34 008 Wijziging van de Pensioenwet en de Wet verplichte beroepspensioenregeling in verband met verbetering van de pensioencommunicatie (Wet pensioencommunicatie)

Nr. 30 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 3 maart 2015

Op woensdag 25 februari jl. vond de plenaire behandeling van het wetsvoorstel pensioencommunicatie (Kamerstuk 34 008) in uw Kamer plaats (Handelingen II 2014/15, nr. 56). Ik heb toegezegd de Kamer over een tweetal onderwerpen per brief te informeren voorafgaand aan de stemmingen over het wetsvoorstel. Met deze brief kom ik aan deze toezegging tegemoet.

Het eerste onderwerp betreft mijn oordeel over de motie van de heer Van Weyenberg en anderen (Kamerstuk 34 008, nr.20). Deze motie verzoekt de regering te waarborgen dat bij inwerkingtreding van de wet de uitvoeringskosten van pensioenfondsen en pensioenverzekeraars niet alleen openbaar worden gemaakt, maar dat daarbij ook één uniforme rekenwijze wordt gebruikt zodat uitvoeringskosten met elkaar kunnen worden vergeleken.

In reactie op deze motie zij het volgende opgemerkt. De informatie die pensioenuitvoerders op grond van het wetsvoorstel pensioencommunicatie moeten verstrekken over uitvoeringskosten is nader geconcretiseerd in artikel 9b van het ontwerpbesluit pensioencommunicatie (Kamerstuk 34 008, nr. 7, bijlage). Dit artikel geldt voor zowel pensioenfondsen als pensioenverzekeraars. Alle pensioenuitvoerders moeten op grond van artikel 9b op hun website de volgende informatie over hun uitvoeringskosten verstrekken:

  • administratieve uitvoeringskosten,

  • kosten van vermogensbeheer en

  • transactiekosten.

In het debat is afgesproken dat er nog overleg plaats zou vinden tussen de indiener en mijzelf en dat ik na dit overleg de Tweede Kamer zou informeren over mijn definitieve oordeel ten aanzien van de motie. Het kabinet ziet deze motie als een aansporing om zich te blijven inzetten voor het vergroten van de transparantie en de verdere uniformering en vergelijkbaarheid van uitvoeringskosten. Ook het kabinet hecht aan verdergaande transparantie en uniformiteit van de uitvoeringskosten en ziet dat hier nog zeker winst te behalen valt. Gezien deze duiding laat ik het oordeel over de motie aan uw Kamer.

Het tweede punt betreft een vraag van mevrouw Lodders over het al dan niet verplicht zijn tot het rekenen met een vast rentepercentage van 4% waardoor de deelnemer met een DC-regeling te hoge pensioenbedragen gepresenteerd krijgt op het UPO.

In reactie hierop zij opgemerkt dat dit wetsvoorstel geen verplichting bevat om bij DC-regelingen te rekenen met vaste voorbeeldrendementen van het kapitaal in de opbouwfase of met vaste voorbeeldrekenrentes voor de inkoop van annuïteiten (de pensioenuitkering). Ik vind het belangrijk dat pensioenuitvoerders met realistische rendementen rekenen en met voorbeeldrekenrentes die een goede benadering vormen van de rente bij aankoop. De voorbeeldrekenrente voor de inkoop die men tot 2012 hanteerde was 4% en is door pensioenuitvoerders zelf verlaagd naar 2,2% voor 2015, maar kan in sommige gevallen nog afwijken van de werkelijke rekenrente. Ik zal hierover contact opnemen met de pensioenuitvoerders, omdat zij op basis van de huidige wetgeving nog de UPO-modellen vaststellen. Daarbij zal ik onder meer aan de orde stellen of het niet mogelijk is uit te gaan van de actuele rekenrente, die de betrokken pensioenuitvoerder hanteert bij de aankoop van pensioen.

De uniforme rekenmethodiek voor de berekening van de pensioenbedragen zal er vervolgens toe leiden dat de te behalen rendementen op het kapitaal en de te hanteren rekenrente bij inkoop afhankelijk zullen zijn van het onderliggende scenario. Het te behalen rendement en de rekenrente zullen daardoor anders zijn als dit gebaseerd is op het optimistische scenario dan als het gebaseerd is op het verwachte scenario of het pessimistische scenario. Op deze wijze worden de beleggingsrisico’s en renterisico’s meegenomen. Voor mensen die relatief kort voor de pensioendatum staan, is het nodig dat zij op de hoogte zijn van de pensioenbedragen gebaseerd op de actuele rekenrente.

Ik ga ervan uit dat met deze aanpak op een eerlijke wijze gecommuniceerd zal worden over de te verwachten pensioenuitkering op basis van een DC-regeling.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. Klijnsma

Naar boven