt dat er zelfs 984 formele dienstverbanden minder bij zijn gekomen? Vindt de Staatssecretaris net als de ChristenUnie dat het aantal formele dienstverbanden fors had moeten toenemen? Kan de Staatssecretaris het verschil verklaren met het bedrijfsleven, waar bijna 10.000 banen bij zijn gekomen in de vorm van formele dienstverbanden (2/3 van het totaal aantal gerealiseerde banen)? Hoe is het mogelijk dat de overheid op dit punt zo achterblijft op het bedrijfsleven?

De leden van de ChristenUnie-fractie vragen of er een uitsplitsing per departement – en daaraan gerelateerde diensten – gegeven kan worden over het aantal gerealiseerde (dan wel verdwenen) formele dienstverbanden en inleenverbanden ten opzichte van de 0-meting. Welke departementen lopen achter ten opzichte van het te realiseren aantal banen volgens de banenafspraak en welke departementen liggen op schema?

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de Staatssecretaris de afname van het aantal formele dienstverbanden wijt aan de afname van de banen van de groep

Wiw/ID-ers (-1593). Erkent de Staatssecretaris dat deze afname al sinds 2004 was te verwachten en dat daar bij de inspanningen om formele dienstverbanden te realiseren rekening mee kon worden gehouden? Erkent de Staatssecretaris voorts dat ook zonder deze voorzienbare banenterugval het realiseren van 609 formele dienstverbanden onder de maat was geweest?

Constateren de leden van de fractie van de ChristenUnie terecht dat zonder aanpassing van de verdeelsleutel rond inleenverbanden de overheid de banenafspraak niet had gehaald? Kan de Staatssecretaris de cijfers uit de tabel op pagina 3 van de brief noemen zoals die eruit hadden gezien met de oude verdeelsleutel? Kan de Staatssecretaris (afzonderlijk) hetzelfde doen voor het laten vallen van de herbezettingsvoorwaarde, waarvan de Staatssecretaris in de brief stelt dat die niet van invloed is geweest op het halen van de banenafspraak?

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat 2.300 extra banen zijn gerealiseerd doordat mensen die al voor de banenafspraak met een WSW-detachering werkzaam waren extra uren hebben gekregen. Is daar voor wat betreft de overheid actief beleid op gevoerd en zo ja, hoe zag dat eruit?

Deze leden vragen hoeveel mensen er daadwerkelijk «nieuw» aan een baan zijn gekomen. Met andere woorden: hoeveel mensen zijn er ten opzichte van de 0-meting aan het werk gekomen, die voorheen niet werkzaam waren? Hoeveel van deze «nieuwe mensen» werkten op basis van een formeel dienstverband en hoeveel via een inleenconstructie?

Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinksfractie hebben met interesse kennis genomen van de één-meting ten aanzien van de afspraken in het Sociaal Akkoord om 125.000 banen te realiseren. De leden van GroenLinks maken zich zorgen om de positie van mensen met een beperking op de arbeidsmarkt en hopen dan ook dat de banenafspraak ook daadwerkelijk duurzame werkgelegenheid voor mensen met een beperking oplevert.

De leden van de GroenLinksfractie constateren dat een deel van de toename te verklaren is door dat SW-ers gemiddeld twee uur per week meer zijn gaan werken. Wat is daarvoor de verklaring? Zijn er andere bronnen die deze trend ook laten zien?

De leden van de GroenLinksfractie constateren dat de toename van het aantal banen vooral voortkomt uit detacheringen en inleencontracten. De leden van de GroenLinksfractie vinden het belangrijk dat de banen zoveel mogelijk duurzaam zijn en hopen dan ook dat detachering en inlenen uiteindelijk leidt tot vaste banen met een reguliere arbeidsovereenkomst voor deze doelgroepen.

De leden van de GroenLinksfractie vragen waarom de verhouding tussen het aantal inleenverbanden bij de markt en de overheid zo sterk veranderd is in twee jaar tijd, namelijk van 76,0 procent bij de markt en 24,0 procent bij de overheid, naar 68,8 procent aan de markt en 31,2 procent aan de sector overheid. Wat is de verklaring daarvoor? Hoe beoordeelt de Staatssecretaris deze verschuiving?

De leden van de GroenLinksfractie krijgen graag een reactie van de Staatssecretaris op de constatering van de Landelijke Cliëntenraad dat de banengroei bij de overheid alleen langs de weg van de inleenverbanden is gerealiseerd. Wat is de reactie van de Staatssecretaris op de stelling dat de overheid niet voldoet aan het streefcijfer van 3.000 extra banen en dat het hooguit om een verschuiving van banen gaat?

Kan de Staatssecretaris aangeven hoeveel van de inleencontracten zijn bezet door mensen die voorheen niet werkten? En hoeveel er zijn ontstaan doordat werknemers die al werkten meer zijn gaan werken?

Hoe zorgt de Staatssecretaris ervoor dat detacheringen over gaan in vaste contracten bij werkgevers? Is de Staatssecretaris bereid om te onderzoeken of het niet meetellen van detacheringen per 2017 bijdraagt aan het bestendigen van de contracten bij werkgevers? Wordt bij een volgende meting ook gemeten hoeveel detacheringen en inleenconstructies zijn omgezet in een formeel dienstverband?

Ook horen de leden van de GroenLinksfractie graag waarom het aantal detacheringen bij de overheid zo sterk is toegenomen. Wat zijn dit voor banen? Bij welke overheidsorganisaties? Wat voor werk doen zij? Vindt de Staatssecretaris dit een wenselijke ontwikkeling, of vindt zij net als GroenLinks een dienstverband bij een overheidsorganisatie te verkiezen boven detachering?

Kan de Staatssecretaris toelichten waar de banen bij de overheid zijn gecreëerd? Welke onderdelen hebben het wel/niet gehaald? Kunt u daarbij specifiek ingaan op de overheidsorganisaties waar de heer Spigt vorig jaar een achterstand bij constateerde, zoals het primair onderwijs en enkele ministeries? Welke acties zijn uitgezet om deze organisaties de doelstellingen wel te laten halen, en wat is hier van het resultaat?

De leden van de GroenLinksfractie hebben kennis genomen van de reactie van banenambassadeur de heer Spigt op de een-meting1, waarin hij stelt dat de banen die nu zijn gecreëerd, zo weer kunnen verdwijnen. Is de Staatssecretaris het daarmee eens? Wat doet de Staatssecretaris om te voorkomen dat de gecreëerde banen weer zullen verdwijnen? Zijn er aanvullende maatregelen nodig om te zorgen dat het gaat om duurzame banen?

De leden van de GroenLinksfractie krijgen graag een nadere onderbouwing van de stelling van de Staatssecretaris dat zonder opschorting van de herbezettingsvoorwaarde de banenafspraak evengoed door de sector overheid als door de marktsector zou zijn behaald. Kan zij deze berekening nader onderbouwen? En wat is dan het nut geweest om de herbezettingsvoorwaarde op te schorten.?

II Antwoord/ Reactie van de Staatssecretaris

Inleiding

Met veel belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen die de leden van de fracties van de PvdA, VVD, SP, CDA, GroenLinks en ChristenUnie hebben gesteld over de brief over de één-meting banenafspraak. Verschillende partijen hebben over dezelfde onderwerpen vragen gesteld. De vragen over deze onderwerpen worden in samenhang beantwoord. Mijn reactie is daarom als volgt ingedeeld:

Hoofdstuk 1. Reactie op vragen over formele dienstverbanden en inleenverbanden.

Hoofdstuk 2. Reactie op vragen over de verdeelsleutel.

Hoofdstuk 3. Reactie op vragen over de herbezettingvoorwaarde.

Hoofdstuk 4. Reactie op vragen over de definitie van een baan.

Hoofdstuk 5. Reactie op vragen over het aantal gerealiseerde banen bij de overheid (voor zo ver niet beantwoord bij hoofdstuk 1 tot en met 4).

Hoofdstuk 6. Reactie op overige vragen (in volgorde van het verslag).

Hoofdstuk 1: Reactie op vragen over de formele dienstverbanden en inleenverbanden

De leden van de SP-fractie vragen naar de reactie op de stelling dat er voornamelijk sprake is van inleenverbanden, en dat als gevolg van de banenafspraak per saldo een beperkt aantal mensen (op) nieuw tot de arbeidsmarkt zijn toegetreden. De leden van de GroenLinks-fractie vragen om een reactie op de constatering van de Landelijke Cliëntenraad dat de banengroei bij de overheid alleen langs de weg van de inleenverbanden is gerealiseerd. Ook vragen deze leden naar de reactie van de Staatssecretaris op de stelling dat de overheid niet voldoet aan het streefcijfer van 3.000 extra banen, en dat het hooguit om een verschuiving van banen gaat. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen hoeveel mensen er daadwerkelijk «nieuw» aan een baan zijn gekomen. Zij willen weten hoeveel mensen er ten opzichte van de 0-meting aan het werk gekomen zijn, die voorheen niet werkzaam waren. Ook willen deze leden weten hoeveel van deze «nieuwe mensen» op basis van een formeel dienstverband werkten en hoeveel via een inleenconstructie.

De leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat bij de overheid enkel via inleenverbanden banen zijn gerealiseerd, en niet via formele dienstverbanden. Zij vragen of de Staatssecretaris van mening is dat dit beleid voor arbeidsgehandicapten haaks staat op het overheidsbeleid rond het in vaste dienst nemen van mensen zonder arbeidsbeperking. Ook vragen zij of de Staatssecretaris dit verschil acceptabel vindt.

De leden van de fractie van de ChristenUnie willen ook weten hoe de Staatssecretaris het gegeven beoordeelt dat er zelfs 984 formele dienstverbanden minder bij de overheid zijn gekomen, en of de Staatssecretaris net als de leden van de ChristenUnie vindt dat het aantal formele dienstverbanden fors had moeten toenemen. Verder vragen deze leden of de Staatssecretaris het verschil kan verklaren met het bedrijfsleven, waar bijna 10.000 banen bij zijn gekomen in de vorm van formele dienstverbanden (tweederde van het totaal aantal gerealiseerde banen). Ook vragen deze leden hoe het mogelijk is dat de overheid op dit punt zo achterblijft bij het bedrijfsleven. De leden van de fractie van de PvdA vragen in hoeverre de Staatssecretaris de mening deelt dat voor de mensen die werkzaam zijn op basis van een inleenverband, het van belang is dat de inleenverbanden uiteindelijk overgaan in formele dienstverbanden.

De doelstelling van de banenafspraak is om meer mensen met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever te laten werken. Het moet in Nederland gewoon worden om samen te werken met collega’s die soms wat hulp nodig hebben. De resultaten van de banenafspraak dragen bij aan het realiseren van de ambitie van het kabinet om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt.

De banen zijn bedoeld om mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen samen met collega’s zonder arbeidsbeperking te laten werken. Dit geldt ook voor hen die reeds in een beschutte werkomgeving aan de slag waren. Daarnaast blijft er «nieuw beschut» beschikbaar voor mensen die daarop aangewezen zijn. Bij de één-meting ligt het bereiken van de doelstelling van de banenafspraak voor op schema. Als werkgevers gebruik maken van inleenverbanden, waaronder de Wsw-detacheringen, gaan mensen met een arbeidsbeperking op reguliere werkvloeren werken. Inleenverbanden zijn een vaak gebruikt en succesvol middel om mensen met een arbeidsbeperking werk aan te bieden. Het kan een opstapje zijn naar een formeel dienstverband. Mensen kunnen ook langdurig via inleenverbanden aan de slag blijven. Inleenverbanden bieden kwetsbare mensen zekerheid. Als zij op de nieuwe werkplek toch niet op hun plaats zijn, kunnen zij terugvallen op hun formele werkgever. Daarom hechten de Tweede Kamer, sociale partners, de uitzendbranche, sociale werkbedrijven en het kabinet er veel waarde aan om mensen uit de doelgroep van de banenafspraak die werkzaam zijn als uitzendkracht of gedetacheerd zijn vanuit de sociale werkvoorziening, mee te tellen bij de werkgever waar zij daadwerkelijk aan het werk zijn.

Overheidswerkgevers lijken er in de beginfase van de banenafspraak de voorkeur aan te geven om mensen uit de doelgroep via inleenverbanden aan te nemen. Een mogelijke verklaring kan zijn dat de werkgevers er aan moeten wennen dat zij mensen uit de doelgroep bij zich laten werken, of dat werkgevers inleenverbanden een goede manier vinden om eerste ervaringen op te doen. Ook bieden uitzendbureaus en sw-bedrijven die mensen detacheren vaak ondersteuning en nemen werkgevers administratief werk uit handen, waardoor werkgevers eerder bereid zijn iemand uit de doelgroep in dienst te nemen.

De keuze voor de vorm van de dienstbetrekking ligt overigens bij de werkgever. De banenafspraak stelt geen specifieke eisen aan de arbeidsduur of de aard van de dienstbetrekking die werkgevers aanbieden aan de mensen uit de doelgroep voor de banenafspraak. Voor de definitie van een baan geldt dat een baan uit 25,5 uur per week bestaat.

De banenafspraak en de quotumregeling stimuleren structurele plaatsingen. Bij de banenafspraak en de quotumheffing gaat het ieder jaar om een netto aantal extra arbeidsplaatsen ten opzichte van de nulmeting. Dit houdt in dat als tijdelijke dienstverbanden niet worden verlengd of worden omgezet in vaste dienstverbanden, deze gecompenseerd moeten worden. Er ontstaat door de banenafspraak dus structureel werkgelegenheid voor de doelgroep en dit stimuleert werkgevers tot structurele invulling van arbeidsplaatsen door mensen uit de doelgroep. Ik ben dan ook niet van mening dat een gedetacheerde baan per definitie geen duurzame baan is.

De leden van de fractie van GroenLinks hebben naar aanleiding van de reactie van de heer Spigt op de één-meting in het Financieel Dagblad gevraagd of de Staatssecretaris het eens is met zijn reactie, dat de gecreëerde banen zo weer kunnen verdwijnen. Ook willen deze leden weten wat de Staatssecretaris doet om dit te voorkomen en of zij aanvullende maatregelen neemt om te zorgen dat het gaat om duurzame banen.

Met de heer Spigt vind ik ook dat we nu niet moeten denken dat we er al zijn, nu uit de één-meting blijkt dat de doelstelling om eind 2015 9.000 banen te realiseren is gehaald. Zoals ik ook in mijn brief van 13 juli jongstleden heb aangegeven, laten de cijfers zien dat we op de goede weg zijn, maar dat tegelijkertijd de uitdaging voor de komende jaren groot is en blijft. Het aantal banen zal ten opzichte van de nulmeting jaarlijks moeten blijven toenemen. De uitspraak van de heer Spigt plaats ik dan ook in deze context.

De leden van de PvdA-fractie vragen welke zaken werkgevers er momenteel mogelijk van weerhouden om formele dienstverbanden aan te bieden en in hoeverre onzekerheid over de mogelijke tijdelijkheid van enkele van de instrumenten die beschikbaar zijn voor werkgevers (loonkostensubsidie, no-riskpolis) hierbij een rol speelt. Ook vragen deze leden of de Staatssecretaris deze onzekerheid kan wegnemen en of de Staatssecretaris overweegt actie te ondernemen om de doorstroom naar formele dienstverbanden voor de komende periode verder te bevorderen en zo ja, welke.

Mogelijk aarzelen werkgevers om formele dienstverbanden aan te gaan vanwege zorgen over uitval van mensen met een beperking, en daarmee de vrees voor loondoorbetaling bij ziekte. Een werkgever is verplicht bij ziekte van een werknemer twee jaar loon door te betalen. Om het risico op loondoorbetaling bij ziekte weg te nemen is sinds 1 januari 2016 de no-riskpolis van UWV voor de gehele doelgroep van de banenafspraak (en beschut werk) beschikbaar. De no-riskpolis biedt de werkgever dekking tegen het risico van loondoorbetaling bij ziekte. Een werknemer die onder de dekking van de no-riskpolis valt, heeft bij ziekte recht op een ziektewetuitkering van UWV. Hiermee wordt het risico op loondoorbetaling bij ziekte voor werkgevers afgedekt.

Uit ervaringsonderzoek onder werkgevers is gebleken dat de bekendheid van werkgevers met de instrumenten van de Participatiewet per instrument verschilt. Loonkostensubsidie, no-riskpolis, jobcoach en werkplekaanpassingen genieten een relatief grote bekendheid. Ik krijg wel signalen dat werkgevers soms een verkeerd of onvolledig beeld hebben van de instrumenten die beschikbaar zijn. Het is daarom belangrijk dat werkgevers de weg weten te vinden naar de website van de Programmaraad (www.samenvoordeklant.nl) waarop Divosa, VNG, UWV en Cedris gezamenlijk zorgen voor uitgebreide informatie aan werkgevers over de beschikbare instrumenten.

Loonkostensubsidie, zoals geregeld in de Participatiewet is beschikbaar voor mensen uit de doelgroep van de Participatiewet met arbeidsmogelijkheden die niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen en kan – als dat nodig is – tot aan de pensioengerechtigde leeftijd worden ingezet. Wel wordt periodiek gekeken of iemand nog tot de doelgroep behoort en of de loonkostensubsidie nog steeds past bij de prestatie van mensen. Dat is belangrijk, want mensen kunnen zich ontwikkelen, waardoor minder loonkostensubsidie nodig is. Of mensen kunnen minder productief worden, waardoor juist een hogere subsidie nodig is. De wet regelt geen maximumtermijn voor het verstrekken van loonkostensubsidie.

De no-riskpolis van UWV geldt tot aan de pensioengerechtigde leeftijd wanneer een werkgever iemand in dienst neemt met een Wajong-uitkering. Voor de mensen uit de Participatiewet die onder de banenafspraak vallen en voor mensen in beschut werk is via de Wet harmonisatie instrumenten Participatiewet (Stb. 2015, 547) geregeld dat deze no-riskpolis in elk geval tot en met 2020 via UWV beschikbaar is. In het kader van de Wet harmonisatie instrumenten Participatiewet is als gevolg van afspraken met sociale partners en de VNG voorzien in een tussentijdse evaluatie in 2019. De vraag is of de no-riskpolis door gemeenten of door UWV verstrekt dient te worden na 2020. Dat zal uit de tussentijdse evaluatie moeten blijken. Als op basis van de tussentijdse evaluatie besloten wordt tot een structurele regeling via UWV zal daarvoor een nieuwe wettelijke basis moeten worden getroffen. Als niet besloten wordt tot een regeling via UWV, dan voeren gemeenten zelf de no-riskpolis uit. Zij bepalen dan bij verordening de hoogte en duur van de no-riskpolis. De no-riskpolis houdt dus niet op te bestaan na 2020.

