Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 21 mei 2019
Hierbij reageer ik op de vraag die tijdens het ordedebat van 26 maart jl. door het
lid Belhaj (D66) is gesteld over wat ik heb aangegeven over het Marineterrein in Amsterdam
en wat in de stukken staat die Defensie in antwoord op het WOB-verzoek van 25 augustus
2018 openbaar heeft gemaakt (Handelingen II 2018/19, nr. 66, item 16). Hiermee beantwoord ik ook het verzoek van de VCD uit uw brief van 16 mei jl.
Op 5 december 2013 is de bestuursovereenkomst gesloten voor de ontwikkeling van het
«Marineterrein Amsterdam». De overeenkomst voorzag in een gefaseerde terugtrekking
van Defensie van het terrein, met uitzondering van de hoek waar de Koninklijke Marechaussee
gehuisvest was. Nadat de marechaussee vanwege een reorganisatie geen behoefte meer
had aan deze locatie, werd besloten dat het Dienstencentrum Personeelslogistiek in
Amsterdam zou blijven.
Onder het huidige kabinet is voor een andere koers gekozen. In de Defensienota 2018
is aangekondigd dat een aantal defensielocaties alsnog werd opengehouden en dat voor
enkele andere locaties nog onderzoek gaande was (Kamerstuk 34 919, nr. 1). De belangrijkste overwegingen voor die nieuwe koers voor het Marineterrein Amsterdam
heb ik vervolgens uiteengezet in mijn Kamerbrief van 11 juli 2018 (Kamerstuk 33 763, nr. 143). In de eerste plaats is de veiligheidssituatie veranderd en zijn er voor Defensie
zwaarwegende redenen om een groter deel van het complex dan oorspronkelijk voorzien
te behouden. In de tweede plaats wil Defensie zichtbaar aanwezig blijven in de hoofdstad,
waarbij de kazerne ook een belangrijke locatie is om de grote opgave op het gebied
van werving en selectie te kunnen verwezenlijken.
Na de heroverweging is het overleg begonnen tussen Defensie, de gemeente Amsterdam,
het Rijksvastgoedbedrijf en de Rijksbouwmeester om gezamenlijk het Marineterrein verder
te ontwikkelen.
Dat er in de loop der tijd hierover verschillende en ook inhoudelijk afwijkende ambtelijke
adviezen zijn uitgebracht, is een gebruikelijk verschijnsel in het politiek-bestuurlijke
afwegingsproces. Ook de stukken die wegens dit WOB-verzoek openbaar zijn gemaakt lopen
qua inhoud sterk uiteen: sommige pleiten – op sterk uiteenlopende gronden – vóór het
behoud van een deel van het terrein, andere daartegen.
Op grond van een zorgvuldige afweging van de verschillende argumenten heb ik een besluit
genomen en heb ik u vervolgens geïnformeerd over dat besluit en de achtergronden daarvan.
Zodra de gezamenlijke planvorming voldoende is uitgekristalliseerd, zal ik u ook informeren
over de financiële consequenties die dit mogelijk heeft voor de defensiebegroting.
Ik ga dan ook graag met uw Kamer in gesprek, mede in het licht van de aangenomen motie
van het lid Belhaj (Kamerstuk 35 000 X, nr. 58). Voor nu hoop ik uw Kamer voldoende te hebben geïnformeerd.
De Minister van Defensie,
A.Th.B. Bijleveld-Schouten