Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33910 nr. B |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2013-2014 | 33910 nr. B |
9 september 2014
Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, met inachtneming van artikel 134, eerste lid, van de Grondwet, dat het wenselijk is de bedrijfslichamen op te heffen en taken van de bedrijfslichamen te beleggen bij de centrale overheid;
Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Voor de toepassing van de hoofdstukken 4 tot en met 6 wordt verstaan onder:
bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet;
Onze Minister van Economische Zaken.
De Wet op de bedrijfsorganisatie wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «het vanwege de Raad uitgegeven Mededelingenblad Bedrijfsorganisatie» vervangen door: de Staatscourant.
2. Het derde lid komt te luiden:
3. Verordeningen van de Raad als bedoeld in het eerste lid en in artikel 47, worden bekendgemaakt in de Staatscourant. Indien de verordeningen goedkeuring behoeven, geschiedt de bekendmaking niet dan nadat deze is verleend. Het besluit waarbij de goedkeuring is verleend wordt bij de bekendmaking vermeld. De verordeningen treden, indien zij niet anders bepalen, in werking met ingang van de dag na die van de bekendmaking.
3. Het vijfde en zesde lid vervallen.
B
In artikel 47 vervalt «bij verordening».
C
Artikel 65 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot tweede en derde lid, vervalt het tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) wordt «Beide verslagen worden» vervangen door: Het verslag wordt.
3. In het derde lid (nieuw) wordt «de verslagen» vervangen door: het verslag.
D
Het tweede hoofdstuk vervalt.
E
In artikel 138 wordt «behoeven de Raad en de bedrijfslichamen» vervangen door: behoeft de Raad.
F
Artikel 139 komt te luiden:
Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de elektronische toegankelijkheid van de teksten van verordeningen die op grond van artikel 106a van deze wet, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het is vervallen, in geconsolideerde vorm voor een ieder beschikbaar zijn gesteld door middel van plaatsing op internet.
G
In artikel 140 vervalt «, de bedrijfslichamen en de lichamen, ingesteld ter gemeenschappelijke behartiging van belangen, bedoeld in artikel 110,».
H
Artikel 163 komt te luiden:
I
Artikel 164 vervalt.
In de lijsten A en B, behorende bij de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, wordt «van de Noodwet voedselvoorziening: de artikelen 6 tot en met 14» telkens vervangen door: van de Noodwet voedselvoorziening: de artikelen 6 tot en met 12.
De Noodwet voedselvoorziening wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van de begripsbepaling van producten door een punt, vervalt in artikel 1, eerste lid, «bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66 van de Wet op de bedrijfsorganisatie.».
B
In artikel 4, eerste lid, wordt «de artikelen 6 tot en met 14» vervangen door: de artikelen 6 tot en met 12.
C
De artikelen 13 tot en met 15 vervallen.
D
In artikel 22 wordt «de artikelen 6–14» vervangen door: de artikelen 6–12.
E
In artikel 27 vervalt «, onderscheidenlijk door de voorzitter van het betrokken bedrijfslichaam».
F
In artikel 32, eerste lid, vervalt «13, 15,».
G
In artikel 35, tweede lid, wordt «de artikelen 6–14» vervangen door: de artikelen 6–12.
De Sanctiewet 1977 wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1, onderdeel d, en 11 vervallen.
B
De puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel c, wordt vervangen door een punt.
In artikel 8:2, eerste lid, onderdeel b, en bijlage 2, artikel 4, van de Algemene wet bestuursrecht wordt «een bij of krachtens de Wet op de bedrijfsorganisatie ingesteld bestuursorgaan» telkens vervangen door: de Sociaal-Economische Raad.
In de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie vervalt titel I.
De Wet op de economische delicten wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel 1° wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren na «44,» ingevoegd «81b, 81c,» en wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet dieren, na «de artikelen 2.2, vijfde lid, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen a en e» ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in onderdeel e.
2. In onderdeel 2° wordt het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet dieren, als volgt gewijzigd:
a. «de artikelen 2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen f, g, h, i, j, k, l, m, n, o en p,» wordt vervangen door: de artikelen 2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen f tot en met q en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in de onderdelen f tot en met q,;
b. na «2.2, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d,» wordt ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in de onderdelen b, c en d,.
3. In onderdeel 2° wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 na «48, derde lid,» ingevoegd: 48a,.
4. In onderdeel 4° wordt «de Landbouwkwaliteitswet, de artikelen 2, eerste en tweede lid, 3, tweede lid en 4, vierde lid» vervangen door: de Landbouwkwaliteitswet, de artikelen 2, eerste en tweede lid, en 3, tweede lid.
5. In onderdeel 4° wordt «de Warenwet, de artikelen 1a, 4 tot en met 11, 11a, 13 tot en met 20, 21, eerste lid, 21b, 22, 26, tweede lid, 27, eerste lid, laatste volzin, 31 en 32k» vervangen door: de Warenwet, de artikelen 1a, 4 tot en met 11, 11a, 13 tot en met 20, 21, eerste lid, 21b, 26, tweede lid, 27, eerste lid, laatste volzin, 31 en 32k.
6. In onderdeel 4° wordt «de Wet op de Bedrijfsorganisatie, – voor zover aangewezen als strafbare feiten – de artikelen 32, 93 en 113» vervangen door: de Wet op de sociaaleconomische Raad – voor zover aangewezen als strafbare feiten – artikel 32.
B
In artikel 1a, onderdeel 3°, wordt in het onderdeel dat betrekking heeft op de Wet milieubeheer «en artikel 12.14, eerste en tweede lid» vervangen door: , 12.14, eerste en tweede lid en 15.53.
De Wet op de kansspelen wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 30, onderdeel e, vervalt «, of een inrichting waarin horeca-activiteiten worden verricht en waarvan de ondernemer inschrijfplichtig is en ingeschreven is bij het Bedrijfschap Horeca».
B
Artikel 30b, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:
c. in niet voor het publiek toegankelijke inrichtingen:
1°. waarvoor ingevolge artikel 3 van de Drank- en Horecawet een vergunning voor de uitoefening van het horecabedrijf is vereist, of
2°. waarin het hotel-, het pension-, het restaurant-, het café-, het cafetaria-, het lunchroom- of het partycateringbedrijf wordt uitgeoefend, of waarin de verstrekking van logies, gepaard gaande met dienstverlening of de verstrekking van maaltijden, spijzen of dranken voor verbruik ter plaatse, als bedrijf plaats heeft, niet zijnde ondernemingen waarin uitsluitend het contractcateringbedrijf wordt uitgeoefend of waarin uitsluitend contractcateringactiviteiten als bedrijf plaats hebben.
De Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 wordt ingetrokken.
Het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1019 wordt «artikel 13a Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: artikel 14 Landbouwkwaliteitswet.
B
In artikel 1019g, onderdeel a, wordt «artikel 13a, negende lid, Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: artikel 14, negende lid, Landbouwkwaliteitswet.
Artikel 2, eerste lid, van de Ambtenarenwet wordt als volgt gewijzigd:
1. In de tekst behorende bij het twaalfde gedachtestreepje, vervalt «, de voorzitters en de plaatsvervangende voorzitters van de produkt-, de hoofdbedrijf- en de bedrijfschappen en de leden van de besturen van deze lichamen, alsmede degenen die deel uitmaken van organen van lichamen als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie».
2. In de tekst behorende bij het dertiende gedachtestreepje vervalt «, de produkt-, de hoofdbedrijf- en de bedrijfschappen en de lichamen, bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie».
In artikel 1.1, onderdeel a, onder 5°, van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector vervalt «de dagelijkse besturen van de bedrijfslichamen in de zin van de Wet op de bedrijfsorganisatie en» en «overige».
In artikel 1:4, vierde lid, van de Algemene douanewet wordt «aan het bestuur van een bedrijfslichaam dan wel zelfstandig bestuursorgaan» vervangen door: aan het bestuur van een zelfstandig bestuursorgaan.