Ik merk dat over de looptijden van loonkostensubsidie en de no-riskpolis misverstanden bestaan. Daarom heb ik hieraan in mijn Verzamelbrief aan gemeenten van 14 juli 2016 aandacht besteed. Daarnaast onderzoek ik met betrokken partijen of het mogelijk is genoemde tussentijdse evaluatie versneld uit te voeren, zodat werkgevers sneller zekerheid krijgen over hoe de no-risk polis na 2020 wordt gecontinueerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen de Staatssecretaris of zij in de gaten gaat houden in hoeverre de inleenverbanden volgend jaar zijn omgezet in formele dienstverbanden. De leden van de SP-fractie vragen hoeveel werknemers met een garantiebaan inmiddels een vaste aanstelling hebben, hoeveel werknemers met een garantiebaan een tijdelijk contract hebben en hoeveel werknemers met een garantiebaan, inmiddels hun baan weer verloren zijn. De leden van de GroenLinks-fractie vragen hoe de Staatssecretaris ervoor zorgt dat detacheringen overgaan in vaste contracten bij werkgevers en of de Staatssecretaris bereid is om te onderzoeken of het niet meetellen van detacheringen per 2017 bijdraagt aan het bestendigen van de contracten bij werkgevers. Ook vragen de leden of bij een volgende meting ook gemeten wordt hoeveel detacheringen en inleenconstructies zijn omgezet in een formeel dienstverband. De leden van de GroenLinks-fractie vragen ook of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel van de inleencontracten zijn bezet door mensen die voorheen niet werkten, en hoeveel er zijn ontstaan doordat werknemers die al werkten meer zijn gaan werken.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel personen die voor de nul-meting nog niet actief op de arbeidsmarkt waren, in de periode tussen de nul-meting en de één-meting dankzij de banenafspraak een baan hebben gevonden. Ook vragen deze leden hoeveel mensen in het kader van de banenafspraak een proefplaatsing hebben gekregen en hoeveel mensen na deze proefplaatsing in dienst zijn genomen.

Bij de monitoring van de banenafspraak wordt gewerkt met zogenoemde «puntmetingen». Daarbij wordt aan het eind van elk jaar gekeken hoeveel verloonde uren – en dus banen – er op dat moment zijn voor mensen uit de doelgroep. Cijfers over wie erbij zijn gekomen en wie, bijvoorbeeld door natuurlijk verloop, niet meer werken, vergen een ander soort en een veel uitgebreidere meetmethode op persoonsniveau op basis van het burgerservicenummer (BSN). Dit zou betekenen dat men op individueel niveau alle mensen uit de doelgroep moet monitoren. Dit geldt ook voor het monitoren van doorstroom van een baan via een inleenverband naar een formeel dienstverband. Voor het monitoren van de aantallen van de banenafspraak zijn deze gegevens niet nodig. De gevraagde gegevens zijn daarom niet bekend. Voor de één-meting van de banenafspraak gaat het om een macrovergelijking tussen het aantal verloonde uren tijdens de nulmeting en het aantal verloonde uren eind 2015. Het is voor deze meting dus niet noodzakelijk te achterhalen op welk type contract iemand werkzaam is. Ook is op dit moment niet te achterhalen of iemand die voor de nulmeting nog niet actief was op de arbeidsmarkt, tussen de nulmeting en de één-meting een baan heeft gevonden. Het is om bovenstaande redenen tevens niet bekend hoeveel mensen van de doelgroep van de banenafspraak een proefplaatsing hebben gekregen. Voor de banenafspraak is van belang dat er zoveel mogelijk mensen met een arbeidsbeperking bij een reguliere werkgever aan de slag zijn. De jaarlijkse metingen monitoren de realisatie van de banenafspraak.

Hoofdstuk 2: Reactie op vragen over de verdeelsleutel

De leden van de PvdA-fractie vragen of nader toegelicht kan worden hoe de verdeelsleutel heeft geleid tot de respectievelijke aantallen inleenverbanden in de private sector en bij de overheid. En in hoeverre de wijze waarop de verdeelsleutel zelf tot stand komt van jaar tot jaar aan verandering onderhevig is.

De ingeleende mensen uit de doelgroep worden bij iedere meting opnieuw toegedeeld aan de sectoren markt of overheid op basis van de verdeelsleutel inleenverbanden. Dat gebeurt op basis van een objectief, representatief onderzoek. Op deze manier wordt telkens uitgegaan van de meest actuele situatie. Dit onderzoek voor de één-meting is uitgevoerd door SEO Economisch Onderzoek (SEO). In de begeleidingscommissie van het onderzoek zijn alle betrokken partijen, waaronder werkgeversorganisaties, uitzendbedrijven en Cedris vertegenwoordigd.

Uit het onderzoek voor de nulmeting (stand eind 2012), dat ook uitgevoerd is door SEO is berekend dat van de werknemers uit de doelgroep met een inleenverband 76,0 procent werkzaam was bij de markt. Ten tijde van de één-meting was volgens het nieuwe onderzoek van SEO 68,8 procent van de mensen uit de doelgroep met een inleenverband werkzaam bij de markt.2 Het aandeel van de bij de overheid is dus gestegen van 24,0 naar 31,2 procent van het totaal aantal inleenverbanden. Indien de één-meting wordt afgezet tegen de nulmeting, leidt dit vervolgens per saldo tot een toename van 5.840 inleenverbanden bij de sector markt en een toename van 6.438 inleenverbanden bij de sector overheid.

Tabel 1: verdeelsleutel één-meting versus nulmeting
 

Markt

Overheid

Totaal

Één-meting

33.356

15.127

48.483

Nulmeting

27.516

8.689

36.206

Verschil

5.840

6.438

12.277

De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of de Staatssecretaris de cijfers uit de tabel op pagina 3 van de brief kan weergeven zoals die eruit hadden gezien met de oude verdeelsleutel. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen ook of zij terecht constateren dat zonder aanpassing van de verdeelsleutel rond inleenverbanden de overheid de banenafspraak niet had gehaald. Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks zich af waarom de verhouding tussen het aantal inleenverbanden bij de markt en de overheid zo sterk veranderd is in twee jaar tijd, namelijk van 76,0 procent bij de markt en 24,0 procent bij de overheid, naar 68,8 procent aan de markt en 31,2 procent aan de sector overheid. De leden vragen wat de verklaring daarvoor is en hoe de Staatssecretaris deze verschuiving beoordeelt.

De verdeelsleutel moet op basis van een representatieve steekproef een zo exact mogelijke benadering van de werkelijkheid geven. Het is daarom niet aan orde om de door SEO vastgestelde verdeelsleutel van de nulmeting, toe te passen op de één-meting. Dan zouden ten onrechte inleenverbanden bij de overheid worden toegerekend aan de markt en dat is niet conform de banenafspraak. Uit de afspraak om de inleenverbanden mee te tellen bij de banenafspraak, vloeit voort dat de verdeelsleutel bij elke meting opnieuw door een onafhankelijke partij dient te worden vastgesteld. Voor deze verdeelsleutel wordt telkens uitgegaan van de meest actuele situatie. De verdeling van het aantal inleenverbanden over beide sectoren wordt dus jaarlijks vastgesteld op basis van een representatieve steekproef.

Uit het onderzoek komt naar voren dat de mensen uit de aselecte steekproef in totaal 211.921 uren werden uitgeleend. Hiervan komen 66.163 verloonde uren voor rekening komen van inlenende werkgevers die tot de overheidssector behoren en 145.758 verloonde uren voor rekening van inlenende werkgevers die tot de marktsector behoren. Tijdens de nulmeting waren dit voor inlenende werkgevers die tot de overheidssector behoren 44.270 verloonde uren en voor de inlenende werkgevers die tot de marktsector behoren 145.758 verloonde uren. Het aandeel van de overheid in de steekproef is toegenomen doordat het aantal verloonde uren van de overheid in de steekproef sterker is gestegen (van 44.270 naar 66.163) dan het aantal verloonde uren van de marktsector (van 140.260 naar 145.758). Dit betekent dat, op basis van de representatieve steekproef, het gebruik van inleenverbanden door werkgevers in de sector overheid sterker is toegenomen ten opzichte van de nulmeting dan in de sector markt.

Hoofdstuk 3: Reactie op de vragen over de herbezettingvoorwaarde

De leden van de fractie van GroenLinks vragen wat het nut is geweest van het opschorten van de herbezettingvoorwaarde.

