Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34058 nr. 6 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2014-2015 | 34058 nr. 6 |
Ontvangen 22 december 2014
Met belangstelling heb ik kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van verschillende fracties over het wetsvoorstel windenergie op zee. Ik dank de leden van de commissie voor hun inbreng. Graag ga ik hieronder, mede namens de Minister van Infrastructuur en Milieu, in op de gestelde vragen. Ik spreek de hoop uit dat het wetsvoorstel met deze beantwoording van de gestelde vragen op korte termijn kan worden geagendeerd voor plenaire behandeling.
De leden van de VVD-fractie vroegen waarom in het verleden is gekozen voor een stelsel waarbij niet alle vergunningen leiden tot de aanleg van een windpark. Het huidige stelsel van vergunningenuitgifte voor windparken op zee is het algemene vergunningstelsel voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken op grond van de Waterwet. Omdat het tot nu toe niet mogelijk is om zonder subsidie een windpark op zee te bouwen, leidt dit stelsel, in combinatie met de eisen voor het verkrijgen van subsidie, er toe dat een vergunning nodig is voordat subsidie kan worden aangevraagd. Bij een laag subsidieplafond voor windenergie op zee maken vele initiatiefnemers kosten voor het aanvragen van een vergunning zonder grote kans op het daadwerkelijk realiseren van een windpark. Dit leidt bovendien tot onnodige ruimteclaims op zee door het bestaan van vergunningen voor niet realiseerbare projecten.
Het wetsvoorstel beoogt de samenhang tussen optimaal ruimtegebruik op zee en land, de ontwikkeling van het elektriciteitsnetwerk en de ontwikkeling van een windpark te borgen. Hiertoe neemt de overheid de regie. Dit betekent dat initiatiefnemers voor een windpark op zee om dezelfde kavel concurreren. De concurrentie vindt plaats via de subsidietender. Degene met het laagste bod wint. Dit systeem heeft de voorkeur boven een systeem waarbij eerst een vergunning wordt verleend. Als de vergunning wordt verleend, is er immers voor één locatie nog maar één partij over. Concurrentie om de subsidie voor verschillende locaties is daarmee uitgesloten.
Met name voor kostenvoordelen van een net op zee is het noodzakelijk dat de locaties van de windparken en de volgorde waarin deze ontwikkeld worden vooraf bekend zijn. Op deze wijze kan TenneT stap voor stap het net op zee ontwikkelen. Als de locaties van de windparken en de volgorde waarin deze ontwikkeld worden niet vooraf bekend zijn, is het kostenvoordeel van een net op zee aanzienlijk kleiner. Dan moet immers parallel en op meer locaties tegelijk het net op zee ontwikkeld worden. Het wetsvoorstel draagt daarmee ook bij, en is een noodzakelijke voorwaarde voor, de kostenbesparingen van 3 miljard euro voor het net op zee (Kamerstukken II 2013/14, 31 510, nr. 49).
De leden van de VVD-fractie vroegen welk deel van de 40% kostenreductie kan worden toegerekend aan het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee en hoe de besparing die daarmee samenhangt in mindering wordt gebracht op de SDE+. In het Energieakkoord is afgesproken dat als TenneT de verantwoordelijkheid voor aansluiting van de windparken overneemt van de windparkexploitanten, de partijen van het Energieakkoord dan in overleg gaan over bijstelling van de jaarlijkse kostenreductie van gemiddeld 5 euro per MWh. Als TenneT verantwoordelijk wordt voor het net op zee, kunnen windparkexploitanten minder besparen. Zij kunnen bijvoorbeeld niet meer besparen op de kosten van individuele aansluitingen. Gesprekken over welk deel van de kostenreductie wordt toegerekend aan het aanwijzen van de netbeheerder op zee, zullen de komende tijd gevoerd worden.
Het budget voor de SDE+ tender voor windenergie op zee zal worden verlaagd, omdat windparkexploitanten niet meer zelf in de netaansluiting en de platforms hoeven te investeren. In de loop van 2015 zal ik uw Kamer schriftelijk informeren over de eerste SDE+ tender voor windenergie op zee, waaronder het subsidieplafond en het maximale tenderbedrag.
De leden van de VVD-fractie vroegen of er een risico ontstaat als de knip tussen vergunningverlening en subsidieverlening vervalt en waarom de subsidies bij het handhaven van de knip hoger zouden zijn. Daarbij vroegen zij of alleen subsidie wordt verleend als de aanvragen voldoen aan de kostenreductie van 40%. Een knip tussen subsidie en vergunning is onwenselijk. Immers, het in het wetsvoorstel voorgestelde systeem is essentieel om de kostenreductie van 40% te kunnen bewerkstelligen. In het huidige systeem met de knip weten de ontwikkelaars op het moment van het aanvragen van de vergunning nog niet of zij het park ook kunnen bouwen. Daarom worden in dit stadium uitgaven beperkt en wordt waarschijnlijk zo min mogelijk uitgegeven aan zaken als grondonderzoek. Dit leidt tot aanvullende risico’s voor de ontwikkelaar en werkt daardoor kostprijsverhogend. De onderinvestering tijdens deze periode leidt tot een langere tijdspanne tussen het aanvragen van subsidie en de definitieve investeringsbeslissing vanwege grondonderzoek en detailontwerp. Deze periode is dusdanig lang dat grondstofprijzen daarbinnen significant kunnen wijzigen. Het risico dat deze prijzen stijgen wordt meegenomen in het SDE-tenderbedrag. Toeleveranciers zijn ook blootgesteld aan deze onzekerheden en zullen in hun biedingen de risico-opslagen meenemen.
Ingevolge het wetsvoorstel worden deze onzekerheden, en daarmee de risico opslagen, vermeden. Volgens het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (hierna: TKI) Wind op Zee levert dit een kostenreductie van 3,3% op ten opzichte van het systeem met de knip tussen vergunning en subsidie (zie het rapport Scenario modellering verbeterpunten vergunningen op www.tki-windopzee.nl/page/beleidsinnovaties).
Om subsidie en daarmee een vergunning te verkrijgen zal het gevraagde subsidiebedrag lager moeten zijn dan het maximum basisbedrag zoals dat in het kader van de SDE+ in een ministeriële regeling wordt gepubliceerd. De maximale basisbedragen worden gebaseerd op de afgesproken 40% kostendaling. Hiervoor is een taakstelling afgesproken van gemiddeld vijf euro lagere kosten per MWh per jaar. Dit bedrag van vijf euro per MWh wordt bijgesteld als TenneT het net op zee aanlegt. De concurrentie om de kavel zal er voor zorgen dat partijen onder dit maximum bedrag zullen bieden. Hiermee zijn er geen risico’s voor hogere subsidies of vergunningen voor windparken die niet voldoen aan de afgesproken kostenreductie. Wel is er een sterke prikkel om te komen tot subsidies die onder het maximumbedrag liggen.
De leden van de SP-fractie vroegen welke nationale belangen voorrang krijgen wanneer er sprake is van een gecombineerd en ruimte-efficiënt gebruik. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vragen van leden van de VVD-fractie in paragraaf 3.3.
De leden van de PVV-fractie vroegen hoe hoog het subsidiebudget moet zijn indien dit wetsvoorstel wordt aangenomen en hoe hoog indien dit wetsvoorstel niet wordt aangenomen. Daarbij vroegen zij ook hoe de kostenreductie voor bedrijven doorwerkt in de subsidies en naar een update van de tabel «geraamde kasuitgaven en gevolgen voor de lastenontwikkeling 2013–2031» (Wet opslag duurzame energie). Het wetsvoorstel bepaalt niet hoeveel subsidie er voor windenergie op zee nodig is. Als er ingevolge het wetsvoorstel geen kavelbesluiten worden genomen, dan zal er ook geen subsidie worden verleend en zullen er voorlopig geen windparken op zee worden gebouwd.
Ook leidt een kavelbesluit nog niet tot subsidie. Voor subsidie zal een subsidieregeling op grond van het Besluit stimulering duurzame energieproductie opengesteld moeten worden. In deze subsidieregeling worden het maximale basisbedrag en het subsidieplafond vastgelegd.
Bij de vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) voor het jaar 2014 is in het verslag houdende een lijst van vragen en antwoorden (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750 XIII, nr. 6) aangegeven dat ter realisatie van de extra 3.450 MW in 2023 en rekening houdend met de overeengekomen kostprijsdaling in totaal maximaal circa 18 miljard euro subsidie beschikbaar komt. De SDE+ beweegt echter mee met de energieprijzen, waardoor de werkelijke uitgaven lager kunnen uitvallen. Nadien is in de routekaart (Kamerstukken II 2014/15, 33 561, nr. 11, hierna: routekaart) aangegeven dat met de aanwijzing van TenneT als netbeheerder op zee kostenbesparingen van 3 miljard euro voor het net op zee worden gerealiseerd. Het budget voor de SDE+ tender voor windenergie op zee kan worden verlaagd, omdat windparkexploitanten niet meer zelf in de netaansluiting en de platforms hoeven te investeren.
De leden van de ChristenUnie vroegen naar een nadere toelichting op het doel om een kostenreductie van 40% te realiseren en naar de rol van zowel het bedrijfsleven als de overheid hierbij. Om een gemiddelde kostprijsdaling van 40% voor windenergie op zee te realiseren over de periode 2014–2024 zijn met name marktgedreven technologische innovaties nodig. Daarnaast draagt dit wetsvoorstel in belangrijke mate bij aan kostenreductie door de vergunning en subsidie in één moment te koppelen, flexibele voorschriften in het kavelbesluit op te nemen en ruimtelijke belangenafwegingen vooraf aan de vergunning- en subsidieverlening plaats te laten vinden. Dit zal leiden tot kortere doorlooptijden en lagere risico’s. De routekaart gaf aan dat de windenergiesector en de TKI verwachten dat het nieuwe uitgiftesysteem voor de sector leidt tot ruim 10% kostenreductie.
De leden van de PVV-fractie vroegen naar de mogelijkheden om verstrekte subsidie terug te vorderen indien de houder van een subsidiebeschikking niet binnen vier jaar zijn windpark operationeel heeft. Zij vroegen ook op welk moment de stand der techniek wordt gemeten. De subsidie wordt uitbetaald per kilowattuur duurzame elektriciteit die daadwerkelijk aan het net geleverd wordt; uitbetaling vindt dus achteraf plaats. Daarmee is terugvorderen van de subsidie omdat het windpark niet operationeel is, niet aan de orde.
Een uitvoeringsovereenkomst die onderdeel uitmaakt van de subsidieverlening waarborgt dat de subsidieontvanger het windpark bouwt binnen bepaalde termijnen. De waarborg bestaat uit bankgaranties en boetebepalingen, in combinatie met de datum waarop de looptijd van de subsidie aanvangt. Als de looptijd van de subsidie start op het moment dat de windturbines nog geen stroom produceren wordt over de gehele levensduur van het windpark minder subsidie betaald. Als de bankgaranties niet tijdig verleend worden, kan – in het uiterste geval – de subsidiebeschikking worden ingetrokken. Het wetsvoorstel regelt dat in dat geval ook de vergunning kan worden ingetrokken.
Bij de tender om subsidie zullen de bedrijven rekening houden met de stand der techniek zoals zij die kunnen toepassen in de jaren dat het windpark gebouwd moet worden. De stand der techniek na het moment van de subsidiebeschikking wordt daarmee meegenomen. De flexibiliteit die het kavelbesluit biedt, zorgt ervoor dat bedrijven hun techniek kunnen blijven aanpassen aan de laatste stand der techniek tot het moment dat zij de materialen bestellen.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het wetsvoorstel belemmeringen opwerpt om aanvullende stimulerende maatregelen te nemen als er onverhoopt vertraging optreedt. Het wetsvoorstel werpt hiervoor geen belemmeringen op. Het tenderen van 3.500 MW windenergie op zee in vijf jaar zal leiden tot extra bouwactiviteit. Dat is een goede ontwikkeling voor zowel de economie als voor de verduurzaming van de energiesector. Het voornemen om gelijkmatig 700 MW per jaar te tenderen, zorgt ervoor dat er geen onnodige pieken in de bouwactiviteiten ontstaan en voorkomt daarmee het risico van kostenstijging op dit punt. In plaats daarvan creëert het juist mogelijkheden voor kostenreductie door schaalvergroting en standaardisatie.
