33 240 V Jaarverslag en slotwet ministerie van Buitenlandse Zaken (V) 2011

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN (V)

Aangeboden 16 mei 2012

Uitgaven naar beleidsterrein voor 2011 (in EUR mln)

Uitgaven naar beleidsterrein voor 2011 (in EUR mln)

Ontvangsten naar beleidsterrein voor 2011 (in EUR mln)

Ontvangsten naar beleidsterrein voor 2011 (in EUR mln)

Inhoudsopgave

   

blz.

     

A.

Algemeen

4

 

Aanbieding en dechargeverlening

4

 

Leeswijzer

9

     

B.

Beleidsprioriteiten

12

 

Beleidsverslag per begrotingsartikel

19

 

Belangrijkste financiële ontwikkelingen op hoofdlijnen

70

 

Financiële toelichting per begrotingsartikel

73

 

Bedrijfsvoeringsparagraaf

99

     

C.

Jaarrekening

105

 

Verantwoordingsstaat

105

 

Saldibalans

106

 

Topinkomens

118

 

Baten-lastendienst CBI

120

     

Bijlagen:

   
 

1. Sanctiebeleid en malversaties

125

 

2. Externe inhuur

130

 

3. Afkortingenlijst

131

 

4. Trefwoordenlijst

134

A. ALGEMEEN

AANBIEDING EN DECHARGEVERLENING

Aan de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bied ik, mede namens de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken, het departementale jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V) over het jaar 2011 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 63 en 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verzoek ik de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Buitenlandse Zaken decharge te verlenen over het in het jaar 2011 gevoerde financiële beheer.

Ten behoeve van de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening is door de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 82 van de Comptabiliteitswet 2001 een rapport opgesteld. Dit rapport wordt separaat door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Rekenkamer met betrekking tot:

  • het gevoerde financieel beheer en materieelbeheer;

  • de ten behoeve van dat beheer bijgehouden administraties;

  • de financiële informatie in het jaarverslag;

  • de betrokken saldibalans;

  • de totstandkoming van de informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering;

  • de in de jaarverslagen opgenomen informatie over het gevoerde beleid en de bedrijfsvoering.

Bij het besluit tot dechargeverlening dienen verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken te worden betrokken:

  • het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2011;

  • het voorstel van de slotwet over 2011, dat met het onderhavig jaarverslag samenhangt;

  • het rapport van de Algemene Rekenkamer over 2011 met betrekking tot het onderzoek van de centrale administratie van ’s Rijks schatkist en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer met betrekking tot de in het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2011 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten van het Rijk over 2011, alsmede met betrekking tot de Saldibalans van het Rijk over 2011 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 83, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Buitenlandse Zaken, U. Rosenthal

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, tweede lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 64 van de Comptabiliteitswet 2001 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 64, derde lid van de Comptabiliteitswet 2001 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

LEESWIJZER

Inleiding

In deze leeswijzer wordt de indeling van het jaarverslag toegelicht, waarbij een beperkt aantal afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften wordt beschreven. Ook wordt ingegaan op de relatie met enkele andere beleidsdocumenten (onder andere de resultatenrapportage en het HGIS-jaarverslag). De afgelopen jaren werd het beleidsverslag opgebouwd aan de hand van de kabinetsdoelstellingen van het kabinet Balkenende IV. Met het aantreden van het huidige kabinet komt deze indeling te vervallen. Het begrotingsjaar 2011 werd voorbereid door een demissionair kabinet. Concreet betekent dit dat sommige initiatieven die waren aangekondigd in de beleidsagenda 2011 om politieke redenen niet of niet volledig tot uitvoering zijn gebracht. De afspraak om de begroting en het jaarverslag aan elkaar te spiegelen blijft echter overeind. Daarom is, als dat opportuun is, aangegeven dat een resultaat niet is behaald omdat het beleid is gewijzigd. Daartegenover staan resultaten die wel zijn behaald maar niet in de Memorie van Toelichting stonden. Over het algemeen betreft het dan resultaten die bij de begrotingsbehandeling en in beleidsbrieven en notities aan de Kamer zijn aangekondigd. Voor de financiële verantwoording is het uitgangspunt vanwege de kabinetswisseling de Miljoenennota inclusief de Incidentele Suppletoire Wet van januari 2011.

Groeiparagraaf en relatie met experiment

Het ministerie van Buitenlandse Zaken deed tot en met 2010 mee aan een experiment om het departementale begrotings- en verantwoordingsproces een meer politieke focus te geven met minder verantwoordingslasten. De Tweede Kamer heeft hiermee ingestemd tijdens een Algemeen Overleg op 8 februari 2008. Hierdoor kende het jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken een andere opzet dan de jaarverslagen van veel andere ministeries. Het grootste verschil was dat er een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de twee kernonderdelen van het beleidsverslag: de niet-financiële beleidsinformatie en de financiële beleidsinformatie. Wat in het ene onderdeel stond kwam niet terug in het andere onderdeel. Overlap werd daarmee dus voorkomen. Met toestemming van het ministerie van Financiën is besloten ook dit jaar nog deze indeling aan te houden en daarmee af te wijken van de Rijksbegrotingsvoorschriften (RBV). Reden hiervoor is dat de experimentele wijze van jaarverantwoording de afgelopen drie jaar de praktijk is geweest. Het onverkort volgen van de RBV voor het jaarverslag 2011 zou betekenen dat, vanwege de invoering van Verantwoord Begroten per begrotingsjaar 2012, de jaarverslagen drie jaar achtereen aanzienlijk van elkaar gaan verschillen.

Een andere verandering in het «experiment jaarverslag» was dat de Slotwet en het jaarverslag geïntegreerd waren tot één document. Dat is nu niet meer het geval. De Slotwet is weer een apart document.

HGIS jaarverslag

Samen met het jaarverslag van het ministerie van Buitenlandse Zaken wordt het HGIS-jaarverslag 2011 aangeboden aan het parlement. De Nederlandse uitgaven voor buitenlands beleid, die op verschillende departementale begrotingen staan, zijn gebundeld in de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). In aanvulling op de departementale jaarverslagen geeft het HGIS-jaarverslag een integraal overzicht van de besteding van de middelen voor buitenlands beleid.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag begint met de beleidsprioriteiten. Er wordt ingegaan op de prioriteiten van het buitenlands beleid en de belangrijkste resultaten die in 2011 zijn behaald. Ook wordt ingegaan op de stand van zaken ten aanzien van de 17 hervormingen van het kabinet Rutte. Voor Buitenlandse Zaken betreft dit alleen de financiering van de Wereldomroep per 2013 onder hervorming 10. Vervolgens wordt artikelsgewijs en per operationele doelstelling op hoofdlijnen gerapporteerd over de resultaten van 2011. Daarbij wordt systematisch teruggekomen op de «te realiseren prestaties» uit de begroting 2011, maar dat betekent niet dat die allemaal in detail worden beschreven. In de beleidsconclusies wordt per artikel aangegeven welke lessen zijn getrokken uit zowel opgedane ervaring met de uitvoering van beleid als in 2011 afgerond evaluatieonderzoek en tot welke beleidswijzigingen dit eventueel heeft geleid.

Het beleidsverslag geeft vervolgens de financiële ontwikkelingen op hoofdlijnen, aan de hand van de gerealiseerde uitgaven in 2011 ten opzichte van de ontwerpbegroting voor 2011, inclusief de Incidentele Suppletoire Begroting van januari 2011.

Na dit overzicht volgt de financiële verantwoording per beleidsartikel. Opmerkelijke verschillen tussen de begroting en de realisatie worden toegelicht.

Aan het eind van elk beleidsartikel is een overzicht opgenomen van evaluatieonderzoeken waarvan de afronding in 2011 was voorzien op grond van de evaluatieprogrammering. In het geval dat er niet aan is voldaan, wordt er een toelichting gegeven. De tabel wijkt af van het model, zoals is aangegeven in de Rijksbegrotingsvoorschriften, om zo eenduidig mogelijk te zijn met het overzicht dat per beleidsartikel is opgenomen in de begroting. Meer gedetailleerde informatie over de evaluatieonderzoeken is te vinden in de zogenoemde BZ-evaluatieprogrammering (BZEP). Deze notitie is online te raadplegen op www.rijksoverheid.nl/bestanden/documenten-en-publicaties/begrotingen/2010/11/03/programmering-evaluatie-beleid-2008–2015/ep-2008–2015-externe-versie-definitief-sep-2010.pdf . Via de website http://www.minbuza.nl/producten-en-diensten/evaluatie zijn ook de evaluatieonderzoeken zelf toegankelijk, evenals, indien van toepassing, de betreffende beleidsreacties van de ministers.

Tot slot volgt de financiële verantwoording van de drie niet-beleidsartikelen. De niet-beleidsartikelen zijn het verplichte artikel 9 (geheim), artikel 10 (nominaal en onvoorzien) en artikel 11 waar de apparaatskosten op worden verantwoord.

Meetbaarheid en prestatie-indicatoren

Kwantitatieve en kwalitatieve indicatoren zijn – daar waar zinvol en haalbaar – naast en in de beschrijvende teksten opgenomen om de voortgang op de doelstellingen van het beleidsprogramma te laten zien. Daarbij is het belangrijk te vermelden dat het kenmerkend is voor de doelstellingen van het ministerie van Buitenlandse Zaken dat zij onderdeel zijn van een internationale context waarin veel spelers en factoren van invloed zijn op het uiteindelijk te bereiken doel. Dit geldt ook voor de hieraan gekoppelde beleidseffecten. Vaak is er sprake van een gezamenlijke inspanning waarbij het niet zinvol is om (een deel van) de resultaten aan Nederland, als leverancier van een klein deel van de input, toe te rekenen. Tussen de specifieke Nederlandse inzet van financiële en personele middelen en de door het ministerie van Buitenlandse Zaken beoogde effecten bestaat daarom vaak geen direct en volledig causaal verband. Wel kan in de meeste gevallen de plausibiliteit van die relatie worden aangetoond. Daarvoor is evaluatieonderzoek een belangrijk instrument.

Sinds 2006 is voor het opnemen van indicatoren in de beleidsartikelen een zogenaamde «comply or explain» regeling van kracht. Deze houdt in dat er kan worden afgeweken van de bepaling om het beleid met kwantitatieve indicatoren meetbaar te maken mits wordt uitgelegd waarom dit niet zinvol of relevant is. Zoals in de begroting al is aangegeven zijn de mogelijkheden voor (kwantitatieve) effectmeting van beleid voor de verschillende beleidsterreinen van het ministerie van Buitenlandse Zaken zeer beperkt. De werkelijkheid is vaak complex en het ingewikkelde krachtenspel bij het realiseren van beleidsdoelstellingen speelt een rol. Bruikbare gegevens zijn vaak moeilijk objectief meetbaar, niet beschikbaar en/of kunnen niet (tijdig) worden verzameld. Zoals vermeld in de begroting 2011 zijn alleen prestatie-indicatoren beschikbaar voor het wapenexportbeleid, kennisontwikkeling en consulaire dienstverlening (operationele doelstellingen 2.4, 5.2, 7.1 en 7.2). Deze indicatoren zijn opgenomen in het niet-financiële deel van het beleidsverslag per artikel. Voor de overige prestaties wordt het niet zinvol en haalbaar geacht om prestatie-indicatoren op te nemen gezien de aard van de werkzaamheden.

Overige onderdelen van het jaarverslag

Na het beleidsverslag volgen de bedrijfsvoeringsparagraaf, de jaarrekeningen van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van het agentschap Centrum tot Bevordering van de Import uit Ontwikkelingslanden (CBI) en vier bijlagen. Deze bijlagen betreffen: 1) het sanctiebeleid en malversaties, 2) de externe inhuur, 3) de afkortingenlijst en 4) het trefwoordenregister.

Met de beëindiging per 1 januari 2011 van de status van de Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling (NCDO) als zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) is ook een einde gekomen aan de toezichtrelatie van het ministerie van Buitenlandse Zaken op dit ZBO. Vandaar dat de bijlage hierover met ingang van dit verslag is komen te vervallen.

Controleverklaring en auditrapport

In het kader van de wettelijke controletaak geeft de auditdienst van het ministerie jaarlijks een controleverklaring af bij het departementale jaarverslag. Daarnaast heeft de auditdienst een wettelijk taak om zowel de totstandkoming van de niet-financiële informatie als het gevoerde financiële en materiële beheer en de daartoe bijgehouden administraties te onderzoeken. Over de belangrijkste bevindingen van deze onderzoeken en van eventuele onderzoeken naar overige aspecten van de bedrijfsvoering brengt de auditdienst verslag uit in het jaarlijkse samenvattende auditrapport. Deze bevindingen vallen niet onder de reikwijdte van de controleverklaring. Voor de uitkomsten van de audit wordt verwezen naar het auditrapport over 2011 van de auditdienst, dat behoort bij dit jaarverslag.

B. BELEIDSPRIORITEITEN

In het Regeerakkoord van oktober 2010 sprak de regering af scherpere keuzes te maken in het buitenlands beleid en een verder geïntegreerd buitenlands beleid te voeren. Sindsdien is de noodzaak tot het stellen van scherpe prioriteiten alleen maar toegenomen; de financieel-economische crisis en de veelheid aan internationale politieke ontwikkelingen, zoals de revoluties in de Arabische regio en de groeiende problemen in de relatie tussen de internationale gemeenschap en Iran, hebben het beleid in 2011 in hoge mate bepaald. Tegen deze achtergrond is in 2011 uitvoering gegeven aan het Regeerakkoord en zijn, bovenop directe reacties op actuele politieke ontwikkelingen, meer op de lange termijn gerichte beleidskeuzes gemaakt, zowel op de beleidsterreinen als in de organisatie.

De regering bracht het buitenlands beleid onder in drie pijlers: veiligheid, vrijheid en welvaart. Aan de hand van deze verbonden pijlers is bepaald hoe en wanneer te reageren of anticiperen op ontwikkelingen in het buitenland.

Actuele ontwikkelingen in 2011

Transitie in de Arabische regio

In januari 2011 overleed Mohammed Bouazizi, de Tunesische koopman die zich enkele weken daarvoor in brand had gestoken uit wanhoop en frustratie over de corruptie en het gebrek aan perspectief waarmee hij moest leven. Zijn dood was aanleiding tot protesten in nagenoeg de gehele Arabische regio en leidde begin 2011 tot de val van regimes in Tunesië, Libië, Egypte en Jemen. De Arabische transitie komt voort uit economisch en politiek gemotiveerd protest; uit een gebrek aan welvaart en aan vrijheid. Op dit moment kan geen conclusie worden getrokken over de uitkomst van de transitieprocessen. Zo zijn er landen waar goede vorderingen zijn gemaakt in de richting van democratisering, waarbij in enkele landen het proces min of meer evolutionair en zonder grote omwentelingen verloopt. In een aantal landen is na een gewelddadige periode sprake van een aarzelend herstel. Er zijn landen waar de situatie dramatisch verslechtert en landen waar nauwelijks veranderingen zijn waar te nemen. Van de veranderingen kunnen, bij een onverhoopt ongunstig verloop, bedreigingen uitgaan voor de veiligheid en stabiliteit in de Arabische regio en de aangrenzende gebieden. Wanneer de transitie leidt tot democratisering, zal zij veiligheid, vrijheid en welvaart vergroten. Hoe dan ook tonen de ontwikkelingen in de Arabische regio nog eens aan dat veiligheid, vrijheid en welvaart moeten samengaan, willen samenlevingen stabiel zijn.

Nederland ondersteunde in 2011 de democratische transitie in de regio. Nederland richtte zich op de drieslag economische groei, bescherming van mensenrechten, en democratisering en opbouw van de rechtsstaat. Met politieke steun en druk, door de inzet van bilaterale fondsen en door de ontwikkeling van het nieuwe programma «MATRA-Zuid», maar ook multilateraal werd de transitie positief beïnvloed. In de kwestie-Libië, bijvoorbeeld, zette Nederland zich actief in voor EU- en VN-sancties tegen het Kaddafi-regime en droeg ons land bij aan een no fly zone en de NAVO-actie voor de handhaving van een wapenembargo. Ook pleitte Nederland voor een einde aan het geweld in Syrië. Binnen de Europese Unie vroeg Nederland met succes om verregaande sancties. Een gezamenlijk optreden van de VN-Veiligheidsraad om de wreedheden van het regime te stoppen bleek tot op heden niet mogelijk. Binnen de EU vraagt Nederland consequent en met succes om heldere voorwaarden aan de samenwerking: landen die zich meer inspannen voor een democratische transitie, kunnen rekenen op meer fondsen, en landen die dat minder doen, op minder. Uiteraard past Nederland deze conditionaliteit ook bilateraal toe. Zo werden de ontwikkelingssamenwerkingsactiviteiten met de Jemenitische overheid in 2011 opgeschort en kwam het nog niet tot bilaterale samenwerking met Egypte. Het respect voor mensenrechten in de Arabische regio dient te worden verbeterd. Nederland vroeg in 2011 in het bijzonder aandacht voor verbetering van de positie van vrouwen en van religieuze minderheden. Zo zette minister Rosenthal zich actief in voor deugdelijke, onafhankelijke onderzoeken naar geweldsincidenten tegen Kopten in Egypte.

Midden-Oosten Vredesproces

Ook het Midden-Oosten Vredesproces was een belangrijk en terugkerend thema. De regering onderhield met beide partijen intensieve contacten en drong bij er beide partijen op aan geen stappen te zetten die de rechtstreekse onderhandelingen bemoeilijken. Nederland bepleitte deze lijn ook binnen de EU en kreeg hiervoor steun. Deze positie droeg er wezenlijk aan bij dat het Kwartet1, met actieve inzet van EU-Hoge Vertegenwoordiger Ashton, op 23 september 2011 een gebalanceerde verklaring gericht op voortzetting van het onderhandelingsproces kon afgeven. In de Verenigde Naties heeft Nederland bepleit dat niet wordt vooruitgelopen op de uitkomst van een onderhandelingsproces door de status van de Palestijnse Autoriteit binnen de VN prematuur te verhogen. Vooralsnog is de status van de Palestijnse Autoriteit binnen de VN ongewijzigd. Met het initiatief voor de Samenwerkingsraad werd geïnvesteerd in de onderlinge banden tussen Nederland en Israël.

Welvaart

Het World Economic Forum (WEF) plaatste Nederland in 2011 op de zevende plaats op de ranglijst van sterkste economieën. Om deze positie ten minste te behouden, droeg Buitenlandse Zaken met extra inzet op economische diplomatie bij aan het stimuleren van de export en het bevorderen van Nederlandse economische belangen. Posten werden beter toegerust om de Nederlandse economische belangen te behartigen. De inspanningen betroffen zowel verbetering van multilaterale raamwerken, de inzet van bilaterale instrumenten als diplomatiek handwerk ter ondersteuning van de oplossing van specifieke problemen («troubleshooting»). Op multilateraal niveau bevorderde Nederland dat de EU zich onder andere inzette voor de snelle afsluiting van vrijhandelsakkoorden met Canada, Japan en India en voor de vergroting van markttoegang voor landbouwproducten uit Noord-Afrika tot de Europese markt. Op bilateraal niveau zette Nederland zich onder andere in voor publiek-private samenwerking in de ontwikkelingssamenwerking. Deze samenwerking biedt mogelijkheden om Nederlandse kennis en kunde op het gebied van bijvoorbeeld watermanagement en land- en tuinbouw te exporteren. Handelsmissies, samenwerkingsverbanden, evenementen en andere vormen van handelsbevordering ondersteunden de Nederlandse handel in talloze landen. In het kader van «troubleshooting» bleven ambassades zich bij concrete problemen inzetten voor een gelijk speelveld en eerlijke markttoegang.

De economische diplomatie richtte zich meer dan in het verleden op nieuwe groeimarkten. Het ministerie hielp het bedrijfsleven daarom te investeren in snel opkomende economieën als China, India en Brazilië. Bijvoorbeeld tijdens staatsbezoeken, waar door MKB’ers contacten werden gelegd en contracten werden gesloten. Om een nog betere aansluiting te maken tussen bedrijfsleven en diplomatie, gingen diplomaten stage lopen bij bedrijven.

Steeds meer wereldburgers met een steeds hoger welvaartsniveau leidt tot een grotere vraag naar grondstoffen. In de Grondstoffennotitie kwam het kabinet met een strategie om kansen en bedreigingen voor het bedrijfsleven te signaleren.

Veiligheid

In 2011 besteedde het kabinet onverminderde aandacht aan bevordering van de internationale rechtsorde en aan traditionele en nieuwe bedreigingen voor de internationale stabiliteit. Zo verlengde de regering de Nederlandse steun aan bestrijding van piraterij voor de kust van Somalië met anderhalf jaar. Ook maakte Nederland zich in samenwerking met andere ministeries, zowel in EU als in NAVO-verband, sterk tegen piraterij. In Afghanistan werkte Nederland aan de wederopbouw. De militaire missie werd beëindigd en een civiele trainingsmissie ging naar Afghanistan om politie op te leiden en te trainen. Nederland droeg bij aan civiele missies en militaire operaties van de EU, waaronder verschillende missies op de Westelijke Balkan, naast bijdragen aan Atalanta (piraterijbestrijding) en EUPOL (Afghanistan). Met de partners van het Non-Proliferation and Disarmament Initiative deed Nederland voorstellen om de transparantie over de omvang van kernwapenarsenalen en nucleaire ontwapeningsinspanningen te vergroten. Daarnaast heeft Nederland zich ingespannen om het werkplan van de Nuclear Security Summit in Washington in concrete actie om te zetten. Nederland is gevraagd de derde (en vooralsnog laatste) Nuclear Security Summit in 2014 te organiseren.

Het Internationaal Atoom Energie Agentschap (IAEA) concludeerde in 2011 andermaal niet te kunnen vaststellen dat het Iraanse nucleaire programma volledig vreedzaam van aard is. In de dialoog van de permanente leden van de VN-Veiligheidsraad en Duitsland met Iran kon helaas geen enkele voortgang worden geboekt. In dit licht was Nederland binnen de EU een pleitbezorger van sancties tegen Iran, die de druk op het Iraanse regime moeten verhogen om relevante resoluties van de VN-Veiligheidsraad en het IAEA te respecteren en volledige openheid over de aard van zijn nucleaire programma te bieden aan het IAEA.

De overdracht van voormalig Ivoriaans president Laurent Gbagbo aan het Internationaal Strafhof in Den Haag en van de voormalige Bosnisch-Servische generaal Ratko Mladić aan het ICTY vormden de meest in het oog springende mijlpalen in de inspanningen ter bestrijding van straffeloosheid.

Vrijheid

Nederland zette zich actief in voor verbetering van het respect voor mensenrechten, wereldwijd. Het concentreerde zich op die gevallen waar Nederland een verschil kon maken. In de strategie «Verantwoordelijk voor vrijheid» maakte de regering scherpe keuzes, met beleid op die terreinen waar vrijheid, veiligheid en welvaart elkaar versterken. Deze thema’s zijn: 1. vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging; 2. gelijke rechten voor iedereen; 3. stelselmatige en grootschalige mensenrechtenschendingen; 4. ondersteuning van mensenrechtenverdedigers; en 5. maatschappelijk verantwoord ondernemen. Zo vestigde Nederland met de internationale conferentie Freedom online de aandacht op internetvrijheid. En met de ondertekening van het Nationale Actieplan 1325 zette Nederland zich in voor de verbetering van de positie van vrouwen in conflict- en wederopbouwgebieden. Voor de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s)  bleef Nederland zich internationaal inspannen, en met succes. Een doorbraak werd bereikt tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni 2011 toen 85 landen een oproep deden om de strafbaarstelling van homoseksualiteit te beëindigen. Nederland spande zich in om vervolging van religieuze minderheden tegen te gaan. In landen waar de vrijheid van godsdienst onder druk staat, voerden de ambassades een dialoog met de overheid en werden projecten ondersteund ter bescherming van religieuze en levensbeschouwelijke minderheden en individuen. Ook maatschappelijk verantwoord ondernemen kreeg een impuls. Onder Nederlands voorzitterschap werd een apart hoofdstuk mensenrechten opgenomen in de in mei 2011 herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Daarnaast zette Nederland zich in voor de bekrachtiging in de Mensenrechtenraad van de door Professor John Ruggie opgestelde VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en mensenrechten. Nederland bevorderde dat Hoge Vertegenwoordiger Ashton namens de EU druk blijft uitoefenen voor de verbetering van het respect voor mensenrechten wereldwijd. Bijzondere aandacht ging in EU-verband onder andere uit naar het tegengaan van de doodstraf en het bevorderen van religieuze vrijheid. Door het opleggen van sancties aan regimes die de mensenrechten op grote schaal schenden, zoals in 2011 aan Iran en Wit-Rusland, hoopt de EU de druk voor aanpassing verder te verhogen.

Europa

In 2011 kregen veel Europese landen het economisch zwaar te verduren. Spanje, Portugal, Ierland, Italië en vooral Griekenland kampten met grote financiële problemen. De schuldencrisis had negatieve gevolgen voor het vertrouwen van burgers, bedrijven en beurzen.

Nederland heeft zich gericht op het belang van herstel van vertrouwen door middel van aanscherping van de begrotingsregels: onafhankelijk toezicht door de Europese Commissie op de naleving daarvan en een zogenoemd escalatiemodel indien landen zich niet aan de afspraken houden. Een belangrijk deel van onze wensen is opgenomen in het nieuwe Europese begrotingsverdrag, dat grotendeels in 2011 werd uitonderhandeld en dat in 2012 aan de lidstaten zal worden voorgelegd. In het verdrag wordt een «balanced budget rule» in nationale begrotingen voorzien, evenals een verplichting om tevoren te rapporteren over schulduitgifte, een schuldcriterium en automatische maatregelen bij een tekort boven drie procent. Lidstaten die het verdrag ondertekenen kunnen bij het Europees Hof van Justitie in Luxemburg een procedure aanspannen tegen een lidstaat die afspraken niet nakomt. Ratificatie van het verdrag en naleving van de «balanced budget rule» is bovendien een voorwaarde voor steun uit het Europees Stabiliteitsmechanisme (ESM), de opvolger van het noodfonds.

Niet alleen de euro vroeg om aandacht. Nederland ijverde ook voor meer concurrentiekracht van Europese economieën. Nederland heeft zich samen met gelijkgezinde landen ingezet om concrete voortgang te bereiken in de interne markt voor diensten, de digitale interne markt en in het bijzonder het unitair octrooi. De finalisering van het unitair octrooi lijkt naar verwachting voor zomer 2012 tot stand te komen.

De onderhandelingen met Kroatië over toetreding tot de EU werden in 2011 afgerond. Mede dankzij Nederlands aandringen werd een zogenoemd controlemechanisme ingesteld, om na te kunnen gaan of gemaakte afspraken voor toetreding worden nageleefd. Nederland koppelde de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Schengenverdrag aan de wijze waarop deze landen invulling geven aan de ijkpunten uit het zogenoemde Coöperatie en Verificatie Mechanisme. Voordat deze landen mogen toetreden, moeten hervormingen van de rechtstaat en maatregelen tegen corruptie meer gestalte krijgen. Zodoende werd in 2011 nog niet besloten over de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot het Schengenverdrag.

In 2011 kreeg de Europese diplomatieke dienst EDEO verder vorm. Hoge Vertegenwoordiger Ashton was in toenemende mate in staat een actieve, richtinggevende rol te spelen in de internationale politiek. Dit bleek in het bijzonder bij haar inspanningen voor het op gang brengen van een dialoog tussen Servië en Kosovo, bij de snelle reactie van de EU op de ontwikkelingen in de Arabische regio en bij haar rol in de besprekingen over het Midden-Oosten vredesproces in Kwartet-verband (VN, EU, VS, Rusland). Nederland draagt via detachering van ambtenaren direct bij aan de opbouw en het werk van de EDEO. Ook op deze wijze heeft het kabinet, conform het Regeerakkoord, bijgedragen aan het effectiever en samenhangender maken van het externe beleid van de EU.

Ontwikkelingssamenwerking

Ontwikkelingssamenwerking is een integraal onderdeel van het buitenlands beleid waarbij de drie pijlers van het buitenlands beleid – veiligheid, vrijheid en welvaart – alledrie aan de orde komen.

Ontwikkelingssamenwerking onderging in 2011 een fundamentele koerswijziging, die al was aangekondigd in de Basisbrief (2010). Met de inzet op vier speerpunten koos Nederland voor efficiëntere en effectievere hulp op de terreinen waarop Nederland meerwaarde kan bieden, in tijden waar de financiële ruimte voor ontwikkelingssamenwerking kleiner is geworden. Ook kreeg zelfredzaamheid meer nadruk. Economische groei, gedreven door een sterke private sector, is een voorwaarde voor zelfredzaamheid van ontwikkelingslanden. Daarom is ervoor gekozen om ons meer dan voorheen te richten op marktontwikkeling, marktinstituties en ondernemerschap.

In 2011 verscheen het vervolg op de Basisbrief. De Focusbrief kondigde een keuze voor 15 in plaats van 33 partnerlanden aan. Bij de keuze werd onder meer rekening gehouden met het perspectief op resultaten, het inkomens- en armoedeniveau, en de mogelijkheid om de speerpunten van het kabinet en de keuzes uit de Basisbrief vorm te geven. Het terugbrengen van het aantal partnerlanden is een zorgvuldig proces. Dit betekent onder meer dat tijdspaden realistisch zijn, verplichtingen worden gerespecteerd en rekening wordt gehouden met belanghebbenden. Ook de themareductie gebeurt zorgvuldig.

Afgelopen jaar werd het nieuwe beleid vormgegeven. Er werd begonnen met het afbouwen van de Nederlandse programma’s in landen waarmee de ontwikkelingsrelatie is beëindigd. Posten en directies onderzochten de mogelijkheden voor uitvoering en maakten met de uitkomsten Meerjarige Strategische Plannen. Ook de eerste van vier Kamerbrieven over de speerpunten werd in 2011 verstuurd (voedselveiligheid); de rest volgt in 2012.

De opkomst van nieuwe spelers en de verandering van het armoedepatroon in een globaliserende wereld vragen om een nieuwe architectuur van internationale verantwoordelijkheid. Nederland heeft in 2011 actief meegewerkt aan het internationale debat hierover waarbij hulp op zich belangrijk blijft, maar ook een katalyserende functie heeft voor andere bronnen van ontwikkeling.  Het meest opvallende resultaat op internationaal niveau is de totstandkoming  van het Global Partnership for Development Cooperation tussen ontwikkelingslanden, traditionele donoren, opkomende economieën, private commerciële en niet-commerciële spelers tijdens het High Level Forum  in Busan. Nederland heeft in voorbereiding op en in Busan een aanjagende rol gespeeld ten aanzien van het betrekken van nieuwe spelers als China en Brazilië en de private sector bij het nieuwe mondiale partnerschap. De Nederlandse inzet kwam tot stand in nauwe samenwerking met vertegenwoordigers van het Nederlandse bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

De ingeslagen koers werd internationaal opgemerkt en gewaardeerd, bleek ook uit het «OS-examen» van de OESO.

Bezuinigingen en hervorming postennet

Zoals ook uiteengezet in de brief over modernisering van de Nederlandse diplomatie, is in 2011 gewerkt aan aanpassing van de diplomatie aan veranderende internationale verhoudingen, Nederlandse belangen en de omgang tussen mensen. Ook de noodzakelijke bezuinigingen gaven aanleiding tot wijziging van structuren en werkwijzen. Uitgangspunten zijn het centraal stellen van Nederlandse belangen via onder andere intensivering van de economische diplomatie, «structuur volgt functie», modernisering en vereenvoudiging van de consulaire dienstverlening en flexibeler, meer gefocust, geïntegreerder en dynamischer werken. Substantiële veranderingen zijn in gang gezet. Voor het eerst werden ambassadeurs in Panama en Juba benoemd. Chongqing werd gekozen als locatie voor een Consulaat-Generaal in West-China. De ambassade in Yaoundé werd gesloten en de ambassades in Asmara, Quito en Montevideo bereidden zich voor op spoedige sluiting. De posten in Lusaka, Ouagadougou, Managua, La Paz en Guatemala blijven nog tot 2014 open, maar ook daar begonnen afgelopen jaar de voorbereidingen op sluiting. Ten slotte werd ook de regionalisering in gang gezet. De opening van de Regional Support Officies (RSO’s) werd zorgvuldig voorbereid, opdat zij in 2012 taken van de posten kunnen overnemen.

In 2011 is gestart met de oprichting van de Groep van Wijzen, een externe advies- en klankbordgroep voor de minister van Buitenlandse Zaken. De Groep van Wijzen richt zich op economische diplomatie, de diplomaat van de toekomst en veranderprocessen binnen het ministerie. Zoals toegezegd tijdens de begrotingsbehandeling zal de Groep van Wijzen zich ook buigen over mogelijkheden van verdere interdepartementale samenwerking op het gebied van personeelsbeleid en expertise-uitwisseling.

Bezuinigingen en hervorming departement

In 2011 zijn de plannen uitgewerkt om de komende jaren het departement in Den Haag efficiënter, goedkoper en flexibeler te maken en beter toegerust om te voldoen aan de eisen van deze tijd. Op het departement zijn vier projecten gestart: de scheiding van beleid en uitvoering; de bundeling van de thema’s veiligheid, stabiliteit en mensenrechten; bezuiniging op staf en algemene kosten; en een betere samenwerking tussen medewerkers van het ministerie met een strategische functie. Maatregelen om de organisatie dynamischer te maken, centralisering van bedrijfsvoering en versobering leiden tot een bezuiniging op het kerndepartement die oploopt tot EUR 19 miljoen in 2015 en bijdraagt aan de taakstelling op personeel en materieel van Buitenlandse Zaken (van in totaal EUR 74 miljoen).

Consulair

Onrust in de Arabische regio en een natuurramp in Japan: het eerste deel van het jaar draaide bij de consulaire dienstverlening vooral om crisisbestrijding. Tientallen Nederlanders werden met steun van Buitenlandse Zaken geëvacueerd. Om de politieke en publicitaire kanten van het consulaire werk optimaal uit te voeren, benoemde de minister een Directeur-Generaal Consulaire Zaken en Bedrijfsvoering. We legden ook een aantal nieuwe accenten, zoals meer aandacht voor de bijstand aan mensen in extreme nood. Ten slotte kregen ambitieuze vernieuwingsplannen vorm, zoals modernisering van werkprocessen en digitale dienstverlening.

Hervormingen kabinet Rutte

Het Regeerakkoord bepaalt dat de Wereldomroep zich richt op zijn kerntaken, waaronder het vrije woord en wordt gefinancierd uit de begroting van Buitenlandse Zaken en Ontwikkelingssamenwerking. Dit maakt onderdeel uit van hervorming 10 van het Kabinet Rutte.

Op basis van een eigen analyse van de kerntaken heeft het kabinet in 2011 besloten dat de Wereldomroep zich vanaf 2013 uitsluitend zal gaan richten op het bevorderen van «het vrije woord». De andere huidige taken van de Wereldomroep, die zijn gericht op Nederlandstaligen en het verspreiden van een realistisch beeld van Nederland in het buitenland, komen te vervallen.

BVN (het Beste van Vlaanderen en Nederland) zal worden gecontinueerd als samenwerking van de Nederlandse publieke omroep en de Vlaamse VRT. Voor Caribisch Nederland zal de Nederlandse publieke omroep voorzien in een op BVN aanvullende mediavoorziening.

BELEIDSVERSLAG PER BEGROTINGSARTIKEL

Beleidsartikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten

Operationele doelstelling 1.1

Goed functionerende internationale rechtsorde

Nederland droeg in 2011, rechtstreeks en via de VN-begroting, financieel bij aan de internationale hoven en tribunalen (zie ook 1.3). Binnen de Management Comités van het Sierra Leone- en het Libanon-Tribunaal zette Nederland zich onder meer in voor de adequate financiering van de activiteiten van deze tribunalen.

Nederland richtte zich ook in 2011 op uitbreiding van het lidmaatschap van het ICC; in het bijzonder met Maleisië, de Filippijnen en Indonesië. De Filippijnen traden op 30 augustus 2011 toe tot het Statuut van Rome. Andere landen die in 2011 toetraden waren Kaapverdië, de Malediven, Tunesië, Grenada en Vanuatu. Daarmee steeg het lidmaatschap van het ICC in 2011 tot 120. Nederland was in 2011 voorzitter van de Study Group on Governance (SGG), gericht op het verbeteren van het functioneren van het ICC, waarvan de belangrijkste aanbevelingen door de Statenpartijen van het ICC in 2011 werden geaccepteerd. Nederland steunde in 2011 tevens diverse activiteiten van of met betrekking tot de internationale hoven en tribunalen, waaronder trainingen voor rechters, het Trust Fund for Victims van het ICC en de ICTY Global Legacy conferentie die in november 2011 plaatsvond in Den Haag.

Nederland trof in 2011 voorbereidingen voor de transitie van het Speciaal Hof voor Sierra Leone (SCSL), het Joegoslaviëtribunaal en het Rwandatribunaal naar restmechanismes (residual mechanisms). De stad Den Haag werd door de VN-Veiligheidsraad samen met Arusha (Tanzania) aangewezen als vestigingsplaats voor deze restmechanismes. Nederland steunde tevens de kandidatuur van rechter Alphons Orie voor het restmechanisme voor het Joegoslavië- en het Rwandatribunaal; hij werd in december 2011 verkozen.

Eind 2011 organiseerde Nederland samen met België en Slovenië twee internationale bijeenkomsten over de wenselijkheid en mogelijkheid van een multilateraal verdrag ter vereenvoudiging van interstatelijke rechtshulpverzoeken. Steun voor dit idee neemt internationaal toe.

Er zijn diverse initiatieven genomen op het gebied van VN-hervormingen. Nederland is nauw betrokken bij het Change Management Team van de VN. Tegelijkertijd was Nederland actief op het gebied van begrotingshervormingen tijdens de onderhandelingen in de Vijfde Commissie. Nederland speelde bijvoorbeeld een voortrekkersrol in pogingen om de financiering en ondersteuning van speciale politieke missies efficiënter te organiseren. Met enkele gelijkgezinde Europese landen is gewerkt aan een strategie ter hervorming van de contributieschalen. Bij beide onderwerpen was er sprake van veel weerstand, maar er is sprake van agendavorming met verwachte besluitvorming in 2012.

De Nederlandse inzet tijdens de onderhandelingen over de reguliere VN-begroting voor 2012–2013 was nominale nulgroei in het kader van «meer en efficiënter met minder». Het onderhandelingsresultaat was toekenning van USD 5,153 miljard, USD 264 miljoen lager dan de voorgaande tweejaarlijkse begroting (een daling van ongeveer vijf procent); een bijzonder resultaat.

Hervorming van de VN-Veiligheidsraad kende weinig vooruitgang. Nederland heeft zich gericht op een intensivering van het onderhandelingsproces, organiseerde hiertoe enkele informele bijeenkomsten en nam actief deel aan de intergouvernementele onderhandelingen en relevante bijeenkomsten.

Er werd ook ingezet op betere samenwerking, minder versnippering en scherpere werkverdeling tussen de multilaterale organisaties, waardoor een overlap in taken en verantwoordelijkheden wordt tegengegaan. Vooral op het terrein van gender is ingezet op voorkoming van mission creep in verband met de start per 1 januari 2011 van de nieuwe organisatie UNWOMEN. Daarnaast heeft Nederland, in bilaterale gesprekken, maar ook bijvoorbeeld in het kader van Delivering as One en bij de bespreking van landenprogramma’s in de Uitvoerende Raden van VN-organisaties aangegeven waar overlap tussen de multilaterale organisaties dreigt (zie ook operationele doelstelling 4.1).

Nederland heeft tijdens de onderhandelingen bereikt dat de resoluties over Libië in de Mensenrechtenraad expliciet aan het principe van Responsiblity to Protect refereert. Deze verwijzing werd vervolgens ook overgenomen door de VN-Veiligheidsraad. Nederland organiseerde een side-event op ministerieel niveau en marge van het Algemeen Debat over Responsibility to Protect. Naast de Secretaris-Generaal van de VN nam een tiental ministers deel, ook uit kritische landen. Daarnaast organiseerde Nederland een retreat voor verschillende Permanente Vertegenwoordigers in New York over dit onderwerp. Tot slot nam Nederland deel aan de vergadering van focal points in New York om daarmee een internationaal netwerk op te zetten dat op den duur ook operationeel zou moeten worden ingezet.

Nederland heeft aan de ontwikkeling van de Europese rechtsorde bijgedragen door in ongeveer zeventig zaken bij het Europese Hof schriftelijk en mondelinge opmerkingen te maken. In zaken aanhangig bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft Nederland in 79 zaken schriftelijke opmerkingen ingediend dan wel feitelijke vragen beantwoord.