Op basis van gesprekken in en met de partijen uit de Werkkamer is naar voren gekomen dat de herbezettingvoorwaarde op een aantal punten negatief uitpakt. Ten eerste worden door de herbezettingvoorwaarde de verantwoordelijkheden van twee verschillende partijen verknoopt. Werkgevers zijn verantwoordelijk om de 125.000 extra banen te creëren. Gemeenten zijn verantwoordelijk om de nieuwe voorzieningen beschut werk te realiseren. Door de herbezettingvoorwaarde zijn werkgevers voor het meetellen van extra banen via Wsw-detacheringen afhankelijk van de gemeenten. Deze twee verantwoordelijkheden verknopen is kunstmatig. Dit heeft een negatief effect op het draagvlak voor de banenafspraak. Zeker omdat de herbezettingvoorwaarde niet geldt tijdens de eventuele quotumheffing. Ten tweede levert de herbezettingvoorwaarde onduidelijkheid op bij werkgevers over wanneer een baan wel of niet meetelt.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of de voorwaardelijkheid van de opschorting van de herbezettingvoorwaarde nader kan worden toegelicht. Zij vragen of de Staatssecretaris kan bevestigen dat het opschorten van de herbezettingvoorwaarde geen invloed heeft op de doelstelling om op termijn 125.000 banen voor mensen met een beperking bij reguliere werkgevers te creëren en 30.000 beschutte werkplekken.

Het opschorten van de herbezettingvoorwaarde heeft geen invloed heeft op de doelstelling om op termijn 125.000 banen voor mensen met een beperking bij reguliere werkgevers te creëren en 30.000 beschutte werkplekken te creëren. De beoogde doelen van de herbezettingvoorwaarde onderschrijf ik nog steeds: het moet bij de Participatiewet en Wet banenafspraak gaan om extra werk voor mensen met een arbeidsbeperking bij reguliere werkgevers. Daarnaast moet voor de mensen die uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben, de nieuwe voorziening beschut werk beschikbaar komen. Deze twee doelen worden ondersteund door de partijen uit de Werkkamer. In samenspraak met de partijen uit de Werkkamer heb ik geconcludeerd dat het ook mogelijk is om deze twee doelen te bereiken zonder de herbezettingvoorwaarde. Hiervoor is dan wel nodig dat voldoende geborgd is dat de beschut werkplekken er ook werkelijk komen. Met het voornemen om wettelijk te verankeren dat gemeenten beschut werk beschikbaar moeten stellen, is in overleg met de partners in de Werkkamer besloten om vooruitlopend op de benodigde wetswijziging voor beschutte werkplekken de herbezettingvoorwaarde voor de één-meting op te schorten. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 29 april 20163 geïnformeerd. Zodra de wetgeving voor beschut werk is aangepast en gemeenten dus verplicht zijn beschut werkplekken aan te bieden, wordt de herbezettingvoorwaarde met een regeling definitief afgeschaft. De wetswijziging voor het wettelijk verankeren van beschutte werkplekken en het openstellen van de praktijkroute als toegang tot het doelgroepregister van de banenafspraak is in voorbereiding.

De leden van de fractie van de PvdA en GroenLinks vragen of de Staatssecretaris een nadere onderbouwing kan geven van de stelling in de brief dat zowel de overheid als de marktsector ook zonder het opschorten van de herbezettingvoorwaarde de doelstellingen van de banenafspraak gehaald zouden hebben. De leden van de fractie van de SP, het CDA, GroenLinks en de ChristenUnie vragen naar een onderbouwing van de berekening en vragen wat de gerealiseerde aantallen banen zouden zijn geweest als de herbezettingvoorwaarde niet zou zijn opgeschort.

De gerealiseerde aantallen banen in de sector markt en de sector overheid als de herbezettingvoorwaarde niet zou zijn opgeschort, zijn weergeven in tabel 2 en 3. Voor zowel de sector markt als de sector overheid geldt dat zij daarmee ook de doelstelling van respectievelijk 6.000 en 3.000 banen eind 2015 hebben gehaald.

Tabel 2: Toepassing herbezettingvoorwaarde markt (in banen)

Markt

Nulmeting

Één-meting

Voortgang

Formele dienstverbanden

33.840

43.604

9.764

Uitzendrelaties

1.221

2.682

1.461

Wsw-detacheringen

26.295

27.157

862

Totaal

61.357

73.443

12.086

Tabel 3: Toepassing herbezettingvoorwaarde overheid (in banen)

Overheid

Nulmeting

Één-meting

Voortgang

Formele dienstverbanden

5.134

4.149

– 985

Uitzendrelaties

386

1.216

830

Wsw-detacheringen

8.304

12.315

4.012

Totaal

13.823

17.681

3.857

Technische toelichting bij tabel 2 en 3:

De manier waarop de herbezettingvoorwaarde zou moeten worden toegepast, is beschreven in het verslag van een schriftelijk overleg4 over de brief van 3 juli 20155 over de eerste tussentijdse meting banenafspraak en uitgewerkt in de regeling6 die in december 2015 is gepubliceerd. De stelling dat zowel de overheid als de marktsector ook zonder het opschorten van de herbezettingvoorwaarde de doelstellingen van de banenafspraak gehaald zouden hebben, is hierop gebaseerd. Hierbij is uitgegaan van de gecorrigeerde nulmeting, waarover uw Kamer op 29 april 20167 is geïnformeerd.

In de eerdergenoemde regeling is uitgewerkt dat als bij één van de jaarlijkse metingen blijkt dat het aantal mensen dat werkt via een Wsw-detachering hoger is dan 30.226 mensen, de herbezettingvoorwaarde moet worden toegepast. De extra banen via Wsw-detachering als gevolg van verschuiving, zouden alleen meetellen wanneer er een nieuwe voorziening beschut werk tegenover staat. De voorwaarde zou niet van toepassing zijn op de banen die door een verandering van het gemiddeld aantal verloonde uren van iemand met een Wsw-detachering tot stand komen.

De herbezettingvoorwaarde zou dan als volgt moeten zijn toegepast over de resultaten van eind 2015:

  • Eind 2015 bedroeg het aantal mensen in Wsw-detacheringen 34.191. Ten opzichte van de nulmeting betekent dit dat er 3.965 (34.191 – 30.226) extra mensen aan de slag zijn gegaan met een Wsw-detachering.

  • In 2015 zijn 44 beschutte werkplekken tot stand gekomen. Van de extra Wsw-detacheringen mogen er 44 meetellen en dus mogen in totaal 30.270 Wsw-detacheringen meetellen (30.226 + 44).

  • Het totaal aantal verloonde uren via Wsw-detacheringen in december 2015 dat meetelt is 30.270 mensen * 144,6 gemiddeld gewerkte uren = 4.378.293 verloonde uren. NB: in deze stap worden de mensen omgerekend naar uren. In tabel 2 en 3 gaat het over banen.

  • Door gebruik te maken van de verdeelsleutel worden 1.366.028 (31,2 procent) verloonde uren toebedeeld aan de overheid en 3.012.266 (68,8 procent) aan de markt.

  • Het aantal verloonde uren wordt omgerekend naar standaardbanen van 25,5 uur per week door het aantal uur over december te delen door 110,92. Voor de overheid zijn dit 12.315 banen en voor de markt 27.157 banen.

De leden van de fractie van de SP vragen wat de gevolgen voor het realiseren van beschutte werkplekken zijn nu de herbezettingvoorwaarde is opgeschort en de wettelijke verankering van beschutte werkplekken nog niet is geborgd. Ook vragen de leden van de fractie van de SP of het denkbaar is dat het afschaffen van de herbezettingvoorwaarde er toe kan leiden dat gemeenten pas na de wettelijke verankering van beschut werk ervoor kiezen om beschutte werkplekken te realiseren.

Uit onderzoeken van de Inspectie SZW blijkt dat de totstandkoming van beschutte werkplekken achterblijft bij de verwachtingen. Tijdens uitvoering van deze onderzoeken gold de herbezettingvoorwaarde. Deze heeft er niet toe geleid dat gemeenten zoveel beschutte werkplekken hebben gerealiseerd als waar in de ramingen vanuit is gegaan. De verwachting is dat het opschorten van de herbezettingvoorwaarde weinig tot geen invloed heeft op het aantal beschutte werkplekken dat gemeenten realiseren.

De afgelopen periode heb ik gemeenten op andere manieren gestimuleerd om beschutte werkplekken te realiseren. Zo zijn voor de periode 2016–2020 extra middelen beschikbaar gesteld (cumulatief 100 miljoen euro) voor drie maatregelen om het inrichten van beschutte werkplekken een extra impuls te geven. Ook is de no-risk polis per 1 januari 2016 geregeld in de Wet Harmonisering instrumenten Participatiewet voor werkgevers die mensen in een beschutte werkplek laten werken. Daarnaast is de uitvoering van de financiële stimulans voor gemeenten «de bonus beschut werk» in nauwe samenwerking met UWV geconcretiseerd. De financiële stimulans van circa 3.000 euro per beschutte werkplek per jaar wordt uitsluitend uitgekeerd als er daadwerkelijk een beschutte werkplek (met dienstbetrekking) is gerealiseerd. Ook biedt de Programmaraad in samenwerking met mijn departement extra ondersteuning bij de implementatie.