De leden van de PVV-fractie merkten op dat de opgegeven locaties voor windenergie op zee knellen met andere economische activiteiten zoals olie- en gaswinning, visserij en recreatie. Zij vroegen waarom die activiteiten kennelijk als lager nationaal belang worden gezien dan windparken op zee. Het aanmerken van activiteiten als nationaal belang is niet in alle gevallen een economische kwestie. Militaire oefeningen zijn activiteiten van nationaal belang vanwege het belang van de staatsveiligheid. De oprichting en exploitatie van windparken is een nationaal belang vanwege de nationale doelstellingen met betrekking tot duurzame energie. Visserij en recreatie zijn niet aangewezen als activiteiten van nationaal belang. Dit neemt niet weg dat met deze belangen rekening wordt gehouden in de ruimtelijke ordening op zee. De visserij en recreatie hebben in beginsel overal toegang, mits deze de activiteiten van nationaal belang niet hinderen. Olie- en gaswinning wordt niet gezien als lager nationaal belang. Bij het verlenen van opsporings- en winningsvergunningen voor olie- en gaswinning wordt geen rekening gehouden met de aanwezigheid van andere activiteiten of belangen in de gebieden waarvoor de vergunning is aangevraagd. Een omgevingsrechtelijke afweging vindt in een later stadium plaats wanneer concreet wordt waar mijnbouwinstallaties worden geplaatst. Met andere woorden, het verkrijgen van een opsporings- of winningsvergunning geeft geen garantie op het kunnen plaatsen van mijnbouwinstallaties op iedere plek binnen het vergunde gebied. Dit betekent niet dat de mijnbouwbelangen in een aangewezen windgebied geen rol zullen spelen bij kavelbesluiten. Het in het nationaal waterplan (verder: NWP) op te nemen ontwerpproces voor de afstand tussen mijnbouwlocaties en windparken geeft aan hoe in de concrete besluitvorming omgegaan zal worden met de mijnbouwbelangen.
Deze leden vroegen in dit kader waarom er voor wordt gekozen echte structurele banen te verdrijven door kunstmatige met overheidsgeld gecreëerde banen en om een inschatting van het aantal banen. Uit zowel het NWP zoals dat in 2009 is vastgesteld als de wijziging daarop door de Rijksstructuurvisie windenergie op zee (bijlage bij de routekaart) volgt dat het Kabinet streeft naar gecombineerd en ruimte-efficiënt gebruik. Naar verwachting kunnen eventueel aanwezige olie- en gasvoorraden onder of nabij een windpark nog steeds gewonnen worden. Daarmee gaat windenergie op zee niet ten koste van banen in andere sectoren.
De leden van de PVV-fractie vroegen of gerechtelijke procedures in het verleden hebben geleid tot uitstel, aanpassing of afstel van vergunningen en ontheffingen. Het huidige stelsel voor de oprichting van windparken op zee heeft geleid tot 17 procedures bij de rechter. Alle vergunningen konden naar aanleiding van de uitspraken ongewijzigd in stand blijven.
De leden van de D66-fractie vroegen naar ervaringen met integreren van vergunning- en subsidieverlening, of ervaringen uit het buitenland, zoals het Deense model, zijn meegenomen en naar de verwachte kostenreductie hierdoor. Het met dit wetsvoorstel voorgestelde systeem lijkt sterk op het Deense model. Hierover is ook overleg geweest met de Deense overheid. Anders dan in het Deense model, is in het wetsvoorstel voorgesteld af te zien van een voorselectie tussen aspirant-exploitanten. In de routekaart is aangegeven dat de windenergiesector en de TKI verwachten dat het nieuwe uitgiftesysteem voor de sector tot ruim 10% kostenreductie leidt.
De leden van de SGP-fractie vroegen hoe wordt voorkomen dat kostenbesparende innovatieve technieken onvoldoende meegenomen worden als het moment van vergunning- en subsidieverlening aan elkaar worden gekoppeld. Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op de vraag van de leden van de PVV-fractie in paragraaf 2.1.
De leden van de D66-fractie vroegen naar het planningstraject voor het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee en of er nog andere juridische kaders zijn die niet met dit wetsvoorstel worden geregeld. De regels inzake het net op zee, waaronder de basis om TenneT aan te wijzen als netbeheerder op zee, worden opgenomen in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet in het kader van de wetgevingsagenda STROOM. Het streven is dit wetsvoorstel in het voorjaar van 2015 bij uw Kamer in te dienen. Inwerkingtreding per 1 januari 2016 is daarmee mogelijk. Naast het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet is uitwerking in de lagere regelgeving van belang. Om deze ook per 1 januari 2016 gereed te hebben, is met de voorbereiding van de lagere regelgeving een start gemaakt. Andere nieuwe wet- en regelgeving is niet vereist voor een uitrol van het net op zee. Wellicht ten overvloede merk ik op dat het streven voor inwerkingtreding van het wetsvoorstel windenergie op zee 1 juli 2015 is.
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de kostenbesparing voor een net op zee al is begroot op 3 miljard euro als per gebied wordt bekeken of de aansluiting individueel of via een net op zee zal plaatsvinden. De begrote kostenbesparing van 3 miljard euro is gerelateerd aan het aanwijzen van TenneT. Met name door centralisatie, standaardisatie en lagere financieringslasten wordt deze kostenbesparing bereikt. Uit onderzoek van DNV GL kwam naar voren dat nog niet vaststond of het individueel aansluiten van windparken door TenneT efficiënter is dan door middel van een verzamelplatform. Er zijn goede redenen om aan te nemen dat het werken met verzamelplatforms efficiënter is, bijvoorbeeld omdat standaardisatie dan beter mogelijk is en omdat minder platforms nodig zijn. Deze aanpak wordt daarom nader uitgewerkt in samenwerking met TenneT. Aangezien nog niet door onafhankelijke experts vastgesteld is wat in alle gevallen de meest efficiënte vorm van de ontsluiting van windparken is, zijn hierover nog geen definitieve keuzes gemaakt. Dit geeft ruimte om op een later moment de meest efficiënte keuze te maken. Dat gebeurt uiterlijk bij het nemen van de kavelbesluiten. Wel staat vast dat TenneT de partij is die de verbindingen zal realiseren, ongeacht of dit individueel of met een platform is.
De leden van de VVD-fractie vroegen of wordt verwacht dat TenneT altijd tijdig een net op zee gereed zal hebben en wat de procedure is als TenneT de aansluiting niet tijdig voor elkaar krijgt. De planning van windenergie op zee is een belangrijk aandachtspunt dat steeds in gezamenlijkheid met alle betrokken partijen wordt bezien. Dat geeft het beeld dat de planning ambitieus, maar haalbaar is. Dit geldt ook voor het net op zee. Met TenneT wordt voor het net op zee een partij verantwoordelijk die een uitstekende reputatie heeft ten aanzien van de uitvoering van wettelijke taken en die in Duitsland ervaring heeft opgedaan met het realiseren van verbindingen op zee. Dit geeft vertrouwen in het tijdig kunnen realiseren van het net op zee. Er kunnen zich echter onvoorziene omstandigheden voordoen bij de aanleg van het net op zee. Voor de situatie waarin, ondanks de gezamenlijke inspanningen rond de planning en de kennis en expertise van TenneT, het net op zee te laat wordt opgeleverd voor een windpark, is het voornemen dat in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet wordt voorzien in een passend compensatiemechanisme voor de betreffende windparkexploitant.
De leden van de PvdA-fractie vroegen te overwegen het wetstraject waarbij TenneT wordt aangewezen als netbeheerder op zee, separaat van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet te behandelen.
Het opnemen van de regels omtrent het net op zee in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet leidt niet tot vertraging. Het separaat regelen van het net op zee in de huidige Elektriciteitswet 1998 is niet goed mogelijk en zal daarmee naar verwachting tot vertraging leiden. Om die reden is het niet verstandig het net op zee af te splitsen van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet.
De leden van de CDA-fractie vroegen wie de kosten van TenneT voor de voorbereidingshandelingen voor een net op zee vergoedt. Zij vroegen daarbij specifiek aandacht voor richtlijn 2009/79/EG over de onafhankelijke toezichthouder en naar waarborgen voor doelmatige en efficiënte kosten. De kosten van de taak om het net op zee voor te bereiden worden ingevolge voorliggend wetsvoorstel doorberekend in de transporttarieven voor elektriciteit. Daarmee worden de kosten gedragen door elektriciteitsverbruikers. Het is aan de wetgever te bepalen welke taken netbeheerders hebben en binnen welke kaders de kosten van uitvoering van deze taken doorberekend mogen worden in de tarieven. Het is vervolgens aan de onafhankelijk toezichthouder (i.c. de Autoriteit Consument en Markt, hierna: ACM) daaraan invulling te geven door de methode van regulering uit te werken en de hoogte van de tarieven vast te stellen.
Het nieuwe artikel 41ba van de Elektriciteitswet, zoals dat in het voorliggend wetsvoorstel wordt voorgesteld, zorgt er voor dat de voorbereidingskosten niet op de gebruikelijke wijze op efficiëntie worden getoetst. Hier zijn twee redenen voor.
Op grond van de Elektriciteitswet 1998 is het gebruikelijk dat investeringen van netbeheerders als geheel worden bezien, dat wil zeggen het gehele project van voorbereiding tot ingebruikname van een verbinding. De kosten worden afgezet tegen de resultaten die ermee zijn bereikt (output). Bij de taak die TenneT op grond van het voorliggende wetsvoorstel krijgt, betreft het vooralsnog alleen de voorbereiding van projecten, waardoor er tegenover de voorbereidingskosten geen output in de vorm van in gebruik genomen verbindingen tegenover staat. Om deze reden is de gebruikelijke wijze van efficiëntiebeoordeling niet bruikbaar voor het beoordelen van de voorbereidingshandelingen.
De tweede reden is dat de kosten van de voorbereidingshandelingen in het niet vallen bij de totale investeringskosten voor het net op zee. Met de voorbereidingshandelingen zijn hooguit enkele miljoenen euro’s gemoeid, terwijl de investeringskosten voor het net op zee worden geraamd op 2,4 miljard euro. Het wordt daarom niet zinvol geacht een specifieke systematiek in te richten voor de beoordeling van de efficiëntie van de kosten van de voorbereidingshandelingen. Er zijn uiteraard wel waarborgen dat alleen de nodige kosten in de tarieven worden opgenomen. Er is zicht op de werkzaamheden die TenneT verricht. Ook kan de ACM erop toezien dat kosten die niet samenhangen met de voorbereidingshandelingen door TenneT niet worden aangemerkt als voorbereidingskosten.
De leden van de PVV-fractie wilden weten in welke mate de voorgenomen kavels voor windenergie op zee de potentiële winning van olie en gas verhinderen en vroegen naar een inschatting van de verwachte niet te winnen voorraden olie en gas en de bijbehorende derving van mogelijke inkomsten voor het Rijk. In het windenergiegebied Borssele vinden thans geen mijnbouwactiviteiten plaats. Ook zijn er voor dit gebied geen opsporings- of winningsvergunningen verleend. De kavels in dat gebied hebben dus naar de huidige stand van zaken geen invloed op het daadwerkelijk winnen van olie en gas. Bij de concrete vaststelling van de kavels in de gebieden voor de Zuid-Hollandse en Noord-Hollandse Kust wordt door de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu, in overleg met de betrokken mijnbouwondernemingen, gezocht naar maatwerkoplossingen voor meervoudig ruimtegebruik. Door bijvoorbeeld maatregelen te treffen in verband met de helikopterbereikbaarheid van een mijnbouwplatform of schuin boren zullen eventueel aanwezige olie- en gasvoorraden onder of nabij een windpark naar verwachting nog steeds gewonnen kunnen worden.