De Wet tuchtrechtspraak accountants wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 21d, eerste lid, wordt «artikel 43» vervangen door: de artikelen 43 tot en met 43j.
B
De laatste volzin van artikel 41, achtste lid, komt te luiden: De artikelen 43 tot en met 43j zijn van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 42, onder d, wordt «artikel 40, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» vervangen door: artikel 43i, eerste lid.
D
Artikel 43 wordt vervangen door:
1. De betrokkene, de klager of de beroepsorganisatie kunnen ieder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak van de accountantskamer hoger beroep instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan.
2. Hoger beroep staat niet open tegen een tussenbeslissing van de accountantskamer of van de voorzitter van de accountantskamer, tegen de uitspraak, bedoeld in artikel 38a.
3. Het College informeert de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie, over het feit dat hoger beroep is ingesteld en vermeldt daarbij welke zaak het betreft.
1. Het hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College.
2. Het beroepschrift is ondertekend en bevat de gronden van het hoger beroep.
3. De griffier zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan de accountantskamer en aan de betrokkene, dan wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie.
De accountantskamer doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 43a, derde lid, de stukken toekomen aan de griffier van het College.
1. Als het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het College of de president zonder nader onderzoek door het College uitspraak doen. De uitspraak wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie gezonden.
2. Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan betrokkene dan wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak verzet doen bij het College. Artikel 43a is van overeenkomstige toepassing.
3. Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak en wordt de behandeling van de zaak voortgezet. De laatste zin van het eerste lid is van toepassing.
4. Als het hoger beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan het College het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter niet dan na betrokkene dan wel de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.
5. De uitspraak op het verzet wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie gezonden.
1. Tenzij artikel 43c, eerste lid wordt toegepast, bepaalt de president de dag voor de behandeling van de zaak. De betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie worden uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te verschijnen.
2. Voor de behandeling ter terechtzitting worden de processtukken gedurende ten minste een week ter griffie of elders ter kosteloze inzage voor betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel voor hun gemachtigden nedergelegd. De nederlegging wordt door de griffier tijdig ter kennis van betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie gebracht.
3. De in het vorige lid bedoelde termijn kan met toestemming van betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie worden verkort.
4. Is de termijn niet in acht genomen, dan bepaalt het College een nieuwe rechtsdag, tenzij betrokkene in persoon of bij gemachtigde is verschenen. In dit laatste geval kan op zijn verzoek uitstel worden verleend.
5. In de gevallen, waarin op de terechtzitting de behandeling van de zaak voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, wordt geen nieuwe kennisgeving gedaan.
1. Op het rechtsgeding zijn de artikelen 28, eerste en tweede lid, 29, 31 tot en met 35, 36, eerste, derde en vierde lid en 37 van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat:
a. in de artikelen 29 en 34, 36, eerste, derde en vierde lid en 37, in plaats van «betrokkene of de klager» wordt gelezen: betrokkene, de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie;
b. in artikel 31 in plaats van «de betrokkene en de klager» wordt gelezen: de betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie, en de termijn genoemd in artikel 26, tweede en vijfde lid, twee weken bedraagt;
c. in artikel 33 voor «de betrokkene» tevens wordt gelezen: de klager of, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie.
2. Het College houdt zitting met drie of vijf leden, onder wie de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.
3. Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het College te verschijnen. Artikel 27, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van «arrondissementsparket Oost-Nederland» wordt gelezen: arrondissementsparket Den Haag.
Aan betrokkene, de klager en, indien de beroepsorganisatie partij is in het hoger beroep, de beroepsorganisatie dan wel aan hun gemachtigden en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de gronden van het hoger beroep toe te lichten.
Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de voorzitter de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk mondeling uitspraak doet.
1. Het College verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond.
2. Indien het College niet voldoende is ingelicht, kan het bevelen, dat de behandeling der zaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat.
1. Indien het College het hoger beroep gegrond verklaart, vernietigt het de uitspraak van de accountantskamer. In dat geval doet het College de zaak zelf af of verwijst haar naar de accountantskamer om haar af te doen met inachtneming van de beslissing van het College.
2. Indien een nader onderzoek noodzakelijk is en het College de zaak zelf afdoet, geschiedt de oproeping overeenkomstig artikel 26.
1. Het College doet schriftelijk uitspraak.
2. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij berust.
3. Het College spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het openbaar uit.
4. In afwijking van het eerste lid kan het College na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.
5. Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
6. De uitspraak wordt onverwijld aan betrokkene, de klager, de accountantskamer, de Autoriteit Financiële Markten en de beroepsorganisatie gezonden.
E
Artikel 45 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «artikel 40, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» vervangen door: artikel 43i, eerste lid.
2. In de onderdelen c en d wordt «artikel 40, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» telkens vervangen door: artikel 43i, eerste lid,.
In artikel 1, eerste lid, onderdeel l, onder 2°, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt «, een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven of een lichaam als bedoeld in de Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: of een samenwerkingsverband van degenen die een onderneming drijven.
De Loodsenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 29, derde lid, komt als volgt te luiden:
3. Het tuchtcollege loodsen bestaat uit een voorzitter en vier registerloodsen.
Tot voorzitter kan worden benoemd degene:
a. aan wie op grond van het afsluitend examen van een opleiding in het wetenschappelijk onderwijs door een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, de graad Bachelor op het gebied van het recht en tevens de graad Master op het gebied van het recht is verleend, of
b. die op grond van het afsluitend examen van een opleiding op het gebied van het recht aan een universiteit dan wel de Open Universiteit, waarop de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek betrekking heeft, het recht heeft verkregen om de titel meester te voeren.
B
Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste en vierde lid, vervalt «en Onze Minister van Justitie».
2. In het eerste lid wordt «Onze voornoemde Ministers» vervangen door: Onze Minister.
C
In artikel 31, derde lid, en 35 vervalt telkens «en Onze Minister van Justitie».
D
In artikel 44 wordt «Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004» vervangen door: Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004, zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop die wet werd ingetrokken.
Artikel 14 van de Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie meer dan één organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.
2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en derde lid vervalt het tweede lid.
De Wet milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 15.52 wordt «een vergoeding verschuldigd» vervangen door: een vergoeding verschuldigd aan Onze Minister.
B
Artikel 15:53 komt te luiden:
C
In artikel 18.1a vervalt het derde lid dat direct voor het vierde lid van dat artikel is geplaatst.
Artikel 15, derde lid, van de Boswet komt te luiden:
3. Voorts zijn de in het vorige lid bedoelde colleges niet bevoegd regelen te stellen ter bewaring van bossen en andere houtopstanden, welke niet gelegen zijn binnen een bebouwde kom als bedoeld in artikel 1, vijfde lid, behoudens ter bewaring van houtopstanden als bedoeld in de artikelen 1, vierde lid, onderdeel a, en 5, tweede lid.
De Dienstenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 65 wordt «de Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad.
B
In artikel 66, tweede lid, wordt «de Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: de Wet op de Sociaal-Economische Raad.
Artikel 101 van de Flora- en faunawet vervalt.
De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1, eerste lid, vervalt «bedrijfslichaam: een produktschap of bedrijfschap bedoeld in artikel 66 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie; samenwerkingslichaam: rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 Wet op de bedrijfsorganisatie;».
Aa
Na artikel 81 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
besluit als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
EU-verordening, EU-richtlijn, of EU-besluit;
richtlijn als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;
verordening als bedoeld in artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
2. Dit hoofdstuk is van toepassing op de uitvoering van EU-rechtshandelingen betreffende de bewaking en bestrijding van zoönosen en zoönoseverwekkers die krachtens de artikelen 114, 168, 169 of 192 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn vastgesteld en krachtens die rechtshandelingen vastgestelde EU-rechtshandelingen.
Het is verboden te handelen in strijd met bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen.
1. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld ter uitvoering van EU-verordeningen of EU-besluiten.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld ter implementatie van EU-richtlijnen.