In de subcommissie Hofzaken van de Interdepartementale Commissie Europees Recht (ICER) heeft Buitenlandse Zaken in 23 vergaderingen het standpunt van de Nederlandse regering gecoördineerd over de 1410 zaken die in 2011 bij het Europees Gerecht en Europeese Hof aanhangig werden gemaakt.

Fors is bijgedragen aan de institutionele en juridische vraagstukken in de Europese rechtsorde die onder andere spelen bij het externe beleid van de EU, het immigratiebeleid, het sociale-zekerheidsbeleid, de bestuursstructuren van de Europese Unie en bij de maatregelen in het kader van de eurocrisis.

Het Expertisecentrum Europees recht (ECER) heeft ondermeer 6 seminars georganiseerd voor ambtenaren van de kerndepartementen.

Operationele doelstelling 1.2

Bescherming van de rechten van de mens

Op basis van de beleidsvoornemens uit de Memorie van Toelichting 2011 volgt hieronder een selectie van de in 2011 geboekte resultaten. De Mensenrechtenrapportage 2011 is separaat aan het parlement verstuurd en bevat een uitgebreider verslag. De minister heeft in april 2011 zijn mensenrechtenbeleid geactualiseerd met de notitie «Verantwoordelijk voor vrijheid: mensenrechten in het buitenlands beleid». Deze actualisatie beoogt een doelgericht en effectief mensenrechtenbeleid te realiseren, waarbij de inzet zich met name richt op vijf prioritaire thema’s. Deze thema’s zijn: 1. selectieve inspanningen ter verdediging van mensenrechten in zwaar repressieve regimes, 2. het aanpakken van ernstige mensenrechtenschenders, 3. ondersteuning van mensenrechtenverdedigers, 4. vrijheid van meningsuiting inclusief internetvrijheid en vrijheid van godsdienst en levensovertuiging, 5. maatschappelijk verantwoord ondernemen. Het mensenrechtenfonds wordt selectiever ingezet, hiertoe is het aantal landen dat in aanmerking komt, gehalveerd. Om zo effectief mogelijk te opereren, vindt met landen dialoog plaats en wordt waar mogelijk aansluiting gezocht bij mensenrechtenverplichtingen die zij reeds zijn aangegaan. Deze zogenoemde receptorbenadering benadrukt dat mensenrechten universeel zijn, maar dat de implementatie ervan een nationale aangelegenheid is. Ook wordt in het veld gewerkt met bestaande sociale instituties zoals vrouwengroepen, vakbonden, kerkelijke organisaties, LHBT-organisaties en denktanks.

Nederland heeft aandacht voor internetvrijheid gevraagd in tal van internationale fora, met overheden, bedrijven, academici, experts, internationale organisaties en NGO’s. Op 8 en 9 december 2011 zat de minister van Buitenlandse Zaken in Den Haag een ministeriële conferentie voor over internetvrijheid, waarin 15 landen een verklaring voor internetvrijheid aannamen. Deze coalitie van landen zal zich samen inzetten voor internetvrijheid, en ook meer landen daarbij betrekken in de toekomst. Verder is binnen de EU met succes gepleit voor opname van verwijzingen naar het belang van internetvrijheid in Raadsconclusies over de transitie in Arabische landen. Daarnaast is er in de Raad van Europa op toegezien dat in de ontwikkeling van een Internet Governance Strategy voldoende aandacht werd besteed aan mensenrechten op internet. Ten slotte is in 2011 met een aantal Nederlandse ICT-bedrijven gesproken over de noodzaak tot zelfregulering bij het doen van zaken met landen die filtertechnologie mogelijk misbruiken. In EU-verband deed Nederland voorstellen om technologie waarmee repressieve regimes het internet voor politieke doeleinden kunnen filteren en monitoren, in de dual use-verordening op te nemen.

Nederland heeft zich er in EU-verband sterk voor gemaakt dat de aangenomen resoluties door de Mensenrechtenraad (MRR) en de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties (AVVN) gevrijwaard bleven van paragrafen waarmee de onafhankelijkheid van het VN-mensenrechteninstrumentarium wordt beperkt. De review van de MRR die in juni 2011 is afgesloten heeft – conform inzet – geresulteerd in behoud van de slagkracht van de Raad. Nederland heeft zich in 2011 ook weer actief ingezet voor aandacht in VN-verband voor landenspecifieke mensenrechtensituaties. Mede dankzij effectieve EU-lobby zijn zowel in de MRR als in de AVVN verschillende landenresoluties aangenomen. De drie traditionele landenresoluties in de AVVN – over Iran, Birma en Noord-Korea – zijn weer met meer stemmen aangenomen dan vorig jaar. Nederland heeft via de EU bijgedragen aan de toename van landen die zijn overgegaan tot ratificatie van belangrijke mensenrechtenverdragen en protocollen. Zo is een Belgisch initiatief gesteund om in EU-verband een verklaring af te geven op de twintigste verjaardag van de inwerkingtreding van het Tweede Optionele Protocol bij het Internationale Verdrag voor Burger- en Politieke Rechten, en de suggestie gedaan om EU-demarches uit te voeren in Angola, Burundi, Armenië, Bolivia, Cambodja, de Dominicaanse Republiek en El Salvador.

Nederland vroeg in EU-verband aandacht voor de strijd tegen de doodstraf, bijvoorbeeld in de zaak Troy Davis. Ook nam Nederland het initiatief om de Europese Commissie te verzoeken het narcoticum Sodium Thiopental en andere middelen die worden gebruikt bij dodelijke injecties in onder andere de Verenigde Staten, aan te merken als producten waarvoor een vergunning is vereist voor productief medisch gebruik (uitvoering van de doodstraf).

Voor de rechten van lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en transgenders (LHBT’s) en vrouwenrechten blijft Nederland zich internationaal inspannen, en met succes. Tijdens de zitting van de Mensenrechtenraad in juni 2011 deden 85 landen een oproep om de strafbaarstelling van homoseksualiteit te beëindigen. Dat is een doorbraak. Binnen de Raad van Europa detacheerde Nederland een LHBT-expert. Dit heeft geresulteerd in het rapport «Discriminatie op grond van seksuele oriëntatie en «gender»-identiteit in Europa». Als follow-up van de conferentie «geweld tegen meisjes» is samen met Brazilië en de VS tijdens de AVVN van september 2011 een side event georganiseerd over mensenhandel en empowerment van meisjes en vrouwen. Het tweede Nationaal Actieplan 1325 is gelanceerd. Het plan richt zich op gelijkwaardige deelname van vrouwen aan vredes- en wederopbouwprocessen. Daarnaast gaven minister Rosenthal en Secretary of State Clinton een joint statement af over het belang van de participatie van vrouwen in opkomende democratieën. De Verenigde Staten en Nederland werken samen in het ondersteunen van deze vrouwen, onder meer door trainingen op het gebied van politiek leiderschap.

Nederland spande zich in om vervolging van religieuze minderheden tegen te gaan. In landen waar de vrijheid van godsdienst onder druk staat, voerden de ambassades een dialoog met de overheid en werden projecten ondersteund ter bescherming van religieuze en levensbeschouwelijke minderheden en individuen. De bevindingen uit de eerste fase van de pilot godsdienstvrijheid waarin vijf ambassades zich extra hebben ingezet op het thema vrijheid van religie en levensovertuiging zijn met de Kamer gedeeld. Uitbreiding van de pilot met zes landen zal in 2012 plaatshebben.

Nederland participeerde in het vinden van oplossingen voor de groeiende werklast van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Om de werklast te verminderen richt Nederland zich op een aantal pijlers, zoals gecommuniceerd in een brief aan de Eerste Kamer: (a) verankering van het beginsel van subsidiariteit, (b) efficiëntie van de werkprocessen binnen het Hof, (c) versterking van de institutionele inbedding van het Hof, (d) borging van de kwaliteit van de jurisprudentie, (e) reflectie inzake de huidige laagdrempelige toegang tot het Hof en (f) nadruk op meer landenspecifieke oplossingen. Eind 2011 heeft Hoge Vertegenwoordiger Ashton via een gezamenlijke mededeling een aanzet gegeven voor de wijze waarop de EU op het vlak van mensenrechten en democratie een actiever, coherenter en doeltreffender beleid kan voeren. Nederland heeft de HV zo veel mogelijk ondersteund in 2011.

Dit kabinet hecht groot belang aan maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO). In juni 2011 heeft de VN-Mensenrechtenraad de door Professor John Ruggie opgestelde VN-richtsnoeren voor het bedrijfsleven en mensenrechten, de zogenaamde Guiding Principles on Business and Human Rights, bekrachtigd. De Europese Commissie publiceerde in oktober 2011 een mededeling over MVO. De Commissie verwacht dat alle ondernemingen gaan voldoen aan MVO op het vlak van de naleving van de mensenrechten, zoals omschreven in de VN-richtsnoeren. Ten aanzien van MVO is onder Nederlands voorzitterschap een apart hoofdstuk mensenrechten opgenomen in de in mei 2011 herziene OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Nederland bevordert MVO ook via de ambassades. Dit gebeurt voornamelijk door een pilot met als doel een hechtere samenwerking met het bedrijfsleven inzake MVO-activiteiten die gericht zijn op de verbetering van mensenrechten. In december werd de eerste van een reeks bijeenkomsten georganiseerd in Nederland met bedrijven, NGO’s en andere belanghebbenden. Een belangrijk MVO-thema is het recht op bescherming tegen kinderarbeid, één van de fundamentele arbeidsnormen. Voor Nederland is de opvolging van de EU-raadsconclusies kinderarbeid van juni 2010 en de Roadmap for achieving the elimination of the worst forms of child labour by 2016 van de Internationaal Labor Organization uit 2010 essentieel. Belangrijk punt voor Nederland is de oproep in de EU-raadsconclusies aan de Commissie voor eind 2011 te rapporteren over de relatie tussen de ergste vormen van kinderarbeid en handel. Het rapport is echter vertraagd en komt naar verwachting het eerste kwartaal van 2012 beschikbaar.

Operationele doelstelling 1.3

Goed functionerende internationale juridische instellingen in Den Haag (juridische hoofdstad)

De geplande brede visie op het gastheerschap jegens internationale organisaties, inbegrepen de positie van Den Haag als juridische hoofdstad van de wereld, werd in de interdepartementale stuurgroep Nederland Gastland goedgekeurd en wordt in 2012 aan de Ministerraad voorgelegd.

In 2011 werd de nieuwe huisvesting van Europol opgeleverd en door de organisatie betrokken. De voorbereidingen voor de nieuwbouw voor het Internationaal Strafhof op de locatie van de Alexanderkazerne in Den Haag werden voortgezet. Nederland bekostigde in 2011 de tijdelijke huisvesting van het Strafhof en droeg ook bij aan de huisvesting van het Speciaal Tribunaal voor Libanon, dat in Leidschendam is gevestigd.

De (deel)vestiging in Den Haag van het Restmechanisme voor het Joegoslavië- en het Rwandatribunaal (ICTY en ICTR), dat de resttaken van beide tribunalen zal overnemen na afloop van hun respectieve mandaten, werd voorbereid. In Den Haag wordt het ICTY-deel van het Restmechanisme gevestigd. Onderhandelingen over het zetelverdrag en over de huisvesting zijn gaande.

In samenwerking met de Gemeente Den Haag werd in 2011 het publieksdiplomatieproject «Vrede en Recht» verder ontwikkeld, waarbij ook de Nederlandse ambassades in het buitenland worden betrokken.

Nederland leverde op allerlei terreinen praktische ondersteuning voor het dagelijks werk van de internationale juridische instellingen in Nederland.

Beleidsconclusies artikel 1

In 2011 is een aantal stappen gezet richting versterking van de internationale orde. Nederland zette zich met succes in voor het effectiever functioneren van hoven en tribunalen, waarvan enkele in Nederland zijn gevestigd. Aandacht ging uit naar verdere consolidatie van het Internationaal Strafhof. De VN-Veiligheidsraad, die door de rol in crises in Libië en Ivoorkust aan aanzien won, verwees Libië door naar het Internationaal Strafhof. Ook oud-president Gbagbo van Ivoorkust werd aan het Strafhof overgedragen. Maar liefst zes staten ratificeerden het Statuut van Rome. In 2011 zijn met de arrestatie van de laatste twee voortvluchtigen alle 161 verdachten van het Joegoslaviëtribunaal opgepakt en daarmee zullen alle nog levende verdachten worden berecht. Verwijzing naar Responsibility to Protect in enkele VN-Veiligheidsraad resoluties, waaronder over Libië, leidde tot een intensivering van de aandacht hiervoor. Met een lagere VN begroting 2012–2013 is de Nederlandse inzet op nominale nulgroei tijdens de onderhandelingen in 2011 succesvol gebleken.

In 2011 is met de geactualiseerde mensenrechtenstrategie een beleid ingezet dat erop is gericht selectiever en meer doelgericht in te zetten op bevordering en implementatie van mensenrechten wereldwijd. Het beleid focust op die terreinen waar vrijheid, veiligheid en welvaart elkaar versterken. Na publicatie van de mensenrechtenstrategie zijn in 2011 al de nodige stappen gezet om dit beleid te realiseren. Van de genoemde actiepunten in de strategie is inmiddels een derde gerealiseerd. Na een interne evaluatie van de pilot godsdienstvrijheid is besloten om deze pilot uit te breiden in 2012.

Nederland leverde in 2011 een belangrijke bijdrage aan het goed functioneren van de internationale juridische instellingen in Den Haag door het werk van deze organisaties te faciliteren. Dat betrof zowel het bijdragen aan huisvesting als praktische ondersteuning bij het uitvoeren van de kerntaken van de organisaties.

Beleidsartikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur

Operationele Doelstelling 2.1

Goede internationale samenwerking ter bevordering van de nationale en de bondgenootschappelijke veiligheid

Binnen de NAVO is uitvoering gegeven aan het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO, waarbij de nadruk in 2011 lag op verdere hervorming en transformatie van de NAVO. De nieuwe commandostructuur krijgt vorm, waarbij het NATO Consultation, Command and Control Agency (NC3A) en Joint Force Command Brunssum voor Nederland behouden konden worden. Het door de Secretaris-Generaal van de NAVO gepresenteerde concept Smart Defense is in ontwikkeling, waarbij terreinen voor multinationale samenwerking zijn geïdentificeerd. In het kader van de Defence & Deterrence Posture Review is gewerkt aan een inventarisatie van de optimale mix van nucleaire en conventionele capaciteiten en raketverdediging. Specifieke aandacht daarbij was er voor de nieuwe dreigingen, zoals cyber attacks en de proliferatie van ballistische raketten.

Nederland heeft zich ingezet voor een effectiever en flexibeler partnerschapsbeleid van de NAVO. Daarover zijn tijdens de ministeriële bijeenkomst in Berlijn in april 2011 nadere afspraken gemaakt. Nederland heeft zich ingezet voor een goede relatie van de NAVO met Rusland. In 2011 hadden meerdere bijeenkomsten van de NAVO-Rusland Raad plaats. Daarnaast is een mogelijk besluit betreffende raketverdediging ter bescherming van de bevolking en het NAVO-grondgebied uitgewerkt.

Zowel in NAVO- als EU-verband (Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensie Beleid, GVDB) heeft Nederland zich ingezet voor versterking van de civiel-militaire samenwerking, met specifieke aandacht voor de voorkoming van doublures en overlappingen in de aansturing en bemensing van operaties. Nederland stelde een civiel adviseur aan SHAPE ter beschikking die adviseerde over relevante civiel-militaire aspecten van NAVO-operaties. In GVDB-kader kon geen overeenstemming worden bereikt over het opstarten van een operationeel commandocentrum. Wel werd tot activering van het OpsCentre voor de coördinatie van de missies in de Hoorn van Afrika (Regional Maritime Capacity Building, EUTM Somalië, Atalanta) besloten. In 2011 is gestart met het opstellen van een nationale strategie civiele missies. Hierbij is gekeken naar hoe Nederland op effectieve en efficiënte wijze de inzet van civiele deskundigen bij internationale missies kan bevorderen. Publicatie van de strategie is in het eerste kwartaal van 2012 voorzien.

Nederland heeft in diverse fora de noodzaak tot synergie van de inspanningen van organisaties als de VN, EU en NAVO bij crisisbeheersingsoperaties bepleit. Zo werden rond de militaire operatie in Libië de activiteiten van de VN, NAVO en EU goed op elkaar afgestemd via de Contactgroep Libië. De in de NAVO-operatie opgedane ervaringen werden nadien nadrukkelijk betrokken bij het mandaat en de activiteiten in het kader van de United Nations Strategic Mission in Libya (UNSMIL).

Wat betreft de OVSE heeft Nederland zich actief ingezet voor behoud (en betere naleving) van commiteringen in de «menselijke dimensie». Tijdens de OVSE-ministeriële bijeenkomst in Vilnius (5–6 december 2011) kon in deze dimensie echter geen akkoord worden bereikt. In de «politiek-militaire dimensie» heeft Nederland onder andere tijdens deze ministeriële bijeenkomst gepleit voor versterking van de capaciteiten van de OVSE om oplaaiende conflicten op snelle en effectieve wijze in de kiem te smoren.

Operationele doelstelling 2.2

Bestrijding en terugdringing van het internationale terrorisme en andere vormen van internationale criminaliteit

De bestrijding van terrorisme is een speerpunt van de regering. De oprichting van het Global Counter-Terrorism Forum (GCTF) in september 2011, waaraan Nederland een belangrijke bijdrage leverde, is een belangrijke stap naar versterking van de internationale coalitievorming en de onderlinge coördinatie t.a.v. capaciteitsopbouw van terrorismebestrijding in derde landen en terugdringing van radicalisering.

Nederland heeft in bilateraal en multilateraal verband het belang van ratificatie en uitvoering van VN-terrorismeresoluties en -verdragen uitgedragen. Ten behoeve van de uitvoering van de «wereldwijde VN-strategie tegen terrorisme» heeft Nederland (financiële) steun verleend aan verantwoordelijke VN-instellingen, waaronder het Counter Terrorism Committee Executive Directorate (CTED) en de Counter Terrorism Implementation Taskforce (CTITF). Daarnaast heeft Nederland zich andermaal ingezet voor het versterken van het VN-sanctieregime gericht op terroristische organisaties en personen. Deelname aan een coalitie van gelijkgezinde landen droeg bij aan een verbetering van procedures voor het actualiseren van de VN-terrorismelijst en het versterken van de positie van de ombudspersoon (VN-Veiligheidsraadresolutie 1989).

In EU-verband is bijgedragen aan de uitvoering van het EU-actieplan ter bestrijding van terrorisme en het EU-actieplan om radicalisering en rekrutering tegen te gaan.

Nederland steunde voorts met een subsidie van EUR 2,5 miljoen (periode 2010–2015) het International Centre for Counter-Terrorism (ICCT) en deed een beroep op de expertise van het instituut, dat zich richt op het voorkomen van terrorisme en het versterken van het internationaal rechtelijk kader. Daarnaast werden projecten gesteund in Afrika en Azië (Sahel/Magreb, Hoorn van Afrika, Pakistan, Indonesië) gericht op het tegengaan van radicalisering en de versterking van capaciteit ter bestrijding van terrorisme. Daarbij is specifiek aandacht besteed aan de rechten van de mens en de rechtsstaat.

Op nationaal niveau is uitvoering gegeven aan de Sanctieregeling Terrorisme-2007, betreffende de «totstandkoming en beëindiging van bevriezingsmaatregelen terrorisme». Door publicatie van de nationale terrorismelijst en bijbehorend protocol op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken is de transparantie rondom de werking van de nationale, Europese en VN-terrorismesancties vergroot.

Nederland heeft het beleid ten aanzien van bestrijding van grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit en drugshandel en -gebruik actief uitgedragen in VN- en EU-verband. In nauwe samenwerking met de vakdepartementen werd tevens ingezet op vergroting van de effectiviteit van internationale initiatieven. Een voorbeeld hiervan is een grootschalig project voor niet-operationele politiesamenwerking op het gebied van de bestrijding van zware en georganiseerde criminaliteit in dertien landen in Latijns-Amerika.

Tevens heeft Nederland een bijdrage geleverd met projecten gericht op het tegengaan van mensenhandel, waarbij de inspanningen vooral waren gericht op capaciteitsopbouw in de herkomstlanden van slachtoffers.

Operationele doelstelling 2.3

Bestrijding van proliferatie van massavernietigingswapens en bevordering van ontwapening

Nederland heeft zich in 2011 ingezet voor het versterken van het wereldwijde regime voor nucleaire, chemische en biologische non-proliferatie. Zo heeft Nederland het voorzitterschap van de Toetsingsconferentie van het Biological and Toxin Weapon Convention (BTWC) met een succesvolle conferentie in Genève afgesloten. In het kader van de Chemische Wapen Conventie heeft Nederland als voorzitter van de internationale werkgroep Site-Selection Methodology er voor gezorgd dat de Organization for the Prohibition of Chemical Weapens (OPCW) in 2012 meer relevante chemische fabrieken zal inspecteren. Tevens heeft Nederland de noodzakelijke discussie over de toekomst van de OPCW gefaciliteerd, nu de vernietiging van alle gedeclareerde chemische wapens in zicht is.

De Nederlandse inzet voor nieuwe stappen op het terrein van nucleaire ontwapening richt zich op de drieslag van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening. Elke reductie en/of terugtrekking van kernwapens met een NAVO-taak in Europa moet in NAVO-kader worden overeengekomen en in het teken staan van wederzijdse ontwapening en van het streven naar een kernwapenvrije wereld. Nederland blijft er naar streven dat de uitkomst van de NAVO Defence & Deterrence Posture Review instrumenteel kan zijn en aanknopingspunten kan bieden voor nadere (ontwapenings-) onderhandelingen tussen de VS en Rusland.

Op het terrein van nucleaire non-proliferatie was 2011 een brugjaar voor het nucleaire Non-Proliferatie Verdrag (NPV), waarin Nederland zich heeft ingezet om voorbereidend werk te doen voor de implementatie en het concretiseren van het actieplan dat in mei 2011 tijdens de laatste Toetsingsconferentie in New York werd aangenomen. Op ministerieel niveau kwam het Non-Proliferation and Disarmament Initiative (NPDI) bijeen in Berlijn en New York. Het NPDI heeft in 2011 aan de vijf permanente leden van de VN Veiligheidsraad (P5) voorstellen gedaan voor een rapportage format over hun kernwapenarsenalen en ontwapeningsinspanningen. Tevens heeft het gezocht naar mogelijkheden om de onderhandelingen over het Fissile Material Cut-off Treaty (FMCT) in de Ontwapeningsconferentie te herstarten. Hoewel het nog niet is gelukt de politieke impasse in de Ontwapeningsconferentie te doorbreken, werkt het NPDI aan de mogelijkheid om technische besprekingen over het verdrag reeds te laten starten. Daarnaast heeft het NPDI de Directeur-Generaal van het IAEA aangeboden om met de NPDI-partners de universalisering van het Additioneel Protocol te bevorderen. Het Nederlands voorzitterschap van de Nuclear Suppliers Group (NSG) is in juni 2011 succesvol van start gegaan. Tijdens de plenaire bijeenkomst in Noordwijk is een jarenlange impasse ten aanzien van de aanpassing van artikel 6 en 7 (exportrichtlijn van proliferatiegevoelige opwerking- en verrijkingstechnologie) doorbroken. Nederland heeft de inbedding van India, Pakistan en Israël in het mondiale non-proliferatiestelsel getracht te bevorderen, onder meer door outreach richting deze landen tijdens het Nederlandse voorzitterschap van de NSG. Tevens heeft Nederland zich tijdens de voorbereidingen van de Nuclear Security Summit (NSS) in Seoel (maart 2012) ingezet om het NSS-werkplan van Washington in concrete actie om te zetten door onder andere de synergie tussen nucleaire veiligheid en beveiliging te benadrukken en internationale samenwerking op het gebied van nucleair sporenonderzoek te bevorderen. Bij dit laatste ligt een belangrijke rol weggelegd voor het Nederlands Forensisch Instituut (NFI). De NSS speelt een centrale rol in het Nederlandse veiligheids- en non-proliferatie beleid. Nucleair terrorisme blijft immers één van de grootste en meest actuele bedreigingen van de mondiale veiligheid.

Met name de betere naleving van het Non-Proliferatie Verdrag door Iran en de toenemende zorgen over het nucleaire programma van Iran bleven in 2011 veel aandacht vragen. Het jaar begon met besprekingen tussen Iran en de P5+1 (VS, VK, Rusland, China, Frankrijk en Duitsland), maar verdere onderhandelingen over een oplossing bleven uit. Er was geen vooruitgang in de samenwerking tussen Iran en het IAEA. Het IAEA rapport over het Iraanse nucleaire programma van 8 november 2011 stelde opnieuw dat het Agentschap nog altijd niet in staat is vast te stellen dat het Iraanse nucleaire programma geheel van vreedzame aard is. Daarom heeft Nederland gepleit voor het maximaal opvoeren van de druk op Iran om het land te laten voldoen aan zijn internationale verplichtingen. Nederland heeft in dat verband ingezet op het opstellen van een stevig nieuw sanctiepakket in de Europese Unie. Daarnaast blijft Nederland grote zorgen houden over en aandacht besteden aan het nucleaire programma van Noord-Korea.

In december 2011 ratificeerde Indonesië de Comprehensive Test Ban Treaty (CTBT). Nederland heeft zich tijdens de bijeenkomst van de «artikel XIV conferentie» van het CTBT in New York hard gemaakt voor de universalisering van dit verdrag en ziet de ratificatie van onder andere Indonesië als een belangrijk signaal om ook andere landen over te laten gaan tot ratificatie.

Operationele doelstelling 2.4

Goede internationale afspraken op het gebied van conventionele wapenbeheersing en een restrictief en transparant wapenexportbeleid

Het Nederlandse wapenexportbeleid is restrictief en transparant. Het is gestoeld op de erkenning dat in het belang van de internationale rechtsorde en de bevordering van vrede en veiligheid grenzen moeten worden gesteld aan de exportactiviteiten van de defensiegerelateerde industrie. Binnen die grenzen mag de Nederlandse industrie, naar het oordeel van de regering, voorzien in de legitieme behoefte van andere landen aan defensiematerieel. De Nederlandse defensie-industrie levert hoogstaande technologische producten en draagt bij aan innovatie. De regering heeft zich in Europees kader ingezet voor een gelijk speelveld voor Nederlandse bedrijven.

Het Nederlandse wapenexportbeleid werd in 2011 aangescherpt in reactie op de ontwikkelingen in de Arabische regio. In de periode maart tot december 2011 werden vergunningaanvragen aangehouden voor Bahrein, Jemen, Saoedi-Arabië, Egypte en Tunesië. De snel opeenvolgende en onvoorspelbare ontwikkelingen in de regio maakten een toetsing voor deze landen aan de acht criteria van het wapenexportbeleid niet mogelijk. Op 10 juni 2011 heeft de regering de Kamer een brief gestuurd waarin enkele structurele aanscherpingen in het beleid werden aangekondigd; onder andere snellere rapportage aan de Kamer (jaar- en halfjaarrapport), en aanscherping van de toetsing van criteria 2 en 3 met een analyse van toekomstige ontwikkelingen. Binnen de EU heeft Nederland zich ingezet voor eenduidige strenge toetsing van vergunningen, in het bijzonder voor bestemmingen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.

Ook op het terrein van de conventionele wapenbeheersing vonden belangrijke ontwikkelingen plaats. In februari 2011 ratificeerde Nederland het clustermunitieverdrag, dat vervolgens op 1 augustus voor Nederland in werking trad. De ontmanteling van de Nederlandse voorraad clustermunitie is volgens planning verlopen. Tevens heeft Nederland in 2011 bijgedragen aan de vernietiging van onontplofte oorlogsresten, onder andere in Afghanistan via de NGO HALO Trust en in Irak, DRC en Zuid-Soedan via de NGO MAG. Tijdens de elfde bijeenkomst van Staten Partijen bij het Ottawa-verdrag (antipersonenmijnenverdrag) werd de Nederlandse kandidatuur voor Co-rapporteur van de «Standing Committee on Mine Clearance» gehonoreerd.

In 2011 vonden de tweede en derde Preparatory Committee plaats voor het VN-wapenhandelverdrag (Arms Trade Treaty, ATT). Nederland heeft actief deelgenomen aan de onderhandelingen die moeten leiden tot een robuust verdrag dat de wapenhandel wereldwijd zal gaan reguleren. Voor Nederland zijn verschillende elementen in het toekomstige verdrag van belang. Statenpartijen dienen te worden verplicht onder het toekomstige verdrag om een wapenexportvergunningensysteem in het leven te roepen. Dit systeem dient staten te verplichten om vergunningen te toetsen aan meerdere criteria, waaronder het mensenrechtencriterium. Ook zet Nederland zich in voor transparantie ten aanzien van afgegeven en geweigerde vergunningen.

Indicator

Basiswaarde 2005

Bereikt 2009

Bereikt 2010

Streefwaarde 2011

Bereikt 2011

Aantal Nederlandse undercuts

1

0

0

0

0

  Bron: ministerie van Buitenlandse Zaken

Een Nederlandse undercut is het besluit van Nederland om een wapenexportvergunning af te geven voor een transactie die in essentie identiek is aan een transactie waarvoor eerder door een andere EU-lidstaat een vergunning is geweigerd2.

Operationele Doelstelling 2.5

Regionale stabiliteit door effectieve inzet op conflictpreventie, crisisbeheersing, conflictoplossing en post-conflict wederopbouw

Met een samenhangende inzet van defensie, diplomatie en ontwikkelingssamenwerking heeft Nederland een tastbare bijdrage geleverd aan de bevordering van stabiliteit en veiligheid. Er is nauw samengewerkt met multilaterale partners in EU-, NAVO-, VN- en WB-verband en met (I)NGO’s. Naast diplomatieke activiteiten en militaire inspanningen, werden ook activiteiten ontplooid op het gebied van hervorming van de veiligheidssector, versterking van de rechtsorde, hervorming van bestuur en sociaal-economische wederopbouw. Behalve in fragiele staten zal ook vanuit een regionaal perspectief worden ingezet op Veiligheid en Rechtsorde, omdat de oorzaken en gevolgen van een conflict vaak een grensoverschrijdend karakter hebben. Dit beleid is uiteengezet in de brief «Regionale benadering binnen ontwikkelingssamenwerking» van 17 november 2011.

De geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz is in de zomer 2011 van start gegaan. Ter versterking van de Afghaanse rechtsstaat werd naast een politietrainingsprogramma een rechtsstaatontwikkelingsprogramma ontwikkeld. Aan de hand van vier thema’s – civiele politie, samenwerking tussen politie en aanklagers, justitiesector en verbetering bewustzijn en rechtstoegang – wordt gewerkt aan versterking van de rechtsketen en de toegang en betrouwbaarheid van de rechtsketen voor de bevolking. Activiteiten op dit gebied verlopen voorspoedig en de eerste resultaten zijn bemoedigend. Nederlandse politiefunctionarissen en militairen ontwikkelden opleidingen en gaven onder de vlag van de NATO Training Mission-Afghanistan (NTM-A) en de Europese politiemissie (EUPOL Afghanistan) opleidingen en trainingen aan agenten van de Afghan Uniformed Police (AUP). Hierbij is specifiek aandacht besteed aan de training en ondersteuning van vrouwelijke politiefunctionarissen.  Daarnaast begonnen Nederlandse Police Operational Mentor and Liaison Teams (POMLTs) aan de begeleiding en training van agenten in het Kunduz-district. Verschillende projecten gericht op de ontwikkeling van de Afghaanse Rule of Law sector werden gestart.

De Nederlandse inspanningen op het gebied van piraterijbestrijding kenmerkten zich door een actieve en continue operationele bijdrage aan de anti-piraterijoperaties van de NAVO en de EU, onder meer met Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Zuiderkruis. In de eerste helft van 2011 had Nederland voorts het commando over de Standing NATO Maritime Group 2 en had een Nederlander de leiding over de NAVO-operatie Ocean Shield. Nederland heeft invulling gegeven aan de berechting van piraten en regionale capaciteitsopbouw ter voorkoming en bestrijding van piraterij op zee, door detachering van twee politieadviseurs bij het antipiraterijprogramma van UNODC en een financiële bijdrage aan onder meer de opbouw van detentiecapaciteit door UNODC in Somalië zelf. In 2011 werd een nieuwe overdrachtsovereenkomst gesloten met Mauritius ten behoeve van de berechting van piraterijverdachten in dat land. Nederland zal bij de Hoge Vertegenwoordiger aandacht blijven vragen voor het belang van het sluiten van meer overdrachtsovereenkomsten met landen in de regio.

Het jaar 2011 stond verder in het teken van de omwenteling in de Arabische wereld. Dit leidde in Libië tot geweld tegen burgers door het Kaddafi-regime, waartegen de NAVO op basis van VN-resoluties 1970 en 1973 Operation Unified Protector in het leven riep. Nederland droeg zijn bondgenootschappelijke verantwoordelijkheid en leverde zes F16’s, een mijnenjager en een tankvliegtuig, plus een personele bijdrage aan de staf van de operatie. De operatie werd op 31 oktober 2011 beëindigd. Ook in de follow-up fase draagt Nederland een steentje bij door een financiële bijdrage aan de missieplanning van de VN, een personele bijdrage aan de EU assessment teams en een financiële bijdrage aan diverse ontmijnings- en ontwapeningsprogramma’s.

Nederland steunde in 2011 de opbouw en professionalisering van de Palestijnse civiele veiligheids- en justitiesector, door een bijdrage van drie civiele experts aan de EU-missie EUPOL COPPS in de Palestijnse Gebieden. Daarnaast is de Nederlandse bijdrage aan USSC, de door de Verenigde Staten geleide missie gericht op de training en capaciteitsopbouw van de Palestijnse veiligheidsdiensten, in 2011 van twee naar vier militairen verhoogd.

Nederland heeft in 2011 met 30 personen succesvol bijgedragen aan de UN Mission in Sudan (UNMIS). Deze missie, actief tot de onafhankelijkheid van Zuid-Sudan op 9 juli 2011, speelde een belangrijke rol in de implementatie van de Comprehensive Peace Agreement. Op 9 juli 2011 is UNMIS overgegaan in de UN Mission in South-Sudan (UNMISS). Op 30 september 2011 informeerde het kabinet de Kamer over het besluit ook aan deze missie een bijdrage te leveren. Zuid-Sudan is sinds 2011 OS-partnerland met als speerpunten veiligheid en rechtsorde, voedselzekerheid en water. Nederland gaf in haar programma uitvoering aan de OESO/DAC multi-donorevaluatie van vredesopbouw- en conflictpreventie-inspanningen in Zuid-Sudan, waarin het belang werd benadrukt van local ownership, donorcoördinatie, een transparante overheid, vredesdividend en betere samenwerking tussen de VN en de Wereldbank. Nederland heeft een ambassade geopend in Juba, is host donor van het Joint Donor Team en co-lead op de sectoren water en voedselzekerheid binnen de EU. Een Nederlandse handelsmissie bezocht Zuid-Sudan, vooral gericht op de landbouwsector.

Nederland heeft in 2011 de bijdrage aan de EU-missies in Bosnië sterk afgebouwd en de bijdragen aan het executieve mandaat van EUFOR Althea en aan de politiemissie EUPM beëindigd. Nederland heeft de inzet van ongeveer 45 civiele functionarissen, onder wie twee rechters, aan de rule of law-missie EULEX in Kosovo gehandhaafd.

De geïntegreerde benadering, de gecombineerde inzet van politieke, veiligheids- en ontwikkelingsinstrumenten, kreeg dit jaar verder gestalte met het OS-speerpunt veiligheid en rechtsorde. Hiermee sluit het Nederlandse beleid goed aan op het gezaghebbende World Development Report (WDR 2011), waarin aangegeven is dat «Security, Justice, Jobs» de belangrijkste elementen zijn voor post-conflict interventies. De bijdrage aan veiligheid en stabiliteit en rechtsorde vanuit ontwikkelingssamenwerking in een aantal regio’s is van belang omdat daarmee niet alleen de voorwaarden worden geschapen voor duurzame ontwikkeling, maar ook wordt bijgedragen aan veiligheid, vrijheid en welvaart in Nederland. Nieuwe dreigingen, zoals georganiseerde criminaliteit, terrorisme en radicalisering in deze regio’s hebben immers ook gevolgen voor ons land. De regionale benadering is uiteengezet in de brief aan de Tweede Kamer van 17 november en is gericht op de volgende regio’s: Grote Meren, Hoorn van Afrika, Afghanistan/Pakistan en Midden-Amerika.

Nederland ontwikkelde internationaal zijn toegevoegde waarde op het gebied van veiligheid en rechtsorde verder door het uitvoeren van projecten en activiteiten in (post) conflict gebieden als de Arabische regio, Zuid-Soedan, Burundi, Palestijnse Gebieden, de Balkan en Afghanistan. Wat de Arabische regio betreft lag de focus op het ondersteunen van de centrale rol van de VN in transitieprocessen, het verbeteren van de participatie van burgers, versterking van lokaal bestuur, en (in lijn met het WDR) het creëren van werkgelegenheid.

Mede door een actieve inzet van Nederland binnen de VN heeft hervorming van de veiligheidssector en herstel van de rechtsorde internationaal aan belang en effectiviteit gewonnen. De eerste fase van het Security Sector Reform (SSR) programma in Burundi werd succesvol afgerond. Het ministerie van Defensie produceerde een review van het programma. Er werden verder cursussen ethiek gegeven voor verbetering van het functioneren van de politie en er heeft een inventarisatie van de veiligheidsbehoeften van de bevolking plaatsgevonden. Om in vredesmissies beter geïntegreerd militair-civiel te werken (3D) hield Nederland met het Duitse Auswärtiges Amt en het Nederlands-Duitse legerkorps in september 2011 de oefening Common Effort, waaraan circa 33 organisaties deelnamen.

Met betrekking tot het High Level Forum on Aid Effectiveness (HLF4) van 29 november tot en met 1 december in Busan, heeft Nederland een aanjagende rol op zich genomen onder andere ten aanzien van fragiele staten. Bij de presentatie van de New Deal is door Nederland speciale aandacht gevraagd voor lange termijn benadering en betrokkenheid van civil society en vrouwen.

Met het tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325, gelanceerd in december voor de periode 2012–2015, beogen de circa 40 ondertekenende organisaties (drie ministeries en 37 maatschappelijke organisaties) meer focus in de onderlinge samenwerking te brengen. Mede dankzij Nederland werd de rol van vrouwen bij vredesprocessen opgenomen in het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO. De animo was groot voor het Spaans-Nederlandse initiatief tot een halfjaarlijkse training over «gender in operations».

Operationele doelstelling 2.6

Effectieve humanitaire hulpverlening

Vroegtijdige, voorspelbare inzet van humanitaire hulp is belangrijk voor de effectiviteit. Hierover zijn tussen donoren onderling afspraken gemaakt. Nederland heeft het in de Memorie van Toelichting 2011 genoemde streefpercentage van geheel of gedeeltelijke ongeoormerkt inzetten van 80 procent van de bijdragen aan de VN of Rode Kruisfamilie behaald. Dit heeft snelle, flexibele en voorspelbare bijdragen mogelijk gemaakt bij humanitaire crises. In 2011 is Nederland, naast bijdragen aan een aantal acute noodsituaties, actief geweest in chronische en complexe crises in onder andere Somalië, Soedan, Afghanistan, DRC, Ethiopië en de Palestijnse gebieden. Het bleek echter niet mogelijk om het ook in de Memorie van Toelichting 2011 genoemde streefpercentage van committering van 75 procent van het beschikbare budget in de eerste vier maanden van 2011 te behalen, omdat de zorgvuldige voorbereiding van de bijdragen meer tijd kostte dan voorzien. Voor noodhulp bij de overstromingen in Pakistan werd in augustus EUR vier miljoen vrijgemaakt door verschuivingen in lopende ontwikkelingsprogramma’s, omdat de middelen voor noodhulp uitgeput waren.

Nederland heeft in 2011 de clusterbenadering (coördinatie van de hulp per sector) bevorderd en de positie van de Humanitaire Coördinator van de VN en van VN-noodhulpfondsen helpen versterken. Hiertoe werd dialoog gevoerd met betrokken humanitaire organisaties. Ook werden financiële bijdragen geleverd aan noodhulpfondsen op landenniveau en aan het wereldwijde VN-noodhulpfondsen CERF (Central Emergency Response Fund). Nederland heeft bovendien het CERF helpen verbeteren door deelname in de Reference Group en dialoog over de follow-up van de CERF-evaluatie. Ook stimuleerde Nederland actief de uitvoering van humanitaire hervormingen die de effectiviteit van de wereldwijde humanitaire hulpverlening moeten verbeteren.