De leden van de PVV-fractie vroegen waarom het plaatsen van windturbines op zee niet wordt gekwalificeerd als het opzettelijk doden en verstoren van vogels, zeezoogdieren en vleermuizen. De regel is en blijft dat het opzettelijk doden of verontrusten van dieren van beschermde soorten verboden is (artikelen 9 en 10 van de Flora- en faunawet), dus ook waar het gaat om handelingen waarop een kavelbesluit betrekking heeft. Het wetsvoorstel verandert deze regel niet. Hierbij merk ik op dat onder «opzet» niet alleen wordt verstaan het willens en wetens doden of verstoren van dieren, maar ook het doden en verstoren met «voorwaardelijke opzet». Daarvan is sprake als iemand een handeling verricht waarbij hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat zijn gedraging leidt tot het doden of verontrusten van dieren, ook als een kwade intentie bij hem ontbreekt.
Of een handeling waarop het kavelbesluit betrekking heeft, al dan niet leidt tot het opzettelijk doden of verontrusten van dieren, hangt af van hoe groot de aanmerkelijke kans daarop in dat concrete geval is. Dat is een kwestie van casuïstiek, waarbij rekening wordt gehouden met onder andere de binding van een diersoort met het desbetreffende gebied en het gedrag van de diersoort, bijvoorbeeld de ligging van trekroutes en gebruikelijke vlieghoogte. Wanneer geoordeeld wordt dat er sprake is van een aanmerkelijke kans, zal onder voorwaarden, zoals het treffen van mitigerende maatregelen, in het kavelbesluit vrijstelling kunnen worden verleend van de verboden op het opzettelijk doden of verontrusten van deze dieren.
Zij vroegen ook waarom ervoor wordt gekozen om de Vogel- en Habitatrichtlijn te omzeilen om aan de Europese doelstelling voor duurzame energie te kunnen voldoen. Zij gaven hierbij aan dat het vanwege de Vogel- en Habitatrichtlijn voor Nederland onhaalbaar is om aan de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 te voldoen. Deze leden vroegen of kan worden aangeven wat de dwingende reden van openbaar belang is wat betreft de bevordering van windenergie. De eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn staan het behalen van de doelstelling van 14% duurzame energie in 2020 niet in de weg. In dit wetsvoorstel wordt de toets die ingevolge deze richtlijnen moet plaatsvinden in het kavelbesluit geïntegreerd. De Habitatrichtlijn vereist een specifieke toets vooraf ten aanzien van projecten en plannen die niet direct verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het gebied, en die op zich zelf of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor een Natura 2000-gebied. Het bevoegd gezag mag slechts toestemming geven voor dat plan of project, nadat het de zekerheid heeft verkregen dat het plan of project geen schadelijke gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van het Natura 2000-gebied (artikel 6, derde lid).
De Habitatrichtlijn bevat een uitzondering ten aanzien van de vereiste zekerheid: als een plan of project, ondanks negatieve conclusies van de beoordeling van de gevolgen voor het gebied, bij ontstentenis van alternatieve oplossingen, om dwingende redenen van groot openbaar belang toch moet worden gerealiseerd, kan toestemming worden verleend (artikel 6, derde en vierde lid). Het Rijk zal in een nog te ontwikkelen kader ecologie en cumulatie dieper ingaan op de cumulatieve ecologische effecten en de mitigerende maatregelen. Aan de hand van dat toetsingskader zal bij het nemen van de kavelbesluiten worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat een windpark op zee significante negatieve effecten op de ecologie heeft.
Om eventueel optredende significante negatieve effecten te voorkomen, zullen voorschriften worden opgenomen in de kavelbesluiten. Indien significante negatieve effecten kunnen worden uitgesloten, is de vraag of sprake is van een dwingende reden van groot openbaar belang niet aan de orde. Voorbeelden van dwingende redenen van groot openbaar belang in Nederland die de Europese Commissie heeft geaccepteerd zijn het Project Mainportontwikkeling Rotterdam en de ontwikkeling van het woningbouwproject IJburg.
De leden van de PVV-fractie vroegen verder of de verboden van de Flora- en faunawet die in dit wetsvoorstel buiten toepassing worden verklaard, voor zover zij verder gaan dan vereist wordt op grond van de Europese kaders, alleen betrekking hebben op windenergie op zee. De voorgestelde bepalingen met betrekking tot de toepassing van de Flora- en faunawet hebben uitsluitend betrekking op de handelingen waarop een kavelbesluit voor een windpark op zee betrekking heeft. In het bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel natuurbescherming (Kamerstukken II, 2011/12, 33 348, nr. 2) is voorzien in een algemene regeling van de bescherming van dier- en plantensoorten, die de Europese en internationale verplichtingen als uitgangspunt neemt.
De leden van de PVV-fractie vroegen of het opnemen van eisen aan windturbines in het kavelbesluit een belemmering kan zijn voor het behalen van de kostenreductie. Indien dergelijke eisen niet in het kavelbesluit worden opgenomen, welke mogelijkheden hebben eventueel benadeelde partijen om bezwaar te maken tegen bijvoorbeeld de maximale hoogte, vroegen deze leden. In de huidige situatie wordt een vergunning verleend op basis van een concreet turbinetype en indeling van het windpark. Ingevolge het in het wetsvoorstel voorgestelde kavelbesluit wordt niet het aantal windturbines en de exacte locatie van elke windturbine bepaald. Hierdoor kan de bouwer en exploitant van het windpark zelf bepalen welk turbinetype hij kiest en waar hij elke windturbine precies neerzet.
Ter bescherming van andere belangen, zoals het natuurbelang en de belangen van andere gebruikers van de zee, worden in het kavelbesluit wel randvoorwaarden of bandbreedtes gesteld, waarbinnen de bouwer en exploitant van het windpark moet blijven. De bandbreedtes zullen onder andere zien op de hoogte van de turbines. Iedereen kan zienswijzen indienen op de voorschriften als het ontwerp-kavelbesluit ter inzage ligt. Belanghebbenden kunnen na het vaststellen van het kavelbesluit beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De leden van de CDA-fractie vroegen naar het tijdpad van de totstandkoming van het volgende NWP. In het NWP, zoals recent gewijzigd door de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee, zijn voor windenergie geschikte gebieden aangewezen (Borssele, IJmuiden Ver, Hollandse Kust en Ten Noorden van de Waddeneilanden). Ingevolge het wetsvoorstel kan een kavelbesluit alleen worden genomen met betrekking tot locaties binnen de in het NWP aangewezen gebieden. Deze gebieden zullen ook in het tweede NWP (verder: NWP 2)worden opgenomen. Het ontwerp van het NWP 2 wordt eind december 2014 ter inzage gelegd voor een periode van zes maanden, waarbij eenieder zienswijzen kan indienen. Het NWP 2 zal eind 2015 worden vastgesteld.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of de regering windenergiegebieden binnen de 12 mijlszone wenselijk vindt en of hiervoor wijziging van het NWP nodig is. Voor de strook tussen de 10- en 12-mijlszone wordt een structuurvisie ontwikkeld. Dit wordt vormgegeven door een herziening van NWP 2. De publicatie van de ontwerp-structuurvisie voor de strook tussen de 10- en 12-mijlszone is gepland voor begin 2016. De definitieve structuurvisie (partiële herziening van het NWP 2) is voorzien in de zomer van 2016. De kavelbesluiten ten aanzien van de gebieden voor de Hollandse Kust zijn volgens de routekaart gepland vanaf 2017. De partiële herziening van NWP 2 is dus geen obstakel voor de uitrol van windenergie op zee.
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe de afweging tussen activiteiten van nationaal belang onderling en tussen belangen van nationaal belang en overige activiteiten zal plaatsvinden. Hoe is de hiërarchie van die belangen, vroegen deze leden. Het wetsvoorstel zelf biedt een beleidsneutraal instrumentarium. Het beleid met betrekking tot het gebruik van de Noordzee is opgenomen in het NWP. Het aanmerken van activiteiten van nationaal belang vindt plaats in het NWP, waarbij wordt aangegeven wat dat betekent voor het beleid ten aanzien van die activiteit. Voor bepaalde activiteiten geldt dat het NWP in de structuurvisiekaart duidelijk maakt welke activiteiten waar voorrang hebben, bijvoorbeeld door aanwijzing van scheepvaartroutes, defensieoefengebieden en zandwingebieden.
Een afwegingskader voor het toestaan van activiteiten houdt vervolgens rekening met de voor bepaalde activiteiten gereserveerde gebieden. Het NWP 2 zal een afwegingskader bevatten voor het vergunnen van activiteiten op zee. Een dergelijk toetsingskader is nu nog opgenomen in de beleidsregel Integraal beheerplan Noordzee. Het ontwerp van het NWP 2 wordt eind december 2014 ter inzage gelegd. Het plan zal eind december 2015 worden vastgesteld.
De aanmerking van een activiteit als nationaal belang betekent niet dat die activiteit op alle plekken zondermeer voorrang zal hebben op andere activiteiten. Zo is zandwinning aangemerkt als activiteit van nationaal belang. Het beleid voor zandwinning houdt in dat deze activiteit in de territoriale zee voorrang krijgt op andere activiteiten, omdat zandwinning verder van de kust hoge kosten met zich brengt. In de exclusieve economische zone heeft deze activiteit van nationaal belang geen voorrang op andere activiteiten.
Het wetsvoorstel voorziet in een mechanisme dat er voor zorgt dat niet iedere plek op de Noordzee kwalificeert voor de oprichting van windparken. Artikel 3 van het wetsvoorstel bepaalt dat locaties voor een windpark slechts kunnen worden aangewezen in gebieden die in het NWP zijn aangewezen als voor windenergie geschikte gebieden. Buiten de aangewezen gebieden kunnen dus geen windparken worden opgericht en zal geen botsing van belangen met ander gebruik van de Noordzee optreden. Bij de begrenzing van die gebieden is reeds rekening gehouden met scheepvaartroutes en oefengebieden voor Defensie, zodat deze aspecten geen grote rol meer spelen bij de afweging omtrent het nemen van een kavelbesluit.
Bij de aanwijzing van gebieden in het NWP is het niet mogelijk reeds uitputtend rekening te houden met alle verschillende vormen van gebruik van de Noordzee, zoals mijnbouwactiviteiten. Dit heeft te maken met het feit dat niet vooraf bepaald kan worden of en in hoeverre verschillend gebruik van een gebied elkaar in de weg zal zitten. In de afweging bij het nemen van een kavelbesluit komen die belangen aan de orde. Het NWP biedt het kader waaraan getoetst zal worden bij de aanwijzing van kavels. De motivering bij het kavelbesluit zal een helder inzicht moeten geven in de wijze waarop ten aanzien van de bij dat kavel spelende belangen is omgegaan en hoe de afweging heeft plaatsgevonden.
Deze leden vroegen specifiek naar de scheepvaartbelangen en of er risico’s zijn voor de bereikbaarheid van de havens, die van Rotterdam in het bijzonder. De verwachting is dat het scheepvaartverkeer de komende 20 jaar niet fors zal groeien, wel dat schepen groter zullen worden. Nederland heeft een afwegingskader voor afstand tussen scheepvaartroutes windparken vastgelegd en toegepast bij de aanwijzing van windenergiegebieden. Daarmee is de veilige bereikbaarheid van de Nederlandse havens gegarandeerd. Hoewel er internationaal overleg plaatsvindt over het beleid rond scheepvaart en windenergie, heeft ieder land tot nu toe hier zijn eigen benadering. Nederland heeft er bij de windparkexploitant langs de voor Nederland relevante diepwaterroute, welke partieel op grondgebied van het Verenigd Koninkrijk ligt, op aangedrongen de Nederlandse uitgangspunten te hanteren voor afstanden tussen windpark en scheepvaartroute. Dit is inmiddels gehonoreerd. Het Havenbedrijf Rotterdam was hierbij betrokken, maar heeft niet zelfstandig gereageerd.