In samenspraak met de partijen uit de Werkkamer heb ik geconcludeerd dat de herbezettingvoorwaarde niet heeft geholpen om gemeenten te stimuleren beschutte werkplekken te realiseren. Ik vind het wel essentieel dat wordt geborgd dat gemeenten de beschutte werkplekken wel realiseren, daarom heb ik uw Kamer op 24 juni 2016 geïnformeerd dat ik wetswijziging voorbereid waarmee ik gemeenten verplicht om beschutte werkplekken te realiseren.

Hoofdstuk 4: Reactie op de vragen over de definitie van een baan

De leden van de SP-fractie vragen naar het gemiddeld aantal gewerkte uren per werknemer die was aangesteld met een garantiebaan. Bovendien vragen de leden waarom is uitgegaan van 25,5 uur per week, aangezien het gemiddeld aantal gewerkte uren per Wsw’er 33,4 uur per week is. Daarnaast vragen deze leden of het mogelijk is om dit aantal uren tussentijds bij te stellen. De leden vragen ook of de Staatssecretaris het eens is met de stelling dat dit een vertekend beeld geeft van het aantal gerealiseerde banen, en zo nee, waarom niet.

In de eerste plaats is het van belang dat het om betekenisvolle arbeidsrelaties gaat. Het kabinet wil voorkomen dat bijvoorbeeld dienstbetrekkingen van enkele uren als een volledige baan meetellen. Dan wordt immers het doel, mensen te laten meedoen, niet bereikt. Een baan wordt daarom uitgedrukt in een gemiddeld aantal verloonde arbeidsuren. Het gemiddeld aantal verloonde uren van een werknemer uit de doelgroep is vastgesteld bij de nulmeting. Zoals aan uw Kamer gemeld in de brief van 19 december 2014, is deze parameter op basis van de polisadministratie berekend over het gehele kalenderjaar 2012. Afgesproken is dat het gemiddelde aantal uren over het gehele kalenderjaar 2012 van 25,5 uur per week het uitgangspunt is en blijft voor de vaststelling van de toename van het aantal banen. Deze geldt als een normatieve grens voor de omvang van een baan voor iemand uit de doelgroep. Door het gemiddeld aantal uren over een volledig kalenderjaar te berekenen, wordt er namelijk rekening mee gehouden dat mensen uit de doelgroep mogelijk niet het volledige kalenderjaar werkzaam (kunnen) zijn. Het is logisch om hiermee rekening te houden, omdat werkgevers bij een eventuele quotumheffing worden beoordeeld over het volledige kalenderjaar.

Deze vaste definitie biedt zekerheid aan werkgevers bij het realiseren van de banenafspraak. Deze manier van tellen is transparant en werkbaar voor werkgevers. Bovendien geldt het meer uren werk aanbieden óók als een manier voor werkgevers om invulling te geven aan de banenafspraak: als een werkgever een medewerker die eerst één dag in de week werkte, een contract geeft voor vier dagen in de week, is het logisch en conform afspraak dat die extra uren meewegen bij het voldoen aan de banenafspraak.

De leden van de CDA-fractie zijn van mening dat door de rekenmethode die is gehanteerd, waarbij het aantal van 25,5 uur per week geldt als de omvang van één baan voor de doelgroep, de cijfers van het aantal extra mensen met een arbeidsbeperking dat een baan heeft gekregen geflatteerd overkomen. Zij merken op dat er geen 21.057 (banen) zijn, maar 13.847 ten opzichte van de nulmeting. De leden van de CDA-fractie vragen waarom de Staatssecretaris dit wel in haar brief aangeeft, maar dit niet uitdrukkelijk in de pers is gecommuniceerd.

Vanaf het begin van de banenafspraak is duidelijk dat 25,5 uur per week het vertrekpunt is voor de vaststelling van de toename van het aantal banen. Dat is de afspraak en daar houd ik de werkgevers aan. In de brief over de nulmeting van 19 december 2014 is toegelicht dat op basis van de nulmeting de gemiddelde omvang van een baan van iemand uit de doelgroep 25,5 uur per week is. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de 125.000 extra banen die er moeten komen, ook echt betekenisvolle banen zijn en niet bijvoorbeeld banen van maar een paar uur per week. Doordat banen in verloonde uren worden geteld, tellen alle gewerkte uren naar rato mee. Dus wanneer werkende mensen meer uren per week gaan werken leidt dit ook tot extra banen. De banenafspraak gaat over banen en daarom wordt er geteld en gecommuniceerd in aantallen banen. Dit is gerechtvaardigd, want ook een uitbreiding van een al bestaand dienstverband draagt bij aan het bereiken van het doel van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten: een inclusieve arbeidsmarkt waarbij mensen met een arbeidsbeperking kansen hebben om in een reguliere baan aan de slag te gaan.

De leden van de CDA-fractie vragen hoeveel extra werkplekken er concreet bij zijn gekomen en of de Staatssecretaris daar een indicatie van kan geven.

Bij de monitoring van de banenafspraak wordt aan het eind van elk jaar gekeken hoeveel verloonde uren – en dus banen – er op dat moment zijn voor mensen uit de doelgroep. Het gaat hierbij dus om een netto-effect; het aantal banen eind 2015 ten opzichte van het aantal banen tijdens de nulmeting. Er wordt niet op niveau van het aantal werkplekken gemonitord.

Wel is bekend, zoals ook aangegeven in de brief van 13 juli jongstleden over de één-meting, dat het aantal mensen uit de doelgroep dat werkt is gestegen van 66.328 naar 80.175. Het netto-effect van alle werkplekken is dus een stijging van 13.847 mensen.

De banenafspraak wordt echter gemeten in banen (in de vorm van verloonde uren van 25,5 uur). Uit de één-meting blijkt dat werkgevers 21.057 extra banen hebben gecreëerd ten opzichte van de nulmeting.

Hoofdstuk 5: Reactie op de vragen over het aantal gerealiseerde banen bij de overheid

De leden van de PvdA-fractie vragen of het klopt dat als de groep Wiw/ID-ers buiten beschouwing zou zijn gelaten, de overheid eind 2015 circa 600 formele dienstverbanden zou hebben gecreëerd. Ook vragen deze leden in hoeverre het te verwachten is dat het aantal formele dienstverbanden bij de overheid de komende periode negatief blijft vanwege een mogelijke verdere afname van het aantal Wiw/ID banen. Ook de leden van de fractie van de ChristenUnie constateren dat de regering de afname van het aantal formele dienstverbanden wijt aan de afname van de banen van de groep Wiw/ID-ers (– 1.593) en willen weten of de Staatssecretaris erkent dat deze afname al sinds 2004 was te verwachten en dat daar bij de inspanningen om formele dienstverbanden te realiseren rekening mee kon worden gehouden. Verder vragen deze leden of de Staatssecretaris erkent dat ook zonder deze voorzienbare banenterugval het realiseren van 609 formele dienstverbanden onder de maat was geweest.

Het klopt inderdaad dat indien deze groep buiten beschouwing zou zijn gelaten er een positief saldo resteert van circa 600 formele dienstverbanden. Ik noem de ontwikkeling van deze groep specifiek omdat dit goed illustreert dat er bij de realisatie van de banenafspraak ook rekening gehouden moet worden met een vervangingsvraag. Dat is de vraag naar nieuwe medewerkers als gevolg van de reguliere uitstroom van medewerkers die uittreden of zich terugtrekken van de arbeidsmarkt. Dit betekent dat ook de automatische terugloop van deze groep goedgemaakt dient te worden. De afname van deze groep houdt nog aan, omdat er per eind 2015 nog 1.689 mensen werkzaam zijn in een Wiw/ID dienstverband.

De leden van de SP-fractie vragen waarom de Staatssecretaris het «logisch» vindt dat het aantal formele dienstverbanden voor mensen met een beperking bij de overheid is afgenomen.

In de brief van 13 juli 2016 heb ik aangegeven dat de afname van de groep Wiw/ID-ers een logische ontwikkeling is, omdat de Wiw/ID per 1 januari 2004 is opgeheven waardoor er geen nieuwe Wiw/ID banen meer bijkomen.

De leden van de fractie van de PvdA en de leden van de CDA-fractie vragen waarom de overheid achterblijft vergeleken bij de private sector wat betreft het creëren van formele dienstverbanden. De leden van de PvdA-fractie en de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris de mening van deze leden deelt dat juist de overheid hierbij het goede voorbeeld zou moeten geven. Ook vragen de leden van de SP-fractie waarom het aantal mensen met een arbeidsbeperking in dienst van de overheid is afgenomen.

De overheid heeft, vanwege de voorbeeldfunctie, de lat hoog gelegd door 25.000 extra banen voor mensen met een arbeidsbeperking af te spreken in het sociaal akkoord. De markt heeft zich gecommitteerd aan 100.000 banen. Deze verhouding van 1:4 geeft het ambitieniveau van de overheid aan. Kijkend naar de omvang van het aantal banen is de verhouding tussen overheid en markt circa 1:6. Dit betekent dat de overheid zichzelf voor een relatief grotere opgave heeft gesteld dan de werkgevers in de markt. De overheid heeft de eerste jaren een nog zwaardere opgave. Zo moest de overheid in 2015 3.000 extra banen realiseren, en de markt 6.000; een verhouding van 1:2, in plaats van 1:4 of 1:6.