3. De regels, bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen betrekking hebben op:
a. de aanwijzing van een bevoegde instantie;
b. de aanwijzing of erkenning van een laboratorium;
c. het doen van onderzoek naar, het bewaren van gegevens over, het verzamelen en ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten met betrekking tot de aanwezigheid van zoönosen en zoönoseverwekkers, antimicrobiële resistentie bij zoönoseverwekkers en bij andere verwekkers, wanneer deze een gevaar opleveren voor de volksgezondheid.
4. De regels, bedoeld in het eerste lid, worden vastgesteld in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
5. Een voordracht tot vaststelling, wijziging of intrekking van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid wordt Ons gedaan door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Ab
In artikel 86, zesde lid, wordt «krachtens artikel 92» vervangen door: krachtens de artikelen 91a, 91h of 92.
Ac
Artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers bij varkens waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden, en.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor varkens op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
b. andere dierziekten bij varkens;
c. ziekten die door varkens kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of
d. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij varkens.
Aca
In artikel 91b vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
Ad
Artikel 91d wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat lid de zinsnede «met ingang van 1 januari van het in artikel 91a, tweede lid, bedoelde kalenderjaar» vervangen door: met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 91a, tweede lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de varkensheffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ac, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.
Ada
Artikel 91g vervalt.
Ae
Artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers bij andere dieren dan varkens waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU- besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden, en.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
b. andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken;
c. ziekten die door andere diersoorten dan de diersoort varken kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of
d. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren van andere diersoorten dan de diersoort varken.
Af
Artikel 91i wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat lid de zinsnede «met ingang van 1 januari van het in artikel 91h, tweede lid, bedoelde kalenderjaar» vervangen door: met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 91h, tweede lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ae, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.
Ag
Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers, en.
3. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. op grond van artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten;
b. andere dierziekten;
c. ziekten die door dieren kunnen worden overgebracht op de mens en die alleen de gezondheid van de mens aantasten, waarop op grond van artikel 103 bepalingen van deze wet geheel of gedeeltelijk van overeenkomstige toepassing zijn verklaard, of
d. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren.
Ah
Artikel 92a wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde lid tot vijfde lid, wordt in dat lid de zinsnede «met ingang van 1 januari van het in artikel 92, tweede lid, bedoelde kalenderjaar» vervangen door: met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding als bedoeld in artikel 92, tweede lid.
2. Er wordt een lid ingevoegd, luidende:
4. In afwijking van het tweede lid kan het tarief van de heffing tevens worden gewijzigd binnen de in dat lid bedoelde periode van drie kalenderjaren, naar aanleiding van de inwerkingtreding van artikel XXIII, onderdeel Ag, van de Wet opheffing bedrijfslichamen. Het derde en vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing op de raming van het desbetreffende tarief.
Aha
Na artikel 92a wordt een artikel ingevoegd, luidende:
Ahb
Artikel 93 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het vierde lid vervalt.
2. Het vijfde en zesde lid worden vernummerd tot vierde en vijfde lid.
Ai
Artikel 95c wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel c wordt na «krachtens artikel 15, eerste lid, aangewezen besmettelijke dierziekten,» ingevoegd: andere dierziekten of ziekteverschijnselen,.
2. Onder verlettering van de onderdelen d en e tot onderdelen f en g, worden de volgende onderdelen ingevoegd, luidende:
d. terzake van door Onze Minister gemaakte kosten met het oog op tegemoetkomingen voor maatregelen ter bestrijding van zoönosen of zoönoseverwekkers waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 81a is gehouden;
e. terzake van uitgaven ten behoeve van het weren van tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren;.
B
De artikelen 108 en 108a vervallen.
C
Artikel 114, eerste lid, komt als volgt te luiden:
1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn de bij besluit van Onze Minister aangewezen ambtenaren belast.
De Landbouwkwaliteitswet wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 1 wordt «bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie vervullen ten aanzien van enig produkt;» vervangen door: college: het College van Beroep voor het bedrijfsleven;.
B
Artikel 4 vervalt.
C
Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot derde en vierde lid, vervalt artikel 13, derde lid.
D
Onder vernummering van artikel 13a tot artikel 14 wordt na artikel 13 ingevoegd:
De tuchtrechtelijke maatregel van berisping bestaat uit een schriftelijke of mondelinge vermaning tot de betrokkene in verband met het begane feit.
1. De tuchtrechtelijke maatregel van geldboete bedraagt ten minste € 3 en ten hoogste een bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. Indien de waarde van de goederen, met betrekking tot welke een overtreding is begaan, of de waarde van het wederrechtelijk genoten voordeel dat geheel of gedeeltelijk door middel van de overtreding is verkregen, hoger is dan een kwart van de geldboete van de derde categorie, kan een geldboete worden opgelegd van ten hoogste de vierde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
3. De geldboete kan geheel of gedeeltelijk voorwaardelijk worden opgelegd.
1. In de gevallen, waarin het tuchtgerecht de openbaarmaking van zijn uitspraak gelast, bepaalt het tevens de wijze, waarop aan die last uitvoering wordt gegeven.
2. De kosten van openbaarmaking worden in de uitspraak op een bepaald bedrag geschat.
1. Indien een feit, dat tuchtrechtelijk kan worden afgedaan, wordt begaan door of vanwege een rechtspersoon of een vennootschap, wordt de tuchtrechtelijke vervolging ingesteld en worden maatregelen genomen tegen:
a. die rechtspersoon of die vennootschap;
b. hen, die tot het feit opdracht hebben gegeven of die feitelijk leiding hebben gehad bij het verboden handelen of nalaten, of
c. beiden.
2. Een feit wordt onder meer begaan door of vanwege een rechtspersoon of een vennootschap, indien het begaan wordt door personen, die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking, hetzij uit anderen hoofde handelen in de sfeer van de rechtspersoon of de vennootschap, ongeacht of deze personen ieder afzonderlijk het feit hebben begaan, dan wel bij hen gezamenlijk de elementen van dat feit aanwezig zijn.
3. Indien een tuchtrechtelijke vervolging wordt ingesteld tegen een rechtspersoon of een vennootschap, wordt deze tijdens de vervolging vertegenwoordigd door de bestuurder en, indien er meer bestuurders zijn, door één dezer.
1. Op gezamenlijk verzoek van de controle-instelling en de eigenaar van het bedrijf waar de maatregel is opgelegd, kan het tuchtgerecht besluiten om de sanctie van het verscherpt toezicht op te heffen.
2. De betrokkene wordt binnen een termijn van ten hoogste acht weken nadat het verzoek bij het tuchtgerecht is ingediend opgeroepen om op een door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen.
3. De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag van de zitting aan de betrokkene gezonden en vermeldt de plaats van de zitting.
4. De oproeping gaat vergezeld van een afschrift van alle op de zaak betrekking hebbende stukken.
5. De oproeping houdt in:
a. de namen, het beroep en de woonplaats van de ter zitting opgeroepen getuigen en deskundigen;
b. de mededeling, dat de betrokkene bevoegd is getuigen en deskundigen ter zitting mede te brengen.
6. De artikelen 13k tot en met 13p en 13r tot en met 13t zijn van overeenkomstige toepassing.
7. Het tuchtgerecht doet schriftelijk uitspraak.
8. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het toe- of afwijzen van het verzoek.
9. Het tuchtgerecht spreekt de beslissing, bedoeld in het achtste lid, in het openbaar uit.
10. In afwijking van het zevende lid kan het tuchtgerecht na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.
11. Van de mondelinge uitspraak wordt door de secretaris een proces-verbaal opgemaakt.
12. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene en de controle-instelling gezonden.
13. Tegen de uitspraak op het verzoek staat geen hoger beroep open.
1. De betrokkene dan wel de controle-instelling kan binnen zes weken na de verzending van de uitspraak van het tuchtgerecht hoger beroep instellen bij het College, tenzij tegen die uitspraak verzet kan of kon worden gedaan.