De leden van de CDA-fractie vroegen op welke wijze het wetsvoorstel rekening houdt met investeringen die zijn gedaan door mijnbouwondernemingen ten behoeve van exploratie- of winningsvergunningen. Specifiek voor mijnbouw wordt, binnen de gebieden waar het nieuwe windpark kostenefficiënt gebouwd kan worden, gezocht naar locaties waar de ruimtelijke spanning met mijnbouw zo beperkt mogelijk is. Ook ten aanzien van de verwachte maar nog niet aangetoonde olie- en gasvoorkomens zullen – op basis van alle beschikbare, deels vertrouwelijke, informatie – de locatie en voorwaarden van het kavelbesluit zodanig worden vastgesteld dat toekomstige mijnbouwbelangen hierdoor zo min mogelijk worden aangetast. Met individuele mijnbouwondernemingen die in de buurt van het voorgenomen windpark in het bezit zijn van een opsporings- of winningsvergunning, zal – mede met het oog op eventuele aanwezige olie- en gasvoorkomens en werkplannen – bilateraal worden afgestemd.
Mocht overeenstemming in het voortraject met de betrokken mijnbouwonderneming niet mogelijk blijken, dan zullen de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu een kavelbesluit nemen over de locatie van en voorwaarden voor het specifieke windpark. Bij dit besluit zijn de belangen van enerzijds de locatie van het windpark en anderzijds de consequenties daarvan voor de betrokken mijnbouwonderneming afgewogen. Daarbij wordt ook onderzocht of de betrokken mijnbouwonderneming schade ondervindt van het kavelbesluit en als dat zo is, of die schade vergoed moet worden.
De leden van de CDA-fractie vroegen in dit kader op welke wijze de mijnbouwsector schadeloos zal worden gesteld voor gedane investeringen in het geval dat windenergie prevaleert boven mijnbouw. Indien windenergie prevaleert boven mijnbouw, zal per geval worden bekeken of en in welke mate een vergunninghouder hierdoor schade lijdt. Prevaleren van windenergie betekent niet dat opsporing of winning van gas en olie in dat gebied geheel wordt uitgesloten. In het gebied Borssele – waar als eerste kavelbesluiten worden genomen – vinden geen mijnbouwactiviteiten plaats.
De leden van de CDA-fractie wilden weten welk afwegingskader ten aanzien van het nemen van voorbereidings- en kavelbesluiten zal worden toegepast. Bij de aanwijzing van gebieden die geschikt zijn voor windparken op zee in het NWP is nog niet uitputtend rekening gehouden met mijnbouwbelangen. Het in NWP 2 op te nemen ontwerpproces voor windparken en mijnbouw zal worden gebruikt bij de afweging omtrent het nemen van een kavelbesluit.
De leden van de CDA-fractie vroegen of de visserijsector wordt betrokken bij de vergunningverlening en of de regering daadwerkelijk visserij gaat toestaan binnen windparken. In paragraaf 2.3.5 van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee is opgenomen dat in de beleidsnota Noordzee als vertrekpunt is gehanteerd dat meervoudig gebruik, zoals niet-bodemberoerende visserij, mariene aquacultuur en recreatie zoveel mogelijk wordt toegestaan. Op dit moment worden de mogelijkheden hiertoe onderzocht. De uitkomst hiervan wordt meegenomen in NWP 2 en de bijbehorende beleidsnota Noordzee. Het ontwerp van het NWP 2 wordt eind december 2014 ter inzage gelegd voor een periode van zes maanden, waarbij eenieder zienswijzen kan indienen. De visserij is en wordt door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van het beleid ten aanzien van doorvaart en medegebruik in NWP 2 en bij de kavelbesluiten.
De leden van de D66-fractie vroegen of en wanneer de conceptnotitie over de reikwijdte en het detailniveau van het milieueffectrapport aan de Tweede Kamer wordt voorgelegd, of er per kavelbesluit een milieueffectrapport wordt opgesteld, hoeveel kavelbesluiten er zullen komen en wat het tijdpad is. De conceptnotitie over de reikwijdte en het detailniveau van het milieueffectrapport aangaande de eerste kavelbesluiten voor Borssele lag tot en met 4 december 2014 voor eenieder ter inzage. Het milieueffectrapport zal bestaan uit een algemeen deel en twee locatie specifieke delen voor de twee te nemen kavelbesluiten voor de eerste tender eind 2015. Er wordt dus één milieueffectrapport gemaakt voor twee kavelbesluiten. Uitgaande van de routekaart en windparken van circa 350 MW, voorzie ik dat de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu in de periode 2015–2019 in totaal tien kavelbesluiten zullen nemen, circa twee per jaar. In de brief over de openstelling van de SDE+ 2015 (Kamerstukken II 2014/15, 31 239, nr. 180) is ook aangegeven dat hierdoor een efficiënte aansluiting op een te bouwen platform van TenneT kan worden gerealiseerd.
De kavelbesluiten worden telkens eerst in ontwerp ter inzage gelegd, waarbij eenieder zienswijzen kan indienen. Enkele maanden later worden de definitieve kavelbesluiten ter inzage gelegd, en kan door belanghebbenden beroep worden ingesteld bij de afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Raad van State doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of de formulering in artikel 3 (rekening houden met) er niet toe leidt dat windenergie op zee voorrang krijgt op andere activiteiten. In artikel 3 van het wetsvoorstel wordt niet de formulering «rekening houden met» gebruikt. Het derde lid van artikel 3 bepaalt dat bij de afweging tot het nemen van een kavelbesluit bepaalde aspecten moeten worden betrokken. Met die bepaling wordt niet beoogd een hiërarchie in (nationale) belangen tot uitdrukking te brengen. Op grond van de door de Ministers van Economische Zaken en van Infrastructuur en Milieu te maken afweging, kan besloten worden om geen kavel aan te wijzen op een plek waar de voordelen van een windpark niet opwegen tegen de nadelen voor een of meerdere van de in het derde lid genoemde belangen. In die zin is de afweging tot het nemen van een kavelbesluit niet anders dan de afweging die het bevoegd gezag zou maken bij een vergunningaanvraag voor een windpark onder het huidige stelsel.
De leden van de fractie van de ChristenUnie en de leden van de SGP-fractie vroegen aandacht voor de positie van visserij, met name omdat het aanwijzen van kavels een forse impact kan hebben op de visserijmogelijkheden. Zij wilden weten of de kennis en expertise van de visserijsector in dit verband worden benut en vroegen of de regering onderzoekt of verantwoord medegebruik binnen de kavels mogelijk kan worden gemaakt. In het milieueffectrapport voor de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee zijn de effecten op ander gebruik, waaronder visserij en scheepvaart in beeld gebracht. Uitgangspunt daarbij is geweest dat windparken gesloten zijn voor alle vormen van doorvaart en medegebruik. Voor de visserij geldt dat in de gebieden buiten de 12 zeemijl vooral de grote-boomkorvloot actief is. De bouw van windparken leidt tot verlies aan visgronden.
Bij het nemen van de kavelbesluiten worden de gevolgen voor de visserij en maricultuur (waaronder het gebruik van mosselzaadinvanginstallaties) kwalitatief en waar mogelijk en zinvol kwantitatief beoordeeld.
Indien de visserijsector tijdig informatie kan verschaffen over specifieke gebieden waar waardevolle vis wordt gevangen, zal dit worden meegenomen bij het in beeld brengen van de effecten. Echter, omdat de gebieden uit de routekaart nagenoeg volledig nodig zijn voor de beoogde hoeveelheid windenergie, zal dit niet of nauwelijks van invloed kunnen zijn op de grootte van de kavels. Met de visserij is afgesproken dat zij bij het nemen van de kavelbesluiten betrokken blijven. Voor de mogelijkheden voor doorvaart en medegebruik van windparken wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen hieromtrent van de leden van de CDA-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of de bepaling dat de eerste initiatiefnemer geen onevenredige schade of hinder ondervindt, de ontwikkeling van windenergie op zee zal vertragen of belemmeren. De leden van de GroenLinks-fractie verwezen naar een beleidsuitgangspunt. Het in het NWP neergelegde beleid met betrekking tot activiteiten van nationaal belang houdt in dat wanneer activiteiten van nationaal belang stapelen in hetzelfde gebied, gestreefd wordt naar gecombineerd en ruimte-efficiënt gebruik, mits de eerste initiatiefnemer daarbij geen onevenredige schade of hinder ondervindt. Dit beleidsstreven staat de ontwikkeling van windenergie op zee niet in de weg. De aangewezen gebieden zijn bruto-gebieden, dat wil zeggen dat er vaak ruimte zal zijn om kavels zodanig te situeren dat rekening wordt gehouden met eventuele eerste initiatiefnemers (bijvoorbeeld mijnbouwinstallaties). Mocht dit onmogelijk blijken dan zal – alles afwegende – een besluit genomen moeten worden dat in het nadeel van een eerste initiatiefnemer kan uitvallen. Waar sprake is van onevenredige schade voor de eerste initiatiefnemer zal deze in aanmerking komen voor compensatie.
Deze leden wilden ook weten waarom een obstakelvrije zone van vijf zeemijl nodig is voor veilig helikopterverkeer en of er veilig helikopterverkeer mogelijk is naar de aansluitingsplatforms voor windenergie op zee. Daar waar het platforms met een helikopterdek betreft, is het vertrekpunt volgens het NWP een obstakelvrije zone van vijf zeemijl om veilig helikopterverkeer van en naar deze platforms – onder alle weersomstandigheden – te garanderen. Bij verdere uitwerking kan blijken dat in specifieke situaties maatwerk mogelijk is. Ook voor de platforms van TenneT waar de windparken op aangesloten worden, wordt voorzien in helikopterbereikbaarheid en aan- en afvliegroutes voor helikopters.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen of de Commissie mer een advies moet uitbrengen op de mer bij een kavelbesluit. Met een wijziging van het Besluit inzake de milieueffectrapportage zal worden voorzien in wettelijke verankering van de mer-plicht bij de totstandkoming van kavelbesluiten. Ingevolge het systeem van de Wet milieubeheer zal sprake zijn van een verplichte raadpleging van de Commissie mer.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen op welke manier het toetsingskader ecologie en cumulatie verder wordt ontwikkeld en wordt toegepast bij de bouw van nieuwe windparken. Voor de antwoorden op deze vragen wordt verwezen naar paragraaf 3.5.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren uitten hun zorg dat door het invoegen van de natuurbeschermingstoets in de procedures voor het aanwijzen van de kavels de bescherming van de belangrijke natuurwaarden op zee aan kwaliteit inboet. Aan de eisen van de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn wordt niet getornd in dit wetsvoorstel. De integratie van de natuurtoets in het kavelbesluit betekent dat geen afzonderlijke vergunning ingevolge de Natuurbeschermingswet 1998 is vereist en dat de Minister van Economische Zaken in het kavelbesluit vrijstelling kan verlenen van bepalingen in de Flora- en faunawet.