Onderwerpen zoals accountability en samenwerking van de VN met NGO’s werden in 2011 systematisch aan de orde gesteld in overleg met en in jaarvergaderingen van relevante VN-organisaties. Nederland heeft ook consequent rampenrisicovermindering opgebracht als onderdeel van ontwikkelingsbeleid, zowel intern als extern. Daarnaast is bijgedragen aan de UN International Strategy for Disaster Reduction en de Global Facility for Disaster Reduction and Recovery van de Wereldbank. Van de donorgroep van laatstgenoemde faciliteit heeft Nederland in november 2011 voor een periode van één jaar het voorzitterschap op zich genomen.

Ten slotte heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken in samenwerking met het ministerie van Veiligheid en Justitie zich er sterk voor gemaakt dat de rampenrespons van de EU bijdraagt aan snelheid, efficiency en effectiviteit van internationale humanitaire hulpverlening, en geen extra coördinatielaag wordt. De betreffende EU-wetgeving is nog in voorbereiding en zal in 2014 worden afgerond.

Operationele doelstelling 2.7

Goed bestuur in prioritaire landen

Het beleid ten aanzien van goed bestuur veranderde in 2011, door de keuze van een geringer aantal partnerlanden (15) en het uitgangspunt dat goed bestuur een dwarsdoorsnijdend thema is en ondersteunend aan de speerpunten. Posten in partnerlanden beschreven in hun Meerjarige Strategische Plannen 2012–2015 (MJSP’s) hoe goed bestuur bijdraagt aan de speerpuntprogramma’s.

In de strijd tegen corruptie heeft Nederland de uitrol van de United Nations Convention against Corruption (UNCAC) verder ondersteund, o.a. door UNCAC reviews politieke aandacht te geven op landenniveau en door een compromis tot stand te brengen over de NGO-rol in UNCAC. Nederland zal nog moeten beslissen over de eigen implementatie van het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI); dit punt is opgenomen in de Grondstoffennotitie die op 15 juli 2011 aan de Kamer is gezonden, gekoppeld aan het EU-transparantiedossier.

De relatie met het Netherlands Institute for Multiparty Democracy (NIMD) is sterk verbeterd, mede door managementwijzigingen binnen het NIMD. Het NIMD is één van de twee organisaties, die voor subsidiëring in aanmerking komen op grond van de Subsidietender Fonds Politieke Partijen. Nederland nam samen met Slowakije op verzoek van de VS het co-voorzitterschap op zich van een Task Force Tunesië. Deze is opgericht onder het «Community of Democracies»-netwerk om democratisering in Tunesië te ondersteunen. Nederland heeft al enkele projecten gefinancierd om het goede voorbeeld te geven aan de Task Force.

De rechtsstaatbevordering in ontwikkelingslanden en de samenwerking met kennisinstituten is geïntensiveerd. Op grond van behaalde resultaten is rechtsstaatbevordering opnieuw opgenomen in de programma’s van onder meer de partnerlanden Rwanda, Uganda en Indonesië. Zo zijn in Uganda in 2011 achterstanden in de behandeling van zaken afgenomen en, met steun van Nederland, juridische advieskantoren opgezet in alle districten in Rwanda. De samenwerking met de International Development Law Organization is verbeterd na het aantreden van een nieuwe Directeur-Generaal met grote internationale ervaring, voormalig Secretaris-Generaal van Amnesty International Irene Khan. De samenwerking met kennisinstituten als het Van Vollenhoven Instituut (VVI), het Hague Institute for the Internationalisation of Law (HIIL) en het Center for International Legal Cooperation (CILC) is in 2011 geïntensiveerd.

De IMF Regional Technical Assistance Centres in Bamako en Addis Abeba ontvingen Nederlandse steun op het gebied van Public Finance Management (PFM, bevordering van gezonde overheidsfinanciën). Deze centra zullen landen in West- en Oost-Afrika adviseren over hun overheidsfinanciën. In Indonesië, Bangladesh, Benin en Burundi steunden de posten de PFM-hervormingen. Op het gebied van versterking van decentraal overheidsbestuur is met de VNG een nieuwe samenwerking aangegaan.

De notitie «MATRA gemoderniseerd» was de leidraad voor de inzet van het MATRA-programma in 2011: minder landen, meer thematische focus, eenvoudiger instrumentarium en meer fondsen naar Nederlandse ambassades. De beperkte absorptiecapaciteit bleek een belemmering om tot volledige uitgave te komen. De inzet in 2011 heeft bijgedragen aan de maatschappelijke transformatie van voormalig communistische landen in Midden- en Oost-Europa. In de pre-accessielanden is bijgedragen aan de vervulling van de Kopenhagencriteria. Daarbij zijn vooral resultaten geboekt op het gebied van de «rule of law».

In lijn met het regeerakkoord wordt MATRA verder geconcentreerd op de pre-accessielanden in Zuidoost-Europa, ter ondersteuning van hun inspanningen te voldoen aan de voorwaarden voor EU toetreding. De Kamer is hierover op 14 november 2011 per brief geïnformeerd. Invoering van dit herziene MATRA-programma vindt plaats met ingang van 2012.

Operationele doelstelling 2.8

Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid

Samen met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie is het beleid herzien ten aanzien van energierelaties met prioritaire landen en regio’s alsmede multilaterale organisaties, vastgelegd in de door de Ministerraad goedgekeurde notitie «Naar een nieuw kader voor internationale energierelaties». Concreet heeft dit geresulteerd in de keuze voor een aantal prioritaire landen, regio’s en instellingen, te weten: de Europese Unie; buurlanden (Duitsland, Noorwegen, VK, België en Frankrijk); grote energiespelers (Rusland, China, Brazilië en VS); energie producerende regio’s (Golfregio en Kaspische zee regio), en internationale energie instellingen: International Energy Agency (IEA), International Energy Forum (IEF), Energie Handvest, Gas Exporting Countries Forum, International Atomic Energy Agency (IAEA) en International Renewable Energy Agency (IRENA). Maria van der Hoeven werd in 2011 verkozen tot Executive Director van het IEA.

De ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken, Landbouw en Innovatie schreven gezamenlijk het Energierapport 2011 dat naar de Kamer is toegegaan in juni 2011. In de kabinetsvisie Energievoorzieningszekerheid, gepresenteerd aan de Eerste Kamer op 16 december 2011, werd nader ingegaan op de geopolitieke context van energievoorzieningszekerheid.

De Nederlandse inzet in EU-verband werd vastgelegd in het Energierapport 2011 en nader uitgewerkt in standpuntbepalingen ten aanzien van mededelingen van de Commissie (zgn. BNC-fiches). Het ging hierbij om:

  • Energievoorzieningszekerheid en internationale samenwerking;

  • Wet- en regelgeving integriteit en transparantie van de energiemarkt;

  • Veiligheid offshore olie en gas;

  • Energie Efficiëntieplan 2011.

Ontwikkelingen in de EU Energieraad, waar alle aspecten van de EU energiestrategie besproken worden, volgt Nederland actief, met name de Routekaart 2050.

Nederland was aanwezig bij de oprichtingsvergadering van IRENA en steunde IRENA financieel met EUR 398 000. Met de Wereldbank is de discussie voortgezet over de formulering van het nieuwe energiebeleid.

In april 2011 is een intentieverklaring tot stand gekomen tussen Fluxys (België) en Gasunie (Nederland) om de mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking te verkennen. Dit biedt kansen voor beide landen om in te spelen op wijzigingen in aardgasstromen.

In 2011 hebben in- en uitgaande ministeriële bezoeken plaatsgevonden die (mede) in het teken van gas stonden. Premier Rutte was in oktober in Rusland waar onder andere een Memorandum of Understanding tussen Gazprom en de Gasunie is ondertekend, en in november was hij in Duitsland aanwezig bij de opening van de Nordstream pijpleiding. Gasunie is betrokken bij aanleg en exploitatie van deze belangrijke nieuwe verbinding tussen Rusland en Europa.

In maart vond een staatsbezoek aan Qatar plaats, ‘s werelds belangrijkste exporteur van Liquefied Natural Gas. In oktober 2011 nam Nederland deel aan de ministeriële bijeenkomst van het IEA en in november was Nederland als waarnemer aanwezig bij de top van het Gas Exporting Countries Forum, een overlegplatform tussen de grootste gasproducenten ter wereld.

Sinds de kernramp in Fukushima en de reactie van diverse Europese landen daarop, is nucleaire veiligheid sterker voor het voetlicht gekomen. Nederland was binnen de EU en in het IAEA actief betrokken bij ontwerp en uitvoering van de zogenaamde «stress tests», discussies over wereldwijde versterking van de regelgeving met betrekking tot kernenergie, en de aanname van het IAEA actieplan voor nucleaire veiligheid.

Transparantie van financiële overdrachten in de energiesector is een belangrijke stap in het nastreven van goed bestuur in deze sector in ontwikkelingslanden. Daarom bevordert Nederland actief het Extractive Industries Transparency Initiative (EITI): in 2011 droeg Nederland een contributie van USD 280 000 bij aan het EITI secretariaat. De EITI Board, waarvan Nederland lid is, was te gast in Amsterdam in juni 2011. Ook steunt Nederland de inzet van de OVSE ten aanzien van EITI.

Daarnaast heeft Nederland een actieve inbreng in de discussie over de concept EU transparantie wetgeving waarvoor een BNC-fiche werd opgesteld: Nederland legt de nadruk op een goede afstemming met andere transparantie initiatieven en let op de administratieve lasten. De vestiging van het internationale secretariaat in 2011 van Voluntary Principles on Security and Human Rights in Nederland bevestigt de reputatie van Nederland op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO).

Beleidsconclusies artikel 2

In lijn met het nieuwe Strategisch Concept hebben nieuwe dreigingen, waaronder cyberdreigingen, een prominente plek in het Nederlandse veiligheidsbeleid gekregen. Dit werd onder meer geïllustreerd door deelname van de minister van Buitenlandse Zaken aan de internationale London Conference on Cyberspace op 1 en 2 november 2011. Verdere uitwerking van het Strategisch Concept van de NAVO zal plaatsvinden in 2012, met besluitvorming tijdens de NAVO Top in Chicago in mei 2012. Nederland streeft naar verdere integratie van de civiel-militaire planningsstructuren in de EU en het verbeteren van inzetbaarheid van EU Battle Groups, alsook het bevorderen van GVDB-samenwerking met NAVO en derde landen, in het bijzonder op het gebied van pooling & sharing.

De internationale samenwerking met gelijkgezinde landen in de strijd tegen terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit is in 2011 geïntensiveerd en met de oprichting van het Global Counter-Terrorism Forum (GCTF) verder geformaliseerd. De rechtsbescherming van personen en organisaties op de VN-terrorismelijsten is versterkt. Met de vakdepartementen bestond een goede samenwerking op het gebied van de bestrijding van grensoverschrijdende criminaliteit en vergroting van de effectiviteit van internationale initiatieven.

Het implementeren en concretiseren van het actieplan van de NPV-Toetsingsconferentie en het uitwerken van het werkplan van de Nuclear Security Summit blijven de drivers voor het Nederlandse beleid op het gebied van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening. Hiertoe blijft Nederland zoeken naar dwarsverbanden en synergie tussen de verschillende bestaande initiatieven en fora, zoals de NSS, de Global Initiative to Combat Nuclear Terrorism, G8 Global Partnership, CD, CTBT en FMCT. Ook binnen en met het NPDI wil Nederland dit aanjagen.

Nog steeds is de uitvoering van het werkplan van de Ontwapeningsconferentie niet begonnen. In 2012 zal de druk op lidstaten, dus ook Nederland, dan ook toenemen om te beslissen hoe de VN ontwapeningsmachinerie in de toekomst daadwerkelijk kan bijdragen aan nationale inspanningen op het gebied van non-proliferatie, wapenbeheersing en ontwapening.

Met Nederlandse steun blijft de OPCW nadenken over haar toekomst en het overeind houden van het Chemische Wapen Verdrag.

Na de succesvolle BTWC Toetsingsconferentie in december 2011 onder Nederlands voorzitterschap, zal Nederland – ook interdepartementaal – de inspanningen op het gebied van Bio-security intensiveren.

In de aanloop naar de review van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport die in 2012 zal plaatsvinden, blijft Nederland pleiten voor verdere harmonisatie van het Europese wapenexportbeleid. Nederland blijft voorop lopen in het onderhandelingsproces dat moet leiden tot een VN-wapenhandelverdrag (ATT). Als één van de grootste donoren op het gebied van ontmijning zal Nederland in 2012 een actievere rol op zich nemen binnen het Ottawa-verdrag (antipersonenmijnenverdrag).

Het bevorderen van regionale stabiliteit door een samenhangende inzet van politieke, veiligheids- en ontwikkelingsinstrumenten was ook in 2011 een van de prioritaire beleidsterreinen. Dit beleid heeft verder gestalte gekregen met het OS-speerpunt veiligheid en rechtsorde. Nederland heeft nuttige bijdragen geleverd aan het bevorderen van regionale stabiliteit in fragiele staten, met name in Afghanistan door het opzetten van een Rule-of-Law programma in Kunduz, in Somalië door piraterijbestrijding en het uitwerken van een actieplan voor intensievere inzet op land, in Zuid-Sudan door een bijdrage aan UNMISS en een uitgebreid conflictsensitief ontwikkelingsprogramma, in Burundi met een veelzijdig en langlopend SSR-programma en in de Arabische regio door een bijdrage aan de NAVO-missie en het verbeteren van participatie van burgers en versterking van lokaal bestuur. Uitvoering van een regionale inzet is evenwel complex, vanwege de grote hoeveelheid actoren en ontwikkelingen. Ervaringen met een regionale benadering geven een gemengd beeld van de effectiviteit. Bij de regionale benadering is daarom gekozen voor focus op een beperkt aantal doelen en eenduidig management als elementen in een pragmatische aanpak.

Het tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325 biedt een actueel handvat om de rol van vrouwen in vredesprocessen te bevorderen. De Nederlandse bijdrage aan ISAF in Uruzgan is geëvalueerd en veel lessen uit die ervaring zijn al verwerkt in beleid en organisatie. Enerzijds is in de Focusbrief aangegeven dat het aantal landen waarin gewerkt wordt aanzienlijk is teruggebracht, anderzijds is het budget voor veiligheid en rechtsorde verhoogd om activiteiten in fragiele staten en in enkele regio’s te kunnen intensiveren, mede indachtig de New Deal die overeengekomen is in Busan, gericht op additionele inspanning voor landen waar gebrek aan stabiliteit en veiligheid het behalen van MDG’s in de weg staat.

Evaluaties laten zien dat sinds de tsunami de humanitaire hulpverlening sterk is verbeterd. Uit Haiti-evaluaties blijkt echter dat de effectiviteit van humanitaire hulp nog beter kan, dat wil zeggen de coördinatie en verantwoording. Evaluaties van de Common Humanitarian Funds en het CERF laten zien dat betere verantwoording over resultaten moet plaatsvinden; Nederland blijft zich hier dus voor inzetten. Volgens de CERF-evaluatie voldoet dit instrument wel aan de doelstellingen.

Uit evaluatie en onderzoek met betrekking tot het NIMD is geleerd dat politici en/of politieke partijen in het bestuur van door de overheid gesubsidieerde organisaties kan leiden tot onduidelijke verhoudingen. Politici moeten als bestuurslid verantwoording afleggen aan een minister, maar worden tegelijkertijd als parlementslid geacht dezelfde minister te controleren. Bij het NIMD heeft dit geleid tot een verandering in de statuten per 1 januari 2012. Verder is duidelijk geworden dat het voor de kwaliteit van werkzaamheden belangrijk is dat een maatschappelijke organisatie naast een centrale doelstelling beschikt over een uitgewerkte strategie.

Beleidsartikel 3 Versterkte Europese samenwerking

Operationele doelstelling 3.1

Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht, veiligheid, welvaart en duurzame economische groei biedt.

Nederland heeft zich actief ingezet voor een versterking van de begrotingsdiscipline en een versterking van de governance van de Eurozone. De kabinetsvisie hierover is uiteengezet in de Kamerbrief over de toekomst van de Economische en Monetaire Unie d.d. 7 september 2011. Deze brief bepleit onder meer een versterking van de onafhankelijke positie van de Europese Commissaris verantwoordelijk voor de handhaving van de Europese begrotingsregels. Een belangrijk aantal van deze voorstellen heeft geleid tot nieuwe afspraken in Brussel. Zo is de onafhankelijkheid van de verantwoordelijke Commissaris versterkt in navolging van de besprekingen op de Europese Raad van oktober 2011, en heeft de Commissie nieuwe wetgevingsvoorstellen uitgebracht voor een versterkt toezicht op nationale begrotingen en op landen in een kwetsbare financieel-economische situatie. De Europese Raad van december 2011 besloot tot slot tot het opstellen van een nieuw verdrag tussen 25 EU-lidstaten over een strengere begrotingsdiscipline en een versterkte coördinatie van het economische beleid.

In het kader van de invulling van de kerndoelen van de Europa 2020-strategie heeft Nederland in april 2011 het jaarlijkse Nationaal Hervormingsprogramma aan de Europese Commissie gestuurd. De Europese Raad van 23 en 24 juni 2011 bekrachtigde in dit verband de door de Europese Commissie opgestelde landenspecifieke aanbevelingen voor economische hervormingen.

De Nederlandse standpunten ten behoeve van de start van de onderhandelingen over de nieuwe Europese meerjaren begroting 2014–2020 zijn geformuleerd in een tweetal stukken: Kabinetsinzet onderhandelingen Meerjarig Financieel Kader EU voor de periode vanaf 2014 en de Kabinetsreactie op voorstellen Europese Commissie voor Meerjarig Financieel Kader EU 2014–2020.

Nederland stelt zich positief op in de onderhandelingen over de toetreding van de Europese Unie tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens. Op 3 oktober 2011 zonden ministers Rosenthal en Opstelten een gezamenlijke brief aan de Eerste en Tweede Kamer met het kabinetsstandpunt over de hervorming van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en toetreding van de EU tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM).

Ten aanzien van de EDEO heeft Nederland een non-paper opgesteld en namens de Benelux aan Hoge Vertegenwoordiger Ashton aangeboden. Doel van dit paper is een betere samenwerking tussen de EDEO en de lidstaten te bevorderen.

Een pilot onder Nederlandse leiding, samen met Frankrijk en Duitsland, om nadere uitwerking te geven aan het evaluatiemechanisme voor justitiële samenwerking in strafzaken loopt. In 2011 is op het terrein van het versterken van het wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten voornamelijk aandacht uitgegaan naar het toevoegen van rechtsstatelijke aspecten bij het uitvoeren van Schengenevaluaties. Hiermee zou in het belang van alle lidstaten en de burger beter gewaarborgd kunnen worden dat binnen Schengen effectief wordt opgetreden tegen grensoverschrijdende vormen van criminaliteit, waaronder mensenhandel, migratiecriminaliteit en tegen corruptie.

De VN-Klimaattop te Durban (CoP-17): Nederland bracht zijn inzet voor de onderhandelingen in via een bredere EU-positie die werd vastgesteld in de Milieuraad van 10 oktober, de ECOFIN van 4 oktober en 8 november en de Europese Raad van 23 oktober 2011.

In Durban werden door partijen afspraken gemaakt over:

  • het opstarten van een proces om te komen tot een nieuw bindend instrument (niet later dan 2015), dat toepasselijk zal zijn voor alle landen en dat vanaf 2020 moet worden geïmplementeerd;

  • het operationaliseren van het Groene Klimaatfonds;

  • de verlenging van het Kyoto-protocol met een tweede verplichtingenperiode.

Operationele doelstelling 3.2

Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen.

De Europese Dienst Extern Optreden heeft in 2011 aan effectiviteit gewonnen. De organisatie staat en de topposities werden vervuld. Hoge Vertegenwoordiger (HV) Ashton speelde een zichtbare rol, onder meer bij de transitie in de Arabische regio, de dialoog tussen Servië en Kosovo en de verdere aanscherping van het EU-sanctieregime tegen Iran.

Nederland heeft in 2011 in een Benelux-paper, samen met 11 andere lidstaten, gepleit voor een betere wisselwerking tussen de EDEO en nationale diplomatieke diensten. Daarnaast heeft Nederland in 2011 ook onderstreept dat de EDEO zich meer zou kunnen toeleggen op consulaire dienstverlening. Er werkten in 2011 64 Nederlanders bij de EDEO (vier procent), waarvan acht als delegatiehoofd (ruim zes procent).

Mede onder leiding van de Vaste Voorzitter van de Europese Raad, Herman van Rompuy, heeft de EU in 2011 verdere invulling gegeven aan de wens om de brede relaties met strategische partners als de VS, China, India en Rusland te verdiepen. Herstel van de mondiale economie en duurzame economische groei speelde in 2011 een belangrijke rol in de Toppen met deze strategische landen. Daarnaast vroeg de EU ook om groter engagement van opkomende machten in internationale kwesties. Tot slot droeg de EU ook haar kernwaarden, met name mensenrechten, uit – met name in de Topontmoetingen met Rusland en Oekraïne.

Het externe beleid van de EU stond in 2011 sterk in het teken van de transitie in de Arabische regio. Deze gebeurtenis was in 2010 niet voorzien. Mede dankzij een snelle herijking van het (Zuidelijke) Nabuurschapsbeleid wist de EU snel in te spelen op verandering, waarbij de EU mede op aandringen van Nederland pleit voor intelligente conditionaliteit: partnerlanden hoeven alleen te rekenen op steun van de EU als democratische, rechtsstatelijke en economische hervormingen succesvol worden doorgevoerd. Landen die dat nalaten (zoals bv Syrië) werden onderworpen aan sancties.

Voorziene onderhandelingen voor associatieovereenkomsten met Armenië, Azerbeidzjan en Georgië en Moldavië vorderden gestaag. Onderhandelingen over een associatieovereenkomst en vrijhandelsakkoord met Oekraïne werden technisch afgerond, maar ondertekening werd aangehouden vanwege de terugval op het gebied van de rechtsstaat (veroordeling van voormalig Premier Timoshenko). Conform beleidsvoornemen heeft Nederland zich ingespannen voor de goede inbedding van standaardclausules (onder meer mensenrechten, terug- en overname, non-proliferatie, ICC) in akkoorden die de EU met derde landen heeft gesloten in 2011 (onder meer een Partnerschapsakkoord met Irak).

Conform de Memorie van Toelichting werd in 2011 aandacht besteed aan mensenrechten, migratie- en handelsvraagstukken in het kader van het Oostelijk Partnerschap. De Minister-President nam deel aan de Top voor het Oostelijk Partnerschap in Warschau. De Top heeft een verdere impuls gegeven aan de politieke en economische samenwerking tussen de EU en haar oostelijke buren. Het belang om hierbij waarden op het gebied van mensenrechten, democratisering en rechtstaat te respecteren werd door velen benadrukt, waarbij de EU lidstaten in een aparte verklaring hun diepe zorg uitspraken over de verslechterende situatie in Belarus op dit gebied. In 2011 ontvouwde het kabinet eveneens haar visie over het EU-visumbeleid voor de naaste buren van de Unie.

In overeenstemming met de Memorie van Toelichting hield Nederland vast aan de «strikt-en-eerlijk» benadering inzake EU-uitbreidingsbeleid. De Europese Raad (ER) van 23–24 juni 2011 besloot de toetredingsonderhandelingen met Kroatië af te ronden omdat Kroatië aan alle sluitingsijkpunten van de openstaande hoofdstukken voldeed. Het toetredingsverdrag werd in december 2011 getekend. De ER spoorde Kroatië echter ook aan de noodzakelijke hervormingen te blijven implementeren, in het bijzonder op het vlak van de rechterlijke macht en fundamentele rechten. De ER concludeerde voorts dat er toezicht (monitoring) komt op deze hervormingen. De Europese Raad van december 2011 nam het principebesluit om toetredingsonderhandelingen met Montenegro te starten, waarbij de nieuwe en verscherpte methodiek voor de onderhandelingshoofdstukken 23 (rechtstaat, fundamentele vrijheden) en 24 (justitie, vrijheid, veiligheid) zal zijn verankerd.

In 2011 stelde de Raad vast dat Servië – met de arrestatie van de laatste twee door het Joegoslaviëtribunaal (ICTY) gezochte verdachten Mladić en Hadžić – heeft aangetoond volledig met het Tribunaal samen te werken. Het stellen van heldere voorwaarden richting (aspirant) toetreders heeft vruchten afgeworpen. Zonder Europese druk had Servië de voor oorlogsmisdaden aangeklaagde Karadžić, Mladić en Hadžić nooit aan het Joegoslavië tribunaal uitgeleverd. In 2011 publiceerde de Commissie haar avis over de op 22 december 2009 door Servië ingediende lidmaatschapsaanvraag. De Europese Raad besloot op 9 december 2011 Servië nog niet de kandidaat lid status te verlenen en eerst verdere voortgang in de dialoog tussen Servië en Kosovo te verwachten.

De (jaarlijkse) Raadsconclusies over EU-uitbreidingsconclusies van 2011 weerspiegelen de Nederlandse «strikt en eerlijk» benadering zoals geschetst in de Memorie van Toelichting. Vooruitgang in het toenaderingsproces tot de EU kan alleen plaatsvinden op basis van de hoge eisen van het uitbreidingsproces, zoals vastgelegd in de uitbreidingsstrategie uit 2006. Conform Nederlandse wens bevatten de conclusies veel aandacht voor rechtsstatelijkheid, en wordt Turkije opgeroepen verdere politieke hervormingen door te voeren en de rechten van minderheden en de vrijheid van meningsuiting en media te respecteren. De Raad spreekt zijn diepe teleurstelling uit dat Turkije wederom in gebreke blijft bij de implementatie van het Ankara-protocol.

Ook in 2011 leverde Nederland via ondermeer het (bilaterale) MATRA-programma en EU-twinning ondersteuning aan (potentiële) kandidaat-lidstaten gericht op de versterking van de rechtsstaat en overname van het acquis communautaire. Concentratie op pre-accessielanden betekent dat Rusland, Oekraïne, Wit-Rusland, Armenië, Azerbeidzjan, Georgië en Moldavië niet langer in aanmerking komen voor het MATRA-programma. De Nederlandse ambassades in deze Oost-Europese landen ontvingen in 2011 nog een substantieel budget voor ondersteuning van initiatieven van lokale maatschappelijke organisaties. Dit budget zal vanaf 2012 in stappen worden verminderd, maar kleinschalige projecten in deze landen blijven mogelijk.

Operationele doelstelling 3.3

Effectief, efficiënt en coherent optreden van de EU ten opzichte van ontwikkelingslanden

Nederland bracht zijn standpunten over de toekomst van het Europees ontwikkelingsbeleid (2014–2020), de Europese begrotingssteun en de instrumenten van het extern beleid van de Unie (2014–2020) naar voren in drie kabinetsreacties. De Commissiemededelingen die in oktober 2011 verschenen over hervormingen in het Europees ontwikkelingsbeleid (an Agenda for Change) en Europese begrotingssteun weerspiegelden de Nederlandse visie: de Commissie wil meer focus aanbrengen in haar ontwikkelingsbeleid, stelt een gedifferentieerde aanpak voor (schaarse middelen inzetten waar ze het hardst nodig zijn), stelt mensenrechten en goed bestuur centraal (hetgeen zich uit in scherpere voorwaarden aan begrotingssteun) en wil gezamenlijke programmering tussen Commissie en lidstaten de norm maken. In een eerste bespreking van de voorstellen van de Commissie (tijdens de Raad Buitenlandse Zaken/Ontwikkelingssamenwerking van 14 november 2011) heeft Nederland steun uitgesproken voor deze voorstellen en nog eens het belang van scherpe voorwaarden aan begrotingssteun en gezamenlijke programmering (om fragmentatie van hulp tegen te gaan) benadrukt. In 2012 zullen hierover Raadsconclusies worden aangenomen.

Nederland organiseerde in 2011 twee informele bijeenkomsten met gelijkgezinde lidstaten om afspraken te maken over werkverdeling. Met Denemarken werden tijdens een bezoek van staatssecretaris Knapen afspraken gemaakt over werkverdeling in West-Afrika en Centraal-Amerika. Deze gesprekken worden voortgezet.

De Europese Raad van juni 2011 bevestigde mede dankzij Nederlandse inzet de afspraken over de hulpomvang (0,7 procent BNI in 2015). Van de 15 «oude» lidstaten hebben 9 de norm van 0,7 procent gehaald of bevinden zich op het schema om dit in 2015 te bereiken.

De ratificatie van de (technische) herziening van het Verdrag van Cotonou werd voorbereid, maar is nog niet voltooid.

De onderhandelingen over Economische Partnerschapsakkoorden (EPA’s) met de ACS-landen (Afrika, Caribisch Gebied, Stille Oceaan) bleven in 2011 moeizaam verlopen (zie ook hieronder bij operationele doelstelling 4.1). Het ratificatieproces van de EPA tussen de EU en Cariforum (Caribisch gebied) werd voortgezet. Het verdrag is in 2011 ter goedkeuring aangeboden aan de Staten-Generaal. De regering hoopt het ratificatieproces in 2012 te kunnen afronden.

Ondertekening van de multi-party trade agreement EU/Colombia-Peru en ondertekening van de associatieovereenkomst EU-Centraal-Amerika werden in 2011 niet gerealiseerd. Beide akkoorden werden in maart 2011 geparafeerd. Ondertekening zal naar verwachting plaatsvinden in de eerste helft van 2012. Nederland heeft zich ervoor ingezet dat ook de overeenkomst tussen de EU en Colombia-Peru wordt aangemerkt als een gemengd akkoord.

Operationele doelstelling 3.4

Versterkte Nederlandse positie in de Unie van 27

Ook in 2011 hebben de Nederlandse vertegenwoordigingen in de EU-lidstaten een belangrijke rol gespeeld om de Nederlandse belangen in EU-besluitvormingsprocessen te behartigen. Beïnvloeding van Europese besluitvormingsprocessen gebeurt immers niet alleen in Brussel, maar net zozeer in de verschillende hoofdsteden. Niet alleen rapporteerden de posten uitgebreid over de standpuntbepaling van hun betreffende land – bijvoorbeeld in aanloop naar de Europese Raden, RBZ, RAZ, of JBZ-Raden – maar evenzeer op specifieke Europese dossiers die in 2011 van bijzonder belang waren. Bijzondere nadruk lag in 2011 op de financieel-economische crisis, maar ook op andere voor Nederland belangrijke onderwerpen als (arbeids)migratie, Meerjarig Financieel Kader (MFK), uitbreiding en Schengen. Vanzelfsprekend werd in dergelijke bilaterale contacten ook uitgebreid aandacht gegeven aan de Nederlandse standpunten terzake, zoals het Nederlandse pleidooi voor meer budgetdiscipline bij eurozonelanden. Ook in tijden van bezuinigingen kiest Nederland daarom, conform de Kamerbrief over de modernisering van de Nederlandse diplomatie, voor een adequate en gefocuste presentie in de EU-lidstaten, in de wetenschap dat informatieverschaffing en belangenbehartiging op hoofdstedenniveau van groot belang is om de Nederlandse belangen goed in Brussel te kunnen verdedigen.

De samenwerking met Duitsland is geïntensiveerd. Bij de aanpak van de eurocrisis is er tussen Nederland en Duitsland intensief contact geweest en is op veel onderwerpen samen opgetrokken. Er was sprake van diverse bezoeken van de Minister-President en andere bewindspersonen aan Berlijn, en er vond een succesvol staatsbezoek plaats. Er verscheen een gezamenlijke studie naar de strategische samenwerking op lange termijn met Noordrijn-Westfalen. De betrekkingen met Nedersaksen waren goed maar niet intensiever dan in 2010. Eind 2011 is een motie aangenomen om met Duitsland een (top)conferentie te organiseren (gepland in 2012).

Er was in 2011 sprake van een intensieve politieke samenwerking binnen de Benelux, zowel op ambtelijk als op bewindsliedenniveau. Deze samenwerking leidde onder meer tot een gezamenlijke Benelux-positie over de EDEO. De Benelux-landen namen gezamenlijk een zetel in de Contactgroep-Libië in. Gezamenlijk werden politieke consultaties met Pakistan gehouden. Er vonden ontmoetingen plaats op het niveau van ministers van Buitenlandse Zaken met de Baltische landen en met de Visegrad-landen. Tevergeefs is getracht om voor het eerst ook een Benelux-Nordics-bijeenkomst te beleggen.

De samenwerking binnen de Benelux en met name met België is gedeeltelijk geïntensiveerd. Zo was er sprake van een Vlaams-Nederlandse topontmoeting op 4 juli 2011, waaraan de beide Minister-Presidenten en transportministers deelnamen, alsmede een groep topondernemers uit Nederland en Vlaanderen. Er verscheen een gezamenlijke studie naar de economische samenwerkingsmogelijkheden tussen Nederland en Vlaanderen (De Lage Landen 2020–2040). De betrekkingen met Federaal België en het gewest Wallonië waren goed, maar niet intensiever dan in 2010.

Binnen het project GROS (grensoverschrijdende samenwerking) zijn in 2011 minder resultaten geboekt dan gehoopt. De ministeries van Buitenlandse Zaken en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties coördineren in GROS waar ook andere departementen vaak aan zet zijn. Omdat 2011 een overgangsjaar was (zie brief aan de Tweede Kamer over de veranderde insteek van GROS van 8 juli) moest opnieuw worden gewerkt aan gedeeld besef van het belang ervan. Het GROS-team bij BZK kreeg een permanente, lichte structuur.

Gerealiseerd werden: een webportal informatievoorziening voor grensarbeiders; een diploma-equivalentielijst NL-DE met betrekking tot het voortgezet onderwijs; ambulances aan weerszijden van de grens met België; beter aanbod buurtaalonderwijs (Duits); afstemming beleid kleinere waterlopen tussen Vlaanderen en Noord-Brabant; gezamenlijke brandweer en brandweerprotocol in Baarle-Hertog en Baarle-Nassau; grensoverschrijdende rampenbestrijdingsoefeningen; en kennisuitwisseling over integratie met Noordrijn-Westfalen.

De aanstelling van de Speciale Vertegenwoordiger voor de buurlanden per 1 juli 2011 heeft meer mogelijkheden geboden voor strategische verdieping van de relaties en samenbrengen van partners aan Nederlandse zijde en met de beide buurlanden.

In april 2011 werd met Polen een succesvolle 21ste editie van de «Utrecht-conferentie» georganiseerd, waarin vertegenwoordigers van verschillende departementen (onder andere van de ministeries van Buitenlandse Zaken, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Sociale Zaken en Werkgelegenheid) met hun Poolse counterparts spraken over actuele thema’s. Van 6–8 maart 2011 vond de Apeldoornconferentie plaats met het Verenigd Koninkrijk (in Rotterdam).

Het programma NLTR400 voor de viering van 400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije is conform hoofdlijnendocument (1. politiek; 2. economisch, 3. cultureel/maatshcappelijk) in de steigers gezet. Hierin opgenomen is een flink aantal high level bezoeken, talrijke handelsbevorderende initiatieven in Turkije en Nederland en verschillende culturele en maatschappelijke activiteiten (variërend van blockbusters, Levantijnse Handelskamer, Gouden Eeuw-tentoonstelling, Nederlands Dans Theater, en Koninklijk Concertgebouw Orkest). Daarnaast worden er samenwerkingsprojecten, lezingen en seminars op tal van terreinen (voor de culturele activiteiten zie ook onder beleidsartikel 8.2.) georganiseerd.

Met de Turkse overheid vond in februari, juni en september overleg plaats. Aan Turkse zijde is een programma in voorbereiding dat naast high level visits eveneens enkele zware handelsdelegaties omvat en een dertigtal, vooral culturele, projecten in Nederland.

Operationele doelstelling 3.5

Een hechtere Europese waardengemeenschap

Nederland heeft tijdens de begrotingsonderhandelingen Secretaris-Generaal Jagland van de Raad van Europa (RvE) gesteund in zijn voornemen de RvE meer op de kernthema’s te richten. Naast het realiseren van een reële nulgroei, heeft Nederland succesvol voorgesteld het aantal afzonderlijke programma’s terug te brengen tot 15 hoofdprogramma’s. Zowel in de afstemmingsbesprekingen tussen EU-lidstaten, als in de bijeenkomsten van de RvE zet Nederland in op prioriteitstelling. Focus ligt daarbij op de hervormingen van het Hof, toetreding van de EU tot het EVRM, Mediavrijheid, LHBT, «democratic governance» en het bevorderen van de «Rule of Law».

Nederland steunt de hervormingsagenda van SG Jagland. De concentratie op de kerntaken (mensenrechten, democratie en rechtsstatelijkheid) is goed op gang. Herstructurering van RvE organisaties vindt plaats op alle aspecten. Daarnaast vindt intensivering van de samenwerking met multilaterale organisaties (EU, OVSE) meer en meer plaats. Enkele leden van de regering hebben hierover tijdens het bezoek van SG Jagland aan Nederland op 2 en 3 november uitgebreid met hem van gedachten gewisseld.

Nederland heeft zich bij de begrotingsbehandelingen in een vroeg stadium sterk gemaakt voor versterking dan wel behoud van middelen voor monitoringsinstrumenten. Met als gevolg dat geplande bezuinigingen op de Europese Commissie ter bestrijding van Racisme en Intolerantie (ECRI), het Europese Comité tegen Foltering (CPT) en de Expertgroep ter bestrijding van Mensenhandel (GRETA) zelfs werden omgezet in extra middelen. Voorts heeft een door Nederland gefinancierde detachering bij de Mensenrechtencommissaris op LHBT-terrein geresulteerd in een uitgebreid rapport medio 2011 over de situatie van LHBT-personen in Europa nadat het Comité van Ministers in maart 2010 een aanbeveling had aangenomen ter bescherming van deze categorie personen.

Door te insisteren op concentratie van kerntaken van de RvE (bevordering/bescherming van mensenrechten, democratie en de rechtstaat), implementatie van normen en versterking van monitoring draagt Nederland impliciet bij aan naleving van de Kopenhagencriteria. Voorts draagt Nederland bij aan het werk van de Venetië Commissie, dat assistentie biedt bij versterking van de rechtstaat.

Nederland ondersteunt de hervormingsagenda zoals vastgelegd in de Verklaring van Interlaken (2010) en die van Izmir (2011). De uitvoering van afspraken ter vermindering van de werklast van het Hof loopt op schema. Voorts draagt Nederland jaarlijks EUR 250 000 extra bij via het Human Rights Trust Fund, dat projecten ondersteunt ter vermindering van de werklast van het Hof. In 2011 werd dit geld onder meer ingezet voor mensenrechtenonderwijs op het gebied van het EVRM voor juridische professionals in de volgende landen: Albanië, Azerbaijan, Bosnië Herzegovina, Kroatië, Georgië, Montenegro, Servië, Macedonië, Moldavië en Oekraïne. Daarnaast werd ingezet op activiteiten ter verbetering van de omstandigheden in gevangenissen in Rusland.

In juni 2011 is het concept-toetredingsakkoord voorgelegd aan het Sturingscomité Mensenrechten van de Raad van Europa (CDDH). Het CDDH heeft het concept-toetredingsakkoord op 12–14 oktober jl. besproken. Het overgrote deel van de leden van de RvE gaf aan zich te kunnen vinden in het concept-akkoord. De Europese Commissie gaf namens de EU aan nog geen gezamenlijke EU-positie in te kunnen nemen. De EU-lidstaten blijken meer tijd nodig te hebben om tot overeenstemming te komen. In de laatste maanden van 2011 is hierover op werkgroepniveau verder gesproken. Deze besprekingen zijn nog niet afgerond. Het gaat dan met name om de voorgestelde stemvoorschriften in het Comité van Ministers bij het toezicht op de naleving van uitspraken van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Ook de beraadslaging over de precieze draagwijdte van het akkoord en over een eventuele uitzondering voor onderwerpen op het gebied van het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid is nog niet afgerond. Nederland heeft aangegeven ruimte te bieden voor bespreking van aanvullende wensen van de lidstaten die problemen hebben met het concept-toetredingsakkoord. Uitgangspunt daarbij is dat wijzigingsvoorstellen in overeenstemming moeten zijn met het onderhandelingsmandaat van juni 2010.

Beleidsconclusies artikel 3

In mei 2011 vond de evaluatie van Vijf Jaar Top van Warschau plaats. De Nederlandse inzet bij de Raad van Europa blijft mede naar aanleiding van deze evaluatie in politieke zin onverminderd groot, maar de materiële (financiële) inzet is minder geworden. De directies Europa en Europese integratie (nu ook fysiek dichter bij elkaar gehuisvest) werken nauw samen op overschrijdende dossiers. De discussie over het EHRM en Comité van Ministers van de RvE is nog steeds gaande.