2. De controle-instelling kan voorts hoger beroep instellen tegen een uitspraak bij verstek, tenzij de betrokkene verzet doet. Het hoger beroep kan worden ingesteld binnen zes weken nadat de termijn voor het doen van verzet ongebruikt is verstreken.
1. Het hoger beroep wordt ingesteld door het indienen van een beroepschrift bij het College.
2. Het beroepschrift is ondertekend en bevat de gronden van het beroep.
3. De griffier zendt binnen een week na ontvangst van het beroepschrift een afschrift daarvan aan het tuchtgerecht en aan de betrokkene, dan wel de controle-instelling.
Het tuchtgerecht doet binnen drie weken na ontvangst van het afschrift van het beroepschrift, bedoeld in artikel 13g, derde lid, de stukken toekomen aan de griffier van het College.
1. Als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond is, kan het College of de president zonder nader onderzoek door het College uitspraak doen. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene, het tuchtgerecht en de controle-instelling gezonden.
2. Tegen de uitspraak, bedoeld in het eerste lid, kan de betrokkene dan wel de controle-instelling binnen zes weken na de verzending van de uitspraak verzet doen bij het College. Artikel 13g is van overeenkomstige toepassing.
3. Het College verklaart het verzet niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond. Indien het verzet gegrond wordt verklaard, vervalt de uitspraak. De laatste zin van het eerste lid is van toepassing.
4. Als het beroep kennelijk niet-ontvankelijk of ongegrond is, kan het College het verzet niet-ontvankelijk of ongegrond verklaren, echter niet dan na de betrokkene dan wel de controle-instelling in de gelegenheid te hebben gesteld te worden gehoord.
5. De uitspraak op het verzet wordt onverwijld aan de betrokkene, het tuchtgerecht en de controle-instelling gezonden.
1. Tenzij artikel 13i, eerste lid wordt toegepast, bepaalt de president de dag voor de behandeling van de zaak. Betrokkene en de controle-instelling worden uitgenodigd om op een in de uitnodiging te vermelden plaats en tijdstip op een zitting van het College te verschijnen.
2. Voor de behandeling ter terechtzitting worden de processtukken gedurende ten minste een week ter griffie of elders ter kosteloze inzage voor de betrokkene en de controle-instelling danwel voor hun gemachtigden nedergelegd. De nederlegging wordt door de griffier tijdig ter kennis van de betrokkene en van de controle-instelling gebracht.
3. De in het vorige lid bedoelde termijn kan met toestemming van de betrokkene en de controle-instelling worden verkort.
4. Is de termijn niet in acht genomen, dan bepaalt het College een nieuwe rechtsdag, tenzij de betrokkene in persoon of bij gemachtigde is verschenen. In dit laatste geval kan op zijn verzoek uitstel worden verleend.
5. In de gevallen, waarin op de terechtzitting de behandeling van de zaak voor een bepaalde tijd wordt uitgesteld of geschorst, wordt geen nieuwe kennisgeving gedaan.
1. De zitting is openbaar.
2. Het College kan bepalen dat de behandeling van de zaak geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren plaatsvindt indien een openbare behandeling een goede rechtspleging of de belangen van de betrokkene of de controle-instelling ernstig zou schaden.
3. Het College houdt zitting met drie of vijf leden, onder wie de voorzitter of een plaatsvervangend voorzitter.
1. De voorzitter heeft de leiding van de zitting.
2. De secretaris houdt aantekening van het verhandelde ter zitting.
3. De secretaris maakt een proces-verbaal op van de zitting, indien het College dit ambtshalve dan wel op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling bepaalt.
4. Het proces-verbaal bevat de namen van de voorzitter en de leden die de zaak behandelen, die van partijen en van hun vertegenwoordigers of gemachtigden die op de zitting zijn verschenen en van degenen die hen hebben bijgestaan, en die van de getuigen, deskundigen en tolken die op de zitting zijn verschenen.
5. Het proces-verbaal houdt een vermelding in van hetgeen op de zitting met betrekking tot de zaak is voorgevallen.
6. Het proces-verbaal wordt door de voorzitter en de secretaris ondertekend.
7. Aan het proces-verbaal kunnen overgelegde pleitnotities worden gehecht.
8. Het College kan bepalen dat de verklaring van een partij, getuige of deskundige geheel in het proces-verbaal zal worden opgenomen. In dat geval wordt de verklaring onverwijld op schrift gesteld en aan de partij, getuige of deskundige voorgelezen. Deze mag daarin wijzigingen aanbrengen, die op schrift worden gesteld en aan de partij, getuige of deskundige worden voorgelezen. De verklaring wordt door de partij, getuige of deskundige ondertekend. Heeft ondertekening niet plaats, dan wordt de reden daarvan in het proces-verbaal vermeld.
1. Het College kan de behandeling ter zitting schorsen.
2. In dat geval bepaalt het College zo spoedig mogelijk het tijdstip waarop de behandeling wordt hervat en worden de betrokkene en de controle-instelling hiervan op de hoogte gesteld.
1. De betrokkene of de controle-instelling kan, tenzij het College beveelt dat hij in persoon zal verschijnen, zich op de terechtzitting doen vertegenwoordigen door een advocaat, indien deze aldaar verklaart daartoe bepaaldelijk gevolmachtigd te zijn, of wel door een daartoe bij bijzondere volmacht schriftelijk gemachtigde.
2. Het College kan weigeren bepaalde personen, die niet zijn advocaat, als gemachtigde toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het College de zaak tot de volgende zitting aan.
3. Het College stelt de betrokkene en de controle-instelling van de aanhouding en de reden daarvan in kennis en roept de betrokkene dan wel de controle-instelling tevens op om op de voor de zaak bepaalde nadere zitting in persoon of bij een andere gemachtigde tegenwoordig te zijn.
4. De betrokkene of de controle-instelling kan zich te allen tijde door een raadsman doen bijstaan.
5. Het College kan weigeren bepaalde personen, die niet zijn advocaat, als raadsman toe te laten. Bij zodanige weigering houdt het College op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling de zaak tot een volgende zitting aan.
Op verzoek van de betrokkene kan de voorzitter of elk van de leden die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de onpartijdigheid van het College schade zou kunnen lijden. De artikelen 513 tot en met 515 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Op grond van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 13o kan de voorzitter of een lid die een zaak behandelt, verzoeken zich te mogen verschonen. De artikelen 517, tweede en derde lid, tot en met 518 van het Wetboek van Strafvordering zijn van overeenkomstige toepassing.
Aan de betrokkene of de controle-instelling dan wel aan hun gemachtigden en aan de raadsman wordt de gelegenheid gegeven het woord te voeren en de gronden van het beroep toe te lichten.
1. Het College kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling getuigen oproepen.
2. Ieder, die als getuige is opgeroepen, is verplicht voor het College te verschijnen. Indien de getuige niet op de oproeping verschijnt, kan het College de officier van justitie in het arrondissement waarin het College zitting houdt, verzoeken de getuige ter terechtzitting van het College te dagvaarden en daarbij te voegen een bevel tot medebrenging.
3. Met betrekking tot het horen van de getuigen en hun recht van verschoning zijn de artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
4. De voorzitter kan bepalen dat getuigen niet zullen worden gehoord dan na het afleggen van de eed of de belofte. Zij leggen in dat geval de eed of de belofte af dat zij zullen zeggen de gehele waarheid en niets dan de waarheid.
1. Het College kan ambtshalve of op verzoek van de betrokkene of de controle-instelling deskundigen benoemen, teneinde het College voor te lichten, zo nodig, met opdracht een onderzoek in te stellen en het College een verslag uit te brengen.
2. De deskundige is verplicht zijn taak onpartijdig en naar beste weten te verrichten. Ten aanzien van deskundigen en hun verhoor zijn de artikelen 217 tot en met 220 van het Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing.
3. Het College kan de deskundige geheimhouding opleggen.
1. Het College sluit het onderzoek ter zitting, wanneer het van oordeel is dat het is voltooid.
2. Voordat het onderzoek ter zitting wordt gesloten, hebben de betrokkene en de controle-instelling het recht voor het laatst het woord te voeren.