De leden van de VVD-fractie vroegen indien een windpark wordt gerealiseerd in een Natura 2000 gebied, in hoeverre bij het treffen van compenserende maatregelen de positieve effecten van windparken op vissoorten en bodemdieren worden meegenomen. In het NWP zijn windenergiegebieden aangewezen. Geen van deze gebieden ligt in Natura 2000-gebieden. Voorzien wordt dat met het zo nodig opnemen van voorschriften in de kavelbesluiten, uitgesloten kan worden dat de windparken middels externe werking op zichzelf of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kunnen hebben voor de Natura 2000-gebieden. In paragraaf 2.3.6 van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee is ook aangegeven dat uit de milieueffectrapporten volgt dat significante negatieve effecten als gevolg van de aanwijzing van de windenergiegebieden Hollandse Kust en Ten Noorden van de Waddeneilanden kunnen worden voorkomen mits mitigerende maatregelen worden getroffen en/of bepaalde voorwaarden worden gesteld. Daarmee komen compenserende maatregelen niet aan de orde.
De leden van de D66-fractie vroegen hoe wordt gewaarborgd dat natuurbelangen zorgvuldig worden afgewogen tegen het belang van tijdige realisatie van windparken. In paragraaf 2.3.6 van de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee heeft het kabinet aangegeven dat het Rijk in een nog te ontwikkelen kader ecologie en cumulatie dieper zal ingaan op de cumulatieve ecologische effecten en de mitigerende maatregelen. Aan de hand van dat toetsingskader zal bij het nemen van ruimtelijke besluiten voor windenergie op zee, zoals de toekomstige aanwijzing van windenergiegebieden en kavelbesluiten, worden beoordeeld of kan worden uitgesloten dat een windpark op zee afzonderlijk, of in cumulatie met andere windparken en andere activiteiten, significante negatieve effecten op de ecologie zal hebben. Om eventueel optredende significante negatieve effecten te voorkomen, zullen voorschriften worden opgenomen in de kavelbesluiten. Wanneer voldoende mitigerende maatregelen worden getroffen is compensatie niet nodig. Natuurorganisaties zijn en worden door gesprekken en bijeenkomsten betrokken bij de totstandkoming van zowel het kader ecologie en cumulatie als de kavelbesluiten.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen om Natura 2000-gebieden uit te sluiten van de windenergiekavels. Zoals in paragraaf 3.5 beschreven ligt geen van de in het NWP aangewezen windenergiegebieden in Natura 2000-gebieden. Daarmee is uitgesloten dat er kavelbesluiten worden genomen voor kavels binnen Natura 2000-gebieden. Voor antwoorden op de overige vragen, verwijs ik naar het antwoord op de vraag hiervoor van de D66-fractie.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen naar het monitoren van de ontwikkeling van flora en fauna binnen windparken op zee. Waar dat nodig is kan het kavelbesluit bepalingen bevatten voor het monitoren van flora en fauna.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen waarom er voor is gekozen de artikelen in de Flora- en faunawet buiten werking te stellen. De Flora- en faunawet is van toepassing op de handelingen waarop het kavelbesluit betrekking heeft; het wetsvoorstel voorziet alleen in een uitzondering op schadelijke handelingen die buiten opzet plaatsvinden en regelt dat alleen opzettelijke verstoringen van vogels verboden zijn die van wezenlijke invloed zijn op de staat van instandhouding van de desbetreffende soorten, overeenkomstig de Vogelrichtlijn. In het kavelbesluit kan de Minister van Economische Zaken zo nodig onder voorwaarden vrijstelling verlenen van de verboden ter bescherming van soorten. Gegeven de wettelijke voorwaarden die aan een dergelijke vrijstelling zijn verbonden – geen gevolgen voor de staat van instandhouding, aanwezigheid van een van de limitatief opgesomde belangen – is geborgd dat bij het opstellen van het kavelbesluit een zorgvuldige afweging zal plaatsvinden. Hiervoor wordt ook verwezen naar antwoorden op vragen van de leden van de PVV-fractie in paragraaf 3.1.
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren gaven aan het van groot belang te vinden dat het niveau van het onderwatergeluid snel verminderd wordt en vroegen of hiervoor een bovengrens gesteld gaat worden. In paragraaf 3.6 is aangegeven dat het Rijk in een nog te ontwikkelen kader ecologie en cumulatie dieper zal ingaan op de cumulatieve ecologische effecten en de mitigerende maatregelen. Onderwatergeluid speelt hierbij een belangrijke rol. Om negatieve effecten te voorkomen, zullen zo nodig voorschriften worden opgenomen in de kavelbesluiten. De geluidsnormstelling zoals deze in Duitsland plaatsvindt is een van de mogelijkheden die momenteel bekeken wordt. Besluitvorming over de wijze waarop negatieve effecten het beste beperkt kunnen worden, zal plaatsvinden aan de hand van het nog te ontwikkelen kader ecologie en cumulatie.
Deze leden vroegen ook of goede zorg voor zeedieren zal worden opgenomen in de beoordelingscriteria voor de tenders. De bescherming van leven in zee krijgt een plek in de voorschriften die in de kavelbesluiten worden opgenomen. De subsidieregeling zelf is niet geschikt om op andere doelen te sturen dan kosteneffectiviteit.
De leden van de D66-fractie vroegen wat de voorziene geldigheidsduur van de kavelbesluiten is. Artikel 15 van het wetsvoorstel regelt dat de vergunning passend is bij de te verwachten levensduur van een windpark, maar ten hoogste voor dertig jaar wordt afgegeven. Thans is de economische levensduur van een windpark op zee twintig jaar. Door technische ontwikkelingen wordt de levensduur in de toekomst wellicht langer. Op het moment dat de vergunning afloopt en het wenselijk wordt geacht om op dezelfde locatie een nieuw windpark te realiseren, wordt een nieuw kavelbesluit genomen. Omdat eerst een kavelbesluit wordt genomen en daarna – via de subsidietender – vergunning wordt verleend, is de voorziene geldigheidsduur van de kavelbesluiten iets langer dan die van de vergunning.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of het mogelijk is om doorvaarverboden tot een minimum te beperken. In paragraaf 3.3 is aangegeven dat het vertrekpunt is om «meervoudig gebruik, zoals niet-bodemberoerende visserij, mariene aquacultuur en recreatie zoveel mogelijk toe te staan». Op dit moment worden de mogelijkheden hiertoe onderzocht. De uitkomsten hiervan worden meegenomen in NWP 2 en de daarvan onderdeel uitmakende beleidsnota Noordzee die eind december 2014 in ontwerp ter inzage wordt gelegd.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of zeker is dat het opstellen van kavelbesluiten binnen het voorgenomen tijdpad past. Het nemen van de kavelbesluiten past binnen het voorgenomen tijdpad. Indien dit wetsvoorstel op 1 juli 2015 in werking treedt, is de voorziene planning dat de eerste ontwerp-kavelbesluiten voor Borssele kort daarna ter inzage worden gelegd en de kavelbesluiten eind november 2015 worden vastgesteld. De voorbereidingen hiervoor zijn in volle gang. De notitie reikwijdte en detailniveau lag tot 4 december 2014 ter inzage. Het bijbehorende milieueffectrapport is in voorbereiding.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe wordt geregeld dat de Afdeling binnen zes maanden uitspraak doet na ontvangst van het verweer. Artikel 8 van het wetsvoorstel verklaart hoofdstuk 1, afdeling 2 van de Crisis- en herstelwet van overeenkomstige toepassing. In die afdeling is in artikel 1.6, vierde lid, bepaald dat de bestuursrechter binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn uitspraak doet. Artikel 30 van het wetsvoorstel voorziet in beroep tegen een kavelbesluit in één en eerste instantie bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of er juridische conflicten kunnen ontstaan bij het verlenen van de vergunning als de afweging niet louter is gebaseerd op financiële dekking. Toekenning van subsidie aan degene die de minste subsidie vraagt is eenvoudig en goed uitvoerbaar. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven hoeft zich vervolgens alleen nog maar uit te spreken over de vraag of de partij die vergunning krijgt, voldoet aan de voorwaarden zoals opgenomen in artikel 14 van het wetsvoorstel. De voorwaarden voor de subsidie zijn eensluidend gemaakt en geschillen daarover worden ook voorgelegd aan het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
Deze leden vroegen eveneens of het landdeel van de kabelaansluiting ook onder de definitie van een net op zee valt. Het net dat loopt vanaf het transformatorstation op land tot aan het windpark op zee wordt gezien als net op zee. Het stuk van dit net dat over land loopt is dus eveneens onderdeel van het net op zee.
In dat kader vroegen de leden van de PvdA-fractie waarom in de definitie het kabeltracé slechts tot de laagwaterlijn loopt. Hiervoor is gekozen omdat eerst een kavelbesluit wordt genomen en pas daarna de tender om subsidie en de vergunning wordt gehouden. Een tracé over land vergt onderhandeling tussen de eigenaar van de aansluiting, ofwel de vergunninghouder, en grondeigenaren. Omdat de vergunninghouder niet bekend is als de Ministers van Economische Zaken en Infrastructuur en Milieu het kavelbesluit nemen, kan het landtracé niet worden meegenomen. Overigens voorziet de routekaart in vijf gestandaardiseerde platforms van 700 MW van TenneT, waardoor de kavelbesluiten slechts zullen lopen tot het platform op zee van TenneT.
De leden van de PvdA-fractie vroegen of de bepaling «een wijziging in de technische of financiële mogelijkheden van de houder» niet leidt tot onzekerheid bij ontwikkelaar en financiers. Bij de aanvraag van een vergunning wordt getoetst of de aanvraag technisch, economisch en financieel haalbaar is. Indien dit niet het geval is, zal de aanvraag worden afgewezen. Indien op een later moment blijkt dat de vergunninghouder niet in staat wordt geacht de technische aspecten van zijn windpark op orde te houden of in financiële moeilijkheden verkeert, wil ik de mogelijkheid hebben de vergunning te kunnen wijzigen of in het uiterste geval in te kunnen trekken. Financiers zullen, om hun geïnvesteerde geld terug te kunnen verdienen, eisen stellen opdat de vergunninghouder altijd voldoet aan een zekere mate van betrouwbaarheid wat de technische en financiële mogelijkheden betreft. Ik wil wel benadrukken dat ik van deze bevoegdheid zeer terughoudend gebruik zal maken. Ik zie de mogelijkheid de vergunning in te trekken of aan te passen meer als een stimulans voor de vergunninghouder om zijn bedrijf gedurende de gehele bouw- en exploitatietijd op orde te hebben.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wanneer bedrijven duidelijkheid hebben over de subsidie. In het voorgestelde artikel 21 van het wetsvoorstel is opgenomen dat de Minister van Economische Zaken op de aanvraag om een vergunning gelijktijdig beslist met de aanvraag voor de subsidie. In het Besluit stimulering duurzame energieproductie is de beslistermijn vastgesteld op dertien weken na afloop van de periode waarin subsidie kan worden aangevraagd. Deze termijn kan eenmalig met dertien weken worden verlengd. In mijn brief over de openstelling van de SDE+ 2015 heb ik aangegeven de Tweede Kamer in de loop van 2015 nader te informeren over de eerste SDE+ tender voor windenergie op zee. Daarbij zal ik ook inzicht geven in de voorziene maximale basisbedragen voor de gebieden uit de routekaart.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen wat er gebeurt als de vergunninghouder er niet in slaagt het windpark te realiseren. Het in het wetsvoorstel voorgestelde artikel 17 bepaalt dat de vergunning kan worden ingetrokken als de subsidiebeschikking wordt ingetrokken. Op grond van de subsidiebeschikking en de uitvoeringsovereenkomst moet er een bepaalde voortgang zijn bij de realisatie van het windpark. Mocht als allerlaatste stok achter de deur het noodzakelijk zijn de subsidiebeschikking en vergunning in te trekken, dan kan de kavel inderdaad opnieuw getenderd worden. Net als bij reguliere SDE+ moeten aanvragers een projectplan met mijlpalen inleveren. Daarnaast is er een maximale termijn voor realisatie. Na het verstrijken van die maximale termijn voor realisatie start de periode waarvoor subsidie wordt verleend en loopt een partij dus inkomsten mis als het windpark dan nog geen elektriciteit produceert. Specifiek voor windenergie op zee komt er een uitvoeringsovereenkomst waarin het stellen van bankgaranties wordt opgenomen.