Beleidsartikel 4 Meer welvaart en minder armoede

Operationele doelstelling 4.1

Een open, op regels gebaseerd en voorspelbaar, niet-discriminerend handels- en financieel systeem

In EU kader heeft Nederland zich sterk gemaakt voor voldoende aandacht voor de specifieke belangen van met name de Minst Ontwikkelde Landen in de aanloop naar de 8e Ministeriële Conferentie van de WTO. Hoewel het in 2011 niet mogelijk bleek substantiële stappen voorwaarts te zetten ten aanzien van de Doharonde, zijn er op sterk aandringen van de EU wel enkele besluiten genomen ten gunste van de MoL’s. Er is tijdens de Ministeriële Conferentie besloten tot instelling van een dienstenwaiver die het alle WTO leden mogelijk maakt aan dienstverleners uit MoL’s preferentiële toegang tot hun dienstenmarkt te verlenen. Ook is besloten dat MoL’s die hierom verzoeken in principe in aanmerking komen voor een verlenging van de overgangsperiode voor hun verplichtingen onder TRIPS, het WTO verdrag over intellectueel eigendom.

In 2011 werd weinig voortgang geboekt in lopende EPA onderhandelingen. Bij de bepaling van de EU positie blijft Nederland nadruk leggen op het belang er op constructieve wijze uit te komen met de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS), hetgeen compromisbereidheid van beide zijden vereist. De Europese Commissie heeft in 2011 voorstellen gedaan de werking van de in 2008 aangenomen markttoegangsverordening per 2014 te beperken tot die ACS-landen die hun met de EU gesloten (interim) EPA ook daadwerkelijk implementeren. Nederland heeft aangegeven dit een begrijpelijke stap te vinden waarbij het wel van groot belang is dat de EU in woord en daad duidelijk maakt dat zij volledig gecommitteerd blijft aan het tot stand komen van ontwikkelingsvriendelijke en WTO-conforme EPA’s. Ook dient de EU zorgvuldig te kijken naar de gevolgen van het voorstel voor kwetsbare individuele landen.

De regeringsinzet op Non Trade Concerns (NTC’s) in de EU en internationale fora zoals WTO volgt de uitgangspunten van het Kabinetsbesluit NTC’s uit 2008. Het afgelopen jaar waren NTC’s onder andere een thema in de nog niet afgeronde EU-besluitvorming rond de teelt van genetisch gemodificeerde organismen en in de Nederlandse besluitvorming rond de inkoop van duurzaam hout. Daarnaast speelt het thema bijvoorbeeld in de internationale en Nederlandse voorbereiding van Rio+20, vanwege de grote nadruk op «groene groei».

In 2011 zijn de onderhandelingen gestart over de vernieuwing van het Algemeen Preferentieel Stelsel van de EU (ingangsdatum uiterlijk 1 januari 2014), op basis van een voorstel van de Europese Commissie. Nederland heeft sterk ingezet op het vergroten van de effectiviteit van het systeem en de waarde ervan voor armere ontwikkelingslanden, en heeft hiertoe twee non-papers ingebracht in Brussel. Hierin wordt onder meer gepleit voor verbreding en verdieping van preferenties. Tevens is gepleit voor het behoud van Everything But Arms voor de MoL’s en voor het simpeler en transparanter maken van procedures voor bijvoorbeeld toetreding tot het Algemeen Preferentieel Stelsel+ en het opschorten van preferenties. Ten aanzien van de landendekking heeft Nederland aangegeven net als de Commissie te menen dat de focus moet liggen op die landen die de preferenties het meeste nodig hebben, maar met de kanttekening dat de bepaling daarvan op een breder palet van ontwikkelingscriteria dan alleen inkomen dient te worden gebaseerd.

Bij de Wereldbank is eind 2010 al besloten tot een grondige herschikking van stemgewichten, waarbij de invloed van ontwikkelingslanden is toegenomen. Bij het IMF zijn de onderhandelingen nog gaande; Nederland neemt hier actief aan deel.

In de OESO werkte Nederland, samen met Zuid-Afrika als co-voorzitter van de Informal Taskforce on Tax and Development, aan voor ontwikkelingslanden bruikbare voorstellen om belastingontduiking tegen te gaan en om transparantie, informatie-uitwisseling, verrekenprijs methodes en capaciteitsontwikkeling te bevorderen. De Taskforce heeft in 2011 samen met IMF, Wereldbank en VN aanbevelingen gedaan aan de G20 Development Working Group. Tijdens de G20 Summit in Cannes zijn belangrijke aanbevelingen op het gebied van transparantie en capaciteitsontwikkeling overgenomen. In februari verscheen de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 2011, waarin zowel nationale als internationale factoren die hogere belastinginkomsten door ontwikkelingslanden belemmeren, centraal staan. In dezelfde notitie is aangekondigd dat desgewenst anti-misbruik clausules in de verdragen zullen worden opgenomen en technische assistentie aan ontwikkelingslanden zal worden uitgebreid. Nederland is tevens actief betrokken geweest bij de activiteiten van het International Tax Compact tegen belastingontwijking en -ontduiking.

Operationele doelstelling 4.2

Een significante vermindering van het percentage mensen dat moet rondkomen van minder dan een dollar per dag

Nederland onderschrijft het internationale schuldhoudbaarheidsraamwerk, dat debiteuren en crediteuren aanmoedigt verantwoord (uit) te lenen. Nederland heeft in 2011 actief bijgedragen aan de discussies binnen IMF, Wereldbank en Club van Parijs over de herziening van het schuldhoudbaarheidsraamwerk. Nederland heeft er bijvoorbeeld bij het IMF en de Wereldbank op aangedrongen dat het raamwerk meer maatwerk levert en beter aansluit bij lokale omstandigheden. Zo zou het raamwerk rekening moeten houden met binnenlandse schulden, zodat een realistischer beeld ontstaat van de lopende verplichtingen van een land. Daarnaast zou het raamwerk onderscheid moeten maken tussen leningen ten behoeve van infrastructuurprojecten enerzijds en projecten in andere sectoren anderzijds. Nederland onderstreept hiermee het belang van nieuwe leningen voor infrastructurele investeringen, die bijdragen aan economische ontwikkeling zonder de schuldhoudbaarheid in gevaar te brengen.

Nederland heeft in 2011 bijgedragen aan verschillende programma’s ter versterking van schuldenmanagement in ontwikkelingslanden. Deze programma’s zijn gericht op het voorkomen van onhoudbare schuldenposities van betrokken landen in de (nabije) toekomst. Mede dankzij Nederlandse inzet is het aantal donoren dat bijdraagt aan deze programma’s toegenomen.

In 2011 hebben Ivoorkust en Guinee Bissau vooruitgang geboekt in het HIPC-traject (Heavily Indebted Poor Countries Initiative), waardoor zij in aanmerking kwamen voor gedeeltelijke schuldkwijtschelding. Volgend op de overeenkomsten die deze landen bereikten met de Club van Parijs heeft Nederland een klein deel van de vorderingen in 2011 kwijtgescholden. Volledige kwijtschelding volgt bij het bereiken van het HIPC-eindpunt. Zoals gebruikelijk heeft de Club van Parijs aangedrongen op vergelijkbare regelingen met de crediteuren die niet tot de Club behoren.

Ondersteuning van groei en armoedestrategieën via algemene begrotingssteun is conform de Basisbrief sterk teruggebracht in volume (40 procent minder dan in 2010) en aantal ontvangende landen (van 11 in 2010 naar 5 in 2011). Van de evaluatie van begrotingssteun in Zambia is kennisgenomen. In 2012 zullen de daaruit te trekken lessen in een beleidsreactie uiteen worden gezet. Waar mogelijk is in 2011 ook al begonnen met een verantwoorde afbouw van sectoren die niet meer passen binnen de speerpunten en dwarsdoorsnijdende thema’s van het huidige OS-beleid. Lopende programma’s en verplichtingen ter ondersteuning van het nationale groei- en armoedebeleid zijn in 2011 voortgezet.

2011 stond in het licht van de operationalisering van de in de Basis- en Focusbrief ontwikkelingssamenwerking gepresenteerde herziening van het beleid. Bij de steun aan de groei en armoedebestrijding strategieën kiest Nederland nu voor inzet op de vier speerpunten voedselzekerheid, water, veiligheid en rechtsorde en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In dit kader zijn in 2011 landenanalyses opgesteld voor de 15 partnerlanden die geselecteerd zijn voor voortzetting van de Nederlandse bilaterale hulp. Deze analyses hebben als uitgangspunt gediend voor een nieuwe meerjarige strategische planning per partnerland. In die planning zijn de gemaakte keuzes voor speerpunten en hulpmodaliteiten opgenomen.

Voor de landen waar Nederland de bilaterale ontwikkelingssamenwerking zal beëindigen, is een exit-strategie opgesteld. Uitgangspunten daarvoor waren een zorgvuldige afstemming met partnerlanden en andere donoren, een redelijke periode voor de uitfasering en het zoveel mogelijk tegengaan van kapitaalvernietiging, zoals ook is neergelegd in de Kamerbrief over uitfasering bilaterale ontwikkelingssamenwerking. Bij de opstelling van de exit-strategieën kwam naar voren dat in veel gevallen aan deze uitgangspunten kon worden voldaan, maar dat soms meer tijd nodig is om te komen tot concrete afspraken met andere partners over het overnemen van door Nederland gefinancierde activiteiten. De politieke aandacht en reactie op het Nederlandse besluit tot het beëindigen van de bilaterale ontwikkelingssamenwerking verschilde sterk per land. Voor sommige landen kwam het besluit als een verrassing, terwijl in andere landen juist wordt uitgekeken naar een veranderende relatie met Nederland. In de meeste landen zullen de programma’s eind 2013 zijn uitgefaseerd.

Nederland heeft financieel bijgedragen aan het African Tax Administration Forum (ATAF) en het IMF Topical Trustfund Tax Policy and Administration, die gericht zijn op het opbouwen van capaciteit op het terrein van belastingen. Bilaterale ondersteuning door Nederland heeft in 2011 niet plaatsgevonden. Een meerjarig capaciteitsontwikkelingsprogramma in de partnerlanden is voorbereid.

Operationele doelstelling 4.3

Verhoogde economische groei en verminderde armoede als gevolg van gezonde private-sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden

Bij het vaststellen van de Begroting 2011 was het thema voedselzekerheid nog onderdeel van begrotingsartikel 4.3. In de Begroting van 2012 heeft voedselzekerheid een apart begrotingsartikel gekregen. Vandaar dat dit hoofdstuk begint met een korte verslaglegging van de inspanningen op het beleidsterrein voedselzekerheid.

Volgend op de Focusbrief ontwikkelingssamenwerking is in de loop van 2011 het beleid ten aanzien van het nieuwe speerpunt voedselzekerheid ontwikkeld. Op 24 oktober resulteerde dit in een Beleidsbrief Voedselzekerheid. Parallel aan de uitwerking van de beleidsbrief is door diverse ambassades in 2011 in samenspraak met lokale instanties het voedselzekerheidsbeleid voor de partnerlanden uitgewerkt in Meerjarige Strategische Plannen (MJSP’s). Vooruitlopend op de totstandkoming van deze MJSP’s werd in 2011 in zes Afrikaanse landen gestart met Fast Track initiatieven. Zo is in Kenia een programma gestart dat zich richt op ondersteuning voor productie van pootaardappelen en kleinschalige tuinbouw bij kleine boeren en is in Mozambique een eerste bijdrage geleverd aan het Beira Agricultural Growth Corridor partnerschap met speciale fondsen voor innovatie in de landbouwsector. In Rwanda is steun gegeven aan het nationaal programma voor landrechten (registratie van eigendom en gebruikersrechten) en in Ethiopië zijn drie programma’s gefinancierd voor verbetering van de toegang van boeren tot zaaigoed, kleinschalige tuinbouw en ontwikkeling van de melkveehouderij en -verwerking. Met de IFC zijn in 2011 de onderhandelingen gestart voor een bijdrage aan het private sector luik van het Global Agriculture and Food Security Program (GAFSP).

In 2011 is een aantal goedlopende publiek-private partnerschappen (ppp’s) opgeschaald, waaronder het bestaande partnerschap met Solidaridad dat zich richt op het versterken van de positie van kleine boeren en ondernemers in internationale handelsketens. Een tweede voorbeeld is het SAADA partnerschap (Strategic Alliance for Agricultural Development in Africa) met als doel de versterking van landbouwketens van producenten en ondernemers. In West Afrika zijn hierbij 300 000 producenten betrokken. In 2011 is gestart in Oost- en Zuidelijk Afrika met een bereik tot nu toe van 12 000 producenten. Het FESA-partnerschap (Food Early Solutions Africa Micro-Insurance) ontwikkelt een betaalbaar verzekeringsproduct tegen landbouwschade door droogte en extreme wateroverlast gebaseerd op satellietgegevens in samenwerking met verzekeraars. Productpilots zijn ontwikkeld en uitgevoerd voor boeren in diverse Afrikaanse landen met een bereik variërend van 120 000 tot potentieel 12 miljoen boeren. In het partnerschap met Heineken in Burundi is de aanvoer van sorghum van kleine boeren als grondstof voor de brouwerijen gestegen van nul naar 1 200 ton.

Anticiperend op de internationaliseringsstrategieën van de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw (inclusief uitgangsmaterialen) is in 2011 een nieuwe faciliteit ontwikkeld voor publiek-private partnerschappen op het gebied van voedselzekerheid en private-sectorontwikkeling.

Het Private Sector Investeringsprogramma (PSI) heeft in 2011 circa 110 nieuwe projecten toegekend. Deze projecten zullen een directe bijdrage leveren aan werkgelegenheid in meer dan 40 ontwikkelingslanden. Het Programma Uitzending Managers (PUM) heeft 1 576 unieke bedrijven en organisaties in ontwikkelingslanden geassisteerd (waarvan ruim 1 300 MKB-bedrijven). Uit de evaluatie van PUM bleek dat zowel de bruikbaarheid van de aanbevelingen als ook de verwachte resultaten in verhouding tot de kosten door de klanten hoog gewaardeerd werden. Het CBI heeft in 2011 bij 110 bedrijven exportcapaciteit opgebouwd, 88 bedrijven begeleid naar de Europese markt en 437 bedrijven ge-audit en voorzien van een actieplan voor export naar de EU. Het CBI trainde daarnaast 3 217 stafleden van bedrijven en organisaties op verschillende export gerelateerde thema's en produceerde in 2011 31 marktstudies over de EU markten.

Er zijn in 2011 twee tender-rondes geweest voor Ontwikkelings Relevante Infrastructuur Ontwikkeling (ORIO). In de eerste ronde zijn 9 projecten geselecteerd en in de tweede ronde 11. De projecten worden uitgevoerd in 13 landen. In totaal is voor deze 20 projecten een bedrag van EUR 192 miljoen voorzien.

Het kennis- en netwerkcentrum MVO Nederland heeft in 2011 verschillende workshops over Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO) georganiseerd waaraan 720 bedrijven hebben deelgenomen. Daarnaast participeerde MVO Nederland in activiteiten van andere organisaties (branche en sectororganisaties) waarmee 1 100 ondernemers bereikt zijn. Op het internetportaal van MVO Nederland staan product- en themadossiers alsook internationale praktijkvoorbeelden over IMVO-thematiek en handelsstromen in/naar ontwikkelingslanden. In 2011 zijn deze dossiers circa 70 000 keer geraadpleegd.

Conform planning is in 2011 het Health Insurance Fund (HIF) in Kenia van start gegaan. Eind 2011 maken er in de drie landen waar dit programma in uitvoering is gebracht (Nigeria, Tanzania en Kenia) bij elkaar meer dan 100 000 mensen met behulp van de ziektekostenverzekering gebruik van goede kwaliteit gezondheidszorg.

Binnen alle grote commodity programma’s van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) is in 2011 voortgang geboekt. Tot nu toe zijn meer dan 60 000 cacaoproducenten getraind. In thee zijn 125 000 small holders getraind en is ruim 77 000 hectare onder gecertificeerd duurzame productie gekomen. In het soja-programma is meer dan 100 000 ha gecertificeerd. In december 2011 werd het soja-convenant getekend waarin het Nederlandse bedrijfsleven zich committeert aan 100 procent duurzame soja in 2015. Mede door toedoen van het IDH ondersteunen steeds meer bedrijven het Better Cotton Initiative en richten zij hun waardeketens in om het aandeel duurzame katoen actief te vergroten. Tot nu toe is er 40 000 MT Better Cotton geproduceerd.

Operationele doelstelling 4.4

Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking

In oktober 2011 is de brief over het multilaterale OS-beleid naar de Tweede Kamer gezonden. Uitgangspunt hierbij is het aanbrengen van meer focus in de Nederlandse financiering van de multilaterale instellingen. Effectiviteit en samenwerking worden beloond en de versnippering van de multilaterale activiteiten wordt ontmoedigd.

De onderlinge samenwerking van de VN op landenniveau (onder de noemer «Delivering as One») is in 2011 verder verankerd. Nederland heeft in 2011 een financiële bijdrage van EUR 6 miljoen geleverd aan de verschillende «Delivering as One» pilot-projecten. Nederland heeft een actieve rol gespeeld tijdens de High-Level bijeenkomst over «Delivering as One» in Montevideo in november 2011, die het belang van «Delevering as One» als werkwijze voor de operationele VN-activiteiten herbevestigde. De onafhankelijke evaluatie van de «Delivering as One» pilots heeft vertraging opgelopen; resultaten komen pas halverwege 2012 beschikbaar. In 2011 werd het contract voor de Nederlandse ondersteuning van de VN-brede harmonisatie van bedrijfsvoeringsprocessen verlengd tot eind december 2012 om gedegen uitvoering van de verschillende activiteiten in dat kader te faciliteren.

In november 2011 is naar aanleiding van de verzoeken van de Kamerleden Ferrier en El Fassed een notitie aan de Kamer gezonden. Daarin is een praktische beleidsagenda gepresenteerd die zich richt op versterking van de ontwikkelingsdimensie van een vijftal prioritaire internationale publieke goederen (IPG’s) en de positie van arme ontwikkelingslanden. Het betreft dezelfde IPG-prioriteiten bij de mondiale uitdagingen die de EU in 2009 selecteerde voor beleidscoherentie voor ontwikkeling. Deze prioriteiten zijn: i. handel en financiering; ii. klimaatverandering; iii. voedselzekerheid; iv. migratie; v. vrede & veiligheid. Tevens is een verkenning uitgevoerd naar de mogelijkheden tot kwantificering van de negatieve gevolgen van Nederlands beleid in partnerlanden (zogenaamde «public bads»). Dit geschiedde ook naar aanleiding van het verzoek in de motie El Fassed. Ook is een begin gemaakt met de opzet van coherentierapportages voor partnerlanden om de gevolgen van (in)coherent beleid op landenniveau kwalitatief beter in kaart te brengen en daarvan te leren.

Het High Level Forum on Aid Effectiveness in Busan heeft op 1 december 2011 een politiek slotdocument aangenomen dat de basis vormt voor een wereldwijd partnerschap voor effectieve ontwikkeling van ontwikkelingslanden, traditionele donoren, nieuwe donoren als China, Brazilië en India, private donoren, NGO’s en bedrijfsleven. In Busan heeft Nederland sterk ingezet op de rol van het bedrijfsleven bij effectieve ontwikkeling onder meer via een samen met Duitsland en vertegenwoordigers van het internationale en Nederlandse bedrijfsleven georganiseerd side event over publiek-private samenwerking. Een mede door Nederland voorbereide verklaring over publiek-private samenwerking vormt de grondslag voor een nieuwe internationale werkgroep die gaat kijken hoe samenwerking met het bedrijfsleven beter georganiseerd kan worden. Nederland heeft een leidende rol gespeeld bij de totstandkoming van de New Deal als co-voorzitter van de International Dialogue on Peacebuilding and Statebuilding.

De Commissiemededeling over de toekomstige strategie inzake EU-begrotingssteun aan derde landen doet voorstellen voor meer gecoördineerde begrotingssteun, mede op basis van Nederlandse inzet. De raadsconclusies volgen in 2012. Zie tevens O.D. 3.3.

De resultatenrapportage 2009–2010 is opgeleverd.

Operationele doelstelling 4.5

Verhoogde kwaliteit en effectiviteit van de Nederlandse handels- en investeringsbevordering

Om optimaal vertegenwoordigd te zijn in kansrijke groeimarkten is het aantal Netherlands Business Support Offices (NBSO) in het buitenland in 2011 opnieuw uitgebreid. Sinds mei 2011 is een NBSO in Houston operationeel. Voorts is in 2011 besloten tot de opzet van een NBSO in Jeddah en is de opening (per maart 2012) van een NBSO in Barcelona voorbereid. De goedkeuring door de Indiase overheid van opening van NBSO’s in Kolkata (voorheen Calcutta) en Hyderabad bleef nog uit.

Het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie heeft in 2011 een nieuw beleidskader opgesteld dat voorziet in versterkte dienstverlening aan het bedrijfsleven en economische diplomatie door het postennetwerk. Daartoe wordt de dienstverlening van de landbouwraden, innovatie-attaché’s en de economische afdelingen van ambassades in prioriteitslanden geïntegreerd. NBSO's en NABSO's (Netherlands Agricultural Business Offices) worden inmiddels op basis van een gezamenlijk kader aangestuurd. Binnen dit kader worden outputindicatoren ontwikkeld waarmee de samenwerking met het Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA) en de innovatie-attaché’s (TWA-netwerk) nader vorm krijgt.

Evenals in 2010 zijn visumaanvragen van betrouwbare zakenlieden in 2011 versneld afgehandeld. De meting van de klanttevredenheid over de dienstverlening van Ambassades, Consulaten-Generaal en NBSO’s/NABSO’s in 18 economisch belangrijke landen in 2011 leverde een gemiddelde beoordelingsscore van 8,3 op.

Beleidsconclusies artikel 4

Van de evaluatie van begrotingssteun in Zambia is kennisgenomen. In 2012 zullen de daaruit te trekken lessen in een bredere beleidsreactie uiteen worden gezet.

De evaluatie van de schuldverlichting aan Nigeria, afkomstig van de Nederlandse en Belgische evaluatiediensten, maakt aannemelijk dat schuldverlichting, mits de juiste voorwaarden worden gesteld, op duurzame wijze kan bijdragen aan een stabielere economie, een hogere economische groei, verbetering van kredietwaardigheid, een gunstiger investeringsklimaat en minder armoede. De overeenkomst tussen Nigeria en de crediteuren van de Club van Parijs zorgde in Nigeria, naast een houdbare schuld, voor beleidshervormingen en hogere uitgaven aan armoedebestrijding. Daarnaast leverde de overeenkomst een gunstig resultaat op voor de betrokken crediteurlanden, waaronder Nederland: zij kregen een groot bedrag terug dat anders waarschijnlijk niet zou zijn ontvangen en profiteerden van een verbeterd investeringsklimaat.

In 2011 zijn de meeste evaluatie-aanbevelingen door FMO doorgevoerd en worden afrondende gesprekken over concrete indicatoren en resultaten gevoerd. Hierdoor zal meer informatie beschikbaar komen over het uiteindelijke bereik en de impact van de MASSIF-activiteiten. Uit de evaluatie volgde een overwegend positief oordeel met betrekking tot de relevantie en het gevoerde beheer. Een punt dat naar voren kwam was dat op het vlak van MKB-financiering FMO duidelijk ervaring heeft en wordt gezien als een invloedrijke professionele speler met een uitgebreid netwerk. Intensivering van de MASSIF-activiteiten ten behoeve van het MKB wordt hierin sterk aanbevolen. Wel werd aangetekend dat er meer aandacht zou moeten komen voor ontwikkelingsrelevante aspecten. Door transparantere presentatie van de ontwikkelingseffecten kan beter gestuurd worden op optimalisering. De Tweede Kamer is over deze evaluatie geïnformeerd in de Beleidsbrief «Ontwikkeling door Duurzaam Ondernemen».

Uit de evaluatie van de Verklaring van Parijs is gebleken dat de internationale inzet om hulp meer effectief te maken zijn vruchten begint af te werpen. Zo is de hulp nu transparanter en minder donor gestuurd in vergelijking met de periode voor 2005 en partnerlanden zijn meer baas over hun eigen ontwikkeling (ownership). De uitvoering van de Verklaring heeft ook geleid tot meer gelijkwaardige hulppartnerschappen. Nederland komt in de evaluatie in vergelijking met andere donoren redelijk goed uit de bus. Zo is ten aanzien van het omgaan met risico’s (één van de aanbevelingen aan donoren) in het kader van het MJSP-proces aan ambassades in de 15 partnerlanden gevraagd per speerpunt risicoanalyses uit te voeren. Op basis van de analyses worden mitigerende maatregelen getroffen om risico’s zo veel mogelijk af te dekken. Bij de monitoring van de uitvoering van het speerpuntenbeleid zal dit de nodige aandacht krijgen.

Beleidsartikel 5 Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

Operationele doelstelling 5.1

Alle kinderen, jongeren en volwassenen hebben gelijke kansen om kwalitatief goed onderwijs te doorlopen, dat hen de benodigde vaardigheden en kennis biedt om op een volwaardige wijze deel te kunnen nemen aan de samenleving.

In 2011 is de herziening van het beleid ten aanzien van onderwijs conform de Focusbrief gestart. Onderwijs is niet langer een primaire doelstelling, maar heeft voortaan een ondersteunende rol om resultaten te behalen op de speerpunten. De beleidsherziening leidde in 2011 tot bezuinigingen op de onderwijsprogramma’s. De verantwoorde afbouw van de bilaterale onderwijsprogramma’s in de komende jaren is in november 2011 in twee brieven aan de Tweede Kamer toegelicht.

Het internationale partnerschap voor onderwijs – Global Partnership for Education (GPE, voorheen Fast Track Initiative FTI) – ondersteunde, in 2011, 46 ontwikkelingslanden met een goedgekeurd onderwijsplan, tegen 40 in 2010. Hieronder bevonden zich 13 fragiele staten. In GPE partnerlanden stijgt de scholingsgraad jaarlijks met 2 procent tegen gemiddeld 1 procent in andere landen. Ook verbetert het aandeel van meisjes in het onderwijs jaarlijks sterker dan gemiddeld. Met deze steun aan GPE draagt Nederland bij aan beter functionerende onderwijssystemen, betere schoolresultaten en grotere deelname aan onderwijs.

Het UNICEF-programma Education in Emergencies and Post Conflict Transitions (EiEPCT) heeft in de totale projectperiode (2007–2011) 42 landen ondersteund. In 2010/2011 liepen in 26 landen activiteiten, die hebben geresulteerd in toegang tot en verbeterde kwaliteit van onderwijs voor 6 miljoen kinderen, trainingen voor 335 000 onderwijzend en ander onderwijspersoneel, het herstel van 4 700 klaslokalen en scholen en de distributie van 1.8 miljoen lesmaterialen. Het vervolgprogramma waarvoor in 2011 een overeenkomst is gesloten en dat wordt gefinancierd vanuit het speerpunt Veiligheid en Vredesopbouw, krijgt meer focus en zal zich op circa 10 landen gaan richten.

Het ILO International Program on the Elimination of Child Labor, ter bestrijding van kinderarbeid in Bolivia, Indonesië, Mali en Uganda is in januari 2011 van start gegaan. Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met de Nederlandse ambassades. Het eerste jaar is vooral gewerkt aan de aansluiting van de activiteiten bij de overheidsprogramma’s en afstemming met andere donoren. Het streven is kinderarbeid opgenomen te krijgen in de nationale onderwijsprogramma’s van deze landen.

Er zijn in 2011 verkenningen uitgevoerd naar de mogelijkheden voor intensivering op beroepsonderwijs ten behoeve van de huidige beleidsspeerpunten, zoals voedselzekerheid, landbouw en water. Omdat – in lijn met het nieuwe beleid – het aantal partnerlanden is beperkt en er minder geld voor onderwijs beschikbaar is zijn in 2011 nog geen nieuwe activiteiten in landen gestart. Mede op grond van de verkenningen worden nadere plannen uitgewerkt in samenwerking met ambassades in de huidige partnerlanden, Nederlandse onderwijsinstellingen en bedrijven. Daarnaast heeft Nederland een partnerschapsprogramma met de ILO, waaruit via geoormerkte financiering wordt bijgedragen aan het skills development programma van de ILO, dat een betere aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt nastreeft.

Operationele doelstelling 5.2

Versterking van het gebruik van kennis en onderzoek in beleid en praktijk van ontwikkelingssamenwerking en versterking van postsecundair onderwijs- en onderzoekscapaciteit in partnerlanden. Vermindering van kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan geschoold middenkader.

In 2011 is een nieuw kennisbeleid voor ontwikkelingssamenwerking geformuleerd, in de Kennisbrief aan de Tweede Kamer van november 2011.

De in 2011 aangepaste landenlijst van het NICHE-programma (Netherlands Initiative for Capacity Development in Higher Education) omvat alle 15 Nederlandse OS-partnerlanden. De nog lopende projecten in niet-partnerlanden worden volgens plan afgerond. Alle nieuwe NICHE-projecten richten zich op ondersteuning van de Nederlandse beleidsprioriteiten in de betrokken partnerlanden.

De nieuwe aanmeldings- en selectieprocedure van NFP is in 2011 in alle NFP-landen geïntroduceerd. De ambassades hebben hiermee, zoals beoogd, meer invloed gekregen op de selectie van kandidaten werkzaam binnen prioritaire sectoren voor zowel het land van herkomst als het Nederlandse beleid.

In 2011 is een begin gemaakt met de uitfasering van de activiteiten die vallen onder het SII programma (Samenwerkende Internationale Instellingen) voor hoger onderwijs, daar zij niet tot de prioriteiten van het nieuwe beleid behoren.

Voor 2011 is in coördinatie met het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie nieuwe steun gegeven aan de Consultative Group on International Agricultural Research (GCIAR). CGIAR heeft voor het mondiale onderzoek voor voedselzekerheid 15 thematische programma’s opgezet. Bredere steun vanuit de speerpuntprogramma’s is in 2011 voorbereid.

Voor het centrale onderzoeksprogramma Programma Onderzoek en Innovatie (POI) is in 2011 gezocht naar aansluiting bij de nieuwe beleidsprioriteiten. Hangende deze heroriëntatie zijn geen nieuwe activiteiten gestart. De steun aan lopende activiteiten als Genetic Resources Policy Initiative, European Centre for Development Policy Management, Think Tank Initiative en Council on Health Research for Development is voortgezet. In 2011 zijn geen nieuwe financieringsrelaties aangegaan met het subsidieprogramma voor wetenschappelijk onderzoek voor ontwikkeling van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO/WOTRO) en UNU-MERIT.

In 2011 is besloten de instellingssubsidie aan het Koninklijk Instituut voor de Tropen met een jaar te verlengen, tot eind 2012, en daarna in de huidige vorm te beëindigen.

Indicatoren

Basiswaarde 2008

Realisatie 2010

Streefwaarde 2011

Realisatie 2011

Percentage onderzoeksactiviteiten binnen het centrale programma dat door het departement positief is beoordeeld op de ontwikkeling van bruikbare kennis en daarbij behorende capaciteit.1

85%

86 %

100%

81%

Aantal samenwerkingsovereenkomsten in het kader van de IS-Academie2

5

9

9

8

X Noot
1

Overzicht prestatie-Indicatoren Programma Onderzoek en Innovatie.

X Noot
2

Per 1 januari 2011 negen IS-Academietrajecten; per 31 december 2011 acht: (Onderwijs, Maatschappelijk Middenveld, Armoedebestrijding, Afrikaanse Staat, Human Security, Migratie, hernieuwbare Energie, Land Governance; HIV/aids is afgerond. Bron: http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ontwikkelingssamenwerking/onderzoek-verbetert-ontwikkelingssamenwerking/is-academie

Binnen het centrale onderzoeksprogramma is slechts 81 procent van de activiteiten positief beoordeeld op de ontwikkeling van bruikbare kennis en daarbij behorende capaciteit. De reden hiervoor is dat in de aanloop naar de herziening van het kennisbeleid geen nieuwe activiteiten zijn gestart en de totale uitgaven binnen het programma zijn gedaald. Oudere activiteiten die nog niet waren geselecteerd op bruikbaarheid van kennis en capaciteitsopbouw vormden daardoor een relatief groter percentage van het totale programma.

Operationele doelstelling 5.3

Gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen. Daartoe is de zeggenschap van vrouwen vergroot.

De algemene ambitie was om Nederlandse ambities op internationaal emancipatiebeleid bekend te stellen. Het ministerie heeft deze ambitie op meerdere manieren gerealiseerd.

Het ministerie leverde zijn bijdrage aan de Internationale paragraaf in de hoofdlijnennotitie emancipatiebeleid van het Kabinet. Ook hebben de minister en staatssecretaris de Kamerbrief Internationaal Genderbeleid gestuurd aan het parlement. De rol van vrouwen in voedselzekerheid, water en energie is opgenomen in beleid, en verdient nog verdere uitwerking in beleidsinstrumenten en uitvoering met meetbare resultaten.

In 2011 werd een nieuw meerjarig MDG3-fonds opgestart (amendement Hachchi) dat medio 2011 overging in FLOW (Funding Leadership Opportunities for Women). De uitbestedingsprocedure voor FLOW werd afgerond met een lijst van 30 organisaties die van 2012 tot en met 2015 EUR 70 miljoen zullen besteden. FLOW richt zich op drie prioriteiten (veiligheid, economische zelfredzaamheid en participatie van vrouwen in politiek en bestuur) waarbij vrouwelijk leiderschap een belangrijk instrument is.

In verband met het aflopen van het Nederlands Nationaal Actie Plan 1325 (ter uitvoering van de VN- resolutie over vrouwen, vrede en veiligheid) in 2011 werd een nieuw NAP 1325 opgesteld.

In december 2011 is het tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325 gelanceerd voor de periode 2012–2015. Met dit tweede Nederlands Nationaal Actieplan 1325 willen de ca. 40 ondertekenende organisaties (3 ministeries en 37 maatschappelijke organisaties) naast de eigen programma’s meer focus in de onderlinge samenwerking aanbrengen. Beleidsmatig ligt de focus op politieke participatie en leiderschap van vrouwen. Geografisch wordt de gezamenlijke inzet geconcentreerd in de MENA-regio en zes focuslanden: Afghanistan, Burundi, Zuid-Soedan, Soedan, DRC en Colombia.

Mede dankzij Nederland is de rol van vrouwen bij vredesprocessen opgenomen in het nieuwe Strategisch Concept van de NAVO. Nederland heeft daarbij een leidende rol op het gebied van civiel-militaire samenwerking in operaties over vrouwen, vrede en veiligheid, ook bekend als gender-responsive 3D-benadering. Dit wordt al actief toegepast, o.a. in Afghanistan. Nederland heeft ook bijgedragen aan het tot stand komen van het Gender Equality Action Plan van de EU.

De Spaans-Nederlandse halfjaarlijkse training aangaande capaciteitsopbouw: «A Comprehensive Approach to Gender in Operations» is opgezet en heeft in 2011 twee keer met succes plaatsgevonden.

Voor de MENA-regio is in 2011 EUR 2 miljoen toegekend ten behoeve van projecten die de politieke participatie van vrouwen ondersteunen.

Op 21 april 2011 ondertekenden minister Rosenthal met US Secretary of State Clinton het Joint Statement on Supporting Women's Political Empowerment in Emerging Democracies, waarin beiden namens hun regering hun commitering tonen om de politieke empowerment van vrouwen in fragiele landen te ondersteunen.

In 2011 zijn in 15 landen de programma’s op het thema terugbrengen van geweld tegen vrouwen gecontinueerd.In 2011 is eveneens de Nederlandse steun van EUR 2 miljoen aan het UN Trust Fund to Eliminate Violence against Women voortgezet.

Operationele doelstelling 5.4

Een halt aan de verspreiding van HIV/Aids, malaria en andere levensbedreigende ziekten

en

Operationele doelstelling 5.5

Een wereldwijde betrokkenheid voor seksuele en reproductieve gezondheid en rechten en het onverkort uitvoeren van de Cairo-agenda

In 2011 is financiering van zeven Product Development Partnerships van start gegaan. Hierin wordt met (internationale) publieke en private partners samengewerkt aan het ontwikkelen van onder andere een Aids-vaccin, microbiciden ter voorkoming van HIV-overdracht en nieuwe diagnostiek voor TB en HIV. In juni 2011 werd aangetoond dat een nieuwe TB-test tot majeure kosten- en tijdsbesparing bij de behandeling leidt. In september 2011 werd een doorbraak bereikt in onderzoek naar breed werkzame antilichamen. De ontdekking van deze antilichamen heeft wereldwijd een enorme push gegeven aan het onderzoek naar Aids-vaccins.

Het subsidiekader «Keuzes en Kansen» is in 2011 van start gegaan. Daaronder worden vier internationale organisaties ondersteund: International Planned Parenthood Federation (IPPF – dienstverlening met betrekking tot SRG en pleitbezorging), Population Services International (PSI – social marketing van voorbehoedmiddelen), IPAS (pleitbezorging en dienstverlening ten aanzien van veilige abortus) en de International HIV Aids Alliance (IHAA – gemeenschapsinitiatieven voor harm reduction).

Om het – niet thematisch gestuurde – medefinancieringsstelsel te completeren werd in 2011 een subsidiekader ontworpen om de unieke Nederlandse aanpak bij aidsbestrijding onder kwetsbare groepen (de zogenaamde key populations) voort te zetten. Hiervoor werd EUR 35 miljoen gereserveerd voor een periode van vijf jaar. Een alliantie van zes organisaties is met een veelomvattend programma op dit terrein gestart. Daarnaast is aan International Civil Society Support (ICSS) een subsidie toegekend voor verbetering van de NGO-coördinatie bij het Global Fund en andere mondiale gezondheidsinitiatieven.

Nederland heeft zich met succes ingezet voor een integrale aanpak van HIV/Aids en SRGR en de rechtenbenadering bij onder andere UNAIDS. Dit heeft geleid tot een nieuwe UNAIDS strategie, programma en budget die hiervan blijk geven. In december 2011 werd een thematische sessie georganiseerd over de enabling legal environment. In juni 2011 werd bepaald dat de eerstvolgende thematische sessie (in 2012) over SRGR en combinatiepreventie zal gaan.

In UN verband (UNAIDS en UNODC) bijgedragen aan de intensivering van harm reduction ten behoeve van HIV aids bestrijding (strategie UNAIDS, zie boven). In de slotverklaring van de High Level Meeting over HIV/Aids werd, mede door Nederlandse inzet, harm reduction opgenomen. In 2011 heeft Nederland op verzoek van de informal donor working group de activiteiten in Kazakhstan en Kyrgyzstan in kaart laten brengen. Het Rapport «Mapping Donor Support for Harm Reduction» wordt internationaal gewaardeerd als een innovatieve stimulans om tot grotere donorsynergie met lokale initiatieven te komen.

Vanwege de keuzes gemaakt in de focusbrief heeft Nederland besloten geen actieve bijdrage te gaan leveren aan het samenwerkingsverband Harnessing non-state actors for better health for the poor, maar zich ook in de toekomst te beperken tot een rol als observer.

Operationele doelstelling 5.6

Versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden

Bij de beoordeling van de herziene aanvraag van MFS-allianties n.a.v. afgekondigde bezuinigingen is geconstateerd dat de meerjarenplanning er inderdaad op gericht is dat in 2015 per organisatie 60 procent van de activiteiten in partnerlanden worden uitgevoerd. Of voor 2011 dit streven op schema ligt kan pas na mei 2012 worden geconstateerd als de jaarverslagen over 2011 door de organisaties zijn aangeleverd.

Ambassades zijn in 2011 druk geweest hun aanpak te herformuleren conform de nieuwe beleidsprioriteiten. Het werken met maatschappelijke organisaties is daarbij een middel, niet een doel en volgt op de beleidsmatige keuzes. De ontwikkeling van bezuinigingen op ambassades werkt de algemene tendens en politieke wens om rechtstreeks zuidelijke organisaties vanuit ambassades te contracteren tegen. Het streven om directe financiering van zuidelijke organisaties via de ambassades jaarlijks met 10 tot 15 procent te laten toenemen is in 2011 dan ook naar verwachting niet gehaald. In de visieontwikkeling op de toekomstige relatie overheid – maatschappelijk middenveld, die in 2012 plaatsvindt komt dit onderwerp uitvoerig aan de orde en bij het vertalen in beleid zullen implicaties meegenomen worden en de doelstelling, indien nodig, worden bijgesteld.

In 2011 zijn de OS-subsidies op het departement toegewezen met gebruik van het standaardsubsidiekader. De ervaringen met het standaardsubsidiekader zijn in december besproken. Deze zijn in het algemeen positief, al blijken enkele aanpassingen nodig om het kader verder te verfijnen en deze zullen in 2012 worden doorgevoerd.

Nadat de ambassades de contextanalyses van MFS-II allianties hebben beoordeeld zijn in de monitoringrichtlijnen behorend bij de subsidiebeschikkingen MFS-II concrete vragen geformuleerd op basis waarvan maatschappijontwikkeling kan worden gemonitord naar analogie van de CIVICUS-methodiek. Of de methodologie is toegepast en wat de eerste resultaten zijn zal in 2012 blijken.