3. Na de behandeling van de zaak ter terechtzitting bepaalt de voorzitter de dag voor de uitspraak, tenzij het College onmiddellijk mondeling uitspraak doet.
1. Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk, ongegrond of gegrond.
2. Indien het College niet voldoende is ingelicht, kan het bevelen, dat de behandeling der zaak op een nader te bepalen datum zal worden hervat.
1. Indien het College het beroep gegrond verklaart, vernietigt het de uitspraak van het tuchtgerecht. In dat geval doet het College de zaak zelf af of verwijst haar naar het betrokken tuchtgerecht om haar af te doen met inachtneming van de beslissing van het College.
2. Indien een nader onderzoek noodzakelijk is en het College de zaak zelf afdoet, worden de betrokkene en de controle-instelling binnen een termijn van ten hoogste acht weken nadat de zaak bij het College aanhangig is gemaakt opgeroepen om op een door de voorzitter te bepalen dag en uur ter zitting te verschijnen.
3. De oproeping wordt ten minste twee weken voor de dag van de zitting aan de betrokkene en de controle-instelling gezonden en vermeldt de plaats van de zitting.
4. Artikel 13e, vierde en vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
1. Het College doet schriftelijk uitspraak.
2. De uitspraak houdt in de beslissing omtrent het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel, de gronden en de voorschriften waarop zij berust.
3. Het College spreekt de beslissing, bedoeld in het tweede lid, in het openbaar uit.
4. In afwijking van het eerste lid kan het College na sluiting van het onderzoek ter zitting onmiddellijk mondeling uitspraak doen.
5. Van de mondelinge uitspraak wordt door de griffier een proces-verbaal opgemaakt.
6. De uitspraak wordt onverwijld aan de betrokkene, de controle-instelling en het tuchtgerecht gezonden.
De tenuitvoerlegging van uitspraken van een tuchtgerecht en van het College geschiedt op last van de controle-instelling. De controle-instelling kan niet van tenuitvoerlegging afzien, tenzij met goedkeuring van de voorzitter van het College.
1. De controle-instelling brengt binnen twee weken na het onherroepelijk worden van de uitspraak van het tuchtgerecht of van het College ter kennis van de betrokkene, binnen welke termijn hij de opgelegde geldboete, of de kosten van openbaarmaking van de uitspraak moet voldoen. Deze termijn kan op ten hoogste twee maanden worden gesteld en kan telkens worden verlengd, maar mag ook na verlenging niet langer zijn dan twee jaren.
2. Bij gebreke van volledige betaling binnen de in het eerste lid bedoelde termijn wordt het niet betaalde bedrag ingevorderd op dezelfde wijze als de tarieven, bedoeld in artikel 11, eerste lid.
3. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op de kosten van de verscherpte controle, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel c, met dien verstande dat de termijn voor de kennisgeving van de betalingstermijn eerst aanvangt nadat de kosten zijn gemaakt.
De Landbouwwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van artikel 1, onderdeel b, door een punt, vervalt «bedrijfslichaam: een bedrijfslichaam als bedoeld in artikel 66, vierde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie, ingesteld voor ondernemingen, die in het bedrijfsleven een functie vervullen ten aanzien van enig produkt; samenwerkingslichaam: rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam als bedoeld in artikel 110 van de Wet op de Bedrijfsorganisatie.».
B
Artikel 14 vervalt.
C
In de artikelen 18, tweede lid, en 19, tweede lid, vervalt telkens «, 14».
D
In artikel 20, tweede lid, vervalt «of in verband met een verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval worden de regelen slechts vastgesteld op verzoek van het betrokken produktschap of bedrijfschap».
E
In artikel 22, tweede lid, wordt «in verband met een aan artikel 13, 14, 15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing of in verband met een verordening van een bedrijfslichaam. In het laatste geval wordt een verplichting slechts opgelegd op verzoek van het betrokken bedrijfslichaam» vervangen door: in verband met een aan artikel 13, 15, 17, 18 of 19 gegeven toepassing.
F
In hoofdstuk III vervalt paragraaf 2.
G
Het opschrift van paragraaf 2a komt te luiden: § 2. Algemene wet bestuursrecht.
H
In artikel 23a vervalt «, dan wel krachtens artikel 23 in samenhang met deze artikelen».
I
Artikel 49 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. Hetgeen krachtens artikel 13 is verschuldigd, kan door de Staat bij dwangbevel worden ingevorderd.
2. In het tweede lid vervalt «, onderscheidenlijk het betrokken productschap, bedrijfschap of samenwerkingslichaam».
Artikel 41 van de Meststoffenwet vervalt.
De Plantenziektenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
De artikelen 1, onderdeel d, en 8a vervallen.
B
Artikel 3, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel f wordt «, of» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door «, of», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. administratieve verplichtingen en verplichtingen betreffende het verstrekken van informatie die samenhangen met de onderdelen a tot en met g.
De Visserijwet 1963 wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, onderdeel d, paragraaf 2 van hoofdstuk I en artikel 3a, vierde lid, vervallen.
B
De puntkomma aan het slot van artikel 1, eerste lid, onderdeel c, wordt vervangen door een punt.
C
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vijfde tot en met zevende lid tot vierde tot en met zesde lid, vervalt het vierde lid.
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het vijfde lid» vervangen door: bedoeld in het vierde lid.
3. In het zesde lid (nieuw) wordt «vijfde lid» telkens vervangen door «vierde lid» en wordt «zesde lid» vervangen door: vijfde lid.
D
Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vijfde lid, vervalt «met de daarbij in belangrijke mate betrokken bedrijfslichamen, zomede».
2. In het zevende lid wordt «vijfde lid» vervangen door: zesde lid.
3. In het achtste lid wordt «zesde lid» vervangen door «zevende lid» en wordt «vijfde lid» telkens vervangen door: zesde lid.
De Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:
A
In artikel 2.2, tiende lid, onderdeel l, onder 4°, vervalt «alsmede over het voeren van een administratie of het invoeren van gegevens inzake het toepassen van diergeneesmiddelen of diervoeders met medicinale werking in een gecentraliseerd registratiesysteem van diergeneesmiddelen».
B
Artikel 2.8, vierde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Onderdeel f komt te luiden:
f. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over verrichte diergeneeskundige handelingen;.
2. Na onderdeel f wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
g. de bedrijfsbegeleiding door een dierenarts.
C
Artikel 2.18, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden:
j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming, het verbruik en de vervoedering van diervoeders.
D
Artikel 2.20, tweede lid, onderdeel j, komt te luiden:
j. het bijhouden, overleggen, controleren, bewaren en melden van gegevens over de voorraad, de bereiding, de bewerking, de verwerking, de ontvangst, de herkomst, de aflevering, de vernietiging, de bestemming en het verbruik van diergeneesmiddelen.
E
Artikel 2.21, derde tot en met zesde lid, vervalt.
Ea
Artikel 7.2, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel i, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel j door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
k. de vergoeding van kosten voor het opnemen en verwerken van gegevens in de registers.
F
In artikel 8.6, eerste lid, onderdeel a, onder 1°, wordt na «2.7, eerste tot en met derde lid,» ingevoegd: 2.8, eerste lid, onderdelen b en c, en vierde lid, onderdeel f,.
G
In artikel 8.11, tweede lid, wordt na «2.2, eerste lid, negende en tiende lid voor wat betreft de onderwerpen, bedoeld in het tiende lid, onderdelen b, c en d,» ingevoegd: en onderdeel r, voor zover dat onderdeel betrekking heeft op regels als bedoeld in de onderdelen b, c en d,.
H
De artikelen 8.45 en 10.4 vervallen.
I
Artikel 9.1, eerste lid, van de Wet dieren wordt als volgt gewijzigd:
1. In de onderdelen a en b wordt na «erkenning» ingevoegd: , aanwijzing.
2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i, door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
j. het bijhouden van gegevens in een register als bedoeld in artikel 7.2, tweede lid.