De leden van de VVD-fractie vroegen of de voorbereidingskosten die TenneT maakt apart worden geadministreerd en met de Kamer worden gedeeld. Daarbij vroegen zij ook hoe de regering er voor zorgt dat deze kosten beperkt blijven en hoe deze kosten zich verhouden tot eventuele flexibele transporttarieven. De kosten die gepaard gaan met (de voorbereiding van) het net op zee worden door TenneT apart geadministreerd. Dit is in de eerste plaats in het belang van TenneT zelf om goed zicht te houden op de kosten, maar ook in het kader van de verwerking van de kosten in de tarieven. De ACM houdt hier toezicht op. Er zijn voldoende waarborgen om ervoor te zorgen dat de voorbereidingshandelingen effectief en efficiënt worden uitgevoerd. Kortheidshalve verwijs ik hieromtrent naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 2.5. De kosten van voorbereidende werkzaamheden hebben geen relatie met het vraagstuk van flexibele transporttarieven.
Flexibele transporttarieven zouden er aan kunnen bijdragen dat efficiënter gebruik wordt gemaakt van het net, waardoor netinvesteringen (deels) kunnen worden voorkomen. Dat speelt vooral ten aanzien van stuurbare vraag en aanbod en in gebieden waar productie en verbruik in elkaars nabijheid zitten. Bij het net op zee speelt dat niet, omdat het geen stuurbare productie betreft en op het net op zee geen sprake zal zijn van elektriciteitsverbruik.
De leden van de PVV-fractie vroegen of TenneT vooruitlopend op de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel reeds is gestart met het maken en doorberekenen van kosten voor de voorbereidingstaken. Zij benadrukten dat dit, gelet op ordentelijke wetgevingsprocedures, niet aan de orde kan zijn. Deze leden wilden weten welke kosten TenneT heeft gemaakt en welke kosten reeds zijn doorgerekend. In het Energieakkoord zijn ambitieuze doelstellingen afgesproken met betrekking tot windenergie op zee. Uit onderzoek is gebleken dat het daarbij efficiënt is TenneT de verbindingen met de windparken te laten realiseren. Om dat te kunnen doen binnen de in het Energieakkoord afgesproken planning moest TenneT meteen na het afsluiten van het Energieakkoord aan de slag. Ik heb TenneT gevraagd dit te doen, omdat het alternatief – het individueel aansluiten van de eerste geplande windparken – tot aanzienlijk hogere maatschappelijke kosten zou leiden. De voorbereidingskosten zijn bovendien zeer beperkt in verhouding tot de totale kosten van het net op zee.
De voorbereidende kosten die TenneT heeft gemaakt vanaf het moment van in werking treden van het Energieakkoord (6 september 2013) tot 31 oktober 2014 zijn ongeveer 1,2 miljoen euro. Als TenneT op mijn verzoek en in het maatschappelijk belang vrijwillig start met de voorbereidingen is het redelijk dat de kosten die TenneT hiervoor maakt, verrekend kunnen worden in de tarieven. Dat wordt dan ook voorgesteld in dit wetsvoorstel. Op grond van dit wetsvoorstel mag TenneT na inwerkingtreding de gemaakte kosten doorberekenen in de transporttarieven voor elektriciteit. Het is dus niet zo dat er reeds kosten zijn of worden doorberekend aan afnemers zonder de instemming van uw Kamer.
De leden van de D66-fractie vroegen naar de juridische onderbouwing voor het met terugwerkende kracht verdisconteren van de voorbereidingskosten van TenneT in de tarieven. Met het wetvoorstel wordt voorgesteld de kosten die TenneT heeft gemaakt vanaf de totstandkoming van het Energieakkoord door te berekenen in de tarieven na inwerkingtreding van onderhavig wetsvoorstel. Er is dus geen sprake van het met terugwerkende kracht aanpassen van tarieven. Onder voorbereidende werkzaamheden wordt in ieder geval verstaan het voorbereiden van vergunningaanvragen en een netontwikkelingsplan. Daarvoor is het bijvoorbeeld van belang dat een technisch concept voor het net op zee wordt uitgewerkt en dat onderzoek wordt gedaan naar de locatie van de verbindingen en platforms.
De leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie wilden weten welke handelingen voorbereidingshandelingen zijn. De voorbereidende werkzaamheden kunnen het voorbereiden van aanbestedingsprocedures inhouden. Steeds zal in samenwerking met TenneT worden bezien welke stappen op welk moment gezet moeten worden. Duidelijk is dat zaken die behoren tot de realisatiefase niet onder de voorbereidende werkzaamheden vallen. Het gaat daarbij met name om het definitief sluiten van overeenkomsten met leveranciers, het aantrekken van financiering en het verrichten van fysieke aanlegwerkzaamheden. Dit zijn ook de zaken waarmee verreweg de meeste kosten gemoeid zijn.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet niet zal leiden tot vertraging van de aanleg van het netwerk, aangezien dit een omvangrijk wetsvoorstel is en waarom TenneT niet in voorliggend wetsvoorstel wordt aangewezen. Het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee middels onderhavig wetsvoorstel was niet mogelijk, omdat ten tijde van de totstandkoming van dit wetsvoorstel verschillende zaken nog uitwerking behoefden. Bovendien is het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet het aangewezen wetsvoorstel om het net op zee in mee te nemen. Kortheidshalve verwijs ik verder naar de beantwoording van een vergelijkbare vraag hierover in paragraaf 2.5 van de leden van de PvdA-fractie.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen op welke manier TenneT tijdig een onderstation op zee kan realiseren aangezien de bouw hiervan doorgaans vier jaar in beslag neemt. Zij vroegen of de aansluittaak niet expliciet in het wetsvoorstel moet worden opgenomen. De combinatie van de voorbereidende taak in onderhavig wetsvoorstel en de regels inzake het net op zee die worden opgenomen in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet maken tijdige realisatie van het net op zee mogelijk. Het opnemen van een wettelijke taak om het net op zee te realiseren zonder passende inbedding van die taak en passend reguleringskader is niet mogelijk. Om die reden worden de regels inzake het net op zee meegenomen in het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet, in samenhang met het algemene reguleringskader voor netten.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen of het landdeel van de kabelaansluiting onder de definitie van het net op zee valt. Het net dat loopt vanaf het transformatorstation op land tot aan het windpark op zee wordt gezien als net op zee. Het stuk van dit net dat over land loopt is dus eveneens onderdeel van het net op zee.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen hoe de aanwijzing van TenneT als netbeheerder op zee zich verhoudt tot de uitspraak dat per gebied zal worden bepaald of er gekozen wordt voor een individuele aansluiting of een net op zee. De kostenbesparing die wordt gerealiseerd met het aanwijzen van TenneT als netbeheerder op zee is 10% van de zogenaamde levelized cost of energy. Dat komt overeen met 3 miljard euro. Ten aanzien van de vraag omtrent individuele aansluiting of een net op zee verwijs ik naar de beantwoording van een vraag van de VVD-fractie hieromtrent in paragraaf 2.5.
Deze leden vroegen tevens hoe wordt verzekerd dat TenneT windparken op zee tijdig aansluit en hoe wordt voorkomen dat windparken gereed komen voordat de aansluiting gereed is. Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van de vraag van de VVD-fractie over tijdige realisatie van het net op zee in paragraaf 2.5.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen wat de verhouding van het wetsvoorstel is tot de voorgenomen Omgevingswet. De verwachting is dat onderhavig wetsvoorstel enige jaren eerder in werking zal treden dan de Omgevingswet. De omgevingsrechtelijke aspecten van het wetsvoorstel, zoals het kavelbesluit, zullen na inwerkingtreding van de Omgevingswet in die wet worden opgenomen. Het kavelbesluit zal onder de Omgevingswet een projectbesluit in de zin van die wet zijn.
De leden van de VVD-fractie vroegen op welke wijze zal worden geborgd dat er voldoende financiële middelen beschikbaar zijn om het windpark na zijn economische levensduur weer af te breken. Wordt daarvoor bijvoorbeeld een fonds gecreëerd, vroegen deze leden. De verwijderplicht vloeit voort uit artikel 6.3 van de Waterwet. Onderhavig wetsvoorstel beoogt de Minister van Economische Zaken de bevoegdheid te geven financiële zekerheid te vragen aan de exploitant van een windpark. Het bedrag en de termijnen waarvoor en de tijdstippen en de wijze waarop de zekerheid wordt gesteld ten aanzien van het verwijderen, dan wel het na verwijdering slopen of hergebruiken van niet meer in gebruik zijnde windparken, worden vastgesteld in het kavelbesluit. Bij de hoogte van de zekerheidsstelling zal uitgegaan worden van volledige verwijdering van het windpark, dus inclusief bekabeling en funderingen. Voor de huidige windparken op zee is financiële zekerheid gevraagd aan de exploitant door middel van een bankgarantie afgegeven door een systeembank.
Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State vroegen de leden van de SP-fractie naar de wijze waarop de omgevingsvergunning kan worden betrokken bij de geïntegreerde besluitvorming over het kavelbesluit. Met artikel 32 van het wetsvoorstel is uitvoering gegeven aan het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State. Het artikel voorziet in wijziging van artikel 8.3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In het nieuwe vierde lid van artikel 8.3 wordt bepaald dat voor de bouw van een windpark waarop het wetsvoorstel windenergie op zee van toepassing is en dat is gelegen in de territoriale zee op een locatie buiten gemeentelijk of provinciaal ingedeeld gebied, de Wabo niet van toepassing is. De vergunningplicht kan vervallen, omdat de afweging die daarbij plaatsvindt, wordt vervangen door die bij het kavelbesluit. De buitentoepassingverklaring geldt alleen voor het deel van de territoriale zee dat niet bestuurlijk is ingedeeld (vanaf 1 kilometer uit de kust).
De leden van de VVD-fractie vroegen in hoeverre de locaties van de voorziene windparken met potentiële mijnbouwactiviteiten kunnen conflicteren. Voor het antwoord op deze vraag wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de fractie van de PVV in paragraaf 3.1.
De leden van de SP-fractie vroegen of in de aanloop naar de tenders onderzoek wordt gedaan naar de specifieke bedrijfseffecten. De bedrijfseffecten die samenhangen met de kavelbesluiten worden bekeken bij het opstellen van het kavelbesluit. Marktpartijen kunnen hierop specifieke opmerkingen maken middels het indienen van zienswijzen op de ontwerp-kavelbesluiten. Er wordt in de aanloop naar de tenders hiervoor geen apart onderzoek verricht. Bij de totstandkoming van de ontwerp-kavelbesluiten vindt overleg met de windsector plaats waar ook de bedrijfseffecten aan de orde kunnen komen. Overigens veranderen de inhoudelijke nalevingskosten niet met dit wetsvoorstel. De voorschriften, die nu veelal zijn opgenomen in de huidige watervergunningen, zullen na inwerkingtreding van dit wetsvoorstel voor de nieuwe windparken een plek krijgen in het kavelbesluit of in algemene regels op grond van de Waterwet.
De leden van de D66-fractie vroegen of de studies over windklimaat, golfklimaat en de bodemgesteldheid openbaar zullen worden gemaakt. Ik zal de studies over windklimaat, golfklimaat en bodemgesteldheid openbaar maken via de website www.rvo.nl/windenergieopzee. De effecten die dit heeft op de business case en subsidie zullen voor elke projectontwikkelaar verschillen.
De leden van de PVV-fractie vroegen of lastenverlichting voor het bedrijfsleven door het uitvoeren van onderzoeken door het Rijk meetelt in de eis van 40% kostenreductie. Tevens vroegen zij naar de totale kostenreductie die middels dit wetsvoorstel voor zowel overheid als bedrijven wordt behaald. Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar het antwoord op de vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie in hoofdstuk 1.