In 2011 is naast de 19 allianties die al onder het Medefinancieringsstelsel (MFS) II waren gecontracteerd nog een 20e alliantie toegevoegd, nadat de hoorcommissie had bepaald dat deze alliantie onterecht was afgewezen.

In 2011 zijn 19 van de 20 MFS-partners een aanpak overeengekomen die tot gezamenlijke evaluatie van MFS-II programma’s leidt. Door deze aanpak kunnen lessen die getrokken worden bij verschillende organisaties vergeleken worden wat wellicht tot brede conclusies kan leiden. Deze aanpak met de ongekende reikwijdte is wereldwijd een novum en geniet veel belangstelling in de internationale onderzoeks- en IS-wereld. In 2011 heeft de opgerichte stichting Gezamenlijke Evaluaties MFS-II tenders voor deelstudies uitgeschreven, waarvan verwacht wordt dat begin 2012 tot implementatie kan worden overgegaan.

Beleidsconclusies artikel 5

Nederland – als internationaal erkende prominente speler op dit terrein – heeft zijn investeringen in (basis)onderwijs na de aanvaarding van de internationale actie-agenda Education for all (EFA) en MDG2 terecht vergroot, omdat onderwijs bijdraagt aan kansen op werk, betere individuele inkomens en economische groei, zo concludeerde de IOB-beleidsdoorlichting van de investeringen in basisonderwijs over de periode 1999–2009. Er is het afgelopen decennium veel vooruitgang geboekt in deelname van kinderen in onderwijs; er is nog een slag nodig om ook de kinderen in de armste groepen en gebieden te bereiken. Mede gezien de bezuinigingen en de niet-prioritaire status van basisonderwijs in het ontwikkelingsbeleid zal er de komende jaren een scherpere focus liggen op het bereiken van achtergestelde kinderen (vooral meisjes) in fragiele staten en conflictgebieden, wat aansluit bij het beleidsspeerpunt vrede en rechtsorde. Verder worden programma’s voor beroepsonderwijs ontwikkeld ter ondersteuning van de speerpunten voedselzekerheid, water en SRGR. Over de vier in de beleidsdoorlichting opgenomen landenstudies zijn geen conclusies voor toekomstige samenwerking verbonden omdat twee landen (Bolivia en Zambia) na 2013 geen partnerland meer zijn en de onderwijssamenwerking in Bangladesh en Uganda worden afgebouwd.

Met het door Nederland ondersteunde UNICEF-programma Education in Emergencies and Post Conflict Transition (EiEPCT) zijn in mondiaal, regionaal en in 26 landen goede resultaten behaald. De evaluatie pleitte wel voor verbetering van programmamanagement, monitoring en rapportage. Geleerde lessen en verbeterpunten zijn zowel in het lopende programma als in de overeenkomst voor de vervolgfase (2012–2015) opgenomen.

De financiering van IPPF’s werk met 18 nationale leden (member associations) om hun focus op de behoeften van jongeren te versterken is geëvalueerd en heeft indrukwekkende resultaten opgeleverd: toegenomen dienstverlening, verbeterde voorlichting, verankerde pleitbezorging, sterkere netwerken van partners. Hoewel de impuls voor dit werk zeer welkom en nuttig was, liet het project ook zien dat geoormerkte financiering een zware wissel trekt op de capaciteit van organisaties. Met de sterke IPPF-inzet op organisatieontwikkeling en daaraan gekoppelde performance based funding zou ongeoormerkte financiering een beter instrument zijn.

Op 4 augustus 2011 is de beleidsreactie op het IOB-rapport «Facilitating resourcefulness» aangeboden aan de Tweede Kamer. Daarin is aangekondigd dat in 2011 een conferentie zou worden gehouden om de resultaten van de studie te bespreken. Op basis van de aanbevelingen geformuleerd tijdens die conferentie zijn maatregelen voorgesteld voor sterkere verankering van endogene capaciteitsontwikkeling in het beleid voor internationale samenwerking.

Op 25 januari 2012 is de beleidsreactie op het IOB-rapport «De methodische kwaliteit van programma-evaluaties in het medefinancieringsstelsel-I (2007–2010)» aangeboden aan de Tweede Kamer. Het door IOB uitgevoerde toezicht heeft een leereffect gehad op de kwaliteit van de programma-evaluaties. Met het oog op de behoefte aan verdere verbetering van de evaluatiekwaliteit, zijn in het MFS-II een aantal maatregelen genomen op het terrein van monitoring en evaluatie.

Beleidsartikel 6 Beter beschermd en verbeterd milieu

Operationele doelstelling 6.1

Bescherming en duurzaam gebruik van milieu in de mondiale context en de nationale context in ontwikkelingslanden

Op mondiaal niveau heeft Nederland via de Consultative Group instellingen Centre for International Forestry Research en World Agroforestry Centre een bijdrage geleverd aan kennisontwikkeling voor verbeterd bosbeheer en agroforestry ter ondersteuning van het beleid op het gebied van water en voedselzekerheid. Op regionaal niveau werd door ondersteuning van de Amazone Pact organisatie bijgedragen aan een strategische agenda voor duurzaam gebruik en beheer van stroomgebieden en bosecosystemen in het Amazonegebied. In het kader van het Interdepartementale Beleidsprogramma Biodiversiteit en via het Initiatief Duurzame Handel is de vraag naar duurzaam hout in Nederland gestegen dankzij publieksvoorlichting en monitoring van houtimport samen met het ministerie van Infrastructuur en Milieu. Tevens is het aanbod van gecertificeerd hout verder toegenomen. Tijdens de 10e Conferentie van de Convention on Biological Diversity (CBD) in Nagoya zijn de internationale regels rond de toegang tot genetische rijkdommen en de eerlijke en billijke verdeling van de voordelen die voortvloeien uit het gebruik ervan (Access and Benefit Sharing), vastgelegd. Nederland ondersteunt via het Global Environment Facility de uitvoering van het internationale protocol dat hierop gericht is.

Via ondersteuning van het Forest Carbon Partnership Facility, een initiatief van de Wereldbank, draagt Nederland bij aan de opbouw van capaciteit in 37 landen zodat ze uiteindelijk in staat zijn als volwaardige partner deel te nemen aan de onderhandelingen in het kader van REDD (Reduced Emissions from Deforestation and Forest Degradation). Het aantal landen dat een startsubsidie kreeg, nam toe van 15 naar 18 terwijl drie landen (DRC, Indonesië en Nepal) definitieve financiering ontvingen. Nederland heeft voorts bijgedragen aan uitvoering van het Forest Law Enforcement Governance and Trade (FLEGT) actieplan van de EU, gericht op het uitbannen van illegaal hout voor de export. In dit kader worden vrijwillige partnerschapsovereenkomsten onderhandeld met onder andere Indonesië, Gabon, Liberia, de Centraal Afrikaanse Republiek en Vietnam.

De beleidsdiscussie over biomassa richtte zich in 2011 vooral op het waarderen en kwantificeren van de indirecte (niet duurzame) effecten van landgebruik bij de productie van biobrandstoffen.  Deze discussie dient als basis voor het formuleren van een EU positie voor 2012. In het kader van het Fonds Duurzame Biomassa Mondiaal zijn projecten uitgevoerd gericht op de productie van duurzame biomassa voor energiedoeleinden; in totaal zijn 26 projecten op basis van de beschikbare middelen goedgekeurd. Eén project in Mozambique kwam tot afronding en leverde een handleiding op voor verduurzaming en certificering. In Colombia, Kenia en Indonesië werden speciale workshops georganiseerd om de eerste bevindingen met projectmanagers te delen.

In het afgelopen jaar is er in de diverse partnerlanden – mede dankzij de Nederlandse financiële en technische ondersteuning – voortgang geweest bij de integratie van klimaatrisico’s in de nationale ontwikkelingsplannen en budgetten. Zo heeft Colombia haar klimaat strategie goedgekeurd en wordt in het kabinetsbesluit van juli jl. de institutionele organisatie weergegeven met behorende prioriteiten en financiering: op het gebied van (met name) klimaat adaptatie, low carbon development en REDD+.

In Bolivia is op drie terreinen voortgang geboekt bij de integratie van klimaatrisico’s in nationale ontwikkelingsplannen en budgetten te weten:

  • 1) Het nationale klimaatprogramma van de centrale overheid (milieuministerie) heeft ook in 2011 een programma uitgevoerd gericht op onderzoek van klimaatrisico’s en het initiëren van kleinschalige pilot projecten op het gebied van adaptatie;

  • 2) Het nationale waterbeheerprogramma, gezamenlijk uitgevoerd door centrale overheid, provinciale besturen en gemeenten, heeft klimaatrisico’s geïntegreerd in haar strategie (het programma in de provincie Beni gericht op het mitigeren van risico’s van de jaarlijkse overstromingen is daar een voorbeeld van);

  • 3) Een fors aantal gemeenten en producentenorganisaties hebben activiteiten gerelateerd aan klimaatrisico’s opgenomen in hun plannen en begrotingen, bijvoorbeeld op het gebied van voedselzekerheid, aardappelteelt, wijnteelt, quinoateelt en opslag van water.

In Vietnam heeft Nederland actief bijgedragen aan het formuleren van een nationaal gedragen klimaat-adaptatie strategie voor de Mekongdelta en de regio rond Ho Chi Minh Stad. Via Nederlandse steun werden klimaatrisico’s in kaart gebracht en innovatieve adaptatiestrategieën voorgesteld. Nederlandse experts van kennisinstellingen en het bedrijfsleven hebben bijdragen geleverd aan (nationale) normering van zeedijken, de haalbaarheid van een mega-waterkering in Zuid-Vietnam en het opstellen van een toekomstvisie voor de Mekongdelta en overstromingsmitigatie/waarschuwingssysteem in het stroomgebied van de Mekong via de Mekong River Commission. Nederland is specifiek genoemd in de Vietnamese nationale klimaatadaptatiestrategie als partnerland ter ondersteuning van de nationale ontwikkelingsplannen voor klimaatadaptatie.

Mede dankzij de resultaten van onder andere het Energising Development Partnership Programme dat Nederland samen met Duitsland uitvoert, is het gelukt om reeds in 2011 de doelstelling te realiseren om  10 miljoen mensen toegang te geven tot duurzame energie. Hiermee is de output-doelstelling die door minister van Aardenne in 2004 werd geformuleerd, gerealiseerd.

Operationele doelstelling 6.2

Duurzaam waterbeheer, een hoger percentage mensen dat duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen

De cijfers voor 2011 zijn nog niet beschikbaar, maar op basis van de cijfers voor 2010 wordt voorzien dat ruim 1 miljoen mensen in 2011 toegang kregen tot drinkwater en 3,7 miljoen mensen tot sanitaire voorzieningen. Het afgelopen jaar zijn nieuwe programma’s gefinancierd via BRAC en UNICEF die twee miljoen mensen van drinkwater en 19 miljoen mensen van sanitatie zullen voorzien.

In Benin is aandacht gevraagd voor het recht op water en sanitatie in de voorbereiding van gemeentelijke- en nationale plannen. In drie pilot gemeentes is expliciet ingezet op verbetering van domestic accountability, met betrokkenheid van organisaties in de publieke sector, gebruikersorganisaties en het maatschappelijk middenveld. In Indonesië heeft een Nederlandse NGO met haar partners een analyse gemaakt van de Jakarta concessie en wordt samen met de Indonesische waterautoriteit gewerkt aan het reguleren van internationale investeringen in Indonesië, zodanig dat deze vallen binnen de kaders van het recht op water.

Het Sanitation and Water for All initiatief is een belangrijk instrument voor donorcoördinatie en verantwoording op het gebied van drinkwater en sanitatie. De aandacht voor landen die achterblijven bij het behalen van de MDG doelstellingen is toegenomen, maar moet zich nog vertalen in extra investeringen. Nederland heeft samen met Unicef en andere donoren mogelijkheden geïnventariseerd voor programma’s in fragiele staten in West Afrika [die mogelijk in 2012 kunnen worden gestart].

In de vijf Water Mondiaal-landen (Bangladesh, Egypte, Indonesië, Mozambique en Vietnam) heeft de samenwerking met Nederland op het gebied van klimaatadaptatie en verbeterd deltabeheer verder vorm gekregen. In Bangladesh heeft de minister voor Water aangegeven met Nederland te willen samenwerken aan verbeterd beheer van de zuidelijke delta in Bangladesh en worden programma’s geformuleerd die hierop aansluiten. Gedurende de Nederland-Egyptische Water Week in juni 2011 is het programma Water Mondiaal officieel geopend door de minister van Water van Egypte en Directeur-Generaal Internationale Betrekkingen van het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. DGIB stond aan het hoofd van een delegatie bedrijven en kennisinstituten die in deze week contacten hebben kunnen leggen voor verdere samenwerking. In Indonesië is onder meer met inzet van Nederlandse deskundigheid gewerkt aan het opstellen van een masterplan voor kustverdediging in Jakarta. In Mozambique hebben Mozambikaanse en Nederlandse partners besloten dat zal worden samengewerkt op het gebied van deltatechnologie, water en sanitatie, geïntegreerd waterbeheer en water voor landbouw; voor deze deelgebieden is een marktscan uitgevoerd en zijn opstart activiteiten geformuleerd. En in Vietnam hebben diverse workshops en conferenties plaatsgevonden waar Nederlandse experts de Vietnamese organisaties hebben geadviseerd en ondersteund bij het opstellen van duurzame klimaatadaptatie strategieën. De samenwerking tussen Rotterdam en Ho Chi Minh stad heeft geleid tot een extensief programma voor klimaatadaptatie in urbane gebieden en havenontwikkeling; voor beide programma's werden twee Nederlandse consortia aangesteld om de implementatie te ondersteunen en nieuwe potentiele partnerschappen publiek-private te identificeren.

Beleidsconclusies artikel 6

Uit de eerste bevindingen van de beleidsdoorlichting drinkwater en sanitatie van de IOB – die begin 2012 formeel beschikbaar komt – blijkt dat extra aandacht nodig is voor waterkwaliteit en dat de consumptie vaak beneden de internationaal gehanteerde minimumnorm van 20 liter per persoon per dag ligt. Tevens blijken aangetoonde effecten van voorlichting en training op gebruik van toiletten en op hygiëne beperkt en zijn de effecten op gezondheid minder groot dan op basis van beschikbaar onderzoek verwacht werd. Samen met uitvoerende organisaties worden de resultaten van de beleidsdoorlichting besproken en maatregelen genomen om de effectiviteit van de interventies te verbeteren.

Beleidsartikel 7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van het personenverkeer

Operationele doelstelling 7.1

Professionele consulaire dienstverlening

Het zwaartepunt van de consulaire dienstverlening lag in 2011 op het verlenen van bijstand aan Nederlanders in noodsituaties. Dit hield vooral verband met de onrust in landen zoals Egypte, Ivoorkust, Jemen, Libië, Syrië en Tunesië, en de aardbeving in Japan. Mede naar aanleiding hiervan is de capaciteit voor het behandelen van meerdere crises vergroot. In de consulaire dienstverlening is het accent meer komen te liggen op bijstand in extreme situaties. De voorziening voor bijstand aan Nederlanders die het risico lopen ter dood te worden veroordeeld, is verruimd. Het aantal Nederlanders dat in het buitenland gedetineerd zat, schommelde in het jaar 2011 rond de 2500. In mei werd de eerste jaarlijkse gedetineerdenrapportage aan de Tweede Kamer gezonden. Per 1 mei is de functie Directeur-Generaal Consulaire Zaken en Bedrijfsvoering ingesteld. Hiermee is de consulaire pijler beter verankerd in de ambtelijke leiding van het departement. Het nieuwe Consulair Besluit is op 1 januari 2012 in werking getreden. De opening van een loket op Schiphol voor het uitgeven van reisdocumenten liep vertraging op omdat geen overeenstemming kon worden bereikt over de verdeling van de financiële risico’s. De verwachting is dat het loket in 2012 kan worden geopend. Er zijn circa 1 900 verzoeken behandeld van personen die bij de aanpassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap de optie hebben om het Nederlanderschap te verwerven. Het «wijs op reis» programma is op een andere leest geschoeid. De nadruk ligt nu op het breder verspreiden en bekend stellen van reisadviezen. De eerste fase van het harmoniseren van het informatiesysteem voor het beantwoorden van burgervragen is afgerond. Het is thans operationeel bij het consulair dienstencentrum, de IND en bij de Netherlands Information Desk in Washington.

Indicator

Basiswaarde 2006

Bereikt 2009

Bereikt 2010

Streefwaarde 2011

Bereikt 2011

Percentage schriftelijke klachten bij afgifte reisdocumenten1

0,034%

n.v.t.

0,031%

0,034%2

0,044%

Bron: ministerie van Buitenlandse Zaken

X Noot
1

Dit percentage heeft alleen betrekking op de op het departement ontvangen klachten aangezien een centraal registratiesysteem niet beschikbaar is.

X Noot
2

De streefwaarde voor 2011 is gebaseerd op de basiswaarde 2006. In 2009 is deze indicator in MvT en jaarverslag opgenomen. In 2010 is hij heringevoerd. Ondanks de toenemende complexiteit van het paspoortproces door bijvoorbeeld de invoering van biometrie, is de streefwaarde constant gehouden.

Operationele doelstelling 7.2

Als ketenpartner kwalitatief hoogwaardige bijdrage leveren aan het Nederlandse vreemdelingenbeleid

Het aantal visumaanvragen steeg van 390 000 in 2010 tot 425 000 in 2011. De invoering van de Nederlandse posten op het EU-visuminformatiesysteem is in 2011 gestart en loopt via de binnen de EU vastgestelde planning. Er zijn nieuwe afspraken gemaakt met Schengenpartners over wederzijdse vertegenwoordiging op visumgebied. De nieuwe Caribische visumsticker werd reeds eind 2010 ingevoerd. Het aantal vrijwillig teruggekeerde, uitgeprocedeerde asielzoekers begeleid door het Platform Duurzame Terugkeer bleef achter bij de verwachtingen. Om die reden is het project niet verlengd. Negen extra posten hebben de beschikking over apparatuur, kennis en expertise om valse documenten te ontdekken.

Indicator

Bereikt 2009

Bereikt 2010

Streefwaarde 2011

Bereikt 2011

Percentage visumaanvragen kort verblijf dat binnen 15 dagen wordt afgehandeld1

n.v.t.

n.v.t.

75%1

82%

Bron: ministerie van Buitenlandse Zaken

X Noot
1

In 2009 en 2010 werd nog gekeken naar de eigen norm van 7 weken (de wettelijke norm was toen 8 weken). Op basis van de in 2010 in werking getreden nieuwe EU-visumcode dienen visa binnen 15 dagen te worden afgegeven.

Beleidsconclusies artikel 7

In het kader van de beleidsdoorlichting door IOB van de consulaire dienstverlening zijn initiatieven genomen om met een beperkt aantal lidstaten van de Europese Unie mogelijkheden voor samenwerking op consulair gebied te identificeren. Verder is een start gemaakt met een haalbaarheidsonderzoek m.b.t. digitale dienstverlening. Ook zijn er nieuwe indicatoren ontwikkeld voor het consulaire proces. N.a.v. de evaluatie «bevorderen duurzame terugkeer en herintegratie» is besloten het project Platform Duurzame Terugkeer niet te verlengen. Inmiddels is een besluit gepubliceerd met daarin nieuwe beleidsregels voor subsidieverlening van projecten gericht op bevordering vrijwillige, duurzame terugkeer en herintegratie van ex-asielzoekers.

Beleidsartikel 8 versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland

Operationele doelstelling 8.1

Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur

en

Operationele doelstelling 8.2

Het gezamenlijk met partnerlanden werken aan behoud van Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) en de implementatie van het multilaterale kader voor het behoud van erfgoed

In 2011 vond een omslag plaats in het cultuurbeleid naar meer marktwerking en ondernemerschap. De kamerbrief van staatssecretaris Zijlstra «Meer dan kwaliteit, een nieuwe visie op het cultuurbeleid» wijst daarbij ook op het economisch belang van het internationaal cultuurbeleid: juist in tijden van bezuinigingen is het belangrijk de economische kracht van cultuur ook in het buitenland te benutten. De Nederlandse markt is te klein voor ons topsegment. De regering draagt daarom bij aan een versterking van de internationale marktpositie van Nederlandse culturele topinstellingen, gesubsidieerd en ongesubsidieerd. Nederlandse ambassades spanden zich proactief in om de kansen voor marktverruiming te vergroten en door met cultuur de bredere belangen van Nederland te dienen en kansen te creëren voor andere sectoren van het Nederlands bedrijfsleven. In 2011 wees het kabinet de creatieve industrie als één van de negen topgebieden aan. De Nederlandse ambassade in Londen deed onderzoek naar het succes van de creatieve industrie in het Verenigd Koninkrijk en de Britse ervaringen met publiek-private samenwerking in de culturele sector als mogelijk voorbeeld voor Nederland. Ambassades ondersteunden Nederlandse topinstellingen, ook bij het vinden van buitenlandse sponsoren.

De tentoonstelling «Mondriaan en de Stijl» in prestigieuze musea als Centre Pompidou in Parijs en het Maxxi in Rome leverde veel zichtbaarheid voor Nederland op. Cultuur wordt gekoppeld aan de strategische reisagenda van het kabinet. Zo opende de minister van Buitenlandse Zaken in 2011 twee tentoonstellingen van Frans Hals en Gabriel Metsu tijdens zijn bezoeken aan de Verenigde Staten. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie kreeg het «Dutch Design in China Yearbook» aangeboden (initiatief van «Dutch Design Workspace» in Shanghai; programma voor Nederlandse creatieve industrie dat ontwerpbureaus ondersteunt bij hun start op de Chinese markt). De staatsecretaris van Buitenlandse Zaken opende een Nederlandse modetentoonstelling in Berlijn en marge van zijn bilateraal bezoek. De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap leidde de Nederlandse delegatie naar de Beijing Bookfair, waar Nederland in 2011 gastland was.

Voor de viering 400 jaar diplomatieke betrekkingen met Turkije in 2012 werd in 2011 een sector breed cultuurprogramma samengesteld. Hoogtepunten van dit programma zijn onder andere een tentoonstelling van het Rijksmuseum over de Gouden Eeuw in het Sabanci museum in Istanbul, de tentoonstelling Hollandse kooplui en Ottomaanse Sultans, een coproductie van het Amsterdam museum en het Pera museum in Istanbul.

Voor de invulling van het cultuurprogramma tijdens het bilaterale jaar met Rusland in 2013 werd in 2011 een intendant aangesteld die bij de Stichting Internationale Culturele Activiteiten is ondergebracht (SICA).

In het kader van DutchDFA (het meerjarige programma Dutch Design Fashion and Architecture 2009–2012) zijn in 2011 diverse promotieactiviteiten uitgevoerd in Duitsland, India, China, Turkije en Nederland. Deze activiteiten waren gericht op internationale marktverruiming en kennisoverdracht en bestonden onder meer uit design-, mode- en architectuurtentoonstellingen, uitwisselingen in het onderwijs en matchmakings tussen professionals. De samenwerking tussen de ministeries van Binnenlandse Zaken, Economische Zaken, Landbouw en Innovatie en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op het topgebied creatieve industrie is in 2011 verder versterkt.

Vanwege bezuinigingen op het gebied van Cultuur & Ontwikkeling werden in Bolivia, Guatemala, Vietnam, Macedonië, Kosovo en Sri Lanka de lopende ambassadeprogramma’s uitgefaseerd. In acht prioriteitslanden werd het programma voortgezet met projecten, zoals in Kenia de samenwerking met centra voor beeldende kunsten en podiumkunsten. Het bezoek van de president van Mali in november aan Nederland besteedde aandacht aan de samenwerking op het gebied van restauratie en architectuur.

In alle acht prioriteitslanden voor Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed zijn projecten gerealiseerd, bijvoorbeeld in Sri Lanka: restauratie VOC fort in Jaffna en workshop erfgoedbeheer en toerisme in indonesië: masterplan voor de restauratie voormalig stadhuis Batavia, nu Museum Sejarah, te Jakarta en in Rusland: advies over restauratie van Nederlandse tuinen in St. Petersburg en Yaroslavl.

Operationele doelstelling 8.3

Vergroten van begrip en/of steun voor de Nederlandse zienswijze, standpunten en beleid in het buitenland en het versterken van het draagvlak in eigen land voor het buitenlands beleid

De programma’s «Rent-an-Ambassador», «BZ voor de klas» en «Oog in oog met BZ» zijn samengevoegd in één bezoekersprogramma onder de naam «In gesprek met Buitenlandse Zaken».

In het kader van de directe communicatie met het Nederlandse publiek zijn in 2011 in totaal 197 optredens door ambtenaren van Buitenlandse Zaken verricht.

Het NCDO werd omgevormd tot een kennis-adviescentrum. Dit werd vanaf 1 januari 2011 geëffectueerd. De subsidietaak van NCDO werd elders belegd.

Oktober 2010 is de nieuwe Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking (SBOS) 2010–2014 gestart, als vervanger van de subsidiefaciliteit NCDO. Na een aanbestedingsprocedure is deze taak uitbesteed aan PricewaterhouseCoopers. Overigens is deze subsidieregeling SBOS in augustus 2011 opgeschort in het kader van de bezuinigingen op ontwikkelingssamenwerking.

De site www.minbuza.nl is in 2011 niet overgegaan naar www.rijksoverheid.nl omdat dit technisch niet haalbaar bleek te zijn voor de beheerder van rijksoverheid.nl. Wel zijn in 2011 www.minbuza.nl en de sites van de posten overgezet naar een nieuw content management systeem (CMS) dat gelijk is aan dat van rijksoverheid.nl. De overgang, die gepland staat voor het tweede trimester 2012, wordt hierdoor een stuk eenvoudiger.

De turbulente ontwikkelingen in de Arabische wereld zorgden in 2011 voor beperkte mogelijkheden voor een regionale aanpak van publieksdiplomatie. Daar komt bij dat de personele invulling van de regionale hub voor publieksdiplomatie pas in de zomer van 2012 invulling krijgt. Wel heeft de directie Communicatie in 2011 – in nauw overleg met diverse posten – belangrijke influentials uit de regio naar Nederland gehaald via het Dutch Visitors Programme.

Operationele Doelstelling 8.4

Een aantrekkelijk vestigingsklimaat voor internationale organisaties in Nederland.

De geplande brede visie op het gastheerschap jegens internationale organisaties (IO’s), inbegrepen de werving van bij de Nederlandse prioriteiten aansluitende IO’s en NGO’s, werd in de interdepartementale stuurgroep Nederland Gastland goedgekeurd en wordt nu aan de Ministerraad voorgelegd.

Over de kwestie van toepasselijkheid van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel voor afhankelijke gezinsleden van Nederlanders die bij internationale organisaties werken werd op basis van interdepartementaal overleg een notitie opgesteld voor behandeling in de stuurgroep Nederland Gastland.

De (deel)vestiging in Den Haag van het Restmechanisme voor het Joegoslavië- en het Rwandatribunaal (ICTY en ICTR), dat de resttaken van beide tribunalen zal overnemen na afloop van hun respectieve mandaten, werd voorbereid. In Den Haag wordt het ICTY-deel van het Restmechanisme gevestigd. Onderhandelingen over het zetelverdrag en over de huisvesting zijn gaande.

Er werd een standaardlijst privileges en immuniteiten opgesteld voor gebruik bij de werving van nieuwe organisaties.

Het Interdepartementaal kandidaturenoverleg in het kader van de werving van mogelijke nieuwe internationale organisaties kwam twee maal bijeen.

De harmonisatie van de zetelverdragen met de in Nederland gevestigde internationale organisaties werd voortgezet met het uitonderhandelen van een nieuw verdrag met de International Organisation for Migration.

In het afgelopen jaar was er van de kant van verschillende IO’s en NGO’s belangstelling voor vestiging in Den Haag. PRIME (Panel of Recognized International Market Experts – arbritrage/mediation in de financiële sector), dat zich eind 2011 daadwerkelijk hier vestigde, is daarvan het meest aansprekende voorbeeld.

Beleidsconclusies artikel 8

In de paragraaf «Internationalisering» (1.2.) van de kamerbrief «Meer dan kwaliteit: een nieuwe visie op het cultuurbeleid» van juni 2011 zijn de nieuwe uitgangspunten van het Internationaal Cultuurbeleid neergelegd. Het advies van de Raad voor Cultuur van november 2010 is daarin verwerkt.

In 2011 is het Prins Claus Fonds positief geëvalueerd en is subsidie toegekend voor de periode 2012–2016. In de beoordeling van het subsidievoorstel hebben de conclusies en aanbevelingen van het evaluatierapport een belangrijke rol gespeeld.

Het gastlandbeleid werd verder afgestemd en geharmoniseerd via de daarvoor ingerichte interdepartementale structuren. Het handhaven en verbeteren van een goed vestigingsklimaat is van belang in het huidige economische klimaat en voor het beeld dat van Nederland in het buitenland bestaat. Uit contacten met de vertegenwoordigers van internationale organisaties, en uit de belangstelling van nieuwe internationale organisaties en IO’s, blijkt dat de Nederlandse inspanningen worden gezien en gewaardeerd.

Belangrijkste financiële ontwikkelingen op hoofdlijnen

Hieronder volgen de belangrijkste financiële ontwikkelingen op hoofdlijnen per (niet-) beleidsartikel. Een gedetailleerd overzicht treft u aan in de daarop volgende financiële toelichting per beleidsartikel.

Realisatie begroting op hoofdlijnen (bedragen in miljoenen euro)
   

Realisatie 2010

Ontwerpbegroting 2011 incl. ISB

Realisatie 2011

Verschil realisatie – OB

1

Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten

109

118

123

4

2

Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur

855

764

784

20

3

Versterkte Europese samenwerking

6 240

7 042

6 749

– 293

4

Meer welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede

1 008

835

783

– 52

5

Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

1 548

1 279

1 361

83

6

Beter beschermd en verbeterd milieu

347

472

427

– 45

7

Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer

26

27

24

– 3

8

Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland

62

63

68

5

9

Geheim

0

0

0

0

10

Nominaal en onvoorzien

0

62

0

– 62

11

Algemeen

789

780

696

– 85

 

Totaal Begroting BZ

10 984

11 442

11 014

– 428

1. Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten

Als gevolg van een toename van het budget van de Verenigde Naties is de Nederlandse bijdrage verhoogd. Ook is op het gebied van mensenrechten een hogere bijdrage geleverd door een extra bijdrage aan het Office of the High Commissioner of Human Rights (OHCHR) specifiek voor Tunesië en Egypte. Daarnaast is een deel van de verdragscontributie 2012 voor de International Labour Organisation in 2011 betaald. Dit betaalverzoek is eind 2011 ontvangen en vanwege kasmanagement is deze bijdrage in dit begrotingsjaar betaald. Hier staat tegenover dat het budget voor het Internationaal Strafhof is verlaagd vanwege lagere sloopkosten op de nieuwbouwlocatie.

2. Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur

De stijging van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat een hogere bijdrage is geleverd aan de VN-contributies voor crisisbeheersingsoperaties en het opnemen van een bijdrage aan de geïntegreerde politietrainingsmissie in Kunduz. Ook is het bedrag voor noodhulp gestegen als gevolg van de inzet bij een groot aantal humanitaire rampen van het afgelopen jaar.

3. Versterkte Europese samenwerking

De verlaging van het budget voor versterkte Europese samenwerking wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat het surplus uit 2010 verrekend is met de afdracht uit 2011. Ook is als gevolg van een lagere financieringsbehoefte van de Commissie de bijdrage aan het Europees Ontwikkelingsfonds lager uitgevallen.

4. Meer welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede

De verlaging van het budget voor deze doelstelling met EUR 52 miljoen wordt onder andere veroorzaakt door lagere uitgaven voor voedselzekerheid en private-sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden. De formulering van nieuwe programma’s op dit beleidsterrein vraagt meer tijd en capaciteit dan aanvankelijk was voorzien. Een voorbeeld hiervan vormt het Global Agriculture and Food Security Programme dat in samenwerking met onder meer de VS, Canada en IFC tot stand komt. Een goede afstemming met deze drie partners zorgt ervoor dat sommige uitgaven pas in 2012 gerealiseerd zullen worden. Hier staat tegenover dat de uitgaven voor armoedevermindering zijn gestegen, met name voor het Multilateral Debt Relief Initiative en het Heavily Indebted Poor Countries Initiative. Ten slotte is de mutatie het gevolg van het parkeerkarakter van dit artikel. Wijzigingen in het totale ODA-budget (als gevolg van aanpassing BNP cijfers) en toerekeningen (EKI en eerstejaarsopvang asielzoekers) worden hierop verwerkt.

5. Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

Als gevolg van beleidswijzigingen zoals opgenomen in de Basisbrief Ontwikkelingssamenwerking zijn de uitgaven voor onderwijs gedaald. Hier staat tegenover dat alle uitgaven voor MFS voortaan zijn ondergebracht onder participatie civil society (artikel 5.6). Vanuit andere beleidsartikelen heeft hierdoor een overheveling plaatsgevonden waardoor per saldo de uitgaven voor toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling met EUR 82 miljoen zijn gestegen.

6. Beter beschermd en verbeterd milieu

Door een overheveling van MFS-activiteiten naar artikel 5 is hier per saldo een daling te zien. Daarnaast zijn ook uitgaven voor het hernieuwbare energieprogramma in Rwanda en Indonesië vertraagd. Hier staat tegenover dat uitgaven voor drinkwater en sanitaire voorzieningen zijn toegenomen en dat als gevolg van een aangepast betalingsritme een extra bijdrage aan het Global Environment Facility (GEF) betaald is.

7. Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer

De gerealiseerde uitgaven laten per saldo een verlaging zien. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door lagere uitgaven voor consulaire informatiesystemen. De kosten voor consulaire dienstverlening zijn toegenomen als gevolg van de extra inzet in het Midden-Oosten en Noord-Afrika en specifiek in Libië.

8. Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland

De stijging van de uitgaven wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat het verzoek voor de bijdrage aan de verdragscontributie voor de UNESCO eerder is ontvangen en al in 2011 is betaald.

9. Geheim

Geen toelichting

10. Nominaal en onvoorzien

De daling wordt veroorzaakt doordat de voorzieningen voor HGIS loon- en prijsbijstellingen zijn overgeboekt naar HGIS-artikelen binnen andere begrotingshoofdstukken.

11. Algemeen

De lagere realisatie van de uitgaven wordt in belangrijke mate veroorzaakt door een afname van het personeelsbestand op zowel de posten als op het ministerie. Hierdoor nemen de loonkosten af. Ook de materiële uitgaven dalen. Dit is ontstaan door een overheveling van budget voor personeelsbeveiliging naar Defensie voor hoog-risico posten en vertraging van uitgaven aan ambassadegebouwen en residenties als gevolg van politieke ontwikkelingen in diverse landen.

FINANCIËLE TOELICHTING PER BEGROTINGSARTIKEL

Beleidsartikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging van mensenrechten

Beleidsartikel 1 Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

98 619

144 210

109 112

111 845

98 831

95 996

2 835

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

92 467

121 966

115 304

109 081

122 544

118 269

4 275

                 

1.1

Internationale rechtsorde

46 267

41 811

47 783

43 089

53 059

47 330

5 729

                 

1.2

Mensenrechten

37 079

51 430

52 733

51 918

55 602

49 539

6 063

                 

1.3

Internationale juridische instellingen

9 121

28 725

14 788

14 074

13 883

21 400

– 7 517

Verplichtingen

Geen toelichting

Uitgaven

Artikel 1.1

De verhoging van het budget voor Internationale Rechtsorde met EUR 5,7 miljoen wordt veroorzaakt doordat een hogere verdragscontributie aan de Verenigde Naties is betaald. Deze verhoging is het gevolg van een toename van het budget van de VN en hiermee ook de bijdrage van Nederland. Daarnaast hanteert BZ een voor het hele jaar vastgestelde wisselkoers ten opzichte van buitenlandse valuta. Op basis van de koers uit 2011 is de bijdrage aan de VN in euro’s hoger uitgevallen. Ten slotte is er een bijdrage aan de renovatie van het hoofdkantoor van de VN geleverd.

Artikel 1.2

De verhoging van het budget voor Mensenrechten met EUR 6,1 miljoen wordt voornamelijk veroorzaakt door een extra bijdrage aan het Office of the High Commissioner of Human Rights (OHCHR) specifiek voor Tunesië en Egypte. Daarnaast is een deel van de verdragscontributie 2012 voor de International Labor Organization in 2011 betaald. Dit betaalverzoek is eind 2011 ontvangen en vanwege kasmanagement is deze bijdrage in dit begrotingsjaar betaald.

Artikel 1.3

De verlaging van het budget met EUR 7,5 miljoen wordt hoofdzakelijk veroorzaakt doordat de bijdrage aan het Internationale Strafhof in Den Haag lager is uitgevallen. De belangrijkste oorzaak hiervoor is dat de sloopkosten van de oude gebouwen op de nieuwbouwlocatie lager zijn dan voorzien.

Beleidsartikel 1

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 
 

 

Effectenonderzoek ex post

 

1.2

1.

Deelstudie uitvoering mensenrechtenbeleid

2012

 

Overig evaluatieonderzoek

 

1.1

2.

One UN

2012

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (klik op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

ad 1. Aanvankelijk waren twee deelstudies (2011/2012) gepland maar die zijn nu samengevoegd en worden afgerond in 2012 (zie begroting 2011 en 2012).

ad 2. Concept rapport is eind 2011 in internationaal verband besproken, definitief rapport komt in 2012 beschikbaar (zie begroting 2012).

Beleidsartikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur

Beleidsartikel 2 Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

1 156 510

1 009 797

835 015

762 397

594 705

662 025

– 67 320

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

915 165

1 032 340

901 474

854 810

784 273

764 166

20 107

                 

2.1

Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid

14 174

12 177

16 355

12 187

12 630

17 543

– 4 913

                 

2.2

Bestrijding internationaal terrorisme

0

0

0

500

500

500

0

                 

2.3

Non-proliferatie en ontwapening

8 480

9 164

9 350

9 575

13 855

9 553

4 302

                 

2.4

Conventionele wapenbeheersing

0

0

0

0

0

0

0

                 

2.5

Regionale stabiliteit en crisisbeheersing

396 083

435 035

363 042

379 585

354 262

350 668

3 594

                 

2.6

Humanitaire hulpverlening

328 135

383 080

293 936

266 312

265 255

252 267

12 988

                 

2.7

Goed bestuur

161 359

181 032

201 182

170 560

137 771

133 635

4 136

                 

2.8

Het bevorderen van energievoorzieningszekerheid

0

0

0

0

0

0

0

                 

2.9

Grotere veiligheid door strijd tegen milieudegradatie

6 934

11 852

17 609

16 091

     
                 

Ontvangsten

1 952

1 262

1 211

1 084

1 347

1 149

198

                 

2.10

Nationale en bondgenootschappelijke veiligheid

298

165

149

162

0

149

– 149

                 

2.70

Humanitaire hulpverlening

1 654

1 097

1 062

922

1 347

1 000

347

Verplichtingen

De verlaging van de verplichtingen op dit artikel is een saldo. Er is een verhoging van EUR 18 miljoen vanwege de hogere verplichte uitgaven aan VN-crisisbeheersingsoperaties. Anderzijds is er een verlaging met EUR 37 miljoen omdat er minder is verplicht op het gebied van wederopbouw, zie toelichting uitgaven artikel 2.5. Voor noodhulp zijn voor EUR 23 miljoen minder verplichtingen aangegaan vanwege doorlopende verplichtingen uit eerdere jaren.Daarnaast vielen de verplichtingen op de landenprogramma’s goed bestuur lager uit dan geraamd.

Uitgaven

Artikel 2.1

De verlaging van dit artikel wordt hoofdzakelijk verklaard doordat de nieuwbouw van het NAVO-hoofdkwartier in Brussel enerzijds is vertraagd, en anderzijds goedkoper is geworden.

Artikel 2.3

De uitgaven zijn gestegen, met name omdat de contributie 2012 aan het Comprehensive Nuclear Test Ban Treaty Organization en de Organization for the Prohibition of Chemical Weapons al in 2011 is betaald in plaats van in 2012.

Artikel 2.5

De verhoging op dit artikel is een saldo. Enerzijds is er een verhoging vanwege de bijdrage aan de Kunduz trainingsmissie, hogere verplichte uitgaven aan VN-crisisbeheersingsoperaties en hogere uitgaven op vredesopbouw dan geraamd. Anderzijds is er een verlaging op wederopbouw centraal. Die wordt onder meer veroorzaakt doordat geplande activiteiten niet zijn doorgegaan, zoals de bijdrage aan het Bureau for Crisis Prevention and Recovery (UNDP) voor de MENA-regio. Daarnaast is de opstart van de Midden-Amerika faciliteit doorgeschoven naar 2012. Ook ging het programma van de VNG in Noord-Afrika voor een lager bedrag van start dan eerder gepland. Tot slot vielen de aflopende MFS-I betalingen lager uit en worden nieuwe uitgaven voor MFS niet meer op dit artikel geboekt.