In absolute getallen klopt het inderdaad dat er ten opzichte van de marktwerkgevers minder banen bij overheidswerkgevers zijn bijgekomen. Maar als de gerealiseerde aantallen van de overheid gerelateerd worden aan het percentage van de aantallen van de banenafspraak, dan hebben de overheidswerkgevers het relatief goed gedaan; 21,8 procent van de afgesproken 25.000 banen is gerealiseerd. De marktwerkgevers hebben 15,6 procent gerealiseerd. Zie ook onderstaande tabel.

Tabel 4: De cijfers op hoofdlijnen
 

Banenafspraak

Banenafspraak

2015

Realisatie

Markt

100.000

6.000

6,0%

15.604

15,6%

Overheid

25.000

3.000

12,0%

5.453

21,8%

Totaal

125.000

9.000

7,0%

21.057

16,8%

De leden van de VVD-fractie vragen hoeveel mensen met een arbeidsbeperking eind 2015 een vast dienstverband hadden bij de overheid.

In de laatste tabel van de bijlage bij de brief van 13 juli 2016 is te lezen dat er eind 2015 3.666 mensen met een arbeidsbeperking in dienst waren bij de sector overheid. Onbekend is of dit vaste of tijdelijke contracten betreft.

De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris of zij tevreden is over het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking bij overheidsinstellingen.

Ik constateer dat de sector overheid de banenafspraak tot eind 2015 ruimschoots heeft gerealiseerd. De teller staat eind 2015 op 5.453 banen, terwijl de doelstelling over 2015 3.000 banen betreft. De sector overheid is daarmee op de afgesproken weg. Ik ben tevreden met de resultaten die de sector overheid heeft behaald, maar besef tegelijkertijd dat er nog een lange weg te gaan is. Het aantal banen zal ten opzichte van de nulmeting jaarlijks moeten toenemen. De uitvoering van de Wet banenafspraak is pas begonnen. Werkgevers van zowel de sector markt als de sector overheid kunnen nu niet achterover leunen. Integendeel, zij zullen nog een tandje bij moeten zetten. Ook om de vervangingsvraag goed te maken. Ik ben pas tevreden als het in Nederland gewoon is om samen te werken met collega’s die soms wat hulp nodig hebben en op zijn minst alle 125.000 banen gerealiseerd zijn. Het kabinet concentreert zich nu op het afgesproken aantal banen in 2016.

De leden van de SP-fractie vragen welke maatregelen de Staatssecretaris gaat nemen om er voor te zorgen dat overheidsinstellingen meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst nemen.

Zowel voor de markt als voor de overheid is de focus nu gericht op de realisatie van het aantal afgesproken banen in 2016. De overheid moet dan 6.500 extra banen ten opzichte van de nulmeting hebben gerealiseerd. Dit is een relatief grote opgave in vergelijking met de markt. De sectoren binnen de overheid zullen daarom alle zeilen bij moeten zetten om deze afspraak te realiseren.

Overheidswerkgevers hebben allerlei activiteiten in gang gezet, ook met steun van de aanjager banenafspraak overheid, om ook voor de banenafspraak 2016 en de daaropvolgende jaren de extra banen beschikbaar te stellen voor mensen met een arbeidsbeperking. Een aantal van die activiteiten staat vermeld in de brief van 11 maart 20168. De heer Spigt heeft in zijn rapportages9 daar ook aandacht aan besteed. Een groot aantal activiteiten zoals bijvoorbeeld de inrichting van leercirkels bij de overheidssectoren worden daarin opgesomd. Zo ook hebben in de afgelopen periode de verschillende overheidskoepels, vaak ook gezamenlijk en in samenwerking met UWV, themabijeenkomsten georganiseerd voor hun achterban over specifieke aspecten van de banenafspraak. Bijvoorbeeld bijeenkomsten over hoe je de begeleiding uit de doelgroep kan organiseren, hoe je de financiering regelt.

Via allerlei kanalen zoals websites, brieven, en netwerkbijeenkomsten informeren de sectorkoepels hun werkgevers over de laatste ontwikkelingen. De werkgeverskoepel van de overheid, het VSO heeft daartoe een onlangs vernieuwde website met veel, toegankelijke informatie opgezet. Op deze website kunnen werkgevers informatie krijgen op sectorniveau. Ook is algemene informatie beschikbaar, bijvoorbeeld over functieprofielen en een stappenplan, en de activiteiten die het VSO of de sectoren voor het komende half jaar hebben gepland. Zie daarvoor http://www.vso-werkgevers.nl/banenafspraak-agenda.html.

Afzonderlijke overheidskoepels brengen ook op de sector toegespitst voorlichtingsmateriaal via hun websites uit, zoals bijvoorbeeld de (digitaal beschikbare) folder van het Rijk: De praktijkgids realisatie banenafspraak bij het Rijk met tips, en stappenplannen, goede voorbeeld enzovoorts. Dit is inmiddels de derde druk. Een geheel nieuwe ontwikkeling bij het Rijk zijn de pilots van de zogenoemde Participatie-organisatie die in het najaar starten. Die zal als een Shared Service Organisatie worden vormgegeven en biedt de werkgevers binnen het Rijk een keuze uit «ontzorg-arrangementen». Ten behoeve van ministeries biedt deze SSO-organisatie banen in diverse functies aan voor mensen met een arbeidsbeperking. De mensen worden via zo’n arrangement groepsgewijs aangenomen.

Tot slot zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties binnenkort een aanmoedigende en informatieve brief sturen naar het VSO, ter verspreiding onder hun leden. In deze brief zal het kabinet de overheidswerkgevers informeren over de resultaten van de één-meting en wijzen op de mogelijke effecten van onder andere de afname van de Wiw/ID-populatie voor de inspanningen van die werkgevers. De verwachting is dat met alle inspanningen die in gang zijn gezet, de overheidswerkgevers goed op weg zijn om de banenafspraak 2016 te realiseren.

De leden van de SP-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is om te onderzoeken of overheidsinstellingen kunnen worden gedwongen om meer mensen met een arbeidsbeperking in (vaste) dienst te nemen.

Op dit moment zie ik geen aanleiding om overheidsinstellingen te dwingen om meer mensen met een arbeidsbeperking in (vaste) dienst te nemen. De overheid heeft zich gecommitteerd aan de banenafspraak uit het sociaal akkoord en is deze afspraak aan het uitvoeren. De realisatie van de banenafspraak overtreft eind 2015 die van de doelstelling over 2015. Mocht de banenafspraak door de sector overheid of de markt op enig moment niet worden gehaald, dan is er de «stok» van de quotumregeling, die werkgevers dwingt om zich aan de afspraak te houden op straffe van een quotumheffing.

De leden van de fractie van GroenLinks horen graag waarom het aantal detacheringen bij de overheid zo sterk is toegenomen. Zij willen weten wat voor banen dit zijn en bij welke overheidsorganisaties deze banen zijn. Ook vragen deze leden wat voor werk de mensen in detachering doen. Ook willen deze leden weten, evenals de leden van de fractie van GroenLinks. of de Staatssecretaris dit een wenselijke ontwikkeling vindt en of de staatsecretaris vindt dat een dienstverband bij een overheidsorganisatie te verkiezen is boven detachering.

Inleenverbanden en detacheringen worden op basis van de verdeelsleutel van SEO toegewezen aan de overheid of de markt. Omdat er sprake is van toewijzing op basis van een steekproef, is niet te achterhalen om wat voor banen het gaat en bij welke overheidsorganisaties. Het is immers een landelijke banenafspraak op macro-niveau, onderverdeeld naar een afspraak voor de markt en voor de overheid. Voor de banenafspraak wordt niet gekeken naar realisaties op werkgeversniveau. Voor de banenafspraak geldt dat formele dienstverbanden en inleenverbanden gelijkwaardig meetellen.

De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de Staatssecretaris kan toelichten waar de banen bij de overheid zijn gecreëerd, en welke onderdelen het wel of niet gehaald hebben. Verder vragen deze leden of de Staatssecretaris daarbij specifiek kan ingaan op de overheidsorganisaties waar de heer Spigt vorig jaar een achterstand bij constateerde, zoals het primair onderwijs en enkele ministeries. Daarnaast vragen deze leden welke acties zijn uitgezet om deze organisaties de doelstellingen wel te laten halen, en wat hiervan het resultaat is. De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen of er een uitsplitsing per departement – en daaraan gerelateerde diensten – gegeven kan worden over het aantal gerealiseerde (dan wel verdwenen) formele dienstverbanden en inleenverbanden ten opzichte van de 0-meting. Ook vragen deze leden welke departementen achterlopen ten opzichte van het te realiseren aantal banen volgens de banenafspraak, en welke departementen op schema liggen.

De gevraagde informatie is niet beschikbaar. De banenafspraak is een afspraak op macro-niveau. Zoals is gebleken uit de één-meting, geeft die meting alleen een landelijk beeld van de realisatie van de banenafspraak. Zolang de jaarlijkse banenafspraak op landelijk niveau wordt behaald, is het binnen de context van de banenafspraak niet van belang welk onderdeel van de overheid of van de marktsector daaraan heeft bijgedragen. Pas op het moment dat de regering besluit de quotumregeling te activeren vanwege het feit dat een of beide sectoren in enig jaar de banenafspraak niet heeft/hebben gehaald, wordt gekeken naar de werkgevers op individueel niveau.

De heer Spigt heeft zijn bevindingen in zijn rapportages neergelegd. Hij heeft met velen binnen de overheid gesproken en zijn rapportages zijn daar een weerslag van. Deze bevindingen hebben een indicatief beeld gegeven van de realisatie van de banenafspraak op een bepaald moment bij de sectorwerkgevers van de overheid.

In de brief van 11 maart 201610 en de brief van 4 juli 201611 heeft Minister Blok uw Kamer geïnformeerd over de acties van overheidswerkgevers. Of die acties succesvol zijn geweest is veelal nog niet te bepalen omdat die soms ook op de langere termijn zijn gericht. Bij het onderwijs geldt dat de scholen zelf verantwoordelijk zijn voor de invulling van de extra banen. Er zijn tussen de schoolorganisaties veel verschillen in grootte en mogelijkheden. Dit geldt vooral voor de scholen in het primair onderwijs. Zij hebben daarom veel tijd nodig om de structuur vorm te geven die ondersteunend is om extra banen voor de doelgroepen te realiseren.

De leden van de fractie van de ChristenUnie lezen dat 2.300 extra banen zijn gerealiseerd door mensen die al voor de banenafspraak met een Wsw-detachering werkzaam waren en extra uren hebben gekregen. Deze leden vragen zich af of daar voor wat betreft de overheid actief beleid op is gevoerd en zo ja, hoe zag dat eruit.

Het kabinet heeft geen specifieke acties ondernomen om het aantal uren dat mensen met een Wsw-detachering hebben gewerkt te verhogen. Dat het gemiddelde aantal uren omhoog is gegaan, is het resultaat van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt – in dit geval specifiek de arbeidsmarkt voor arbeidsgehandicapten. Onder invloed van seizoenseffecten kan het gemiddelde van kwartaal op kwartaal schommelen.

Hoofdstuk 6: reactie op de overige vragen

Overige vragen van de leden de VVD-fractie

In 2015 is 16 procent van de banen ingevuld door mensen vanuit de doelgroep Participatiewet ten opzichte van ruim 40 procent vanuit de doelgroep Wajong. Om mensen te kunnen plaatsen is transparantie van het bestand van werkzoekenden van groot belang. De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven wat de voortgang is van «de vliegende brigade» die gemeenten helpt via de toolkit «Transparantie banenafspraak». De leden vragen verder of de Staatssecretaris van mening is dat het aantal beschikbare profielen vanuit gemeenten snel genoeg toeneemt en zo niet, welke acties de Staatssecretaris dan aanvullend gaat ondernemen om ervoor te zorgen dat deze profielen wel zo snel mogelijk beschikbaar komen.

Op 24 juni 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van de matching en selectie van potentiële kandidaten, behorend tot de doelgroep banenafspraak. Eén van de praktische ondersteunende maatregelen is de «vliegende brigade»12. De focus van de brigade ligt op het ondersteunen bij het vullen van klantprofielen en het inzetten van de kandidatenverkenner banenafspraak. Hierbij benadert de brigade gemeenten niet individueel, maar is de aanvliegroute op het niveau van de arbeidsmarktregio.

Tijdens het bestuurlijk overleg met de Programmaraad op 29 juni 2016, is geconcludeerd dat de «vliegende brigade» een verregaande vorm van ondersteuning biedt aan het uitvoeringsniveau van gemeenten en arbeidsmarktregio’s. Dit kost tijd. Concreet is inmiddels met alle gemeenten gesproken, dit naar aanleiding van een brief van 11 februari jongstleden aan de wethouders van de 35 centrumgemeenten. Inmiddels hebben twintig gemeenten – veelal op bestuurlijk en/of managementniveau – ingestemd om een klantprofiel in SONAR op te stellen voor kandidaten die vallen onder de doelgroep banenafspraak. SONAR is een landelijk systeem om werkzoekenden en vacatures te registreren en zorgt voor een betere matching. Daarnaast zijn er vier arbeidsmarktregio’s die subregionaal deelnemen. In andere regio’s loopt de besluitvorming nog en/of kijkt men naar de mogelijkheid om met onderdelen aan de slag te gaan van het ondersteuningspakket dat de Programmaraad biedt.

UWV investeert al geruime tijd in het opstellen van klantprofielen van Wajongers. In diezelfde Kamerbrief wordt ook inzichtelijk hoeveel klantprofielen zowel door gemeenten als UWV, zowel gezamenlijk als afzonderlijk, zijn opgesteld. Het streven is om eind 2016 57.500 klantprofielen in SONAR beschikbaar te hebben, zowel ingevoerd door gemeenten als UWV.

Om echter het streefaantal klantprofielen eind dit jaar te realiseren, roep ik met enige regelmatig partijen op om hier alles aan te doen; zo worden wethoudersbijeenkomsten benut en was het vergroten van transparantie een onderdeel van de Verzamelbrief aan gemeenten op 14 juli 2016. Bovendien is afgesproken dat de Programmaraad nagaat welke aanvullende acties mogelijk c.q. wenselijk zijn, om vervolgens met een verbetervoorstel te komen. Dit op basis van informatie uit de arbeidsmarktregio’s. De eigen arbeidsmarktregio is immers het eerste aanspreekpunt voor werkgevers.

De leden van de VVD-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven hoeveel mensen met een sw-indicatie ten opzichte van de totale sw populatie op dit moment via een Wsw-detachering bij een reguliere werkgever aan het werk zijn.

Eind 2015 zijn er 34.191 mensen werkzaam bij een reguliere werkgever via een WSW-detachering. Dat betreft 35,6 procent van de totale sw-populatie (aantal 96.361).

Overige vragen van de leden van de PvdA-fractie

De leden van de PvdA-fractie vragen een bevestiging dat de manier van tellen geheel in lijn is met de afspraken die hierover eerder met de Kamer zijn gemaakt.

Ik kan bevestigen dat de metingen in het kader van de monitoring van de banenafspraak conform wet- en regelgeving en afspraken met uw Kamer zijn en worden vastgesteld. Daarbij wordt de grootst mogelijke zorgvuldigheid in acht genomen. De tellingen zijn bijvoorbeeld gebaseerd op de verloonde uren zoals die in de polisadministratie zijn geregistreerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen of toegelicht kan worden waarom het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking bij de overheid hoger is dan aanvankelijk werd gedacht.

Dat het aantal banen voor mensen met een arbeidsbeperking bij de overheid hoger is dan aanvankelijk werd gedacht, heeft te maken met de rapportage van de heer Spigt van 15 juni 2016, die op 4 juli 2016 door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer is verzonden. In deze rapportage liet de heer Spigt weten dat er een achterstand op de te realiseren taakstelling voor 2015 voor de overheid was te verwachten. Conform zijn opdracht heeft de heer Spigt zich gefocust op die onderdelen waar het realiseren van banen in eerste instantie achterbleef. De overheid is echter veel groter en gelukkig kunnen we constateren dat de overheid als geheel wel degelijk genoeg nieuwe banen heeft gecreëerd.

De leden van de PvdA-fractie vragen in welke mate het lage-inkomensvoordeel (LIV) kan bijdragen aan een grotere doorstroom naar formele dienstverbanden.

Het lage-inkomensvoordeel betreft een tegemoetkoming voor de formele werkgevers die werknemers in dienst hebben met een loon tussen 100 procent en 120 procent van het wettelijk minimumloon. De mensen uit de doelgroep verdienen over het algemeen een loon binnen deze bandbreedte. Aangezien de tegemoetkoming van maximaal 2.000 euro per jaar naar de formele werkgever gaat, en dus niet naar de inlener, betekent het LIV een financiële prikkel om mensen uit de doelgroep in dienst te nemen in plaats van in te lenen. Indien de uitzender het LIV «teruggeeft» aan de inleners via een voordeliger tarief, geldt dit voordeel ook voor de inleenverbanden.

De leden van de PvdA-fractie vragen aan de Staatssecretaris of zij tegen de achtergrond van het SER-advies over de sociale werkvoorziening verdere manieren van samenwerking tussen de sociale werkvoorziening en het bedrijfsleven ziet en zo ja, of zij bereid is deze manieren van samenwerking te stimuleren.

Ik deel de opvattingen van de SER dat de opgedane kennis en expertise en het netwerk van werkgevers van de sw-bedrijven waardevol is en behouden moet blijven voor de brede doelgroep van de Participatiewet. Sw-bedrijven kunnen een hele belangrijke rol spelen bij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking, niet alleen bij de uitvoering van de Wsw of bij de invulling van beschut werk in het kader van de Participatiewet, maar ook bij het toeleiden naar regulier werk in het kader van de banenafspraak. Gemeenten hebben beleidsvrijheid bij de wijze waarop zij het aan de slag helpen van mensen met een arbeidsbeperking organiseren. Ik heb er vertrouwen in dat zij dit, in samenspraak met het bedrijfsleven in de regio, zorgvuldig doen en borgen dat de kwetsbare mensen op de arbeidsmarkt op een goede manier worden geholpen. Om de omvorming van de sw-bedrijven tot breed inzetbare en toekomstbestendige bedrijven te ondersteunen heb ik naar aanleiding van de motie Kerstens (Kamerstuk 34 000 XV, nr. 27) 30 miljoen euro extra beschikbaar gesteld.