De leden van de PvdA-fractie vroegen om in overleg te treden met de houders van de bestaande vergunningen om tot een ordentelijke afwikkeling van die vergunningen te komen. Bij de wijziging van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 is aangegeven dat één of wellicht meerdere vergunninghouders een aanvraag voorbereidden voor subsidieverlening voor windenergie op zee. Zij konden kosten gemaakt hebben voor het aanvragen van de subsidie. Bezien wordt op welke wijze kan worden voorzien in een compensatie van deze kosten. Gesprekken hierover worden momenteel gevoerd.
De leden van de SP-fractie vroegen of de bestaande vergunningen niet deels kunnen worden gehonoreerd in het wetsvoorstel. Deze leden wilden weten of de vergunningen als terugvaloptie achter de hand gehouden worden. Het wetsvoorstel beoogt de samenhang tussen optimaal ruimtegebruik op zee en land, de ontwikkeling van het elektriciteitsnet en de ontwikkeling van een windpark te borgen. Hiertoe neemt de overheid de regie. Dit betekent dat initiatiefnemers voor een windpark op zee om dezelfde kavel concurreren. De concurrentie vindt plaats via de subsidietender. Degene met het laagste bod wint. Dit systeem kan niet worden gecombineerd met een systeem waarbij eerst een vergunning wordt verleend. Waar een vergunning is verleend, is er immers voor die locatie nog maar één partij over. Concurrentie om de subsidie voor verschillende locaties is daarmee uitgesloten. Overigens wijs ik erop dat de vergunningen zoals die rond 2009 zijn verleend niet meer actueel zijn. Om naar de huidige technieken een windpark te kunnen bouwen, zouden de vergunninghouders eerst een wijziging van hun vergunning moeten verkrijgen met alle investeringsrisico’s van dien. Dit zou een voortzetting betekenen van het huidige systeem waar onderhavig wetsvoorstel nu juist afstand van wenst te nemen.
Om deze redenen voorziet het wetsvoorstel in het vervallen van de vergunningen op de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel. Ik acht het daarom niet verstandig om die vergunningen te verlengen. Mocht het stelsel met kavelbesluiten later in werking treden dan 1 juli 2015 dan leidt gebruik van de bestaande vergunningen bijvoorbeeld tot het niet kunnen aansluiten op standaardplatforms van TenneT. In dit licht zie ik het gebruik van bestaande vergunningen niet als een terugvaloptie.
De leden van de CDA-fractie vroegen of het rechtvaardig is om de bestaande vergunningen te laten doorlopen tot 2020 in de verwachting dat deze vergunningen niet zullen leiden tot het realiseren van windparken op zee. Zij vroegen tevens of er vergunde gebieden zijn die nog van pas zouden kunnen komen als toekomstige kavels voor windenergie op zee en of partijen die hebben geïnvesteerd in eerder afgegeven vergunningen voor windenergie op zee worden gecompenseerd. Voor het antwoord op deze vragen wordt kortheidshalve verwezen naar de beantwoording van de vragen van de leden van de PvdA-fractie en van de leden van de SP-fractie.
De leden van de PVV-fractie vroegen of het klopt dat er partijen zijn die zich verzetten tegen het intrekken van de bestaande vergunningen en vragen of bedrijven die hun vergunning kwijtraken niet worden voorgetrokken bij nieuwe tenders. Eneco en Vattenfall/Nuon hebben bezwaar gemaakt tegen de brief over de routekaart en de wijziging van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014. In de brief over de openstelling van de SDE+ 2015 heb ik aangegeven dat de partij met de scherpste bieding de subsidie en het exclusieve recht krijgt om het windpark op de kavel te realiseren. Het al dan niet kwijtraken van een oude vergunning speelt hierbij geen rol.
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen waarom de houders van de bestaande vergunningen niet zijn benaderd over de mogelijke inpassing van hun vergunningen en vragen hoe wordt gezorgd voor een adequate schadevergoeding. Het voorstel om bestaande vergunningen te laten vervallen en niet in aanmerking te laten komen voor nieuwe subsidietenders is een uitwerking van de gemaakte afspraken in het Energieakkoord. Hiermee wordt het vertrouwen van de windsector in het overheidsbeleid niet ondermijnd. De windsector is zelf tenslotte één van de ondertekenaars van het Energieakkoord en heeft daarin bewust gekozen voor de ontwikkeling van een nieuw systeem voor windenergie op zee, waarbij het op voorhand al onzeker was of het gebruik van bestaande vergunningen daarin zou passen. Dit leidt dus niet tot een verslechtering van het investeringsklimaat.
Het voorstel is het gevolg van de nieuwe systematiek die de overheid heeft ontwikkeld en moet ook in dit licht worden bekeken. De aankondiging van 5 x 700 MW in de komende jaren geeft juist maximale zekerheid en een verbetering van het investeringsklimaat. Het feit dat het nieuwe beleid voor windenergie op zee in binnen- en buitenland enthousiast ontvangen is, bevestigt dit ook. Bedrijven en organisaties geven expliciet aan dat dit nieuwe beleid veel beter is voor het investeringsklimaat.
De afspraak in het Energieakkoord is dat bestaande vergunningen alleen mogen meedoen aan nieuwe tenders indien dit niet leidt tot hogere kosten en dat het meedoen van bestaande vergunningen nodig is om een voldoende snelle uitrol te realiseren. Ik heb daarvoor de sector om een voorstel gevraagd, omdat ik geen mogelijkheden zag om het oude en het nieuwe wettelijke systeem te combineren. Immers, het voorgestelde systeem gaat uit van concurrentie tussen partijen om eenzelfde locatie, terwijl het huidige systeem uitging van concurrentie tussen verschillende locaties. Ik heb van de sector uiteindelijk een voorstel ontvangen, maar ik heb moeten concluderen dat het voorstel niet aan de gestelde voorwaarden in het Energieakkoord voldoet. Met de sector is meer dan een jaar regelmatig overleg gevoerd over het nieuwe systeem voor windenergie op zee en de positie van bestaande vergunningen. Het definitieve voorstel van de sector, dat ik op 25 juli in zijn volledigheid ontving, is op 12 augustus besproken met de Nederlandse Wind Energie Associatie (verder: NWEA).
Met de vergunninghouders wordt gesproken over compensatie van de kosten die zij maakten omdat zij een aanvraag voorbereidden voor subsidieverlening voor windenergie op zee. Kortheidshalve wordt verwezen naar het antwoord op de vragen van de leden van de PvdA-fractie hieromtrent.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen waarom in dit wetsvoorstel geen recht op vergoeding voor de houders van bestaande vergunningen is opgenomen. Deze leden vroegen ook hoe de afspraak dat de vergunningen in beginsel tot 2020 geldig blijven, zich verhoudt tot de uitspraak dat de vergunninghouders konden voorzien dat de vergunningen nu worden ingetrokken. Voor een reactie op het voorstel van NWEA wordt kortheidshalve verwezen naar het antwoord op soortgelijke vragen van de leden van de fractie van de ChristenUnie. In aanvulling hierop merk ik op dat in het definitieve voorstel van de sector, dat op 25 juli in zijn volledigheid is ontvangen, expliciet is opgenomen dat alle bestaande vergunningen moeten kunnen meedingen in de tender. In het overleg op 12 augustus heeft NWEA nogmaals bevestigd dat het voorstel ziet op het meenemen van alle bestaande vergunningen in een tender en niet alleen de drie vergunningen dichtbij de kust in het gebied Hollandse Kust. In dat licht is ook gesproken over onnodige ruimteclaims en heb ik aangegeven dat beleidswijzigingen of ander gebruik aanleiding kunnen zijn de bestaande vergunningen voor 2020 in te trekken.
De leden van de GroenLinks-fractie vroegen of windparken met bestaande vergunningen met subsidie van een andere subsidieverstrekker dan het Ministerie van Economische Zaken kunnen worden ontwikkeld. Dit is niet mogelijk. Alle bestaande vergunningen vervallen op de datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel, met uitzondering van die vergunningen waarvoor SDE-subsidie of MEP-subsidie (de voorloper van de SDE) is verleend.
De leden van de SGP-fractie vroegen naar de uitkomsten van het overleg met branchevereniging NWEA over het aanhaken van bestaande vergunningen dicht bij de kust. Ook vroegen zij het voornemen om bestaande vergunningen in te trekken te heroverwegen en in overleg met de windenergiesector te bekijken hoe een deel van de bestaande vergunningen alsnog aangehaakt kunnen worden, al dan niet als terugvaloptie. Het voorstel van NWEA was erop gericht om alle locaties een gelijke kans te geven, terwijl de meerkosten van verder weggelegen locaties, zoals bijvoorbeeld IJmuiden Ver, door TenneT – via de netaansluiting – of EZ – via een hogere subsidie voor een afstandscorrectie – moeten worden gedragen. Aangezien het grootste deel van de bestaande vergunningen in verder weggelegen gebieden ligt dan Borssele en de Noord- en Zuid-Hollandse Kust, is de kans groot dat een vergunning uit verder weggelegen, en dus duurder gebied, zou winnen. Dit zou leiden tot aanzienlijk hogere maatschappelijke kosten.
Uit de berekeningen van ECN blijkt bijvoorbeeld dat de kosten van windenergie in het gebied IJmuiden Ver 0,8 cent per kWh duurder is dan in het gebied Borssele. Het realiseren van 700 MW in het gebied IJmuiden Ver in plaats van in het gebied Borssele zou leiden tot ruim 300 miljoen euro hogere kosten.
Daarbij komt dat voor alle bestaande vergunningen geldt dat er ruimtelijke en infrastructurele knelpunten zijn die ook leiden tot hogere maatschappelijke kosten. De meerkosten van de netaansluiting van bestaande vergunningen zijn het gevolg van deze infrastructurele knelpunten en afhankelijk van de specifieke vergunning. Verder weggelegen gebieden hebben vanwege de grotere afstand hogere netaansluitingskosten dan de gebieden in de uitrolstrategie.
Daarnaast leidt de aansluiting van een bestaande vergunning op een platform van TenneT ertoe dat een deel van het platform niet benut wordt, omdat de platforms van TenneT een capaciteit hebben van 700 MW. Het is afhankelijk van het gebied wanneer de rest van het platform benut kan worden. Voor de gebieden Noord- en Zuid-Hollandse Kust bijvoorbeeld dienen eerst de stroken tussen 10 en 12-mijl te worden aangewezen, voordat de rest van het platform benut kan worden.
De bestaande vergunningen die geen subsidie hebben gekregen zouden oorspronkelijk na drie jaar komen te vervallen. Op verzoek van vergunninghouders en ingevolge door de motie van Veldhoven (Kamerstukken II 2010/11, 32 500 A, nr. 52) is onderzocht of het mogelijk was de vergunningen tot 2020 te behouden, zodat de vergunninghouders langer de tijd hadden om een windpark te realiseren.
Om tegemoet te komen aan de al langer bestaande wens om de scheepvaartveiligheid te verbeteren en om voldoende ruimte voor de doorgroei van windenergie op zee in de toekomst mogelijk te maken, was het noodzakelijk om één van de vergunningen van Eneco te verplaatsen. Het was dus geen verzoek van de Minister van Infrastructuur en Milieu, maar een voorwaarde om verlenging mogelijk te maken.
Voor het antwoord op de overige vragen wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen van de leden van de SP-fractie, fractie van de ChristenUnie en de Groen Links-fractie.
De leden van de SGP-fractie merkten op dat artikel 34 betreffende het vervallen van bestaande vergunningen pas na binnenkomst van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij vroegen of de regering artikel 34 alsnog ter advisering voor wil leggen aan de Afdeling. Artikel 34 was reeds onderdeel van het wetsvoorstel zoals dat voor advies aan de Afdeling advisering van de Raad van State is voorgelegd. Het wetsvoorstel is na het advies van de Raad van State alleen zodanig aangepast dat de betreffende vergunningen vervallen op het moment van inwerkingtreding van het wetsvoorstel in plaats van op 1 juli 2016, omdat na het advies van de Raad van State de brief van NWEA is ontvangen en naar aanleiding daarvan het kabinet heeft besloten dat bestaande vergunningen niet langer worden benut. Daarmee was er geen reden meer om de vergunningen tot 1 juli 2016 in stand te houden en is het wetsvoorstel op dat punt gewijzigd. Het opnieuw voorleggen aan de Afdeling advisering van de Raad van State is derhalve niet nodig.