Ontvangsten

Geen toelichting

Beleidsartikel 2

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 

2.1

1.

De Nederlandse inzet t.b.v. een effectiever en meer politiek functioneren van de NAVO

2012

2.7

2.

Beleid Latijns Amerika, zie ook OD 4.2

2013

2.8

3.

Energievoorzieningszekerheid

2012

 

Effectenonderzoek ex post

 

2.5

4.

Evaluatie van het Nederlandse beleid ten aanzien van de Westelijke Balkan 2004 t/m 2008

2011

2.5

5.

Conflictpreventie en vredesopbouw in DRC (multi-donor)

2011

2.5

6.

Eindevaluatie ISAF/Uruzgan (met Defensie)

2011

 

7.

Het Nederlandse Latijns Amerika beleid – landenstudies Nicaragua

2011

2.5

8.

Netherlands Institute for Multiparty Democracy

2010/2011

2.6

9.

Haïti noodhulp

2011

2.7

10.

Goed bestuur als onderdeel van Balkanstudie

2011

 

Overig evaluatieonderzoek

 

2.6

11.

Evaluatie Central Emergency Response Fund (CERF)

2011

2.6

12.

Common Humanitarian Funds

2011

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (klik op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

ad 1. De opstart heeft meer tijd gekost dan voorzien en afronding is nu voorzien voor 2012.

ad 2. Afronding van deze beleidsdoorlichting is voorzien voor 2013 op basis van verschillende landenstudies.

ad 3. Later dan voorzien omwille van kwalitatief hoogwaardig rapport.

Beleidsartikel 3 Versterkte Europese Samenwerking

Beleidsartikel 3 versterkte Europese samenwerking (x EUR 1 000)
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

7 971 324

7 417 181

5 961 095

6 090 076

6 581 962

6 852 756

– 270 794

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

7 032 238

7 585 224

6 192 226

6 239 635

6 749 305

7 041 889

– 292 584

                 

3.1

Nederlandse afdrachten aan de EU1

6 858 625

7 394 668

5 990 672

6 022 099

6 566 670

6 830 880

– 264 210

                 

3.2

Ondersteuning bij pre- en post-accessie

11 288

11 000

8 558

8 887

5 862

9 428

– 3 566

                 

3.3

EOF Europees ontwikkelingsfonds

149 580

166 792

179 829

195 228

163 233

189 133

– 25 900

                 

3.4

Nederlandse positie in de EU

3 442

3 585

3 678

3 752

3 860

3 145

715

                 

3.5

Raad van Europa

9 303

9 179

9 489

9 669

9 680

9 303

377

                 

Ontvangsten

627 005

674 689

2 789 303

576 496

656 972

609 669

47 303

                 

3.10

Perceptiekostenvergoedingen

627 005

674 689

2 789 183

576 496

656 729

609 669

47 060

                 

3.40

Restitutie Raad van Europa

0

0

120

0

243

0

243

X Noot
1

De Nederlandse afdrachten aan de EU vallen onder de evaluatieverantwoordelijkheid van de EU en maken geen onderdeel uit van de evaluatieprogrammering van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Verplichtingen

De wijziging houdt verband met de hieronder toegelichte uitgaven waarbij aangetekend dat voor het Europees Ontwikkelingsfonds geen nieuwe verplichtingen zijn aangegaan.

Uitgaven

Uitsplitsing van EU-afdrachten in 2011 (x EUR 1000)
 

Begroting

Realisatie

Verschil

Uitgaven:

     

Vierde eigen middel EU

4 040 806

3 644 179

– 396 627

BTW-afdrachten

351 398

341 056

– 10 342

Landbouwheffingen

303 000

255 846

– 47 154

Invoerrechten

2 135 676

2 325 589

189 913

Totaal uitgaven

6 830 880

6 566 670

– 264 210

Artikel 3.1

De Nederlandse afdrachten aan de EU zijn voor 2011 met ruim EUR 264 miljoen gedaald.

De EU-afdrachten bestaan uit vier componenten: BNI-afdrachten, BTW-afdrachten, invoerrechten en landbouwheffingen. De belangrijkste oorzaak voor de lagere afdrachten betreft een lagere BNI-afdracht (Vierde eigen middel EU). Vanwege bijgestelde BNI- en BTW-grondslagen is er nog een surplus aan BNI- en BTW-afdrachten over 2010 verwerkt. Deze zijn verrekend in de begroting 2011 waardoor per saldo minder afdrachten in 2011 zijn ontstaan.

Artikel 3.2

De uitgaven voor het MATRA-programma voor Europese samenwerking zijn verlaagd met ruim EUR 3 miljoen, omdat het besluit was genomen om de nieuwe verplichting voor het MES-programma pas in 2012 aan te gaan. Bovendien bleek dat de uitputting van het MES-programma 2011 lager uitviel dan verwacht. Tot slot heeft het programma MATRA Training Europese samenwerking (MTES), dat door het Agentschap NL zou worden uitgevoerd, vertraging opgelopen vanwege een rechtszaak over de aanbesteding.

Artikel 3.3

De uitgaven aan het Europees Ontwikkelingsfonds zijn verlaagd met EUR 25,9 miljoen. De financieringsbehoefte van de Commissie is voor 2011 lager dan verwacht en daarmee de bijdrage van Nederland. Deze lagere uitputting is het gevolg van vertragingen in regionale programma’s, vertragingen bij de invoering van het MDG-Initiatief en uitkeringen die om uiteenlopende redenen niet zijn doorgegaan.

Ontvangsten

Perceptiekostenvergoedingen zijn vergoedingen die Nederland ontvangt voor het innen van landbouwheffingen en invoerrechten. De vergoeding bedraagt 25 procent van de geïnde middelen. Door een per saldo stijging van het totaal van landbouwheffingen en invoerrechten stijgen ook de perceptiekostenvergoedingen.

Beleidsartikel 3

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 

3.5

Vijf jaar top van Warschau1

2011

 

Effectenonderzoek ex post

 

 

Overig evaluatieonderzoek

 

X Noot
1

14-12-2011 bijlage bij 21 501, nr. 596

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief (waar beschikbaar) de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken:

http://www.minbuza.nl en klik op de banner evaluatie.

Specifieke toelichting:

De Nederlandse afdrachten aan de EU onder OD 3.1 vallen onder de evaluatieverantwoordelijkheid van de EU en maken geen onderdeel uit van de evaluatieprogrammering van het ministerie van Buitenlandse Zaken.

Beleidsartikel 4 Meer Welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede

Beleidsartikel 4 meer welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede (x EUR 1 000)
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

1 012 701

2 510 009

1 368 370

2 071 129

747 521

636 054

111 467

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

959 751

1 028 858

943 296

1 007 683

783 047

834 612

– 51 565

                 

4.1

Handels- en financieel systeem

18 867

16 685

16 956

216 993

12 163

18 951

– 6 788

                 

4.2

Armoedevermindering

528 765

507 873

404 303

372 354

368 014

297 090

70 924

                 

4.3

Verhoogde economische groei en verminderde armoede als gevolg van gezonde private-sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden

390 577

487 550

494 505

395 542

371 651

487 096

– 115 445

                 

4.4

Kwaliteit en effectiviteit ontwikkelingssamenwerking

16 286

9 833

20 923

16 730

25 380

24 815

565

                 

4.5

Nederlandse handels- en investeringsbevordering

5 256

6 917

6 609

6 064

5 839

6 660

– 821

                 

Ontvangsten

89 942

39 054

44 307

11 208

34 523

20 483

14 040

                 

4.10

Ontvangsten tijdelijke financiering NIO en restituties

89 942

39 054

44 307

11 208

34 523

20 483

14 040

Verplichtingen

De verhoging van EUR 111 miljoen ten opzichte van de vastgestelde begroting is een saldo. Enerzijds is er een aantal verhogingen. De verplichtingen voor het bedrijfsleveninstrumentarium zijn verhoogd met EUR 410 miljoen vanwege de verlenging van het Programma Samenwerking Opkomende Markten/ Private Sector Investeringsprogramma (PSOM/PSI) en aangepaste meerjarenramingen voor 2012. Vanwege de herziening van betaalschema’s zijn de verplichtingen voor schuldverlichting ten behoeve van het African Development Fund (EUR 33,9 miljoen) en het Arrears Clearance and Debt Relief Fund in het kader van IDA-16 (EUR 60,1 miljoen) verhoogd. Ook zijn de verplichtingen voor Ontwikkelingsrelevante Exporttransacties (ORET) hoger uitgevallen, vanwege extra toekenning tijdens de derde en vierde ronde voor Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling (ORIO). Deze vielen aanvankelijk buiten het beschikbare toewijzingsbudget 2010–2011. Daarnaast is er een meerjarige verplichting aangegaan van EUR 46 miljoen voor het PUM-programma 2012–2015. Tot slot zijn er hogere verplichtingen op het thema marktontwikkeling vanwege de verlenging van het Initiatief Duurzame Handel (IDH) en het Programma Ondersteuning Producentenorganisaties (POP) waardoor per saldo het budget is gestegen met EUR 109 miljoen. Anderzijds is er een aantal verlagingen. Vanwege koersverschillen is het bedrag voor garanties multilaterale banken en fondsen met EUR 214 miljoen neerwaarts bijgesteld. Ook de verplichtingen voor algemene begrotingssteun zijn met EUR 342 miljoen verminderd omdat de inzet van dit instrument is teruggebracht. Ten slotte zijn in verband met een gewijzigde financieringsstructuur de rentesubsidies op de door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO) verstrekte leningen aangepast.

Uitgaven

Artikel 4.1

In 2011 is door de NIO minder aanspraak gedaan op de garantievoorziening dan er ruimte was op deze stelpost. Op rentesubsidies ontstond een onderuitputting als gevolg van de lage rentestand en de afnemende leningenportefeuille.

Artikel 4.2

De hogere uitgaven van EUR 71 miljoen op dit artikel betreft een saldo. De verhoging wordt veroorzaakt door aanpassingen in de betalingsritmes en betalingen aan Wereldbank voor het Multilateral Debt Relief Initiative (EUR 16,2 miljoen) en het Heavily Indebted Poor Countries Initiative (EUR 15,5 miljoen). Daarnaast kende het Wereldbank Partnership programma een additionele uitgave van EUR 4,5 miljoen vanwege een eindbetaling voor het Bank Netherlands Partnership Programme (BNPP). Voor het overige is een aantal geplande activiteiten binnen het energie programma van het BNPP niet gerealiseerd. De core-bijdrage aan het BNPP is in het kader van de bezuinigingen per 1 januari 2012 beëindigd. Het thema institutionele ontwikkeling kende verminderde uitgaven als gevolg van een vertraging in de uitvoering van het programma Statistics for Results van EUR 4,3 miljoen en is voor sectordoorsnijdende programma’s EUR 2,7 miljoen minder uitgegeven met name in Oeganda en Vietnam vanwege een lagere liquiditeitsbehoefte op de lopende programma’s. Tenslotte is deze mutatie met name het gevolg van het parkeerkarakter van dit artikel. Wijzigingen in het totale ODA-budget (BNP-cijfers) evenals aanpassingen in de toerekening (o.a. EKI en de eerstejaarsopvang van asielzoekers uit DAC-landen) worden op dit artikel opgevangen.

Artikel 4.3

Per saldo is in dit artikel EUR 115 miljoen minder uitgegeven. Op het thema ondernemingsklimaat heeft een aantal posten (waaronder Addis Abeba, Bamako, Bujumbura en Lusaka) vanwege lokale omstandigheden in totaal EUR 14,5 miljoen minder uitgegeven dan was voorzien. Daarnaast is er een stijging in de uitgaven van EUR 11,0 miljoen vanwege een eerder dan verwachte liquiditeitsaanvraag van de Private Infrastructure Development Group (PIDG). Op het thema plattelandsontwikkeling is door een aantal posten EUR 9,6 miljoen meer uitgegeven dan aanvankelijk was voorzien. Per saldo heeft het thema marktontwikkeling lagere uitgaven van EUR 27,1 miljoen. Dit is mede het gevolg van de vertraging van de start van het Global Agriculture and Food Security Programme (GAFSP) en een grotere liquiditeitsbehoefte van een aantal kleinere programma’s.

Het thema financiële sector kende een lagere uitputting van EUR 10,6 miljoen als gevolg van vertraging in de uitvoering. Daartegenover staan hogere uitgaven voor het vergroten van ondernemerschap en duurzame ontwikkeling (programma uitzending managers – PUM) als gevolg van versnellingen in de uitvoering van bestaande activiteiten (EUR 5,7 miljoen). Op basis van grotere voortgang in de uitvoering vonden verhoogde uitgaven plaats voor het MOL Fonds FMO van EUR 3,4 miljoen. De lagere uitgaven van EUR 8,6 miljoen binnen het Medefinancieringsstelsel (MFS) en het Thematische Medefinancieringsstelsel (TMF) zijn een gevolg van te optimistische prognoses van de uitvoerders waardoor neerwaartse bijstelling noodzakelijk was. Het thema speciale programma’s FMO/ODA kende verminderde uitgaven als gevolg van een lager uitgevallen liquiditeitsbehoefte. Het programma Strategic Alliances with International NGOs (Salin) kende een vertraagde uitvoering waardoor er EUR 7,4 miljoen minder is uitgegeven dan begroot. Het thema kennis en vaardigheden kende een neerwaartse bijstelling van EUR 29 miljoen, mede vanwege de vertraagde uitvoering van activiteiten op het gebied van voedselzekerheid en OS relevant bedrijfslevenprogramma’s die in 2011 niet tot concrete activiteiten hebben geleid. Tot slot heeft een overheveling plaatsgevonden tussen de thema’s kennis en vaardigheden en marktontwikkeling omdat een aantal programma’s hier beleidsmatig beter onder past.

Ontvangsten

De mutatie wordt veroorzaakt door hogere ontvangsten voor rente en aflossingen op begrotingsleningen van de NIO. De overdracht in najaar 2010 van het beheer van de NIO-leningenportefeuille van de FMO naar Atradius heeft in 2010 geleid tot uitgestelde betalingen. Deze afdracht van aflossingen en rente zijn in 2011 uitgevoerd.

Beleidsartikel 4

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 

4.1, 4.3

1.

Private-sectorontwikkeling

2013

4.2

2.

Beleid Latijns Amerika (zie ook art 2)

2013

 

Effectenonderzoek ex post

 

4.2

3.

Deelonderzoek relatie begrotingssteun en armoede, Zambia (multi-donor), zie ook 5.1

2011

4.2

4.

Effecten schuldverlichting (Nigeria, DRC) (multi-donor)

2011

4.3

5.

FMO (Massif)

2011

4.3

6.

Doelbereiking Nederlandse ondersteuning van importbevordering vanuit OS landen (CBI)

2012

4.4

7.

Implementatie van de Paris Declaration (multi-donor) fase II

2011

4.4

8.

Capaciteitsversterking op basis van case studies (PSO, SNV, Commissie MER, Agriterra, gezondheidssector Ghana, NIMD)

2010/2011

 

Overig evaluatieonderzoek

 

9.

One UN, zie ook art. 1

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (klik op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

ad 1. Door IOB en DDE is in voorbereiding op de beleidsdoorlichting een inventariserende studie naar de impact van PSD activiteiten, op basis van bestaand evaluatiemateriaal, uitgevoerd en gepubliceerd (zie http://psosamenwerken.wordpress.com). De afronding van een beleidsdoorlichting van Private-sectorontwikkeling in al haar facetten o.g.v. intensivering inzet is niet eerder dan in 2013 i.p.v. 2011/2012 mogelijk (zie begroting 2012 en TK brief over ontwikkeling door duurzaam ondernemen van 4 november 2011).

ad 2. Zie art 2.

ad 6. Vanwege een organisatiedoorlichting en reorganisatie bij CBI is afronding voorzien voor 2012. Dit onderzoek naar de effectiviteit van het agentschap CBI op het terrein van de bevordering van de concurrentiekracht van exportbedrijven uit ontwikkelingslanden levert een bijdrage aan hgg. beleidsdoorlichting private sectorontwikkeling.

Beleidsartikel 5 Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

Beleidsartikel 5 toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

560 411

1 574 209

631 794

2 719 802

498 363

670 816

– 172 453

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

1 581 035

1 683 666

1 493 155

1 548 022

1 361 158

1 278 642

82 516

                 

5.1

Alle kinderen, jongeren en volwassenen hebben gelijke kansen om kwalitatief goed onderwijs te doorlopen, dat hen de benodigde vaardigheden en kennis biedt om op een volwaardige wijze deel te kunnen nemen aan de samenleving

464 919

364 368

313 506

309 653

233 864

258 567

– 24 703

                 

5.2

Versterking van het gebruik van kennis en onderzoek in beleid en praktijk van ontwikkelingssamenwerking en versterking van post-secundair onderwijs- en onderzoekscapaciteit in partnerlanden. Vermindering van kwalitatieve en kwantitatieve tekorten aan geschoold middenkader

124 889

134 635

155 858

168 272

132 585

134 757

– 2 172

                 

5.3

Gender

3 938

31 340

38 999

40 151

38 951

42 201

– 3 250

                 

5.4

HIV/Aids

282 343

313 705

303 901

271 182

259 266

246 604

12 662

                 

5.5

Reproductieve gezondheid

141 698

161 873

183 316

156 639

136 668

162 886

– 26 218

                 

5.6

Participatie civil society

563 248

677 745

497 575

602 125

559 824

433 627

126 197

Verplichtingen

De mutatie op dit artikel betreft per saldo een verlaging van EUR 172 miljoen. Dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door bijstellingen van verplichtingen op het gebied van onderwijs en kennis (– EUR 103 miljoen) als gevolg van beleidswijzigingen zoals opgenomen in de OS-Basisbrief. Daarnaast is er een verlaging doorgevoerd op de SNV-subsidie (EUR 119 miljoen). Enerzijds is deze ingegeven door het Regeerakkoord en anderzijds past de verlaging in het streven om SNV onafhankelijk te maken in 2016 van de BZ-subsidie (33 000 V, nr. 22). Ten slotte heeft er een korting plaatsgevonden op het MFS-II programma waardoor het verplichtingenbudget daalt met EUR 207 miljoen. De basis hiervoor ligt in de basisbrief Ontwikkelingssamenwerking (32 500 V, nr. 15). Daarnaast is de verplichting aan het Education for All/ Fast Track Initiative aangepast conform de opgenomen toezegging in de basisbrief OS. Het programma voor gezondheid algemeen is met EUR 157 miljoen verhoogd, zoals vermeld in de Focusbrief Ontwikkelingssamenwerking (32 605, nr. 4). Hierin is de bijdrage opgenomen aan de Global Alliance for Vaccines and Immunisations voor de periode 2011–2015.

Uitgaven

Artikel 5.5

De mutatie op dit sub-artikel is veroorzaakt door een aantal factoren. Ten eerste, zoals in de Eerste Suppletoire begroting is gemeld, door de overheveling van alle MFS-II uitgaven naar sub-artikel 5.6 (EUR – 29,5 miljoen). Ten tweede, zoals vermeld in de Tweede Suppletoire begroting, door verhogingen als gevolg van o.a. aanpassing van het betalingsritme aan GAVI en een toename van de landenprogramma’s gezondheid, in o.a. Bangladesh en Tanzania (EUR 11,2 miljoen). Hiertegenover staan verlagingen als gevolg van vertraging van een aantal centraal gefinancierde activiteiten op het terrein van reproductieve gezondheid en een lagere liquiditeitsbehoefte van activiteiten binnen het landenprogramma gezondheid in Zambia (EUR – 7,9 miljoen).

Artikel 5.6

De mutatie op dit sub-artikel betreft een saldo. Zo zijn de uitgaven aan MFS-I verhoogd vanwege het betalen van nog lopende verplichtingen en een stijging van MFS-II uitgaven om tegemoet te komen aan de wens van organisaties om de bezuinigingen op MFS geleidelijker te laten verlopen. Daarnaast zijn in 2011 alle MFS-II uitgaven die verspreid stonden over de diverse (thematische) artikelen overgeheveld naar dit sub-artikel waardoor per saldo de uitgaven aan MFS gestegen zijn met EUR 130 miljoen. Als laatste heeft een aanpassing in de betalingsritmes ten behoeve van het vakbondsmedefinancieringsprogramma (EUR 3 miljoen) en SNV (EUR 5 miljoen) plaatsgevonden.

Beleidsartikel 5

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 

5.1

1.

Basic Education (incl deelonderzoeken leren van NGOs en synthese studie)1

2011

 

Effectenonderzoek ex post

 

5.1

2.

Vervolg evaluatie basisonderwijs Oeganda

2011

5.1

3.

Impactevaluaties basisonderwijs (Bangladesh, Bolivia, Zambia)

2011

5.1

4.

NFP

2012

5.1

5.

NTP

2012

5.3

6.

Nationaal Actieplan 1325, MDG-3 Fonds en bilaterale actieplannen gericht op de bestrijding van geweld tegen vrouwen

2012

5.5

7.

Effectenonderzoeken SRGR (Mali en Nicaragua)

2011/2012

5.6

8.

Capaciteitsversterking case studies, zie OD 4.4

2010/2011

 

Overig evaluatieonderzoek

 

5.1

9.

Evaluatie onderwijs in fragiele staten (UNICEF)

2011

5.1

10.

Evaluatie Early Childhood Development (UNICEF)

2011

5.6

11.

Kwaliteitsoordeel programma-evaluaties MFS

2011

5.5

12.

International Planned Parenthood Federation

2011

5.5

13.

Population Services International

X Noot
1

17-11-2011 bijlage bij 31 271, nr. 4

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (click op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

ad 4. De opstelling van de TOR heeft enige vertraging opgelopen, Europese aanbesteding is opgestart en afronding is voorzien in 2012.

ad 5. Idem.

ad 6. Genoemde effectenonderzoeken worden in 2012 afgerond (zie begroting 2012).

ad 7. Genoemde effectenonderzoeken worden in 2012 afgerond (zie begroting 2012).

ad 13. Was voorzien als multidonorevaluatie maar vindt geen doorgang.

Beleidsartikel 6 Beter beschermd en verbeterd milieu

Beleidsartikel 6 Beter beschermd en verbeterd milieu (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

347 629

380 057

328 973

182 605

170 255

115 465

54 790

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

356 008

359 447

386 616

347 430

426 531

471 742

– 45 211

                 

6.1

Milieu en water

244 682

233 565

255 987

234 539

280 993

334 985

– 53 992

                 

6.2

Duurzaam waterbeheer, een hoger percentage mensen dat duurzaam toegang heeft tot veilig drinkwater en sanitaire voorzieningen

111 326

125 882

130 629

112 891

145 538

136 757

8 781

Verplichtingen

De mutatie op de verplichtingen betreft een saldo. Enerzijds is een verhoging ontstaan door de vastlegging van de verplichting voor de Global Environment Facility en het aangaan van verplichtingen voor het centrale en decentrale hernieuwbare energieprogramma die, als gevolg van vertraging in de opstart, in 2010 niet aangegaan konden worden. Ook voor het drinkwater- en sanitatieprogramma was, om de beoogde resultaten op dit thema te realiseren, een hoger verplichtingenbudget noodzakelijk. Op decentraal niveau zijn in Bangladesh en Ethiopië overeenkomsten gesloten en op centraal niveau is budget ingezet voor een opschaling van PPP’s. Anderzijds was als gevolg van een lager ODA-budget en de landenkeuze, minder budget benodigd voor de decentrale milieuprogramma’s, zoals in Colombia en Bolivia. Daarnaast vonden op het decentrale waterbudget technische bijstellingen plaats als gevolg van het aanpassen van de corporate rate en een realistischer raming van de nog openstaande verplichtingen.

Uitgaven

Artikel 6.1

De verlaging op dit artikel betreft een saldo en is onder andere het gevolg van een technische overheveling naar artikel 5.6 (participatie civil society) van alle MFS-II-uitgaven. Daarnaast zijn de uitgaven aan de hernieuwbare energieprojecten vertraagd. Dit betreft zowel de centrale programma’s als de landenprogramma’s in Rwanda en Indonesië. Anderzijds is voor het GEF een extra betaling gedaan als gevolg van een aangepast betalingsritme. Ten slotte is een activiteit met het Tropenbos Instituut, in plaats van onder biodiversiteit en bossen, onder internationaal milieubeleid gefinancierd omdat dit inhoudelijk beter aansluit.

Artikel 6.2

Ook de mutatie op dit artikel is een saldo. Enerzijds vond een versnelling plaats van de centrale uitgaven aan het UNICEF Water, Sanitation and Hygiene (WASH-)programma die deels zijn afgedekt door lagere uitgaven op het integraalwaterbeheerprogramma. Anderzijds heeft ook op dit artikel een technische overheveling naar artikel 5.6 (participatie civil society) van MFS-II-uitgaven. Op de landenprogramma’s, waaronder in Bangladesh, heeft een verschuiving plaatsgevonden van de waterprogramma’s naar drinkwater en sanitatie.

Beleidsartikel 6

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 
 

 
 

Effectenonderzoek ex post

 

6.2

2.

Impactevaluatie water en sanitaire voorzieningen in Mozambique en Benin

2011

 

Overig evaluatieonderzoek

 

6.1

3.

Evaluatie Rio-verdragen

2012

6.1

4.

Evaluatie interdepartementaal beleidsprogramma biodiversiteit

2012

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (klik op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

ad 3. Betreft VN-exercitie in het kader van Rio+20 (juni 2012).

ad 4. Afronding van het conceptrapport heeft vertraging opgelopen en is voorzien voor begin 2012.

Beleidsartikel 7 Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer

Beleidsartikel 7 welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer (x EUR 1 000)
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

104 763

190 608

284 018

29 976

19 673

26 939

– 7 266

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

111 681

189 450

272 335

25 845

23 856

26 939

– 3 083

                 

7.1

Consulaire dienstverlening

15 276

13 977

23 435

19 522

13 938

16 809

– 2 871

                 

7.2

Vreemdelingenbeleid

96 405

175 473

248 900

6 323

9 918

10 130

– 212

                 

Ontvangsten

41 127

38 955

38 763

41 789

41 003

38 450

2 553

                 

7.10

Consulaire dienstverlening

41 127

38 955

38 763

41 789

41 003

38 450

2 553

Verplichtingen

De verlaging van het verplichtingenbudget met EUR 7,3 miljoen wordt veroorzaakt doordat minder verplichtingen zijn aangegaan voor consulaire informatiesystemen en migratie en ontwikkeling. Binnen deze thema’s zijn in het verleden meerjarige verplichtingen aangegaan waardoor voor 2011 minder nieuwe verplichtingen nodig waren. Hierdoor ontstaat een lagere verplichtingenstand ten opzichte van de gerealiseerde uitgaven.

Uitgaven

Artikel 7.1

De uitgaven voor consulaire dienstverlening vallen EUR 2,9 miljoen lager uit dan was voorzien. Dit wordt in belangrijke mate veroorzaakt doordat de kosten voor consulaire informatiesystemen lager zijn. De overgang van het beheer en de ontwikkeling van het nieuwe visuminformatiesysteem naar een externe partij loopt trager dan was gepland. Daarnaast zijn ook de kosten voor het cliëntvolgsysteem Kompas lager uitgevallen dan was geraamd. Hier staat tegenover dat de uitgaven voor consulaire dienstverlening gestegen zijn. De extra consulaire inzet in Noord-Afrika en het Midden Oosten, specifiek de inzet en evacuatie van Nederlandse burgers in Libië, zorgt voor de stijging.

Ontvangsten

Geen toelichting

Beleidsartikel 7

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 

7.1/7.2

1.

Consulaire dienstverlening

2010/2011

7.2

2.

Migratie en ontwikkeling

 

Effectenonderzoek ex post

 

7.2

3.

Bevorderen duurzame terugkeer en herintegratie

2011

7.2

4.

Stimuleren circulaire migratie

7.2

5.

Versterken betrokkenheid van migrantenorganisaties

 

Overig evaluatieonderzoek

 
 

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (klik op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

  • 2. Er zijn voornamelijk procesevaluaties en tussentijdse evaluaties van activiteiten met een experimenteel karakter en een korte looptijd verricht die geen basis vormen voor een beleidsdoorlichting. Aangepast beleid werd in juni 2011 gecommuniceerd en de verdere instrumentele-analysestudies zijn daarin aangekondigd.

  • 4. idem.

  • 5. idem.

Beleidsartikel 8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland

Beleidsartikel 8 Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland (x EUR 1 000)
 

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

55 422

45 020

46 269

83 534

54 981

28 622

26 359

                 

Uitgaven:

             
                 

Programma-uitgaven totaal

97 146

84 502

75 842

62 124

68 129

63 367

4 762

                 

8.1

Grotere buitenlandse bekendheid met de Nederlandse cultuur en versterking van de culturele identiteit in ontwikkelingslanden

20 284

15 165

9 852

8 002

6 727

8 118

– 1 391

                 

8.2

Cultureel erfgoed

5 379

4 902

4 202

4 872

9 638

4 885

4 753

                 

8.3

Draagvlak Nederlands buitenlands beleid

71 483

64 435

61 788

49 191

51 532

50 309

1 223

                 
                 

8.4

Vestigingsklimaat internationale organisaties in Nederland

0

0

0

59

232

55

177

                 

Ontvangsten

759

701

700

922

774

790

– 16

                 

8.10

Doorberekening Defensie diversen

759

701

700

922

774

790

– 16

Verplichtingen

De hogere verplichtingenrealisatie betreft in het bijzonder een meerjarige subsidieverplichting ad EUR 27,4 miljoen in het kader van de subsidiefaciliteit voor burgerschap en ontwikkelingssamenwerking (SBOS). Daarnaast was er sprake van eerder dan verwachte contributieaanslagen voor de UNESCO. Hier stond tegenover dat het Europafonds werd beëindigd waardoor er voor dit doel dus geen verplichtingen werden aangegaan. Verder ging een aantal voorlichtingsprojecten niet door en waren projecten die wel doorgingen goedkoper dan de aanvankelijke ramingen.

Uitgaven

Artikel 8.2

De aanslagen voor zowel de EUR-verplichting van de verdragscontributie als voor de USD-verplichting aan de UNESCO werden eerder ontvangen dan verwacht waardoor betaling nog in 2011 heeft plaatsgevonden.

Beleidsartikel 8

Onderzoek naar de doelmatigheid en doeltreffendheid van beleid: overzicht met betrekking tot onderzoek geprogrammeerd voor afronding in 2011

Operationele doelstelling

Titel van de evaluatie

Jaar van afronding

 

Beleidsdoorlichtingen

 
 

 
 

Effectenonderzoek ex post

 

8.1

1.

Prins Claus Fonds

2011

 

Overig evaluatieonderzoek

 

8.1

2.

Internationaal Cultuurbeleid

2010/2011

Algemene toelichting:

Nadere informatie, inclusief de tekst van de evaluatieonderzoeken zelf, is te vinden op de website van het ministerie van Buitenlandse Zaken: http://www.minbuza.nl (klikk op de banner evaluatie).

Specifieke toelichting:

ad 2.Betreft advies van de Raad voor Cultuur van 17 november 2010. Zie bijgaande link:

http://www.cultuur.nl/11/8/adviezen/advies-culturele-vertegenwoordiging-in-het-buitenland.aspx. Kwalificeert niet als beleidsdoorlichting. Het advies is wel gebruikt bij de beleidsvorming die heeft plaatsgevonden in 2011.

Niet-beleidsartikel 9 Geheim

Niet-beleidsartikel 9 geheim (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

0

0

176

0

0

pm

0

                 

Uitgaven:

0

0

26

27

10

pm

10

Verplichtingen en uitgaven

Geen toelichting

Niet-beleidsartikel 10 Nominaal en onvoorzien

Niet-beleidsartikel 10 nominaal en onvoorzien (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen

23

14

5

5

96

54 261

– 54 165

                 

Uitgaven

23

14

5

5

96

62 261

– 62 165

                 

10.1

Nominaal en onvoorzien

23

14

5

5

96

62 261

– 62 165

Verplichtingen en uitgaven

Het grootste deel van dit artikel bestaat uit een voorziening voor HGIS/loon-, prijs- en koersontwikkelingen en onvoorzien. Via overboekingen naar HGIS-artikelen op diverse begrotingen werden middelen uit dit artikel voor deze doelen ingezet. Daarnaast werden verhogingen en verlagingen als gevolg van bijstellingen van de inflatieraming (pBBP) op dit artikel verwerkt.

Niet-beleidsartikel 11 Algemeen

Niet-beleidsartikel 11 algemeen (x EUR 1 000)
   

Realisatie 2007

Realisatie 2008

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Vastgestelde begroting 2011 incl. ISB

Verschil 2011

Verplichtingen:

712 357

726 318

758 484

769 094

695 730

775 626

– 79 896

                 

Uitgaven:

718 295

702 433

755 914

788 802

695 617

780 427

– 84 810

                 

11.1

Apparaatsuitgaven

718 295

702 433

755 914

788 802

695 617

780 427

– 84 810

                 

Ontvangsten

211 980

140 345

61 266

75 005

152 939

57 326

95 613

                 

11.10

Diversen ontvangsten

73 619

96 438

61 266

75 005

64 193

57 326

6 867

                 

11.20

Koersverschillen

138 361

43 907

0

0

88 746

0

88 746

Verplichtingen

De verlaging van de verplichtingen hangt samen met de verlaging van de uitgaven zoals hieronder beschreven. Omdat op begrotingsniveau de verplichtingenstand lager was dan de uitgaven is hierdoor minder gecorrigeerd.

Uitgaven

Om de apparaatsuitgaven toe te lichten, wordt onderscheid gemaakt tussen personele en materiële kosten. De personele uitgaven laten een daling zien van EUR 18,5 miljoen. Als gevolg van een afname van het aantal uitgezonden medewerkers in het postennet nemen de loonkosten van uitgezonden personeel af. Er zijn niet alleen minder uitgaven aan personeelskosten op posten, maar ook aan personeel dat werkzaam is op het departement. Daar tegenover staan hogere loonkosten voor lokaal personeel mede als gevolg van een toename van het aantal lokale medewerkers en de jaarlijkse loon- en prijsbijstelling. De materiële uitgaven vallen ruim EUR 29,5 miljoen lager uit. Een belangrijke neerwaartse mutatie volgt uit een overheveling naar het ministerie van Defensie voor de persoonsbeveiliging op hoog-risicoposten. Verder zijn de uitgaven aan investeringen in buitenlandse huisvesting lager. De uitgaven aan bedrijfsvoering en de huur en beveiliging van dienstwoningen zijn ook gedaald. Ten slotte heeft een onderbesteding plaatsgevonden als gevolg van eerdere begrotingsbesluitvorming. Deze zal worden ingezet ter correctie van de kasschuif die in 2013 ten laste van het apparaatsartikel is gebracht.

Ontvangsten

Bij diverse ontvangsten is sprake van een saldo. Er is een meevaller op de post compensabele ontvangsten. Dat komt vooral door opbrengsten uit verkocht materieel door de posten en hogere terugbetalingen door andere departementen voor lokaal personeel. De diverse ontvangsten OS zijn lager uitgevallen dan het bedrag dat voor deze stelpost was opgenomen. Ook de ontvangsten personeel zijn lager doordat er minder voorschotten zijn verstrekt en vervolgens minder is ingehouden. In 2011 is verder een aantal te koop staande residenties en kanselarijen verkocht. Veruit het grootste deel van de totale mutatie bij ontvangsten komt door koersverschillen. De koersverschillen ontstaan doordat voor betalingen in buitenlandse valuta om administratieve redenen het gehele jaar wordt gewerkt met een vaste wisselkoers. Dit geldt voor alle buitenlandse valuta. Voor de USD was de vaste wisselkoers in 2011 USD 1,25 per EUR.

Personeel

begroting 2011

realisatie 2011

Loonkosten departement

   

Gemiddelde bezetting

1 739

1 692

Gemiddelde prijs

75 000

71 850

Toegelicht begrotingsbedrag

130 449

121 545

     

Loonkosten posten (incl. themadeskundigen 1)

   

Gemiddelde bezetting

1 169

1 041

Gemiddelde prijs

92 000

93 164

Toegelicht begrotingsbedrag

107 529

96 946

     

Totaal loonkosten ambtelijk personeel

   

Gemiddelde bezetting

2 908

2 732

Gemiddelde prijs

81 832

79 967

Toelichting begrotingsbedrag

237 978

218 491

     

Vergoedingen

   

Gemiddelde bezetting

1 169

1 041

Gemiddelde kosten

64 648

73 613

Toegelicht begrotingsbedrag

75 560

76 602

     

Lokaal personeel

   

Gemiddelde bezetting

2 248

2 325

Gemiddelde prijs

40 650

42 566

Toegelicht begrotingsbedrag

91 395

98 952

     

Attachés

   

Gemiddelde bezetting

384

353

     

Materieel

   

Gemiddelde bezetting

5 540

5 409

Gem. Kosten

55 914

35 623

Toegelicht

309 789

192 701

     

Totaal toegelicht begrotingsbedrag

714 722

586 746

     

Overige apparaatskosten

65 705

108 871

     

Totaal artikel 11 apparaatsuitgaven

780 427

695 617

X Noot
1

De themadeskundigen zijn inbegrepen in het onderdeel loonkosten posten. Met ingang van 2009 worden realisaties niet separaat meer geadministreerd.

BEDRIJFSVOERINGSPARAGRAAF 2011

Inleiding

Het ministerie van Buitenlandse Zaken besteedt op een gestructureerde wijze aandacht aan de bedrijfsvoering. Op basis van de bestuurlijke informatievoorziening uit het management control systeem, waaronder de begroting- en jaarplancyclus en de managementactiepuntenlijst, wordt bewaakt of de doelstellingen op doelmatige wijze worden gerealiseerd. Waar nodig wordt bijgestuurd.

In deze paragraaf wordt ingegaan op de bedrijfsvoeringvraagstukken die zich gedurende het begrotingsjaar hebben voorgedaan en waarvan de informatieverstrekking voor het inzicht en de oordeelsvorming door de Tweede Kamer van belang is.

Toezeggingen aan de Algemene Rekenkamer, naar aanleiding van het rapport van bevindingen bij het jaarverslag 2010, maken integraal onderdeel uit van de bedrijfsvoeringparagraaf.

Rechtmatigheid

De omvang van de fouten en onzekerheden in de begrotingsuitvoering is binnen de wettelijke tolerantiegrenzen gebleven, zowel op totaal- als artikelniveau.

De totstandkoming van de beleidsinformatie

De Algemene Rekenkamer heeft eind 2011 vastgesteld dat de indeling en formulering van de operationele doelstellingen in de begroting 2012 gewijzigd zijn conform de gestelde prioriteiten en posterioriteiten. Deze begroting geeft richting aan zowel een fundamentele koerswijziging van het buitenlandbeleid als bezuinigingen. Volgens de AR komen de bezuinigingen op onderwijs en investeringen in voedselzekerheid, water, veiligheid en rechtsorde ook tot uiting in de cijfers.

Eén van de wettelijke aspecten waaraan de kwaliteit van het departementale jaarverslag wordt getoetst is het totstandkomingsproces van de beleidsinformatie. Tot en met 2011 vormden de procesbeschrijvingen per operationeel doel in de Memorie van Toelichting de basis voor de getrouwe weergave van de informatie in het jaarverslag.

Met betrekking tot de totstandkoming van niet-financiële informatie in het jaarverslag 2012 zijn geen procesbeschrijvingen per operationele doelstelling opgesteld. Als gevolg van de nieuwe begrotingspresentatie «verantwoord begroten» zal de verslaggeving moeten worden aangepast.

Zodra duidelijk is welke niet-financiële beleidsinformatie in het jaarverslag 2012 opgenomen moet worden, zal het instrumentarium voor het totstandkomingsproces worden bepaald.

Financieel en materieel beheer

Begroting- en Jaarplancyclus

In de attaché notitie (2010) «Samen uit, samen thuis» staat dat de Nederlandse belangen in het buitenland eenduidig en optimaal behartigd moeten worden door één gecoördineerd en geïntegreerd Nederlands beleid waar deelbelangen in zijn verdisconteerd.

Om hieraan uitvoering te geven is de jaarplancyclus een aantal maanden naar voren gehaald en is het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie voor 2012 geheel betrokken in de jaarplanaanschrijving. De goedkeuring van het jaarplan liep parallel aan de reductie van beleid-fte's op de posten en beoordeling van 15 Meerjarige Strategische Plannen (MJSP’s) en 15 exit strategieën (inclusief de operationele gevolgen) voor de landen Bolivia, Burkina Faso, DRC, Egypte, Georgië, Guatamala, Kosovo, Moldavië, Mongolië, Nicaragua, Pakistan, Senegal, Suriname, Tanzania en Zambia. De centrale rol van de jaarplancyclus in de aansturing van posten en directies is gegroeid.