De leden van de PvdA-fractie vragen of de Staatssecretaris bereid is nog andere vormen van inleen toe te staan behalve de huidige mogelijkheden en zo ja, welke.

De hoofdregel voor waar iemand meetelt in het kader van de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten is dat de werknemer meetelt bij de werkgever waar hij of zij op de loonlijst staat. Dat zijn de formele dienstverbanden. Op verzoek van uw Kamer is er momenteel één uitzondering op deze hoofdregel, namelijk bij inleenverbanden. Deze uitzondering houdt in dat de werknemer, onder bepaalde voorwaarden, daar meetelt waar hij daadwerkelijk werkt, namelijk bij de inlener. Het besluit inleenverbanden is medio juli 2016 aan uw Kamer gezonden in het kader van de voorhangprocedure. Naast inleenverbanden wordt er nagedacht over inkoop van diensten. De Werkkamer komt dit najaar met een advies hierover. Mijn grondhouding is positief, maar er dient wel een waterdicht systeem van certificering aan ten grondslag te liggen om een betrouwbare en juridisch houdbare uitvoering te kunnen garanderen.

Overige vragen van de leden van de SP-fractie

De leden van de fractie van de SP vragen waarom het een half jaar duurt voordat de cijfers over het voorgaande jaar vastgesteld kunnen worden en of het mogelijk is om dit proces te versnellen.

In het debat van 16 maart 2016 heb ik aangegeven dat er jaarlijks niet eerder cijfers over de resultaten van de banenafspraak beschikbaar kunnen zijn dan in juli. Dit is om de volgende reden. UWV kan pas in mei beginnen met tellen, omdat werkgevers tot 1 mei nog correctieberichten kunnen insturen op de polis. Daardoor is de polisadministratie voor 1 mei nog niet stabiel. Verder is UWV voor gegevens ook afhankelijk van andere partijen. Zo moet het CBS gegevens aanleveren over de Wiw/ID banen en Panteia over de Wsw-detacheringen.

Ten slotte moet onderzoeksbureau SEO de verdeelsleutel vaststellen voor het verdelen van de inleenverbanden over de sector overheid en sector markt. Hierdoor is de berekening van de definitieve cijfers een complex geheel en zijn de cijfers pas in juli beschikbaar. Zorgvuldigheid is in dit proces belangrijker dan snelheid, omdat op basis van de cijfers van de metingen, wordt besloten of het quotum geactiveerd dient te worden.

De leden van de fractie van de SP vragen op welke wijze de banenafspraak heeft bijgedragen aan de arbeidsparticipatie van mensen met een beperking en met welk percentage de arbeidsparticipatie is gestegen als gevolg van de banenafspraak. Bovendien vragen zij of dit aanleiding is om aanvullende maatregelen te nemen.

Uit de cijfers van de periode voor de banenafspraak kwam naar voren dat de netto arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking te laag was en er veel werkgevers waren die hun verantwoordelijkheid op dit vlak niet namen. Het was duidelijk dat er meer nodig was om ook mensen met een arbeidsbeperking perspectief op werk te geven op de reguliere arbeidsmarkt. Dat is de reden voor dit kabinet geweest om een banenafspraak te maken in het sociaal akkoord. Een afspraak die niet vrijblijvend is.

De cijfers van de één-meting laten zien dat we op de goede weg zijn. Er zijn eind 2015 ruim 21.000 banen gerealiseerd. Dat is circa een zesde deel van de totale banenafspraak. Dit is echter een momentopname. De uitdaging voor de komende jaren blijft groot. Het netto aantal banen zal ten opzichte van de nulmeting jaarlijks moeten blijven toenemen, met als uiteindelijke doelstelling 125.000 banen voor mensen die niet het minimumloon kunnen verdienen. De uitvoering van de Wet banenafspraak is pas begonnen. Het is een continu proces dat om voortdurende inspanningen vraagt. Het kabinet blijft daarom de vinger aan de pols houden.

De leden van de fractie van de SP vragen wat de reactie is van de Staatssecretaris op het feit dat de arbeidsdeelname van personen met een arbeidsbeperking (42 procent) achterblijft vergeleken met personen zonder arbeidsbeperking (87 procent).

De cijfers waarnaar de leden van de SP-fractie verwijzen, komen uit een persbericht van het CBS van 18 juli 2016. Ik hecht eraan erop te wijzen dat de definitie van arbeidsgehandicapten van het CBS anders is dan de definitie van de doelgroep voor de banenafspraak. De definitie van het CBS is namelijk veel ruimer. Het gaat om personen met een arbeidshandicap die zelf aangaven dat zij door een langdurige ziekte, aandoening of handicap belemmerd worden bij het uitvoeren of verkrijgen van werk. Met deze definitie telde Nederland in 2015, volgens het CBS, 1,7 miljoen arbeidsgehandicapten tussen de 15 en 75 jaar. Terwijl in het doelgroepregister eind 2015 conform de definitie van de Wet banenafspraak 277.796 personen geregistreerd staan.

Hoewel de definities niet overeenkomen, ben ik met de leden van de SP-fractie van mening dat de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking omhoog moet. Het moet in Nederland gewoon worden om samen te werken met collega’s die soms wat hulp nodig hebben. De resultaten van de banenafspraak dragen bij aan het realiseren van de ambitie van het kabinet om te komen tot een inclusieve arbeidsmarkt.

De leden van de SP-fractie vragen hoeveel extra banen er zouden zijn gerealiseerd zonder sw- detacheringen.

Indien de sw-detacheringen niet meegeteld zouden worden dan zouden er 11.070 banen zijn gerealiseerd.

De leden van de SP-fractie vragen wat de gevolgen zijn van de afnemende sw-detacheringen voor de banenafspraak.

Met ingang van 1 januari 2015 is geen nieuwe instroom meer mogelijk in de Wsw. Dit zal er uiteindelijk toe leiden dat het aantal Wsw-detacheringen vervangen moet worden door banen bij reguliere werkgevers conform de doelstelling van de Wet banenafspraak.

De leden van de SP-fractie vragen of de stijging van het aantal personen met een baan geheel te danken is aan de banenafspraak en zo niet, welke andere factoren hierbij een rol spelen.

De opleving van de economie en de daarbij behorende afname van de werkloosheid en het toenemende vertrouwen in de economie zullen zeker ook een rol spelen. Maar ik ben ervan overtuigd dat de banenafspraak de discussie over de arbeidsdeelname van mensen met een arbeidsbeperking flink heeft aangezwengeld en eraan heeft bijgedragen dat er een cultuuromslag gaande is. Er zijn helaas nog steeds te veel werkgevers die niet meedoen, maar ik zie gelukkig dat het creëren van werkgelegenheid voor arbeidsbeperkten bij steeds meer werkgevers tussen de oren zit. Deze cultuuromslag draagt eraan bij dat het gewoon wordt in Nederland om deze mensen een kans te bieden op de arbeidsmarkt. Dat blijkt ook uit de één-meting; de cijfers zijn hoopgevend, maar zoals ik ook in mijn brief van 13 juli jongstleden heb aangegeven is er nog een lange weg te gaan.

Overige vragen van de leden van de fractie van GroenLinks

De leden van de GroenLinksfractie constateren dat een deel van de toename te verklaren is door dat sw-ers gemiddeld twee uur per week meer zijn gaan werken en vragen wat daarvoor de verklaring is. Ook willen deze leden weten of er andere bronnen zijn die deze trend ook laten zien.

De verklaring voor het feit dat sw-ers gemiddeld twee uur per week meer zijn gaan werken, is dat een aantal mensen meer dagen is gaan werken. Bijvoorbeeld iemand die twee dagen werkte is 3 of 4 dagen gaan werken. Gemiddeld heeft dit geleid tot 2 uur meer per persoon. Deze verloonde uren komen rechtstreeks uit de polisadministratie, die wordt gevuld door de loonaangiften van alle werkgevers in Nederland. De verloonde uren in de polisadministratie geven dus de feitelijke stand aan van de verloonde uren van alle werknemers in Nederland.


X Noot
2

Om precies te zijn berekent SEO op basis van een objectieve steekproef de kans dat een werknemer met een inleenverband bij de overheid of in de markt werkt. Dat is de verdeelsleutel.

X Noot
3

Kamerstukken II, 2015/16, 34 352, nr. 16.

X Noot
4

Kamerstukken II, 2015/16, 29 544, nr. 651

X Noot
5

Kamerstukken II, 2015/16, 29 544, nr. 640

X Noot
6

Staatscourant 4 december 2015, nr. 43639

X Noot
7

Kamerstukken II, 2015/16, 34 352, nr. 16.

X Noot
8

Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr 705

X Noot
9

Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr 705 en 728

X Noot
10

Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr. 705

X Noot
11

Kamerstukken II, 2015–2016, 29 544, nr 728

X Noot
12

Kamerstukken II, 2015/16, 34 352, nr. 18

Naar boven