Ia
In artikel 9.2, derde lid, wordt «besmettelijke dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen in brede zin» vervangen door: dierziekten, zoönosen, ziekteverschijnselen en resistentie in brede zin.
Ib
In artikel 9.4, tweede lid, wordt onder verlettering van de onderdelen e en f tot onderdelen f en g, een onderdeel ingevoegd, luidende:
e. ter zake van uitgaven ten behoeve van het weren van tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren.
J
In artikel 10.2, tweede lid, wordt «de artikelen 8 tot en met 13a van de Landbouwkwaliteitswet» vervangen door: de artikelen 8 tot en met 14 van de Landbouwkwaliteitswet.
K
Artikel 11.4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het in onderdeel A opgenomen artikel 1, eerste lid, komt de begripsomschrijving van Onze Minister te luiden: Onze Minister van Economische Zaken.
2. Het in onderdeel D opgenomen artikel 91a wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
b. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.
c. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat de varkensheffing, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor varkens op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;
b. andere dierziekten bij varkens, of
c. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij varkens.
3. Het in onderdeel E opgenomen artikel 91h wordt als volgt gewijzigd:
a. In het eerste lid, onderdeel c, wordt «, en» vervangen door een puntkomma.
b. In het eerste lid wordt onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel e een onderdeel ingevoegd, luidende:
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren is gehouden, voor zover die maatregelen dienen ter bestrijding van kosten die noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en.
c. Het tweede lid komt te luiden:
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. voor andere diersoorten dan de diersoort varken op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;
b. andere dierziekten bij andere diersoorten dan de diersoort varken, of
c. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren van andere diersoorten dan de diersoort varken.
4. Onderdeel G komt te luiden:
G
Artikel 92, eerste en tweede lid, komen te luiden:
1. Terzake van het verhandelen, vervoeren of slachten van dieren, het produceren, vervoeren of verhandelen van dierlijke producten of het bereiden van diervoeder, dan wel terzake van het anders dan op een bedrijf houden van dieren, kunnen bij algemene maatregel van bestuur, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van de desbetreffende algemene maatregel van bestuur, heffingen worden ingevoerd die worden geheven van personen of rechtspersonen, dan wel samenwerkingsverbanden van personen of rechtspersonen, welke heffingen dienen ter bestrijding van de kosten:
a. bedoeld in artikel 9.4, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wet dieren en de kosten van de vergoeding, bedoeld in artikel 9.9, derde lid, van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn;
b. van de tegemoetkomingen, bedoeld in artikel 9.6, eerste lid, artikel 9.10 en artikel 9.11, van de Wet dieren;
c. van door Onze Minister getroffen maatregelen als bedoeld in hoofdstuk 5, paragraaf 2, van de Wet dieren, voor zover die kosten noodzakelijk zijn, waartoe tevens gerekend worden de kosten van door Onze Minister getroffen maatregelen en voorzieningen die noodzakelijk zijn met het oog op de bescherming van het welzijn van dieren dan wel met het oog op onderzoek naar de mate van verspreiding van die ziekten in Nederland;
d. van tegemoetkomingen voor maatregelen waartoe de houder op grond van EU-verordeningen of EU-besluiten als bedoeld in artikel 6.1 van de Wet dieren gehouden is, voor zover die maatregelen noodzakelijk zijn met het oog op de bestrijding van op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen, en
e. die noodzakelijk zijn met het oog op de heffing en invordering van de heffingen.
2. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat een heffing als bedoeld in het eerste lid, met ingang van een datum die volgt op de datum van inwerkingtreding van deze maatregel, tevens wordt geheven ter bestrijding van de kosten van het Diergezondheidsfonds met het oog op het weren van:
a. op grond van artikel 5.3, tweede en derde lid, van de Wet dieren aangewezen dierziekten en zoönosen respectievelijk ziekteverschijnselen;
b. andere dierziekten, of
c. tegen antimicrobiële diergeneesmiddelen resistente bacteriën bij dieren.
De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden wordt als volgt gewijzigd:
A
Onder vernummering van het negende tot het derde lid, vervalt artikel 80, derde tot en met achtste lid.
B
In artikel 80a vervallen het tweede en derde lid, alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid.
De Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 wordt als volgt gewijzigd:
A
Na artikel 48 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de teelt van gewassen.
2. De regels, bedoeld in het eerste lid, kunnen betrekking hebben op:
a. het gebruik van teeltmateriaal, waaronder het verbod om bepaalde soorten teeltmateriaal te gebruiken of het stellen van voorwaarden daaraan;
b. het gebruik van landbouwgronden, waaronder het stellen van voorwaarden aan het gebruik van die gronden, teneinde de verontreiniging van zaaizaad tegen te gaan;
c. administratieve verplichtingen die samenhangen met het bedoelde in de onderdelen a en b, waaronder de verplichting tot het doen van meldingen.
1. Onze Minister kan ontheffing verlenen van het bepaalde krachtens artikel 48a, tweede lid, onderdeel b, ten behoeve van onderzoek naar de uitkruising van genetisch gemodificeerde organismen of naar de vermenging van genetische gemodificeerde organismen met organismen die niet genetisch gemodificeerd zijn.
2. Aan ontheffingen kunnen voorwaarden en beperkingen worden verbonden.
B
Artikel 88 van de Zaaizaad- en plantgoedwet 2005 vervalt.
Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel b door een punt, vervalt artikel 1:3, eerste lid, onderdeel c, van de Arbeidstijdenwet.
In artikel 1, onderdeel b, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag vervallen, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel 1° door een punt, de onderdelen 2° en 3° alsmede de aanduiding «1°.» voor onderdeel 1°.
De Wet op de ondernemingsraden wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt «Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: Wet op de Sociaal-Economische Raad.
2. In onderdeel f wordt «bedoeld in de artikelen 37, 43 en 46» vervangen door: bedoeld in de artikelen 37 en 46.
B
Artikel 43 vervalt.
De Wet van 3 april 1999 tot wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en enige andere wetten (Stb. 1999, 253) wordt ingetrokken.
De Warenwet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 22 vervalt.
B
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het derde tot en met zesde lid tot tweede tot en met vijfde lid, vervalt het tweede lid.
2. In het tweede lid (nieuw) vervalt «en tweede».
3. In het derde lid (nieuw) wordt «bedoeld in het derde lid» vervangen door: bedoeld in het tweede lid.
4. In het vijfde lid (nieuw) wordt «Het vierde lid is van overeenkomstige toepassing» vervangen door: Het derde lid is van overeenkomstige toepassing.
C
In artikel 25a, vierde lid, vervalt «en tweede».
D
In artikel 32a, eerste lid, vervalt «, 22».
In artikel 14, tweede lid, onderdeel b, van de Wet op de medische keuringen wordt «Wet op de bedrijfsorganisatie» vervangen door: Wet op de Sociaal-Economische Raad.
1. Op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet gaan alle vermogensbestanddelen van het:
a. Hoofdproductschap Akkerbouw,
b. Productschap Akkerbouw,
c. Productschap Diervoeder,
d. Productschap Wijn;
e. Productschap Dranken,
f. Productschap Margarine, Vetten en Oliën,
g. Productschap Pluimvee en Eieren,
h. Productschap Tuinbouw,
i. Productschap Vee en Vlees,
j. Productschap Vis,
k. Productschap Zuivel,
l. Hoofdbedrijfschap voor de Agrarische Groothandel,
m. Hoofdbedrijfschap Ambachten,
n. Hoofdbedrijfschap Detailhandel,
o. Bedrijfschap Afbouw,
p. Bosschap,
q. Bedrijfschap Horeca en Catering,
onder algemene titel over op de staat zonder dat daarvoor een akte of betekening nodig is.
2. De in het eerste lid bedoelde overgang geschiedt in de vorm van een afgezonderd vermogen per bedrijfslichaam.
3. Ingeval krachtens het eerste lid registergoederen overgaan, doet Onze Minister de overgang van die registergoederen onverwijld inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel I van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek is niet van toepassing.
