Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 28 maart 2013
Hierbij bieden wij u de ontwerp-Structuurvisie Windenergie op land met enkele bijlagen
aan1. Het verheugt ons, dat wij in deze structuurvisie invulling kunnen geven aan een
deel van de ambitie van het kabinet voor het aanzienlijk verhogen van het aandeel
duurzame energie in onze energievoorziening. Windenergie op land vormt een onmisbare
bron van duurzame energie om de doelstelling van 16% duurzame energie in 2020 te bereiken.
In deze ontwerp-structuurvisie geven wij aan hoe en waar in Nederland ruimte kan worden
gevonden voor het opstellen van 6000 megawatt (MW) aan opwekkingsvermogen in de vorm
van windturbines. Wij hebben na intensief overleg met de provincies afspraken met
het IPO gemaakt over het bereiken van dit doel. In onze brief van 7 februari 2013
aan de Tweede Kamer hebben wij u reeds ingelicht over deze afspraken (Kamerstuk 31 239, nr. 144). Zowel het kabinet als de 12 provinciale besturen gaan zich nu inzetten voor de
uitvoering van deze afspraken. Dit gebeurt op basis van eigen bevoegdheden en in goed
overleg.
Wij achten het belangrijk dat de provincies nu aan de slag gaan met hun aandeel in
het ruimtelijke beleid voor windenergie. Wij hebben deze ontwerp-structuurvisie op
basis van de afspraken van 31 januari jl. vastgesteld, opdat deze een kader kan vormen
voor de inspanningen van de provincies.
Genoemd kader bestaat uit de onderbouwing van de noodzaak van windenergie als onderdeel
van een pakket duurzame energiebronnen en uit een visie op de ruimtelijke ordening
van windturbines. Het kabinet wil windturbines concentreren in de daarvoor meest geschikte
gebieden. Zo kan de doelstelling worden gehaald en kan tegelijkertijd de afwisseling
van landschappen die Nederland zo kenmerkt, behouden blijven.
Daartoe wijst het kabinet gebieden aan die in beginsel geschikt zijn voor windenergieprojecten
van ten minste 100 MW. Alle provincies zullen dit jaar een structuurvisie opstellen
waarin de gebieden of locaties worden aangewezen ten behoeve van windenergieprojecten
kleiner dan 100 MW. Al deze gebieden samen zijn nodig om het vermogen van 6000 MW
te kunnen realiseren.
Hoewel kabinet en provinciebesturen zich gaan inzetten voor de ontwikkeling van windenergie
in Nederland, beseffen wij terdege dat het doel alleen kan worden bereikt wanneer
de markt voldoende projecten ontwikkelt. Daarvoor is naast het ruimtelijk beleid ook
het financiële stimuleringsbeleid met de SDE+ een noodzakelijk voorwaardenscheppend
instrument. In het Regeerakkoord zijn de voor dit beleid benodigde middelen
vastgelegd.
Naast voorwaardenscheppend beleid is ook maatwerk per project van belang voor de vergroting
van de slaagkans. De coördinatieregelingen die rijk en provincie ter beschikking staan,
bieden hiervoor ruimte. Te denken valt aan een voortraject in de geest van de commissie
Elverding, aan een aanpak in de vorm van gebiedsontwikkeling en aan het bij het project
betrekken van een saneringsopgave voor bestaande maar verouderde windturbines. Zo’n
werkwijze biedt ook gelegenheid om de bewoners van het projectgebied te betrekken
bij het planproces. Tegelijkertijd zal de overheid voldoende aandacht moeten geven
aan het informeren van burgers over het belang van windenergie en over de manier waarop
locatiekeuzen tot stand komen.
Op dit moment is de rijksoverheid al in 9 gebieden in Nederland actief om samen met
betrokken overheden windturbineparken te realiseren, zowel via gebiedsprocessen als
via de toepassing van de rijkscoördinatieregeling.
Met de aanbieding van deze ontwerp-structuurvisie begint ook een traject waarin burgers
en organisaties een zienswijze kunnen indienen op het voorgenomen beleid en op het
Plan-milieu-effectrapport. Over dit rapport zal ook de commissie voor de m.e.r. advies
uitbrengen. Wij streven ernaar in de tweede helft van dit jaar het vaststellingsbesluit
aan de Tweede Kamer aan te bieden.
De minister van Infrastructuur en Milieu,
M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus
De minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp