Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 29 januari 2015
Samen met het Interprovinciaal Overleg heb ik in april 2014 Alterra (WUR) en het Instituut
voor Agrarisch Recht gevraagd om – in het licht van de voorgenomen integratie in de
Omgevingswet – het landinrichtingsinstrumentarium van de Wet inrichting landelijk
gebied te evalueren. Deze evaluatie is afgerond. Hierbij bied ik u het rapport «Evaluatie
landinrichtingsinstrumentarium Wet inrichting landelijk gebied» houdende de bevindingen
van de evaluatie aan1.
Kort samengevat komen de bevindingen erop neer dat landinrichting meerwaarde heeft
ten opzichte van vrijwillige integrale gebiedsprocessen en ten opzichte van onteigening
en inrichting op grond van een bestemmings- of inpassingsplan. Dit in het bijzonder
bij de aanpak van complexere, meervoudige inrichtingsprocessen met publieke doelen,
waaronder een optimale verkaveling in een gebied. Voor de snelheid zijn – behalve
de complexiteit van de opgave – draagvlak en de wijze van inrichting van het proces
van belang. Hoewel de inzet van wettelijke herverkaveling de afgelopen decennia is
afgenomen, willen de meeste provincies ook in de toekomst de beschikking houden over
het landinrichtingsinstrumentarium. De onderzoekers zien geen noodzaak voor wijziging
van het instrumentarium; op een enkel punt doen zij suggesties voor een beperkte aanpassing
van de regelgeving.
Zoals in de memorie van toelichting bij het voorstel van wet houdende regels over
het beschermen en benutten van de fysieke leefomgeving (Omgevingswet) (Kamerstuk 33 962, nr. 3) is aangegeven, is het de bedoeling dat bij een afzonderlijke aanvullingswet «grondeigendom»
de onteigeningswet, de Wet voorkeursrecht gemeenten en het landinrichtingsinstrumentarium
van de Wet inrichting landelijk gebied worden geïntegreerd in de Omgevingswet. Gezien
de uitkomsten van de evaluatie, kan het bestaande wettelijke kader voor de landinrichting
naar die wet overgaan.
De Minister van Infrastructuur en Milieu en ik, vanuit mijn verantwoordelijkheid voor
het onderdeel van de landinrichting, hebben het voorstel voor de aanvullingswet inmiddels
in voorbereiding. Bij de regeling van het onderdeel van de landinrichting, in samenhang
met de overige onderdelen van het wetsvoorstel, zullen wij het bijgevoegde evaluatierapport
en de daarin opgenomen aanbevelingen betrekken.
Een vergelijkbare brief heb ik gezonden aan de Voorzitter van de Eerste Kamer.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
S.A.M. Dijksma