4. Ingeval krachtens het eerste lid rechten en verplichtingen uit arbeidsovereenkomsten naar burgerlijk recht overgaan, gaan die overeenkomsten ongewijzigd over als rechtsverhouding naar burgerlijk recht. De betrokken werknemers worden niet aangemerkt als overheidswerknemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel n, van de Wet privatisering ABP of artikel 1, onderdeel j, van de Werkloosheidswet en de staat wordt ten aanzien van die werknemers niet aangemerkt als overheidswerkgever als bedoeld in artikel 1, onderdeel m, van de Wet privatisering ABP of artikel 1, onderdeel i, van de Werkloosheidswet.
5. In afwijking van het bepaalde bij of krachtens de Comptabiliteitswet 2001 worden de in het eerste lid bedoelde vermogensbestanddelen, voor zover het liquide middelen betreft, op een rekening buiten het begrotingsverband van het Rijk geboekt.
6. Vorderingen op en van een bedrijfslichaam komen uitsluitend ten laste onderscheidenlijk ten gunste van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam.
1. Indien krachtens artikel XXXVII, eerste lid, baten van de in dat lid, onderdelen c, g, i en k, bedoelde bedrijfslichamen overgaan die krachtens een heffing zijn verkregen met het oog op het weren of bestrijden van dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen, worden die baten op het in artikel XXXVII, eerste lid, bedoelde tijdstip geboekt op de rekening van het Diergezondheidsfonds, bedoeld in artikel 95a van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, voor zover Onze Minister op dat tijdstip regels heeft gesteld omtrent het weren of bestrijden van de desbetreffende dierziekte, zoönose of ziekteverschijnsel.
2. De in het eerste lid bedoelde baten worden uitsluitend benut ten behoeve van het verrichten van betalingen en het uitkeren van tegemoetkomingen uit het Diergezondheidsfonds die verband houden met dierziekten, zoönosen of ziekteverschijnselen waarvoor die middelen door de betrokken bedrijfslichamen waren bestemd.
1. Onze Minister is belast met de vereffening van het vermogen van de in artikel XXXVII, eerste lid, genoemde bedrijfslichamen.
2. Het vermogen van ieder bedrijfslichaam wordt afzonderlijk vereffend.
3. Onze Minister is bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken en het voldoen en innen van vorderingen.
4. Rechtsvorderingen welke tot het vermogen van het bedrijfslichaam behorende rechten of verplichtingen tot onderwerp hebben, worden ingesteld door Onze Minister onderscheidenlijk tegen de staat.
De kosten van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam komen ten laste van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam.
1. De door bedrijfslichamen vastgestelde verordeningen met betrekking tot het vaststellen en opleggen van heffingen, die van kracht waren onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet, blijven van kracht totdat de vereffening van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam is beëindigd.
2. Na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet oefent Onze Minister de bevoegdheden uit tot het opleggen van heffingen die het krachtens de verordening daartoe bevoegde orgaan van het bedrijfslichaam op grond van een verordening als bedoeld in het eerste lid toekwamen met dien verstande dat geen heffing kan worden opgelegd voor een feit dat heeft plaatsgehad of een periode die is gelegen na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet.
3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing op door bedrijfslichamen vastgestelde verordeningen met betrekking tot het vaststellen en opleggen van heffingen die na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet door de sociaaleconomische Raad zijn goedgekeurd.
4. Indien het vermogen van een bedrijfslichaam onvoldoende is om de schulden van het bedrijfslichaam te voldoen, kan bij ministeriële regeling aan ondernemingen welke ingevolge het instellingsbesluit van het bedrijfslichaam zoals dat luidde op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet onder de werkingssfeer van het betrokken bedrijfslichaam vielen, een heffing wordt opgelegd.
5. In een krachtens het vierde lid vast te stellen regeling kan worden bepaald dat voor daarbij aan te wijzen categorieën van ondernemingen verschillende bedragen worden vastgesteld.
6. Een ministeriële regeling als bedoeld in het vierde lid kan niet worden vastgesteld na beëindiging van de vereffening van het vermogen van het desbetreffende bedrijfslichaam.
1. Op grond van artikel 127, eerste lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie uitgevaardigde dwangbevelen behouden hun rechtskracht. Artikel 127, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet, is van toepassing.
2. Onze Minister kan de bedragen die onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet ter zake van heffingen aan een bedrijfslichaam waren verschuldigd en waarvoor nog geen dwangbevel als bedoeld in het eerste lid was uitgevaardigd, en de bedragen die krachtens artikel XLI, tweede, derde of vierde lid, zijn verschuldigd, verhoogd met de kosten van de invordering, bij dwangbevel invorderen. Artikel 127, derde, vierde, vijfde en zesde lid, van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet, is van toepassing, met dien verstande dat in plaats van «het betrokken bedrijfslichaam» wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken.
3. Aanmaningen verzonden door de bedrijfslichamen worden met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet beschouwd als aanmaningen verzonden door Onze Minister.
1. Binnen zes maanden na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet, stelt Onze Minister voor ieder bedrijfslichaam de rekening der inkomsten en uitgaven vast over de periode onmiddellijk voorafgaand aan de opheffing waarover niet met toepassing van artikel 124 van de Wet op de bedrijfsorganisatie die rekening is vastgesteld.
2. Alvorens Onze Minister de rekening der inkomsten en uitgaven vaststelt, legt hij een ontwerp daarvan voor onderzoek voor aan een onafhankelijke accountant die is ingeschreven in het accountantsregister, bedoeld in artikel 36 van de Wet op het accountantsberoep. Het onderzoek wordt niet opgedragen aan de accountant die laatstelijk de interne accountant van het desbetreffende bedrijfslichaam is geweest.
3. De accountant verricht zijn onderzoek met overeenkomstige toepassing van de voorschriften in de Verordening financiën bedrijfslichamen 2011 met betrekking tot de jaarrekening en geeft de uitslag van zijn onderzoek weer in een controleverklaring omtrent de getrouwheid van de inkomsten en uitgaven. Artikel XL is van overeenkomstige toepassing op de kosten van de werkzaamheden van de accountant.
4. Onze Minister stelt de rekening der inkomsten en uitgaven van een bedrijfslichaam niet eerder vast dan nadat hij kennis heeft kunnen nemen van de verklaring van de accountant.
5. Onze Minister legt de rekening en de controleverklaring van de accountant ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.
6. De in het vierde lid bedoelde vaststelling strekt tot décharge van het dagelijks bestuur van het desbetreffende bedrijfslichaam, behoudens in geval van later gebleken valsheid in bewijsstukken of andere onregelmatigheden.
Terstond na de in artikel XLIII bedoelde vaststelling van de rekening der inkomsten en uitgaven stelt Onze Minister een boedelbeschrijving op van het desbetreffende bedrijfslichaam. Onze Minister legt de boedelbeschrijving ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.
1. Onze Minister maakt het tijdstip van de aanvang van de vereffening van een bedrijfslichaam bekend in de Staatscourant.
2. In de bekendmaking worden degenen die een vordering op het desbetreffende bedrijfslichaam hebben, opgeroepen die vordering binnen een daarbij aangegeven termijn van ten minste zes maanden, te rekenen vanaf de bekendmaking, bij Onze Minister in te dienen.
1. Onze Minister beëindigt de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam indien de hem bekende vorderingen op dat bedrijfslichaam zijn voldaan en hem geen mogelijke toekomstige vorderingen meer bekend zijn.
2. Een vereffening wordt niet eerder beëindigd dan nadat twee jaren na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet zijn verstreken.
3. Met het oog op de beëindiging van de vereffening stelt Onze Minister een rekening en verantwoording op van de vereffening van het vermogen van het bedrijfslichaam.
4. Onze Minister legt het ontwerp van de rekening en verantwoording gedurende acht weken ter inzage op het Ministerie van Economische Zaken en doet daarvan mededeling in de Staatscourant.