Als onderdeel van de geïntegreerde aanpak zijn 6 Meerjarige Interdepartementale Beleidskaders (MIB’s) geschreven en interdepartementaal goedgekeurd voor Rusland, Frankrijk, China, Duitsland, Indonesië en Zuid-Afrika. De MIB methodologie is aangenomen en verankerd in de BZ-organisatie. Een MIB is de meerjarige strategie van Nederland (niet alleen van de post) richting een MIB land. Zowel de post (inclusief Consulaten-generaal, Honorair consuls, NBSO’s, etc. binnen het postennet van het MIB land) als Den Haag moet bereid zijn zich in de CoRIA te committeren aan het MIB en te investeren in de opstelling en de uitvoering van het MIB.

Door de versnelling van de jaarplancyclus was de besluitvorming over budget en capaciteit meer integraal en meer interdepartementaal dan voorheen. Aandachtspunten waren de belasting van het apparaat ten tijde van de begrotingsbehandeling en een langdurige en complexe besluitvorming. Het proces en het tijdstip van afhandeling zullen worden geëvalueerd, waarbij onder andere zal worden gekeken hoe knelpunten kunnen worden weggenomen en nog meer interdepartementale afstemming kan plaatsvinden.

Audit Committee

Het Audit Committee richt zich op het borgen van de kwaliteit van de bedrijfsvoering met nadruk op monitoren en oplossen van tekortkomingen of onvolkomenheden gesignaleerd door onder meer de auditdienst en de Algemene Rekenkamer. Om te voldoen aan de Regeling audit committees 2012 die op 1 april 2012 in werking treedt en om de rol van de onafhankelijke toezichtsfunctie van het Audit Committee te versterken worden in 2012 twee externe leden aan het Audit Committee toegevoegd. Naast operationele vergaderingen als intern tool of management zullen strategische vergaderingen worden belegd. Externe leden en leden van het Plv. DG Management Beraad nemen deel aan de strategische vergaderingen van het Audit Committee ter versterking van de regie op het auditbeleid en het risicomanagementbeleid.

Beheer huisvesting posten

De Algemene Rekenkamer heeft bij het Jaarverslag 2010 enkele beheeraspecten op het gebied huisvesting buitenland als een onvolkomenheid aangemerkt. De onvolkomenheid betreft de beheersing van nieuw- en inbouwprojecten. Vanaf begin 2011 is de wijze van toezicht aangepast zodat er nog eerder dan voorheen zicht is op overschotten of tekorten ten opzichte van de toegekende kasbudgetten per jaar. Dit vindt plaats door een maandelijkse rapportage aan de leiding van de directie.

Een ander punt van aandacht van de Algemene Rekenkamer betreft de tijdige uitvoering van evaluaties. Sinds maart 2011 wordt de tijdigheid van de evaluaties bewaakt door middel van workflow en tweemaandelijkse rapportages aan de leiding van de directie. De discipline om workflow actueel te houden is een belangrijke voorwaarde om de tijdigheid van evaluaties te kunnen monitoren. Ondanks de aandacht die de leiding van de directie daaraan geeft, is in 2011 gebleken dat evaluaties niet altijd tijdig hebben plaatsgevonden.

Daarnaast zijn in bredere zin in de loop van 2011 steeds meer elementen van proactief portfoliomanagement ingevoerd. Daardoor is meer sturing mogelijk en ontstaat meer control op de vastgoedportefeuille als geheel, de projecten daarbinnen en de budgetten die daarvoor benodigd zijn.

Toezicht op consulaire processen op de posten

In 2010 constateerde de auditdienst dat de rollen en bevoegdheden in het visumproces niet altijd op de voorgeschreven wijze waren geregeld in het visuminformatiesysteem NVIS. Om de doorbreking van functiescheiding op geautomatiseerde wijze te kunnen signaleren heeft de directie consulaire zaken en migratiebeleid het bestaande managementinformatiesysteem aangepast, een en ander in afwachting van de realisatie van het nieuwe managementinformatiesysteem MI-NVIS Fase II.

Het toezicht op de doorbreking van functiescheiding is onderdeel van een visie die de directie heeft ontwikkeld over haar monitorende rol met betrekking tot alle consulaire processen. Deze visie is gebaseerd op de volgende uitgangspunten:

  • de post is primair verantwoordelijk voor de consulaire processen die daar plaatsvinden;

  • de directie consulaire zaken en migratiebeleid zal monitoren of de post haar verantwoordelijkheid neemt door het voorschrijven van verbijzonderde interne controles en het monitoren van de uitvoering daarvan;

  • het toezicht zal meer op basis van risicoanalyse gaan plaatsvinden bij de invoering van de RSO’s zal de monitoring zich stapsgewijs gaan richten op de RSO.

In 2012 zal de directie concreet invulling geven aan deze visie.

Corruptierisico’s

Medio 2011 is in de toelichting van de beoordelingsmemo’s en de Checklist Organizational Capacity Analysis sjablonen een handreiking opgenomen voor de analyse van corruptierisico’s van activiteiten en organisaties. In diverse cursussen, de bedrijfsvoeringconferenties en in het controllersoverleg heeft de concerncontroller aandacht gevraagd voor het onderwerp corruptierisico bij de beoordeling van activiteiten. Eind 2011 is de directie Financieel-Economische Zaken gestart met een onderzoek naar het expliciteren van corruptierisico’s in de bemo’s van activiteiten met een begindatum vanaf 1 juli 2011. Het doel van het onderzoek is om vast te stellen of al deze maatregelen hebben geleid tot een verbetering in de kwaliteit van de corruptieanalyses. In de loop van 2012 zullen de resultaten van het onderzoek bekend worden.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

Betaalgedrag

In augustus 2011 verscheen de rapportage naar aanleiding van de jaarlijkse rijks brede audit naar het betaalgedrag van de departementen. Buitenlandse Zaken scoorde met ruim 93 procent wederom ruim boven de norm van 90 procent en bevond zich in de top van departementen die hun facturen tijdig betalen.

Archief- en dossierbeheer

Posten

De Algemene Rekenkamer heeft geconstateerd dat het archief- en dossierbeheer op de posten nog onvolkomenheden kent. In 2011 heeft dit tot drie kamervragen geleid. In 2011 is gewerkt aan het opzetten van een kwaliteitssystematiek waarbij per post de stand van zaken van de archieven is opgenomen inclusief geplande maatregelen ter verbetering hiervan. Het kwaliteitssysteem houdt niet alleen rekening met de status van een archief maar ook met de omgevingsfactoren op een post (veiligheidssituatie, personele bezetting, soort post, e.d.). In 2012 wordt de werking van het kwaliteitssysteem bezien, waaronder de controleerbaarheid van de informatie.

Als gevolg van een afname van het aantal fulltime archiefmedewerkers en een toename van combifuncties (secretaresse/archivaris) op de posten staat het archiefwerk steeds vaker onder druk, wat ten koste gaat van de kwaliteit. Hierop is in 2011 al zoveel mogelijk ingespeeld door de posten intensiever te ondersteunen bij het op orde brengen van de archieven, het wegwerken van achterstanden in de vorm van ondersteunende archiefmissies en door de posten er op te wijzen een juiste taakverdeling toe te passen tussen secretariële- en archiefwerkzaamheden. Vooruitlopend op de digitalisering van het archief is besloten om in 2011 te beginnen met het opschonen van de archieven en daar waar mogelijk ter plaatse te vernietigen dan wel over te dragen aan Doc-Direkt in Nederland.

Doc-Direkt

In 2011 is de samenwerking met Doc-Direkt van start gegaan. Het ministerie van Buitenlandse Zaken is de grootste afnemer van de diensten van Doc-Direkt en heeft als eerste van de aangesloten ministeries uit meerdere directies archieven geselecteerd, in archiefblokken geplaatst en ter bewerking aangeboden aan Doc-Direkt. Het betreft hier circa 1,5 strekkende kilometer. Er zijn 15 vaste medewerkers van het ministerie overgegaan naar Doc-Direkt in Nederland.

Taakstelling 2008–2011

In 2011 is de doelstelling voor de reductie van het aantal fte met 391 voor de periode 2008–2011 gerealiseerd.

Bezuinigingen en hervormingen BZ 2015

De departementsleiding heeft in 2011 plannen opgesteld die uitwerking geven aan de bezuinigingen en hervormingen uit het regeerakkoord en die bepalend zijn voor de vormgeving van het ministerie op weg naar 2015. In totaal moet het ministerie van Buitenlandse Zaken EUR 74 miljoen bezuinigen op de kosten van de organisatie. De plannen zijn vertaald in dertig deelprojecten verdeeld over vier clusters: Den Haag en overig, postennet, bedrijfsvoering en consulaire zaken, OS-beleid.

Shared Service Organisatie Internationale Functie (SSOIF)

In 2011 is invulling gegeven aan het voornemen te bezien in hoeverre de bedrijfsvoering ter ondersteuning van de Internationale functie van het Rijk kan worden gebundeld. Deze opdracht staat ook bekend als project 9 van het rijksbrede uitvoeringsprogramma Compacte Rijksdienst «Shared Service Organisatie Internationale Functie (SSOIF)». Het ministerie van Buitenlandse Zaken is trekker van dit project. De inspanningen in 2011 hebben geleid tot een business case met een inventarisatie van diensten die in aanmerking komen voor onderbrenging in de SSOIF. De business case is goedgekeurd zodat begin 2012 kan worden gestart met de implementatie. Een belangrijk uitgangspunt voor de business case is dat dit proces stapsgewijs, via een plateauplanning, zijn beslag krijgt. Plateau 1 richt zich op de zogenaamde quick wins waarbij onderzocht wordt hoe efficiency en kwaliteitsvoordelen door het rijks breed bundelen van diensten gerealiseerd kan worden. Plateau 2 concentreert zich op het standaardiseren van vraag en aanbod en het harmoniseren van werkprocessen. Plateau 3 legt zich toe op de uitbreiding van het producten- en dienstenpakket waarbij ook meer complexe onderwerpen zullen worden betrokken. Het project bestaat uit 11 deelprojecten: ondersteuning dienstreizen, ICT-diensten, post- en goederenvervoer postennet, buitenlands betalingsverkeer, lokaal personeel postennet, materieel postennet, ondersteuning plaatsing Nederlanders bij internationale organisaties en Europese instellingen, uitzending personeel, vertaaldiensten, inkoop buitenland en ondersteuning internationale conferenties.

Regionalisering

De uitvoering van het programmaplan regionalisering ligt goed op schema. Op basis van de 6 vastgestelde implementatieplannen wordt de realisatie van de financiële doelstelling gehaald. Het gaat hier om de RSO’s Noord Amerika en Caribisch Gebied (NAC), Zuidelijk Afrika (ZAF), China (CHI), Zuid- en Midden Amerika (ZMA), West Europa (WEU) en Azië (AZI). De RSO’s NAC, ZAF en CHI zijn in januari 2012 formeel van start gegaan.

Eind december 2011 is het Besluit orgaanbeschrijving Regionale Service Organisatie vastgesteld. In deze regeling worden oprichting en taken van de RSO’s beschreven alsmede de taken en verantwoordelijkheden van de daarbij betrokken partijen (post, CdP, directies, DGCB, Regioraad). Daarnaast is ook een document opgeleverd dat de administratieve organisatie van de financiële processen en het OS-beheer ten behoeve van de regionalisering beschrijft.

Informatiemanagement en ICT

In het kader van de Compacte Rijksdienst heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken actief bijgedragen aan de diverse projecten waar ICT een rol van betekenis speelt. Het gaat hierbij om de projecten 4 (Rijksbrede Infrastructuur), 7 (1 ICT dienstaanbieder voor de beleidskern), 5 en 8 (Rijksinkoopbundeling en Vraagfunctie).

Ten aanzien van project 9 (SSO Internationale Functie) is er een business case opgesteld voor de I-diensten van plateau 1 van het project. In interdepartementaal verband is bewaakt dat vanuit de rijksbrede trajecten op I-gebied steeds de relatie met project 9 wordt gelegd.

Eind 2011 is het CIO-office ingesteld en de Directie Informatiediensten (DID) van start gegaan vanuit het project Herinrichting van de Organisatie van de Informatievoorziening BZ. Binnen de I-organisatie zijn hiermee de beleids- en uitvoerende taken gescheiden en zijn IT-taken en archieftaken gebundeld binnen één cluster. Bovendien is de CIO rol definitief belegd bij DG Consulaire Zaken en Bedrijfsvoering en daarmee binnen het S/DG-beraad verankerd.

De implementatie van Pygmalion III op de posten en het departement is in 2011 afgerond, op de posten Sana’a en Tripoli na. De ontwikkelingen in Yemen en Libië van het afgelopen jaar maken de uitrol van Pymalion III voor deze posten pas mogelijk in 2012. Daarnaast is ook WWan 2.0 opgeleverd waarmee het rijk beschikt over een moderne wereldwijde infrastructuur.

Er is niet afgeweken van artikel 3, eerste lid van de Instructie Rijksdienst bij de aanschaf van IC-diensten of ICT producten.

Veiligheid, crisisbeheersing en integriteit

Gelet op de veranderende veiligheidssituatie in de wereld staat de veiligheid van medewerkers, gebouwen, processen en crisisbeheersing steeds meer centraal. In 2011 werd BZ geconfronteerd met de gevolgen van de escalerende onrust in Noord-Afrika en het Midden-Oosten, de aardbeving en tsunami in Japan, Wikileaks en de kwestie Diginotar. Naast de aandacht die deze gebeurtenissen vroegen is op het gebied van veiligheid het volgende in 2011 gerealiseerd:

  • de veiligheid en beveiliging van de BZ-medewerkers die deelnemen aan de in 2011 opgestarte politietrainingsmissie in Kunduz;

  • het opstellen van het veiligheidsassessment en het organiseren van adequate veiligheidswaarborgen voor heropening van HMA Tripoli.

  • Vanwege de toenemende vraag uit de BZ-organisatie en organisatieontwikkelingen is specifiek beleid ontwikkeld inzake de veiligheid van kleine posten (o.a. ten gevolge van regionalisering, modernisering diplomatie) en de veiligheid van stagiaires en (Rijks)trainees op posten. Ook is de aanbesteding van de noodcommunicatiemiddelen van BZ succesvol afgerond.

  • Op het gebied van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) heeft er een volledige update plaatsgevonden van de gegevensverwerkingen bij directies alsmede van de Wbp documentatie op het departement.

In 2011 is in overleg met de AIVD een vernieuwde lijst met vertrouwensfuncties vastgesteld. Uitgangspunt is meer maatwerk en het beter toesnijden van de aanwijzing van een vertrouwensfunctie op de specifieke omstandigheden. De nieuwe Service Level Agreement met de AIVD maakt een strakkere aansturing mogelijk van de uitvoering van de zomerpiek in de veiligheidsonderzoeken, met als doel de afronding van alle onderzoeken voor plaatsing van de medewerker.

C. JAARREKENING

Departementale verantwoordingsstaat 2011 van het ministerie van Buitenlandse Zaken (V) (x EUR 1 000)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting incl. ISB

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

   

verplichtingen

uitgaven

ontvangsten

verplichtingen

uitgaven

ontvangsten

verplichtingen

uitgaven

ontvangsten

TOTAAL

 

11 442 314

727 867

 

11 014 566

887 558

 

– 427 748

159 691

                     

Beleidsartikelen

                 

1.

Versterkte internationale rechtsorde en eerbiediging mensenrechten

95 996

118 269

 

98 831

122 544

 

2 835

4 275

 

2.

Grotere veiligheid en stabiliteit, effectieve humanitaire hulpverlening en goed bestuur

662 025

764 166

1 149

594 705

784 273

1 347

– 67 320

20 107

198

3.

Versterkte Europese samenwerking

6 852 756

7 041 889

609 669

6 581 962

6 749 305

656 972

– 270 794

– 292 584

47 303

4.

Meer welvaart, eerlijkere verdeling en minder armoede

636 054

834 612

20 483

747 521

783 047

34 523

111 467

– 51 565

14 040

5.

Toegenomen menselijke ontplooiing en sociale ontwikkeling

670 816

1 278 642

 

498 363

1 361 158

 

– 172 453

82 516

 

6.

Beter beschermd en verbeterd milieu

115 465

471 742

 

170 255

426 531

 

54 790

– 45 211

 

7.

Welzijn en veiligheid van Nederlanders in het buitenland en regulering van personenverkeer

26 939

26 939

38 450

19 673

23 856

41 003

– 7 266

– 3 083

2 553

8.

Versterkt cultureel profiel en positieve beeldvorming in en buiten Nederland

28 622

63 367

790

54 981

68 129

774

26 359

4 762

– 16

                     

Niet-beleidsartikelen

                 

9.

Geheim

pm

pm

 

0

10

 

0

10

 

10.

Nominaal en onvoorzien

54 261

62 261

 

96

96

 

– 54 165

– 62 165

 

11.

Algemeen

775 626

780 427

57 326

695 730

695 617

152 939

– 79 896

– 84 810

95 613

Saldibalans per 31 december 2011 en toelichting

Ministerie van Buitenlandse Zaken (V)

I Saldibalans per 31 december 2011
   

x EUR 1 000

   

x EUR 1 000

1

Uitgaven ten laste van de begroting

11 014 545

2

Ontvangsten ten gunste van de begroting

887 559

3

Liquide middelen

28 582

6a

Rekening-courant RHB

10 156 059

8

Intra-comptabele vorderingen

13 128

9

Intra-comptabele schulden

12 637

 

Intra-comptabele activa

11 056 255

 

Intra-comptabele passiva

11 056 255

           

11

Extra-comptabele vorderingen

1 198 685

11a

T.r. extra-comptabele vorderingen

1 198 685

12a

T.r. extra comptabele schulden

330

12

Extra comptabele schulden

330

13

Voorschotten

4 268 280

13a

T.r. voorschotten

4 268 280

14a

T.r. garantieverplichtingen

2 150 392

14

Garantieverplichtingen

2 150 392

15a

T.r. openstaande verplichtingen

9 131 016

15

Openstaande verplichtingen

9 131 016

16

Deelnemingen

63 760

16a

Tegenrekening deelnemingen

63 760

 

Extra-comptabele activa

16 812 463

 

Extra-comptabele passiva

16 812 463

       
 

Totaal activa

27 868 718

 

Totaal passiva

27 868 718

II Inleiding

1. Algemeen

De saldibalans is een financiële staat waarop de standen van de intra- en extracomptabele rekeningen van het ministerie van Buitenlandse Zaken worden verantwoord.

Het intracomptabele deel van de saldibalans geeft inzicht in de kasstromen. Het gaat hier voornamelijk om de uitgaven en ontvangsten van dienstjaar 2011, die nog met het ministerie van Financiën moeten worden verrekend. Na goedkeuring van de Rijksrekening vindt de verrekening plaats. De tegenrekening van de uitgaven en ontvangsten is de post «Rijkshoofdboekhouding» (RHB), de rekening-courant tussen de ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën. Onder het intracomptabele deel zijn ook de liquide middelen van het ministerie opgenomen. De uitgaven en ontvangsten buiten begrotingsverband, die met derden zullen worden verrekend en niet ten laste c.q. ten gunste van de begroting zijn gebracht, zijn verantwoord onder de intracomptabele vorderingen en schulden.

Het extracomptabele deel van de saldibalans geeft enerzijds inzicht in de standen van de uitstaande vorderingen en voorschotten die in het verleden tot kasstromen hebben geleid (ten laste c.q. ten gunste van de begrotingen van voorgaande jaren). Anderzijds bevat dit deel van de saldibalans de post openstaande verplichtingen. Deze post geeft inzicht in de toekomstige kasstromen. Openstaande verplichtingen kunnen leiden tot uitgaven ten laste van begrotingen van volgende jaren. De extracomptabele rekeningen worden met behulp van diverse tegenrekeningen in evenwichtsverband geboekt.

2. Waarderingsgrondslagen

De uitgaven en verplichtingen in vreemde valuta worden gedurende het jaar met behulp van een vaste koers (corporate rate) omgerekend. Voor wat betreft de uitgaven in 2011 is 89 procent gerealiseerd in Euro, 8 procent in US dollar en 3 procent in 108 andere vreemde valuta.

De corporate rate 2011 van de USD was vastgesteld op 1 USD = 0,80 EUR.

De balansposten per 31 december worden gewaardeerd tegen de corporate rate van het volgende boekjaar. Intracomptabel betreft dit de liquide middelen, extracomptabel betreft het de vorderingen, voorschotten en openstaande verplichtingen. De herwaardering die hieruit voortvloeit wordt verwerkt in de kas- en verplichtingenstroom van het afgelopen jaar.

Voor de geconditioneerde vorderingen geldt de historische waarde of de lagere (meest recent bekende) assetwaarde.

De overige in de saldibalans en de toelichting opgenomen bedragen zijn gewaardeerd tegen de historische waarde.

III Toelichting op de saldibalans per 31 december 2011 (in EUR 1 000)

1 Uitgaven ten laste van de begroting (debet 11 014 545 x EUR 1 000)

Onder deze post zijn de gerealiseerde uitgaven in het jaar 2011 opgenomen. Na goedkeuring van de Slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het ministerie van Financiën.

Het verschil tussen de werkelijke uitgaven en de realisatie volgens de departementale jaarrekening 2011 wordt veroorzaakt door de in deze rekening gehanteerde afrondingsregels.

2 Ontvangsten ten gunste van de begroting (credit 887 559 x EUR 1 000)

Onder deze post zijn de gerealiseerde ontvangsten in het jaar 2011 opgenomen. Na goedkeuring van de Slotwet door de Staten-Generaal wordt dit bedrag verevend met het ministerie van Financiën.

3 Liquide middelen (debet 28 582 x EUR 1 000)

De liquide middelen omvatten girale en chartale gelden, alsmede gelden onderweg en hebben betrekking op het departement en de vertegenwoordigingen in het buitenland. Het treasury beleid is er, met betrekking tot de gelden van Hoofdstuk V van de Rijksbegroting, op gericht te komen tot een optimale beheersing van de geldomvang en een kostenminimalisatie ten aanzien van bankkosten en rentederving. Hierbij spelen aspecten als liquiditeitenbeheer, valutarisicobeheer, debiteuren- en crediteurenbeheer een grote rol.

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

3.1 Kassaldi

3 623

3 493

3.2 Banksaldi

25 687

43 553

3.4 Gelden onderweg

– 728

– 3 620

Totaal

28 582

43 426

3.1 Kassaldi (debet 3 623 x EUR 1 000)

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Reguliere kassaldi

1 597

1 550

Noodreserve posten

2 026

1 943

Totaal

3 623

3 493

Uit oogpunt van een adequaat liquiditeitenbeheer wordt ernaar gestreefd de hoogte van de kassaldi zoveel mogelijk te beperken. Naast de normale kassaldi worden op 47 vertegenwoordigingen contanten in voorraad gehouden in verband met eventuele calamiteiten.

Enkele vertegenwoordigingen worden regelmatig voorzien van contanten, omdat giraal bankverkeer niet mogelijk is. Het merendeel van de kassaldi wordt in vreemde valuta aangehouden.

3.2 Banksaldi (debet 25 687 x EUR 1 000)

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Banksaldo

25 687

43 553

Van het in het buitenland aanwezige banksaldo stond een bedrag van EUR 17,7 miljoen uit in vreemde valuta en 8 miljoen in euro’s.

Het actieve beheer op de banksaldi heeft geresulteerd in een laag uitstaand banksaldo. Er hebben zich dit jaar ook geen bijzondere gevallen voorgedaan wat in 2010 nog wel het geval was.

3.4 Gelden onderweg (credit 728 x EUR 1 000)

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Kruisposten

44

0

Betalingsopdrachten vertegenwoordigingen

– 772

– 3 620

Totaal

– 728

– 3 620

Betalingsopdrachten vertegenwoordigingen betreft uitgegeven cheques die per 31 december nog niet zijn afgeschreven van de bankrekeningen van de vertegenwoordigingen.

6a Rekening-courant RHB (credit 10 156 059 x EUR 1 000)

Op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is de financiële verhouding met het ministerie van Financiën weergegeven. Het verschuldigde saldo op de Rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding is in overeenstemming met de opgave van de RHB.

8 Intra-comptabele vorderingen (debet 13 128 x EUR 1 000)

Onder deze post zijn de vorderingen opgenomen, die zijn ontstaan als gevolg van uitgaven ten behoeve van derden.

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

8.1 Ministeries

7 343

7 504

8.2 Persoonlijke rekeningen

409

425

8.3 Externe debiteuren

2 313

2 398

8.4 Overige vorderingen

3 063

2 597

Totaal

13 128

12 924

Onderstaand overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele vorderingen en de ouderdom.

Specificatie x 1 000 EUR
   

Totaal

2011

2010

2009

2008 en ouder

Direct opeisbaar ministeries

7 343

7 343

0

0

0

Direct opeisbaar persoonlijke rekeningen

247

236

9

2

0

Direct opeisbaar externe debiteuren

2 212

614

27

28

1 543

Direct opeisbaar overige vorderingen

2 993

2 912

66

2

13

Totaal direct opeisbare vorderingen

12 795

11 105

102

32

1 556

Op termijn opeisbare vorderingen

101

       

Geconditioneerde vorderingen

232

       

Totaal

13 128

       

8.1 Ministeries (debet 7 343 x EUR 1 000)

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Ingevorderd

6 177

6 900

In te vorderen

1 166

604

Totaal

7 343

7 504

Het ingevorderde bedrag per 31 december 2011 betreft de volgende debiteuren:

Defensie

2 115

Agentschap NL

1 195

EL&I

1 071

Overige ministeries

1 796

Totaal

6 177

Het nog in te vorderen bedrag per 31 december 2011 betreft de volgende ministeries:

Defensie

348

LNV

329

EVD

237

Overige ministeries

252

Totaal

1 166

8.3 Externe debiteuren (debet 2 313 x EUR 1 000)

Deze categorie vorderingen heeft betrekking op derden zoals particulieren, bedrijven en dergelijke. Het betreft onder meer vorderingen die ontstaan zijn met betrekking tot uitgaven in het kader van dienstverlening. Deze vorderingen ontstaan zowel op het departement als op de vertegenwoordigingen in het buitenland.

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

In te vorderen

577

519

Ingevorderd

1 736

1 879

Totaal

2 313

2 398

8.4 Overige vorderingen (debet 3 063 x EUR 1 000)

Onder deze categorie worden vorderingen opgenomen die niet in de overige categorieën vallen. Hieronder vallen ook vorderingen ontstaan naar aanleiding van een uitgave, die ter plaatse op de vertegenwoordiging verrekend wordt.

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Te vorderen BTW

2 064

1 729

Ter plaatse te verrekenen uitgaven buitenland

700

462

Diverse vorderingen

299

406

Totaal

3 063

2 597

9 Intra-comptabele schulden (credit 12 637 x EUR 1 000)

Hieronder vallen schulden ontstaan door ontvangsten en inhoudingen die met derden verrekend zullen worden.

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Nog af te dragen loonheffing en premies

8 573

8 682

Af te lossen ICC-lening

0

0

Ter plaatse te verrekenen

848

669

Silent partnerships

2 404

1 687

Diverse overige schulden

812

38

Totaal

12 637

11 076

Aan het International Criminal Court (ICC) is door het ministerie van Financiën een lening beschikbaar gesteld van EUR 200 miljoen met een looptijd van 30 jaar. Door middel van periodieke afroepen wordt dit bedrag door het ministerie van Buitenlandse Zaken aan het ICC uitbetaald.

Het ministerie van Buitenlandse Zaken betaalt een rentevergoeding aan het ministerie van Financiën over de lening van EUR 200 miljoen. Dit percentage bedraagt 3,56 procent. Over het beschikbare depot wordt door het ministerie van Financiën een rentevergoeding betaald van hetzelfde percentage. Het ICC betaald een vast rentepercentage van 2,5 procent over het geleende bedrag. Het ministerie van Buitenlandse Zaken vergoedt middels een rentesubsidie het verschil tussen de «te betalen rente aan het ministerie van Financiën» (over de lening) en de «te ontvangen rente van het ministerie van Financiën» (over het depot).

Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de intra-comptabele schulden en de ouderdom.

Specificatie x 1 000 EUR
 

Totaal

2011

2010

2009

en ouder

Direct opeisbare schulden

12 637

10 951

1 673

13

11 Extra-comptabele vorderingen (debet 1 198 685 x EUR 1 000)

Dit betreffen vorderingen die reeds ten laste van de begroting zijn gebracht en extra-comptabel worden bewaakt. Deze vorderingen hebben vaak een langdurig karakter.

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen

241 114

261 390

Massif fonds

284 208

284 208

IDF (voorheen MOL fonds)

218 995

203 512

NIO begrotingslening

200 000

200 000

Verrichte garantiebetalingen NIO

66 258

64 476

Diverse extra-comptabele vorderingen

188 110

173 700

Totaal

1 198 685

1 187 286

De extra-comptabele vorderingen met betrekking tot Infrastructure Development Fund (IDF, voorheen MOL fonds) en het Massif-programma staan uit bij de FMO en betreffen roulerende fondsen. De betaalde IDF fondsen staan per 31/12/2013 en de Massiffondsen per 31/12/2015 ter beschikking van de Minister en zijn als geconditioneerde vordering opgenomen.

Als waarde van de fondsen zijn de verstrekte bedragen opgenomen, in tegenstelling tot 2009 waar de asset waarde ten behoeve van de fondsen waren weergegeven. De reden hiervan is dat ultimo 2009 de assetwaarde lager was dan de destijds door het ministerie van Buitenlandse Zaken verstrekte bedragen aan de fondsen.

De asset waarde van IDF tot en met 2011 bedraagt EUR 227,4 miljoen. Voor het Massif fonds is dit EUR 287,1 miljoen. De genoemde asset waardes zijn voorlopige cijfers zoals bekend bij het opstellen van de saldibalans, het zijn dus nog geen definitieve cijfers. Deze zullen uit de jaarrekening 2011 van het FMO blijken.

Navolgend overzicht geeft inzicht in de mate van opeisbaarheid van de extra-comptabele vorderingen en de ouderdom.

Specificatie x 1 000 EUR
 

Totaal

2011

2010

2009

2008

en ouder

Op termijn opeisbaar aflossing begrotingsleningen

241 114

     

241 114

Op termijn opeisbaar begrotingslening

200 000

 

200 000

   

Op termijn opeisbaar overige vorderingen

2 360

     

2 360

Totaal op termijn opeisbare vorderingen

443 474

0

200 000

0

243 474

Direct opeisbaar garantiebetalingen

66 258

1 782

738

– 762

64 500

Direct opeisbaar overige vorderingen

32 311

9 124

5 966

2 580

14 641

Totaal direct opeisbare vorderingen

98 569

10 906

6 704

1 818

79 141

Geconditioneerde vorderingen

656 642

       

Totaal

1 198 685

       
Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen

Saldo per 1 januari 2011

261 390

Bij: Consolidaties 2011

0

Af: Aflossingen in 2011

20 276

Af: Kwijtscheldingen

0

Saldo per 31 december 2011

241 114

De begrotingsleningen zijn voornamelijk met OS-landen afgesloten. In overeenstemming met het in de lening overeenkomsten vastgestelde aflossingsschema zal het saldo per 31 december 2011 in de volgende jaren worden afgelost. Hierbij is geen rekening gehouden met eventuele toekomstige kwijtscheldingen en nog op te nemen begrotingsleningen (consolidaties).

Te ontvangen aflossingen op begrotingsleningen op jaarbasis

2012

14 646

2013

18 589

2014

22 986

2015

22 986

2016

22 986

Na 2016

138 921

Totaal

241 114

Verrichte garantiebetalingen Ned. Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden (NIO)

Saldo per 1 januari 2011

64 476

Bij: Overmakingen aan de NIO (garanties) in 2011

1 782

Af: Ontvangsten van de NIO (garanties) in 2011

0

Af: Kwijtscheldingen in 2011

0

Af: Consolidaties

0

Saldo per 31 december 2011

66 258

Diverse extra-comptabele vorderingen

De post diverse extra-comptabele vorderingen bestaat uit:

TCX Currency Exchange Fund

54 500

AEF Fund

47 539

Lening PIDG

22 750

Stichting ECDPM

18 378

Te ontvangen rente op begrotingsleningen en garantiebetalingen (NIO)

20 203

EBRD lening

6 879

Ingevorderde voorschotten (inclusief restfondsen bij VN en Wereldbank)

10 020

Vorderingen RSS

2 360

(Huur) Waarborgsommen

2 799

Buiteninvordering gestelde vorderingen

593

Overige

2 089

Saldo per 31 december 2011

188 110

12 Extra-comptabele schulden (credit 330 x EUR 1 000)

Specificatie x 1 000 EUR
 

31 december 2011

31 december 2010

Diverse extracomptabele schulden

330

0

De extra comptabele schuld bestaat uit het te verrekenen bedrag uit de reis en vertaalenveloppe van het EU Raadsbudget.

13 Extra-comptabele voorschotten (debet 4 268 280 x EUR 1 000)

Dit betreffen nog openstaande voorschotten, waarvan de uitgaven reeds ten laste van de begroting zijn gebracht. Afwikkeling vindt plaats op basis van ontvangen verantwoordingen.

Ouderdomsanalyse (x 1 000 EUR)
 

31 december 2011

31 december 2010

Verstrekt in 2002 of eerder

377

604

Verstrekt in 2003

2 313

2 313

Verstrekt in 2004

8 182

10 665

Verstrekt in 2005

4 269

5 003

Verstrekt in 2006

36 949

69 556

Verstrekt in 2007

131 698

330 964

Verstrekt in 2008

197 671

564 401

Verstrekt in 2009

555 946

1 467 459

Verstrekt in 2010

1 121 356

2 684 302

Verstrekt in 2011

2 209 519

 

Totaal

4 268 280

5 135 267

De opbouw van stand per ultimo 2010 naar ultimo 2011 is als volgt:

Stand per 31 december 2010

5 135 267

Bij: Verstrekte voorschotten 2011

2 475 157

Af: Verantwoord in 2011

3 137 161

Af: Herwaardering naar corporate rate 2011

204 983

Stand per 31 december 2011

4 268 280

Ten opzichte van 2010 is de voorschottenstand gedaald met EUR 866 miljoen (17 procent).

De afname van de voorschotstand heeft twee belangrijke oorzaken. Allereerst zijn er, mede door de bezuinigingen, duidelijk minder voorschotten verstrekt dan in voorgaande jaren (EUR 474 miljoen). Daarnaast heeft de herwaardering van de voorschotstand ook voor een afname van EUR 205 miljoen gezorgd en is er de afgelopen jaren extra toezicht geweest op het rechtmatig verantwoorden van openstaande voorschotten.

Herwaardering vindt plaats over de openstaande voorschotten in vreemde valuta. Van het openstaande saldo van EUR 4,2 miljard staat het equivalent van EUR 1,7 miljard uit in vreemde valuta. Dit betreft grotendeels USD voorschotten (tegenwaarde EUR 1,3 miljard).

14 Openstaande garantieverplichtingen (credit 2 150 392 x EUR 1 000)

Dit betreffen door de Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingssamenwerking (NIO) onder staatsgarantie verstrekte kapitaalmarktleningen aan ontwikkelingslanden. In 2011 is naast het bedrag voor de kapitaalmarktlening ook het bedrag aan nog te ontvangen rente (EUR 59 miljoen) opgenomen in de garantieverplichting van de NIO.

Met ingang van 2008 is de garantstelling met betrekking tot de niet volgestorte aandelen bij de regionale ontwikkelingsbanken African Development Bank (AFDB), Asian Development Bank (AsDB) en Inter-American Development Bank (IDB) in de administratie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken opgenomen. Voorheen stonden deze bij het Ministerie van Financiën.

In 2002 is als gevolg van de vijfde kapitaalsuitbreiding van de Ontwikkelingsbank van de Raad van Europa het bedrag waarvoor Nederland garant staat toegenomen tot EUR 119,3 miljoen. De ophoging is deels een overheveling uit de reserves van de Bank.

Opbouw garantieverplichtingen:

Garantieverplichtingen per 1 januari 2011

2 342 584

Bij: Aangegane verplichtingen in 2011

–/– 190 410

Af: Tot betaling gekomen verplichtingen 2011

1 782

Garantieverplichtingen per 31 december 2011

2 150 392

Specificatie:

Asian Development Bank

951 183

IDB Inter-American Development Bank

227 949

African Development Bank

556 067

Raad van Europa

119 338

NIO

191 094

Garantie Indonesië

104 761

Garantieverplichtingen per 31 december 2011

2 150 392

15 Openstaande verplichtingen (credit 9 131 016 x EUR 1 000)

Opbouw openstaande verplichtingen:

Openstaande verplichtingen per 1 januari 2011

10 493 957

Bij: Aangegane verplichtingen in 2011

9 649 821

Af: Tot betaling gekomen verplichtingen 2011

11 012 762

Openstaande verplichtingen per 31 december 2011

9 131 016

16 Deelnemingen (debet 63 370 x EUR 1 000)

Dit betreft het gestorte aandelenkapitaal bij de regionale ontwikkelingsbanken AsDB. AfDB, IDB en de Inter-American Investment Corporation. Tot 2008 was dit op de balans van het Ministerie van Financiën opgenomen.

Niet uit de saldibalans blijkende verplichtingen:

  • Rente/Aflossing leningenportefeuille NIO

    De NIO financiert haar leningenportefeuille met opgenomen obligatieleningen, onderhandse leningen en «Medium Term Notes». De Staat der Nederlanden heeft zich garant gesteld voor de betaling van rente en aflossing. De nominale waarde hiervan bedroeg per 31 december 2011 EUR 113 miljoen (31 december 2010 EUR 154 miljoen5). Deze verplichting is niet in de saldibalans opgenomen aangezien de door de NIO verstrekte leningen en de toekomstige rentesubsidies reeds als garantieverplichting respectievelijk als acute verplichting zijn opgenomen.

  • Verdragsmiddelen Suriname

    Het restant van de verplichting uit hoofde van de Verdragsmiddelen Suriname Schenkingen bedraagt per 31 december 2011 EUR 0,7 miljoen (EUR 0,3 miljoen per 31 december 2010).

  • Huisvesting OPCW

    Het Ministerie van Buitenlandse Zaken staat sedert 1998 garant voor een deel van de huisvesting OPCW. De garantie beloopt per ultimo 2011 circa EUR 1,30 miljoen en duurt nog 1 jaar.

  • Convenant Ministerie van Defensie

    In 2009 is een convenant getekend met het Ministerie van Defensie inzake de inzet van Koninklijke Marechaussee bij de beveiliging van Nederlandse vertegenwoordigingen met een hoog risico op veiligheid. Het betreft de overheveling van budget voor een bedrag van EUR 48,4 miljoen over 3 jaar. Deze periode wordt ieder jaar stilzwijgend verlengd, tenzij een van de partijen schriftelijk het stilzwijgen doorbreekt. In 2011 heeft budgetoverheveling naar het Ministerie van Defensie van EUR 16,1 miljoen plaatsgevonden.

TOPINKOMENS

Op grond van artikel 6 van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (Stb. 2006, 95) is een overzicht opgenomen van medewerkers die in het verslagjaar meer verdiend hebben dan het gemiddelde belastbare loon van de ministers. Dit gemiddelde belastbare jaarloon is voor 2011 vastgesteld op EUR 193 000.

Voor dit departement heeft de publicatieplicht betrekking op de navolgende functionarissen.

Bedragen in EUR

Functie

Belastbaar jaarloon 2010

Pensioenafdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2010

Totaal 2010

Belastbaar jaarloon 2011

Pensioenafdrachten en overige voorzieningen betaalbaar op termijn 2011

Ontslagvergoeding

Totaal 2011

Motivering

Opmerkingen

Senior beheers-medewerker

0

0

0

153 557

51 259

0

205 000

   
                   

Ruimte voor korte algemene toelichting op de overschrijding en vergelijking met de situatie ten opzichte van voorgaande jaren

Betreft nabetaling salaris over 2,5 jaar op grond van gerechtelijke uitspraak (herstel dienstverband).