Overig
De leden van de CDA-fractie vroegen de voordelen van het wetsvoorstel te kwantificeren. In de routekaart is aangegeven dat de windenergiesector en de TKI verwachten dat met het nieuwe uitgiftesysteem voor de sector ruim 10% kostenreductie kan worden bereikt. De voordelen van het wetsvoorstel zijn moeilijk te kwantificeren, omdat het wetsvoorstel niet bepaalt of en zo ja hoeveel en waar kavelbesluiten worden genomen en welke subsidie beschikbaar wordt gesteld. Ook is de referentiesituatie lastig te bepalen, omdat bijvoorbeeld de vraag gesteld moet worden welke vergunningen benut zouden worden en wat de kosten van aanpassing daarvan zijn of dat nieuwe vergunningen worden afgegeven. Om die reden is volstaan met de inschatting van de windenergiesector en de TKI.
De leden van de CDA-fractie vroegen het tijdpad van behandeling en invoering van het wetsvoorstel toe te lichten en aan te geven wanneer de ministeriële regelingen die zijn gekoppeld aan het wetsvoorstel er zullen zijn. Indien het wetsvoorstel uiterlijk in juni 2015 door uw Kamer en de Eerste Kamer zou zijn behandeld, kan het per 1 juli 2015 in werking treden. De op het wetsvoorstel gebaseerde uitvoeringsregelgeving is reeds in voorbereiding en kan op dezelfde datum in werking treden.
De leden van de CDA-fractie vroegen of vergunninghouders verplicht zijn om niet meer functionerende windturbines of windparken te ontmantelen. Buiten gebruik gestelde windparken moeten worden verwijderd. Deze vereiste vloeit voort uit artikel 6.3 van de Waterwet, dat bepaalt dat het verboden is zich zonder vergunning in zee te ontdoen van op de zeebodem opgerichte werken. Daaronder wordt ook verstaan het achterlaten van niet meer functionerende windturbines.
De leden van de CDA-fractie vroegen hoe de regering voornemens is de werking van het Emissions Trading Scheme (ETS) te verbeteren, zodat CO2-reductie door middel van nationale stimulering van duurzame energie ook daadwerkelijk leidt tot een lagere CO2-uitstoot in de Europese Unie. Het realiseren van een lagere CO2-uitstoot in de EU is enkel te behalen door de doelstellingen aan te passen. Over de hoogte van het CO2-doel voor 2030 is in de Europese Raad overeenstemming bereikt zoals ook te lezen is in het verslag van de Europese Raad van 23 en 24 oktober (Kamerstukken II 2014/15, 21 501-20, nr. 922). Tegelijk met het CO2-doel voor 2030 is een doel voor duurzame energie voor 2030 vastgelegd. Ook de doelen voor CO2 en duurzame energie in 2020 zijn gelijktijdig vastgelegd. Het effect van duurzame energie op de CO2-uitstoot is dan ook al meegenomen bij de vaststelling van het plafond. Het nogmaals in mindering brengen van duurzame energie die gerealiseerd is met nationale steunmaatregelen op het CO2-plafond zou een verscherping van de EU doelen betekenen. Het kabinet ziet in dit kader geen reden en mogelijkheden om het emissiehandelssysteem aan te passen.
De leden van de CDA-fractie vroegen wat de redenen zijn om wel of niet gezamenlijk op te trekken met onze buurlanden Duitsland en België bij het halen van de Nederlandse doelstellingen voor windenergie op zee. Zij wilden weten of er kostenvoordelen kunnen worden bereikt door samenwerking met deze landen. Bij het realiseren van grote projecten, in dit geval windenergie op zee, is het van belang goed te kijken naar ervaringen uit het verleden. Ervaringen uit buurlanden zijn daarbij bijzonder van belang. Dit is de reden dat voor de uitwerking van het wetsvoorstel Elektriciteits- en gaswet in het kader van de wetgevingsagenda STROOM nadrukkelijk is gekeken naar het wettelijk kader in Duitsland. Waar mogelijk wordt samengewerkt met andere landen om ervaringen te delen. Het gezamenlijk realiseren van een net op zee is op dit moment echter niet aan de orde. Het zou aanzienlijke extra kosten met zich brengen doordat er dan meer kabels en/of platforms nodig zijn. Daar zouden slechts beperkte baten in de vorm van een mogelijk hogere beschikbaarheidsgraad van het net tegenover staan.
De leden van de CDA-fractie vroegen toe te lichten of er juridische verschillen bestaan tussen een kavel die zich bevindt in de territoriale wateren en een kavel die zich enkel in de exclusieve economische zone bevindt. Deze leden vroegen eveneens of kustgemeenten en provincies inspraak hebben in de procedure bij de aanwijzing van windenergiegebieden binnen de territoriale wateren en buiten de territoriale wateren. Tussen de Nederlandse territoriale zee en de Nederlandse exclusieve economische zone bestaan in zoverre juridische verschillen dat de territoriale zee (de zee binnen 12 zeemijl van de kust) behoort bij het Nederlands territoir en dat de nationale wetgeving daarop van toepassing is, tenzij de betreffende wetgeving anders bepaalt; in de Nederlandse exclusieve economische zone is de nationale wetgeving alleen van toepassing, indien dit in de wetgeving is bepaald. Dit komt doordat de kuststaat geen volledige soevereiniteit geniet ten aanzien van diens exclusieve economische zone, maar slechts bepaalde soevereine rechten heeft met betrekking tot bepaalde activiteiten in dat gebied.
Het verschil in rechtsmacht heeft in beginsel geen gevolgen voor de kavels of de windparken binnen de kavels. Vanwege de automatische toepasselijkheid van de nationale wetgeving in de territoriale zee wordt het wel wenselijk geacht om de omgevingsvergunningplicht in dat gebied te beperken, vanwege de overlap daarvan met de besluitvorming rondom het aanwijzen van een kavel.
Voor inspraakmogelijkheden wordt geen onderscheid gemaakt tussen gebieden in de territoriale zee en gebieden in de exclusieve economische zone. De beleidsnota Noordzee, waarin de aanwijzing van windenergiegebieden plaatsvindt, maakt onderdeel uit van het NWP. Kustgemeenten en provincies moeten volgens de waterwetgeving worden geraadpleegd bij de voorbereiding van het NWP. Daarnaast wordt aan eenieder gedurende zes maanden de gelegenheid geboden zienswijzen in te dienen op het ontwerp van het NWP.
Artikel 4
De leden van de D66-fractie vroegen hoe normen over de dichtheid van een park zich verhouden tot het niet bepalen van het aantal en de locatie van de windturbines. De normen over de dichtheid van het park leiden ertoe dat de geschikte kavels optimaal benut worden voor windenergie op zee en het gebruik van andere duurdere kavels niet nodig is. Met een normering voor de dichtheid, is nog steeds het aantal of de exacte locatie van de turbines binnen bepaalde bandbreedtes vrij te bepalen.
Artikel 8
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren vroegen of dit artikel uit het wetsvoorstel kan worden gehaald omdat dit artikel het indienen van een pro-forma beroep uitsluit. De Crisis- en herstelwet is reeds van toepassing op grote infrastructurele projecten waarbij er een maatschappelijk belang is om die projecten met enige vaart te kunnen realiseren. Voor windparken op zee geldt dat ook en daarom is in artikel 8 van het wetsvoorstel hoofdstuk 1, afdeling van 2, van de Crisis- en herstelwet van toepassing verklaard. Ik ben van mening dat partijen voldoende tijd hebben om hun beroepsgronden in te dienen. Bij de voorbereiding van een kavelbesluit wordt overlegd met alle relevante partijen. Daarnaast wordt het ontwerp van een kavelbesluit ter inzage gelegd en kan eenieder daar zijn zienswijzen op indienen. De inhoud van een kavelbesluit is daarmee al in vroeg stadium openbaar waardoor partijen in staat worden geacht binnen zes weken hun beroepsgronden in te dienen.
Artikel 11
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar de gevolgen en schadevergoeding wanneer een kavelbesluit geheel of gedeeltelijk wordt ingetrokken of gewijzigd. Het uitgangspunt is om zeer terughoudend om te gaan met het wijzigen van een kavelbesluit. Het valt echter niet uit te sluiten dat zich gedurende de lange periode waarvoor een kavelbesluit geldt een wijziging noodzakelijk is. Een wijziging hoeft niet altijd negatieve gevolgen voor de vergunninghouder te hebben. Mocht dat wel zo zijn, dan zal de Minister van Economische Zaken altijd moeten beoordelen of een wijziging van kavelbesluit gepaard moet gaan met het vergoeden van schade.
Artikel 17
De leden van de VVD-fractie en van de fractie van de ChristenUnie vroegen naar het investeringsklimaat. De leden van de VVD-fractie vroegen of de regering kan toezeggen dat er zeer zorgvuldig wordt omgesprongen met de belangen van investeerders en het imago van het Nederlandse investeringsklimaat. De regering zal zorgvuldig omgaan met de belangen van investeerders en het imago van het Nederlandse investeringsklimaat. Voor antwoorden op de overige vragen wordt verwezen naar antwoorden op vragen van de PvdA-fractie in paragraaf 3.9.
Artikel 29
De leden van de VVD-fractie vroegen om een limitatieve opsomming van de taken die netbeheerder krijgt toebedeeld. Limitatief opsommen wat precies de voorbereidende werkzaamheden zijn is niet mogelijk, omdat hiermee de flexibiliteit om op verstandige wijze het net op zee voor te bereiden verloren zou gaan. Wel is duidelijk wat in ieder geval niet onder de voorbereidende werkzaamheden valt. Kortheidshalve verwijs ik naar de beantwoording van een vraag de leden van de D66-fractie en van de fractie van de ChristenUnie over de voorbereidende werkzaamheden in paragraaf 3.10.
Artikel 30
De leden van de SGP-fractie vroegen waarom het advies van de Raad van State om voor artikel 17 te voorzien in rechtsbescherming niet is overgenomen. Naar aanleiding van het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State zijn artikel 11 (intrekken vergunning) en artikel 16 (was artikel 22; overgang vergunning) opgenomen in artikel 30, tweede en derde lid, van het wetsvoorstel. De verwijzing naar artikel 17 is abusievelijk niet in dit artikel opgenomen. Bij de bij deze nota naar aanleiding van het verslag gevoegde nota van wijziging wordt in artikel 30 alsnog de verwijzing naar artikel 17 opgenomen.
Artikel 34
De leden van de fractie van de ChristenUnie vroegen met het oog op het investeringsklimaat waarom artikel 34 van het wetsvoorstel de vergunningen intrekt en de vergoedingsgrondslag wijzigt. In hoofdstuk 6 is reeds ingegaan op de redenen voor het laten vervallen van de bestaande vergunningen, waarnaar ik kortheidshalve verwijs. Overigens leidt niet het laten vervallen van de vergunningen tot compensatie aan de vergunninghouders, maar de wijziging van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014. Gesprekken hierover worden momenteel gevoerd.
Artikel 41ba
De leden van de VVD-fractie vroegen hoe artikel 41ba zich verhoudt tot Richtlijn 2009/72/EG en waarom de formule uit artikel 41b niet wordt toegepast. Kortheidshalve verwijs ik voor de beantwoording van deze vraag naar het antwoord op een vergelijkbare vraag van de leden van de CDA-fractie in paragraaf 2.5.
De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-34058-6.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.