5. Binnen acht weken nadat het ontwerp van de rekening en verantwoording ter inzage is gelegd en daarvan mededeling is gedaan kan iedere schuldeiser tegen dat ontwerp bezwaren inbrengen bij Onze Minister.
6. Indien de in het vijfde lid bedoelde bezwaren naar het oordeel van Onze Minister gegrond zijn, zet Onze Minister de vereffening voort en stelt zo nodig een nieuwe rekening en verantwoording op. Het vierde lid is van toepassing.
7. Tegen een ontwerp van een nieuwe rekening en verantwoording als bedoeld in het zesde lid kan iedere schuldeiser binnen acht weken nadat dit ontwerp ter inzage is gelegd en daarvan mededeling is gedaan bezwaren inbrengen bij Onze Minister voor zover die bezwaren betrekking hebben op onderdelen van de rekening en verantwoording die zijn gewijzigd ten opzichte van de eerder ter inzage gelegde rekening en verantwoording. Het zesde lid is van overeenkomstige toepassing.
8. Onze Minister zendt de vastgestelde rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam aan de beide Kamers der Staten-Generaal.
Indien na de beëindiging van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam een batig saldo resteert, draagt Onze Minister er zorg voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende bedrijfslichaam.
1. De tuchtgerechten van de bedrijfslichamen blijven in functie voor de afhandeling van, en voor de duur van, zaken die overtredingen betreffen waarvoor een berechtingsrapport is opgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet.
2. Op de tuchtgerechten van de bedrijfslichamen, de behandeling van zaken als bedoeld in het eerste lid en het hoger beroep tegen uitspraken van de tuchtgerechten van bedrijfslichamen in zaken als bedoeld in het eerste lid, is met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel X van deze wet de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 van toepassing zoals die wet luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip dat die wet werd ingetrokken, met dien verstande dat voor de toepassing van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004 in die gevallen:
a. in plaats van «de voorzitter van het bedrijfslichaam die de vordering aanhangig heeft gemaakt» wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken;
b. in plaats van «het bedrijfslichaam» wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken;
c. in plaats van «het bestuur van het betrokken bedrijfslichaam» wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken;
d. in plaats van «het betrokken bedrijfslichaam» wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken;
e. in plaats van «de voorzitter van het bedrijfslichaam» wordt gelezen: Onze Minister van Economische Zaken.
1. In wettelijke procedures en rechtsgedingen, waarbij een bedrijfslichaam is betrokken, treedt op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet Onze Minister in de plaats van het bedrijfslichaam.
2. Onze Minister treedt voorts in de plaats van de bedrijfslichamen in wettelijke procedures en rechtsgedingen die aanvangen na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet.
3. In zaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet aan de Nationale ombudsman is verzocht een onderzoek te doen dan wel de Nationale ombudsman een onderzoek heeft ingesteld naar een gedraging die kan worden toegerekend aan een bedrijfslichaam, treedt Onze Minister op dat tijdstip als bestuursorgaan in de zin van de Wet Nationale ombudsman in de plaats van het bedrijfslichaam.
Indien door een bedrijfslichaam voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet een beschikking tot subsidieverlening is gegeven en voor de desbetreffende subsidie nog geen beschikking tot subsidievaststelling is gegeven, is Onze Minister bevoegd de beschikking tot subsidievaststelling te geven.
Dwangsommen als bedoeld in artikel 4:17 van de Algemene wet bestuursrecht, waarvoor Onze Minister binnen zes weken na het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet een ingebrekestelling ontvangt, komen ten laste van het vermogen van het bedrijfslichaam indien op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet de beschikking door het bedrijfslichaam niet tijdig was gegeven en het verbeuren van de dwangsom aan het bedrijfslichaam te wijten is.
Het Besluit opheffing Landbouwschap, zoals dat luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet blijft van toepassing op de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap tot het tijdstip waarop de in artikel 9, vierde lid, van dat besluit bedoelde openbare kennisgeving is gedaan.
De artikelen 126, zevende lid, 128, 133 en 134 van de Wet op de bedrijfsorganisatie zoals die luidden onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet blijven van toepassing op door de bedrijfslichamen voorafgaand aan dat tijdstip vastgestelde verordeningen met betrekking tot het vaststellen en opleggen van heffingen.
In artikel XVIII wordt tot 1 januari 2018 voor «benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties» gelezen: benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties of, voor zover daarin bij reglement nog niet is voorzien, een door Onze Minister aangewezen organisatie.
1. Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die op grond van deze wet worden behartigd door Onze Minister, worden overgedragen aan Onze Minister, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
2. Archiefbescheiden van de bedrijfslichamen betreffende zaken die betrekking hebben op taken en werkzaamheden van een bedrijfslichaam welke op het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet zijn beëindigd, worden overgedragen aan Onze Minister. Indien zij ingevolge de Archiefwet 1995 voor blijvende bewaring in aanmerking komen worden zij, zo nodig door tussenkomst van Onze Minister, overeenkomstig de Archiefwet 1995 overgebracht naar een archiefbewaarplaats.
3. Onze Minister is met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet zorgdrager voor de archiefbescheiden die door de bedrijfslichamen ter beschikking zijn gesteld aan privaatrechtelijke rechtspersonen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 augustus 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming, 33 348) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking treedt dan artikel XX van deze wet, wordt deze wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel XX komt te luiden:
Artikel 4.6 van de Wet natuurbescherming komt te luiden:
Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden bestaande uit hoogstamfruitbomen.
Indien het bij koninklijke boodschap van 20 augustus 2012 ingediende voorstel van wet houdende regels ter bescherming van de natuur (Wet natuurbescherming, 33 348) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan artikel XX van deze wet, wordt die wet als volgt gewijzigd:
A
Artikel 4.6 komt te luiden:
Provincies en gemeenten zijn ten aanzien van de onderwerpen waarin deze paragraaf voorziet niet bevoegd om op grond van andere aan hen toekomende wettelijke bevoegdheden regels te stellen ter bescherming van buiten de grenzen van de bebouwde kom, vastgesteld krachtens artikel 4.1, onderdeel a, gelegen houtopstanden, met uitzondering van houtopstanden als bedoeld in artikel 4.1, onderdeel b, en houtopstanden bestaande uit hoogstamfruitbomen.
B
Artikel 8.2 vervalt.
1. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 september 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten (Wet aanpassing waterschapsverkiezingen, 33 719), tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden dan artikel XVIII van deze wet, komt artikel XVIII van deze wet te luiden:
De Waterschapswet wordt als volgt gewijzigd:
A
Artikel 14 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De vertegenwoordigers van de categorieën van belanghebbenden, bedoeld in artikel 12, tweede lid, onderdelen b en c, worden benoemd door de daartoe bij reglement aangewezen organisaties. Indien voor een categorie meer dan één organisatie wordt aangewezen wordt bij reglement bepaald op welke wijze de aangewezen organisaties tot een benoeming komen.
2. Onder vernummering van het derde en het vierde lid tot het tweede en derde lid vervalt het tweede lid.
B
In artikel 15, tweede lid, wordt «artikel 14, eerste tot en met derde lid» vervangen door: artikel 14, eerste en tweede lid.
2. Indien het bij koninklijke boodschap van 3 september 2013 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Kieswet en de Waterschapswet ten behoeve van gecombineerde verkiezingen van vertegenwoordigers voor de ingezetenen in het algemeen bestuur van het waterschap en de verkiezingen voor de provinciale staten (Wet aanpassing waterschapsverkiezingen, 33 719), tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan artikel XVIII van deze wet, wordt in het in artikel II, onderdeel C, van die wet opgenomen artikel 15, tweede lid, «artikel 14, eerste tot en met derde lid» vervangen door: artikel 14, eerste en tweede lid.
Onze Minister van Economische Zaken zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van artikel II, onderdeel D, van deze wet aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze wet in de praktijk.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
Gegeven
De Minister van Economische Zaken,
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33910-B.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.