Samenvattende verantwoordingsstaat inzake de baten-lastendienst CBI (x 1 000 EUR)
 

(1)

(2)

(3) = (2) – (1)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisaties

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Baten-lastendienst CBI

     

Totale baten

22 712

18 289

– 4 423

Totale lasten

22 396

18 157

– 4 239

Saldo van baten en lasten

316

132

– 184

       

Totale kapitaalontvangsten

350

0

– 350

Totale kapitaaluitgaven

300

536

236

JAARREKENING BATEN-LASTENDIENST PER 31 DECEMBER 2011

Het Centrum tot Bevordering van de Import (CBI) uit ontwikkelingslanden is sinds 1 januari 1998 een baten-lastendienst van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De hoofddoelstelling is het verrichten van diensten die de concurrentiepositie van exporteurs in ontwikkelingslanden op de internationale en met name de Europese markt helpt versterken. Het agentschap CBI draagt bij aan het realiseren van de operationele doelstelling 4.3: «Verhoogde economische groei en verminderde armoede als gevolg van gezonde private-sectorontwikkeling in ontwikkelingslanden».

Staat van baten en lasten van de baten-lastendienst.

Bedragen x 1 000 EUR
 

(1)

(2)

(3)=(2)-(1)

(4)

Omschrijving

Oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting

Realisatie t-1

Baten

       

Omzet moederdepartement

22 382

17 750

– 4 632

28 577

Omzet overige departementen

0

0

0

0

Omzet derden

325

538

213

1 239

Rentebaten

5

1

– 4

0

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

Totaal baten

22 712

18 289

– 4 423

29 816

         

Lasten

       

Apparaatskosten

       

– personele kosten

2 462

182

– 2 280

212

– materiële kosten

19 472

16 865

– 2 607

28 675

Afschrijvingskosten

       

– immaterieel

0

0

0

0

– materieel

450

258

– 192

489

Overige lasten

       

– dotaties voorzieningen

5

0

– 5

0

– rentelasten

7

0

– 7

0

– bijzondere lasten

0

851

851

0

Totaal lasten

22 396

18 157

– 4 239

29 376

         

Saldo van baten en lasten

316

132

– 184

440

Toelichting

In 2010 (t-1) heeft het CBI haar kostprijsmodel herzien en is zij gestart met programmatisch werken met een geïntegreerde benadering van directe assistentie aan bedrijven en versterking van bedrijfsondersteunende organisaties in geselecteerde landen/sectoren. Een gevolg van de modulaire opzet is dat er nauwkeurig is gekeken of de lopende modules/programma’s voldeden aan het nieuwe concept. Van een beperkt aantal programma’s is besloten ze voortijdig te beëindigen waardoor zij niet in de omzet tot uiting komen. Een aantal lopende modules/programma’s zijn anders vormgegeven. Daarnaast heeft de invoering van programmatisch en geïntegreerd werken geleid tot enige vertraging in het vormgeven en daadwerkelijk starten van nieuwe programma’s.

Als gevolg hiervan zijn er afwijkingen >10 procent te constateren binnen zowel de baten (omzet) als de lasten (materiële kosten).

Omzet derden

Een specifieke klant heeft onverwacht geen producten afgenomen in 2011 waardoor de omzet derden lager is uitgevallen dan verwacht.

Personele kosten

Met de introductie van het nieuwe kostprijsmodel worden de toerekenbare personele kosten direct ten laste van de producten geboekt. Het betreft hier enkel de indirecte personele kosten.

Bijzondere lasten

De bijzondere lasten staan geheel in het teken van de fysieke verhuizing naar locatie Den Haag en de naderende integratie met Agentschap NL.

Meer specifiek betreft het de posten: doorlopende huurverplichtingen voormalige locatie, verhuiskosten, boekverliezen materiële vaste activa, overhead kosten project invlechting Agentschap NL.

Balans per 31 december 2011

(Bedragen x 1 000 EUR)
 

Balans t

Balans t-1

Activa

   

Immateriële vaste activa

0

0

Materiële vaste activa

   

– grond en gebouwen

0

0

– installaties en inventarissen

32

239

– overige materiële vaste activa

644

682

Voorraden

0

0

Debiteuren

143

245

Nog te ontvangen

2 576

29

Liquide middelen

1 327

2 497

Totaal activa

4 722

3 692

     

Passiva

   

Eigen Vermogen

   

– exploitatiereserve

1 891

1 450

– onverdeeld resultaat

132

441

Voorzieningen

541

0

Leningen bij het MvF

0

0

Saldo voorschot/onderhanden werk

230

293

Crediteuren

1 289

214

Nog te betalen

639

1 294

Totaal passiva

4 722

3 692

Toelichting

Het boekjaar 2011 wordt afgesloten met een positief saldo van EUR 132 004. Het vermogen komt hierdoor EUR 931 198 uit boven de toegestane marge. BZ is met het ministerie van Financiën in overleg hierover.

Begin 2012 is het CBI fysiek overgegaan naar de locatie Den Haag, mede met het oog op de naderende integratie met Agentschap NL per 1 januari 2013. De voorziening bestaat grotendeels uit nog voortdurende verplichtingen met betrekking tot de huur van de voormalige locatie en kosten die in 2012 rechtstreeks betrekking hebben op de naderende integratie. Zie ook de post bijzondere lasten.

Kasstroomoverzicht over 2011

Bedragen x 1 000 EUR
   

Oorspronkelijk vastgestelde begroting (1)

Realisatie (2)

Verschil realisatie en oorspronkelijk vastgestelde begroting (3)=(2)-(1)

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2011 + stand depositorekeningen

2 958

2 493

– 465

2.

Totaal operationele kasstroom

50

– 1 153

– 1 103

3a.

Totaal investeringen (–/–)

300

536

236

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

0

523

523

3.

Totaal investeringskasstroom

– 300

– 13

– 287

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (–/–)

0

0

0

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

0

0

0

4c.

Aflossingen op leningen (–/–)

190

0

– 190

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

300

0

– 300

4.

Totaal financieringskasstroom

110

0

– 110

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2011 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4) (*noot: maximale roodstand 0,5 miljoen EUR)

2 818

1 327

– 1 491

Toelichting

In 2011 is er, met betrekking tot hard- en software, fors geïnvesteerd in een nieuw intra/internet en het bouwen van een nieuwe website. Tevens is er een nieuw (standaard) crms pakket afgenomen.

Eind 2011 is de beslissing genomen om het (af)bouwen van het intra/internet en de website vroegtijdig stop te zetten om verder verlies te voorkomen. Daar waar mogelijk is aangehaakt op de infrastructuur van Agentschap NL. Daarnaast heeft door de fysieke verhuizing naar een andere locatie er een desinvestering plaatsgevonden op de post verbouwingen. Een ander gevolg van de verhuizing is dat er slechts een klein gedeelte van de inventaris meegenomen is. Hierdoor heeft ook op de post inventaris een desinvestering plaatsgevonden.

Mede in het kader van het positieve eigen vermogen en de kennis van een naderende integratie met Agentschap NL is besloten geen gebruik te maken van de leenfaciliteit.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren c.q. kengetallen per 31 december 2011

Doelmatigheidsindicatoren
 

Omschrijving Generiek Deel

t-3

t-2

t-1

Begroting t

Tarieven/uur

       

MT

73

73

nvt

nvt

Staf

64

64

nvt

nvt

Ondersteuning

55

55

nvt

nvt

Kostprijzen per module

       

A-

Strategische conferentie groot

nvt

nvt

83 000

83 000

B-

Strategische conferentie klein

nvt

nvt

37 000

37 000

C-

Bedrijfsaudit en actieplan

nvt

nvt

8 200

7 380

D-

Bedrijfsontwikkeling

nvt

nvt

26 000

26 000

E-

Export capaciteit opbouw

nvt

nvt

28 000

25 200

F-

Certificaat

nvt

nvt

14 000

14 000

H-

Markttoegang EU

nvt

nvt

43 000

38 700

J-

Trainingen EU

nvt

nvt

5 400

5 400

K-

Training doellanden

nvt

nvt

1 500

1 500

L-

Online trainingen

nvt

nvt

125

125

M-

Markt intelligentie

nvt

nvt

140 000

140 000

N-

Export intelligentie

nvt

nvt

100 000

100 000

P-

Tailored intelligentie

nvt

nvt

40 000

40 000

Q-

Business intelligentie

nvt

nvt

40 000

40 000

R-

Import intelligentie

nvt

nvt

40 000

40 000

S-

Sectorale analyse

nvt

nvt

63 000

63 000

T-

BSO diagnose en interventieontwerp

nvt

nvt

63 000

63 000

U-

BSOD import intelligentie beperkt

nvt

nvt

169 000

169 000

V-

BSOD import intelligentie regulier

nvt

nvt

354 000

354 000

W-

BSOD exportontwikkeling- en promotie beperkt

nvt

nvt

169 000

169 000

X-

BSOD exportontwikkeling- en promotie regulier

nvt

nvt

354 000

354 000

Y-

ITC accountmanagement

nvt

nvt

100 000

100 000

           

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

22

16

15

12

           

Saldo van baten en lasten (%)

4.9%

5.1%

5%

5%

           

Impact kwaliteitsindicatoren

       

Totaal gerealiseerde export EU/EFTA

338 708

338 708

302 237

Cliënten certificeren verbeterde dienstverlening1

80%

61%

80%

28%

Waardering van 8 of hoger (op 10-punts schaal)2

77%

76%

91%

Hogere export c.q. effectiever dienstverlening (training EU)

72%

84%

95%

91%

Hogere export c.q. effectiever dienstverlening (training non-EU)

98%

84%

95%

87%

X Noot
1

Oorzaak van de lage score (gebaseerd op één BSOD module) is dat de BSO CORPEI (Ecuador) bij de afronding van het programma de beslissing heeft genomen de markt informatie portal niet langer ter beschikking te stellen. Dit door het politieke besluit om CORPEI niet langer als de officiële organisatie voor de promotie van export aan te stellen.

X Noot
2

Door de ontwikkeling van een nieuw product portfolio in 2011 heeft geen evaluatie plaatsgevonden binnen de modules marktinformatie.

Het CBI is in 2009 gestart met het herzien van haar kostprijsmodel. Daadwerkelijke invoering van het herziene kostprijsmodel heeft gedurende 2010 plaatsgevonden. Door de grondige verandering van het kostprijsmodel is het niet mogelijk de historische cijfers als uitgangspunt (index) toe te passen.

Opbrengst per product
   

omzet

lasten

resultaat

Modules

     

B-

strategische conferentie

37 000

25 388

11 612

C-

bedrijfsaudit en actieplan

3 225 060

1 234 018

1 991 042

E-

export capaciteit opbouw

2 772 000

1 341 919

1 430 081

H-

markttoegang EU

3 405 600

3 487 751

– 82 151

J-

trainingen EU

1 306 800

1 096 663

210 137

K-

training doellanden

4 497 000

3 625 559

871 441

M-

markt intelligentie

3 220 000

3 030 953

189 047

N-

export intelligentie

100 000

51 989

48 011

P-

Tailored intelligentie

nihil

82 795

– 82 795

S-

Sectorale analyse

189 000

321 630

– 132 630

T-

BSO diagnose en interventieontwerp

189 000

103 512

85 488

V-

BSO export intelligentie regulier

1 062 000

782 898

279 102

X-

BSOD exportontwikkeling- en promotie

1 416 000

1 458 106

– 42 106

Y-

ITC accountmanagement

100 000

136 407

– 36 407

         

Sub-totaal programma voor korting

21 519 460

16 779 588

4 739 872

Kortingen

-3 770 000

0

– 3 770 000

Sub-totaal programma na korting

17 749 460

16 779 558

969 872

         

Verkoop publicaties

13 071

 

13 071

SIPPO

30 000

30 000

 

Eind totaal programma na korting

17 792 531

16 809 558

982 943

         
   

Dekking

Lasten

Resultaat

Apparaat

5 255 342

6 106 281

– 850 939

         

Totaal resultaat

   

132 004

Het CBI verleent een algemene korting van EUR 3 770 000. Dit is gebeurd op basis van nacalculatie. Goedkeuring voor de korting is vastgesteld.

BIJLAGE 1 SANCTIEBELEID EN MALVERSATIES

In de nota «beheer en toezicht» die in 1998 aan de Tweede Kamer werd voorgelegd (TK 25 860, nr. 1), is toegezegd dat het parlement bij de jaarlijkse rekening van het ministerie van Buitenlandse Zaken geïnformeerd zal worden over de bewezen gevallen van malversatie en de daarbij getroffen sancties respectievelijk de afweging die is gemaakt om geen sanctie te treffen.

Ook is toegezegd tekortkomingen zoals het niet (tijdig) ontvangen van projectrapportages ondanks herhaaldelijk rappel, het niet leveren van prestaties of het anders dan contractueel is overeengekomen besteden van beschikbaar gestelde middelen te melden wanneer er een substantieel belang gemoeid is.

Malversaties

In 2011 zijn in totaal zevenentwintig gevallen van vermoedens van malversaties gemeld. Vermoedens van malversatie worden altijd onderzocht. Eind 2011 zijn er nog dertien gevallen uit 2011 in onderzoek en twee gevallen uit 2010. Hieronder worden de vier bewezen malversaties genoemd uit 2010 en de tien bewezen malversaties uit 2011.

Forum of Activists Against Torture (FACT) – Rwanda

De European Anti-Fraud Office (OLAF) ontving in 2010 aanwijzingen dat de bijdragen van Cordaid en ICCO aan de organisatie Forum of Activists Against Torture (FACT) voor een deel op onregelmatige wijze aangewend zouden zijn. Van projectgelden zou ongeveer EUR 20 000 zijn opgenomen door de directeur van FACT voor privé-uitgaven. Uit onderzoek van Cordaid bleek geen frauduleus handelen. ICCO zag aanleiding tot het instellen van een vordering op FACT en hebben het contract beëindigd.

Onderwijssector – Zambia

Naar aanleiding van indicaties van financiële onregelmatigheden binnen het Ministerie van Onderwijs in Zambia schortte Nederland in 2010 in overleg met de andere donoren de bijdrage aan de onderwijssector op. De geconstateerde onrechtmatigheden, circa EUR 900 000, hadden betrekking op dubieuze betalingen met betrekking tot de bouw van scholen/klaslokalen en het niet leveren van schoolbanken. Voorwaarden werden gesteld aan het hervatten van de steun. Inmiddels is aan die voorwaarden voldaan en zijn de betalingen eind 2011 hervat.

Business development voucher services programme – Zambia

Nederland financierde het Business Development Voucher Services Programme. De contractpartner was Zambia Development Agency (ZDA) die coördinerend optrad richting verschillende uitvoerende partners. Tijdens een interne controle door ZDA bij een van de uitvoerende organisaties werden in 2010 mogelijke misstanden geconstateerd bij de selectie van een drukkerij voor printopdrachten. De printkosten waren ongeveer EUR 122 450 hoger dan de marktprijs. Ook werden op basis van valse bonnetjes benzinekosten in rekening gebracht (EUR 3 060). Inmiddels is het programma stopgezet en is het ingevorderde bedrag ontvangen.

African Enterprise Challenge fund – Nigeria

Nederland co-financiert samen met een aantal andere donoren het African Enterprise Challenge fonds. Bij een van de uit het fonds gefinancierde projecten voor financiële diensten per mobiele telefoon in Nigeria (Moneybox) is sprake van mismanagement en zijn niet aan het project toe te rekenen uitgaven van USD 183 599 geconstateerd. De afwikkeling hiervan loopt nog.

Population Services International – Mozambique

Ambassade Maputo financiert sociale marketing activiteiten van Population Services International (PSI) op het gebied van HIV/aids. Uit onderzoek, uitgevoerd door PSI in de provincie Nampula, bleek dat USD 19 500 van de bestedingen gebaseerd waren op valse bewijsstukken, waarvan USD 2 015 afkomstig van Nederland. Naar aanleiding van deze constatering zijn acht medewerkers in Nampula ontslagen. Ook zijn organisatorische en procedurele wijzigingen doorgevoerd om de interne controle bij de organisatie te versterken.

Population Services International – Zuid Afrika

Naar aanleiding van geconstateerde inkoop onregelmatigheden is een medewerker ontslagen en is het inkoopteam vervangen. Valse offertes hebben de prijs opgedreven waardoor er USD 3 612 te veel bij Nederland in rekening werd gebracht. Het verlies is inmiddels gecompenseerd door programma-inkomsten van PSI uit verkoop van condooms etc.

UNICEF – Pakistan

UNICEF-Pakistan ontdekte bij het subkantoor in Peshawar financiële onregelmatigheden. Het betrof een programma voor het herstel van scholen waarin vluchtelingen waren gehuisvest tijdens de vluchtelingencrisis van 2009. De scholen lagen in een moeilijk toegankelijk en onveilig gebied. Na een onderzoek stelde UNICEF vast dat van de Nederlandse bijdrage USD 61 491 onrechtmatig is besteed. UNICEF heeft naar aanleiding van het incident direct adequate maatregelen genomen (o.a. door versterking van de supervisie op interne controle en op naleving van de regels).

UNICEF – Mozambique

Naar aanleiding van vertraagde en inaccurate verantwoording van fondsen voor het Birth Registration Programme door vier provincies in Mozambique werd door UNICEF een onderzoek ingesteld. Uit onderzoek bleek dat met name sprake was van financieel mismanagement in betreffende provincies. Daarnaast werden in sommige gevallen bewijsstukken gemanipuleerd en «lekte» brandstof bedoeld voor het programma weg. In totaal werd rond de USD 50 000 teruggevorderd door UNICEF, werden directeuren en afdelingshoofden vervangen en werden maatregelen genomen (o.a. training op gebied van financieel management) om herhaling te voorkomen.

PharmAccess Foundation – Tanzania

Een van de projectmedewerkers heeft geld verduisterd o.a. door vergoedingen te claimen voor niet bestaande deelnemers aan workshops. De fraude vond plaats in 2010 en is in 2011 ontdekt door PharmAccess zelf. Uit een gericht onderzoek door Ernst & Young is gebleken dat het totale bedrag van de fraude ongeveer TZS 55 098 422 (ca. EUR 27 000) is. De betrokken medewerker werkt inmiddels niet meer bij de organisatie.

Private sector investment programme (PSI) – Albanië

Tussen de contractpartijen waren afspraken gemaakt die in strijd zijn met het Private Sector Investment Programme. De lokale partner heeft hiervan melding gemaakt bij Agentschap NL. Het Agentschap heeft het project stopgezet en het OM geïnformeerd. Er waren nog geen uitgaven gedaan.

Stichting DIR – Ethiopië

De nieuw aangetreden directeur van stichting DIR heeft laten weten dat een gedeelte van de subsidie oneigenlijk is besteed. Een accountant is ingeschakeld om dit te onderzoeken. Conclusie is dat de subsidie bovenmatig is besteed aan de financiering van organisatiekosten van de Stichting en derhalve aan een ander doel dan waarvoor deze gelden ter beschikking werden gesteld (circa EUR 115 000). Hierop is de subsidie stopgezet en zal financiële afwikkeling volgen.

Southern African AIDS Trust (SAT) – Mozambique en Tanzania

Southern African AIDS Trust is een NGO gevestigd in Zuid Afrika met kantoren in o.a. Mozambique en Tanzania. Samen met andere donoren gaf Nederland een bijdrage voor capaciteitsopbouw en voor een verbetering van de regionale aanpak van HIV/aids. Bij een intern onderzoek in Tanzania kwam mogelijke fraude met reisdeclaraties door de country programme manager en de country programme officer aan het licht. Uit de forensic audit blijkt het in totaal om circa USD 60 000 te gaan dat SAT via een gerechtelijk procedure probeert te verhalen op betrokkenen die overigens ontslag hebben gekregen.

Ook in Mozambique werd een forensic audit uitgevoerd naar aanleiding van beschuldigingen richting de country programme manager. Duidelijk werd dat in een aantal onderzochte situaties het handelen van de country programme manager niet integer was. SAT heeft hierop de country programme manager ontslagen.

Global Alliance for Vaccines and Immunisation (GAVI) – Mali, Kameroen, Niger

Op basis van het interne controle proces zijn inconsistenties in het financieel management aangetroffen in het zogenaamde Cash-based programme in Niger, Kameroen, Mali en Ivoorkust. Betalingen aan betrokken onderdelen zijn stopgezet en onderzoek is gestart (32 500 V, nr. 167). Het onderzoek in Mali leverde op dat in totaal USD 562 887 is misbruikt bestaande uit USD 334 614 ongerechtvaardigde uitgaven en USD 228 273 aan frauduleuze uitgaven. De Malinese Minister van Gezondheid heeft schriftelijk toegezegd de misbruikte fondsen onverwijld terug te betalen (32 500 V, nr. 194 en 33 000 V, nr. 8). De onderzoeken in Kameroen en Niger bevestigde misbruik voor een totaal bedrag van USD 6,7 miljoen. Hiervan bestaat ongeveer de helft uit niet-gedocumenteerde uitgaven en een klein deel ongemachtigde uitgaven, de andere helft diefstal (33 000 V, nr. 132). Beide regeringen hebben toegezegd het bedrag terug te betalen. De effectiviteit van de getroffen maatregelen zal gemonitord worden.

SNV-Latijns Amerika

Uit de internal audit van SNV Latijns Amerika blijkt dat in strijd met de aanbestedingsregels opdrachten zijn verstrekt. Tevens zouden opdrachten aan vrienden en bekenden zijn gegund. Nader onderzoek van de auditdienst wijst uit dat er geen aanwijzingen zijn van bewuste bevoordeling van relaties. Tevens werd op basis van alle 21 internal audit rapporten over de periode 2009–2010 geconcludeerd dat geen bevindingen inzake fraude en of oneigenlijk gebruik van middelen van materieel belang zijn aangetroffen.

Opgelegde sancties

In totaal zijn 11 sancties opgelegd aan contractpartijen in 2011. Sancties worden opgelegd indien contractueel overeengekomen rapportages ondanks herhaaldelijk rappel niet zijn ontvangen, prestaties niet geleverd zijn of de beschikbare middelen anders zijn gebruikt dan contractueel is overeengekomen. Sancties kunnen permanent of tijdelijk van aard zijn. Tijdelijke sancties kunnen bestaan uit het aanhouden van betalingen of het tijdelijk uitsluiten van organisaties tot aan de verplichtingen is voldaan. Permanente sancties bestaan uit het terugvorderen van voorschotten en eventuele juridische stappen tegen een organisatie.

In overeenstemming met de afspraak met de Tweede Kamer (TK 31 444 V, nr 6 10) worden sancties toegelicht, indien er sprake is van één of meerdere van onderstaande punten:

  • 1. uitsluiting van een organisatie;

  • 2. meerdere meldingen ten aanzien van een organisatie;

  • 3. vorderingen van EUR 500 000 of meer.

Met betrekking tot de lokale NGO Municipalites du Mali kwamen meerdere meldingen van tijdelijk opgelegde sancties binnen. Nadat de eindrapportages waren afgekeurd bleef de organisatie in gebreke om een herziene eindrapportage te leveren. Derhalve werd een betaalstop opgelegd. De directeur werd via een rechtszaak afgezet. Het nieuwe bestuur werd geconfronteerd met deze situatie en had tijd nodig orde op zaken te stellen waardoor de nieuw afgesproken deadline niet werd gehaald. Uiteindelijk is op basis van de door de Ambassade uitgevoerde audit het niet verantwoorde bedrag teruggevorderd en terugontvangen.

Via deze NGO financierde Nederland nog een andere activiteit waarbij de rapportages pas werden ontvangen na dreiging van het opleggen van een sanctie.

De audit voor het Teacher Development programme, een onderwijsprogramma in Ethiopië, werd afgekeurd omdat de Nederlandse bijdrage niet kon worden teruggevonden. Een en ander werd gecorrigeerd in de eerstvolgende audit. Discussie over de consistentie van het werk van de auditor is ontstaan. In eerste instantie werd een betaalstop voor deze activiteit ingesteld waarna ook de voorgestelde overheveling van restfondsen naar een vervolgfase werd afgekeurd.

De organisatie Southern African Development Community in Botswana voldeed voor de activiteit «Hycos», met als doelstelling het opzetten van een database voor hydro-meteorologische gegevens, niet aan de laatste rapportageverplichtingen. In reactie op de aankondiging van een sanctie werden nadere afspraken gemaakt over het aanleveren van het audit rapport. De organisatie was in de veronderstelling dat de accountant door het Ministerie moest worden aangewezen. Dit misverstand werd opgehelderd. In september zou de audit worden afgerond. Tot op heden geen rapportage ontvangen. Ook pogingen om met de organisatie in contact te komen hebben tot niets geleid. De organisatie wordt gesommeerd het nog niet verantwoorde bedrag circa EUR 766 432 terug te betalen.

Ontheffing sanctiebeleid

In 2011 is in totaal 28 keer een verzoek gedaan voor tijdelijke ontheffing van het opleggen van een sanctie. In 23 gevallen heeft de departementsleiding daarmee ingestemd. Indien een contractpartij niet tijdig een gevraagde rapportage inlevert is het ministerie verplicht na het versturen van 2 rappellen een sanctie op te leggen. Het kan echter voorkomen dat de organisatie met redenen omkleed aangeeft de deadline niet te kunnen halen maar aannemelijk kan maken dat binnen afzienbare termijn dit wel te kunnen. In een dergelijk geval kan tijdelijke ontheffing verleend worden voor het opleggen van een sanctie. Hiervoor is een besluit van de ambtelijke leiding van de betreffende directoraten-generaal nodig. Nadat het rapport is ontvangen kan de activiteit regulier afgewikkeld worden. Als duidelijk is dat de contractpartij toch in gebreke blijft wordt alsnog een sanctie opgelegd.

Met betrekking tot de projecten die via de Europese commissie door de Afrikaanse Unie uitgevoerd worden is het afgelopen jaar wederom ontheffing van sanctie verleend. De Afrikaanse Unie is verplicht een audit uit te laten voeren voor de Nederlandse bijdrage aan diverse vredesmissies o.m. in Darfur. Het gaat om een zestal AMIS ( African Union Mission in Sudan) activiteiten. De donoren hebben, na lang wachten, een gezamenlijke audit uit laten voeren. De definitieve versie van het rapport is in september 2011 door de Europese Commissie ontvangen en geaccepteerd. Bijkomend probleem is dat er geen 1 op 1 aansluiting gemaakt kan worden met de administratie van Buitenlandse Zaken. De Afrikaanse Unie is gevraagd om de hiaten te verklaren.

Regelmatig vergt het voldoen aan de rapportageverplichtingen met betrekking tot de verdragsmiddelen het Surinaamse ministerie van Financiën meer tijd. Gezien het bijzondere karakter van de verdragsmiddelen en het mogelijk negatieve effect van sanctiemaatregelen voor Nederlandse ondernemingen die door de Surinaamse overheid gecontracteerd zijn wordt per geval besloten of een sanctiemaatregel kan worden toegepast en in welke vorm. Waar het gaat om situaties waar het ministerie aan geeft op korte termijn aan de rapportageverplichtingen te kunnen voldoen wordt tijdelijke ontheffing verleend. Deze maatregelen hebben tot nu toe het beoogde effect.

Met betrekking tot de African Union Special Summit on Refugees and Internally Displaced Persons in Kampala werd de verantwoordelijkheid voor rapportage bij de Oegandese overheid neergelegd. De ingediende financiële rapportage voldeed niet. Tijdelijke ontheffing werd verleend voor het opleggen van een sanctie om via de officiële kanalen een herziene financiële rapportage te verkrijgen. Bij het uitblijven van een reactie is het opleggen van een sanctie aangekondigd. Dit heeft recent geresulteerd in de ontvangst van de herziene financiële rapportage.

Het secretariaat van de Southern African Development Community heeft een algemene SADC-brede externe audit rapportage ingediend. De bijdrage van de donoren aan de HIV/aids unit van SADC zijn hierin niet te traceren. Bij aanvang van de activiteit is akkoord gegaan met deze algemene audits. Nu wordt hierop teruggekomen en wordt alsnog een audit gevraagd waarin de bijdrage van de donoren is gespecificeerd. Na enige vertraging is de herziene audit ontvangen en goedgekeurd.

BIJLAGE 2 EXTERNE INHUUR

Overzicht niet-financiële informatie over inkoop van adviseurs en tijdelijk personeel (inhuur externen)

Uitgaven in 2011 (x 1 000 EUR)
Programma- en apparaatskosten
 

Kerndepartement

CBI

Kerndept + CBI

1. Interim-management

20

0

20

2. Organisatie- en Formatieadvies

122

47

169

3. Beleidsadvies

329

0

329

4. Communicatieadvisering

185

0

185

Beleidsgevoelig (som 1 t/m 4)

656

47

703

       

5. Juridisch Advies

476

28

504

6. Advisering opdrachtgevers automatisering

1 091

28

1 119

7. Accountancy, financiën en adminstratieve organisatie

223

123

346

(Beleids)ondersteunend (som 5 t/m 7)

1 790

179

1 969

       

8. Uitzendkrachten (formatie & piek)

5 036

1 366

6 402

Ondersteuning bedrijfsvoering

5 036

1 366

6 402

       

Totaal uitgaven inhuur externen

7 482

1 592

9 074

       

Toelichting

     

Uitgaven ambtelijk personeel

220 749

   

Uitgaven externe inhuur

9 074

   

Totaal van de personele uitgaven

229 823

   
       

percentage inhuur

3,95%

   
       

Inhuur externen buiten mantelcontracten 2011

Kerndepartement

CBI

Kerndept + CBI

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

0

0

Rapportage overschrijding maximumuurtarief externe inhuur buiten mantelcontracten

In bovenstaande tabel wordt weergegeven in hoeveel gevallen in 2011 door het ministerie (in Nederland) buiten de mantelcontracten om externe krachten zijn ingehuurd boven het voor de organisaties van het rijk afgesproken maximumuurtarief van € 225 (exclusief BTW).

Inhuur externen buiten mantelcontracten 

2011

Aantal overschrijdingen maximumuurtarief

0

   

BIJLAGE 3 AFKORTINGENLIJST

ACS

Afrika, Caribisch Gebied, Stille Oceaan

AEF

African Equity Fund

AfDB

African Development Bank

AIVD

Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst

ASDB

Asian Development Bank

ATT

Arms Trade Treaty

AVVN

Algemene Vergadering Verenigde Naties

BNC

Beoordeling Nieuwe Commissievoorstellen

BNI

Bruto Nationaal Inkomen

BSOD

Business Service Organisation Development

BTW

Belasting over de Toegevoegde Waarde

BTWC

Biological and Toxin Weapon Convention

BuZa

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZ

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties

CBI

Centrum tot Bevordering van de Import uit ontwikkelingslanden

CERF

Central Emergency Response Fund

CG

Consultative Group

CTBT

Comprehensive Test Ban Treaty

DAC

Development Assistance Committee

DG

Directeur-Generaal

DRC

Democratische Republiek Congo

EBRD

European Bank for Reconstruction and Development

ECOFIN

Economic and Financial Affairs Council

EDEO

Europese Dienst Extern Optreden

EFTA

European Free Trade Association

EHRM

Europees Hof voor de Rechten van de Mens

EiEPCT

Education in Emergencies and Post Conflict Transitions

EITI

Extractive Industries Transparency Initiative

EKI

Exportkredietverzekering en Investeringsgaranties

EL&I

Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie

EP

Europees Parlement

ER

Europese Raad

EU

Europese Unie

EUFOR

European Union Force

EULEX

European Union rule of law mission in Kosovo

EUTM

Somalia European Union Training Mission in Somalia

EVD

Economische Voorlichtingsdienst

EVRM

Europees Verdrag van de Rechten van de Mens

FACT

Forum of Activists Against Torture

FMCT

Fissile Material Cut-off Treaty

FMO

Nederlandse Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden

GAVI

Global Alliance for Vaccines and Immunisation

GCTF

Global Counter-Terrorism Forum

GEF

Global Environment Facility

GPE

Global Partnership for Education

GROS

Grensoverschrijdende samenwerking

GVDB

Gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

HV

Hoge Vertegenwoordiger

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICC

International Criminal Court

ICTY

International Criminal Tribunal for the former Yugoslavia

ICTR

International Criminal Court for Rwanda

IDB

Inter-American Development Bank

IDF

Infrastructure Development Fund

IDH

Initiatief Duurzame Handel

IEA

International Energy Agency

IFC

International Finance Corporation

IHAA

International HIV Aids Alliance

ILO

International Labor Organization

IMF

Internationaal Monetair Fonds

IMVO

Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

IO’s

Internationale Organisaties

IOB

Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie

IPG

Internationale Publieke Goederen

IPPF

International Planned Parenthood Federation

IRENA

International Renewable Energy Agency

ISAF

International Security Assistance Force

ITC

International Trade Centre

JBZ

De raadsformatie Justitie en Binnenlandse Zaken

LGBT

Lesbian, Gay, Bisexual, Transgender

LHBT

Lesbiennes, Homoseksuelen, Biseksuelen en Transgenders

LNV

Ministerie van Landbouw Natuur en Visserij

MATRA

(Programma) Maatschappelijke Transformatie

MDG

Millennium Development Goal

MENA

Middle East and North Africa

MER

Milieueffectrapportage

MFS

Medefinancieringsstelsel

MJSP

Meerjarig Strategisch Plan

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MoL

Minst-ontwikkelde Landen

MP

Minister-President

MVO

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

NAVO

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NBSO

Netherlands Business Support Office

NCDO

Nationale Commissie voor Internationale Samenwerking en Duurzame Ontwikkeling

NFP

The Netherlands Fellowship Programme

NGO

Niet-Gouvernementele Organisatie

NIMD

Netherlands Institute for Multiparty Democracy

NIO

Nederlandse Investeringsbank voor Ontwikkelingslanden

NPDI

Non-Proliferation and Disarmament Initiative

NPV

Non-Proliferatie Verdrag

NSS

Nuclear Security Summit

NVIS

Nieuw Visum Informatie Systeem

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen

ODA

Official Development Assistance

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OHCHR

Office of the High Commissioner of Human Rights

OPCW

Organisation for the Prohibition of Chemical Weapons

ORIO

Ontwikkelingsrelevante Infrastructuurontwikkeling

OS

Ontwikkelingssamenwerking

OVSE

Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa

pBPP

Prijsontwikkeling Bruto Binnenlands Product

PIDG

Private Infrastructure Development Group

PPP’s

Public-Private Partnerships

PSI

Private Sector Investeringsprogramma

PSI

Population Services International

PSO

Personele Samenwerking in Ontwikkelingslanden

PUM

Programma Uitzending Managers

RAZ

Raad Algemene Zaken

RBZ

Raad Buitenlandse Zaken

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RSO

Regional Support Office

RvE

Raad van Europa

SBOS

Subsidiefaciliteit voor Burgerschap en Ontwikkelingssamenwerking

SG

Secretaris-Generaal

SGVN

Secretaris-Generaal Verenigde Naties

SIPPO

Swiss Import Promotion Programme

SNV

Stichting Nederlandse Vrijwilligers

SRGR

Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

TK

Tweede Kamer

TRIPS

(Agreement on) Trade Related Aspects of Intellectual Property Rights

UNAIDS

Joint United Nations Programme on HIV/AIDS

UNCAC

United Nations Convention against Corruption

UNDP

United Nations Development Programme

UNESCO

United Nations Education, Scientific and Cultural Organization

UNICEF

United Nations Children’s Fund

UNMIS

United Nations Mission in Sudan

UNMISS

United Nations Mission in the Republic of South Sudan

UNODC

United Nations Office on Drugs and Crime

UNSMIL

United Nations Support Mission in Libya

UNMERIT

United Nations University Maastricht Economic and social Research and training centre on Innovation and Technology

UNWOMEN

United Nations Entity for Gender Equality and the Empowerment of Women

VK

Verenigd Koninkrijk

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

WASH

Water, Sanitation and Hygiene

WB

Wereldbank

WDR

World Development Report

WHO

World Health Organization

WTO

World Trade Organization

ZDA

Zambia Development Agency

BIJLAGE 4 TREFWOORDENLIJST

Accountability 33, 62

Afghanistan 14, 29, 30, 31, 32, 37, 57

Agentschap NL 79, 110, 121, 122, 126

Aids 56, 57, 58, 85, 126, 127, 129, 132

Algemene Rekenkamer 5, 99, 100, 102

Apparaatsuitgaven 97, 98

Arabische regio 12, 13, 16, 18, 28, 31, 37, 39

Armoedebestrijding 48, 52, 56

Asielzoekers 65, 71, 82

Basisonderwijs 59, 87

Bedrijfsleven 13, 14, 15, 17, 23, 50, 51, 52, 62, 66, 81, 83

Bedrijfsvoering 4, 5, 11, 18, 51, 64, 97, 99, 100, 101, 102, 103, 104, 130

Begrotingssteun 41, 48, 51, 52, 82, 84

Beleidsconclusies 10, 24, 36, 45, 52, 59, 63, 65, 69

Bezuinigingen 17, 42, 44, 54, 58, 59, 66, 67, 82, 86, 99, 102, 115

Capaciteitsopbouw 26, 27, 30, 31, 56, 57, 127

CBI 4, 11, 50, 84, 119, 120, 121, 123, 124, 130, 131

Conflictpreventie 29, 31, 77

Consulaire dienstverlening 11, 17, 18, 39, 64, 65, 71, 91, 92

Corruptie 12, 16, 33, 39, 101

Crisisbeheersing 25, 29, 70, 75, 76, 104

Cultureel erfgoed 93

Cultureel profiel 66, 70, 71, 93, 105

Cultuur 66, 67, 69, 93, 94, 132

Democratisering 12, 33, 40

Drinkwater 62, 63, 71, 88, 89

Duurzame ontwikkeling 31, 83

Economische diplomatie 13, 17, 52

EDEO 16, 38, 39, 42, 131

Energie 14, 34, 35, 56, 61, 62, 71, 82, 88

Energievoorzieningszekerheid 34

Energievoorzieningszekerheid 34, 35, 75, 77

EU-afdrachten 78, 79

Europees Ontwikkelingsfonds 70, 78, 79

Europese Commissie 15, 22, 23, 38, 44, 45, 46, 129

Europese Raad 38, 39, 40, 41, 131

Evaluatie 10, 11, 24, 31, 33, 37, 38, 39, 45, 48, 50, 51, 52, 53, 59, 60, 65, 69, 74, 77, 78, 80, 84, 87, 90, 92, 94, 100, 101, 123, 132

FMO 52, 83, 84, 112, 131

Garanties 82, 114, 131

Gender 15, 16, 20, 22, 32, 56, 57, 85, 132, 133

Gezondheidszorg 50

Goed bestuur 25, 33, 35, 41, 70, 75, 77, 105

Grondstoffen 14, 33

Handel 7, 9, 13, 15, 16, 17, 19, 20, 22, 23, 24, 26, 27, 28, 29, 31, 34, 36, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 45, 46, 47, 49, 50, 51, 52, 57, 61, 64, 65, 68, 81, 82, 100, 125, 127, 132

HIV 56, 57, 58, 85, 126, 127, 129, 132, 133

Humanitaire hulpverlening 25, 32, 33, 37, 70, 75, 105

Internationale organisaties 21, 23, 57, 68, 69, 93, 103

Internetvrijheid 15, 21

Kinderen 54, 59, 85

Klimaat 39, 51, 52, 61, 62, 63, 68, 69, 82, 93

Kunduz 30, 37, 70, 76, 104

Maatschappelijk middenveld 58, 59, 63

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 50, 132

Maatschappelijk 14, 15, 17, 21, 23, 32, 34, 36, 37, 41, 43, 56, 58, 132

Massavernietigingswapens 27

MATRA 12, 34, 41, 79, 132

MDG 37, 56, 59, 63, 79, 87, 132

Menselijke ontplooiing 54, 70, 71, 85, 105

Mensenrechten 12, 13, 14, 15, 17, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 29, 39, 40, 41, 44, 45, 70, 73, 74, 105

MFS 58, 59, 60, 71, 76, 83, 86, 87, 88, 89, 132

Midden-Oosten vredesproces 16

Milieu 39, 61, 62, 70, 71, 75, 88, 105, 132

NAVO 12, 14, 25, 27, 29, 30, 32, 36, 37, 57, 76, 77, 132

NCDO 11, 67, 132

NIO 81, 82, 83, 112, 114, 115, 116, 132

OESO 15, 17, 23, 31, 47, 132

Onderwijs 43, 44, 54, 55, 56, 59, 66, 67, 71, 85, 87, 99, 125, 128, 132

Ontwapening 14, 27, 30, 36, 75

Ontwikkelingssamenwerking 13, 16, 18, 29, 30, 31, 41, 48, 49, 50, 55, 56, 67, 71, 81, 85, 86, 93, 115, 132, 133

Partnerlanden 16, 33, 39, 48, 49, 51, 53, 54, 55, 58, 61, 66, 85

Personenverkeer 64, 70, 71, 91, 105

Piraterij 14, 30, 37

Private-sectorontwikkeling 49, 71, 81, 84, 120

PSI 50, 57, 81, 126, 132

Rechtsorde 14, 19, 20, 28, 29, 30, 31, 32, 37, 48, 59, 70, 73, 99, 105

Reproductieve gezondheid 48, 57, 85, 86

Responsibility to Protect 20, 24

Sancties 12, 14, 15, 26, 39, 125, 128

Schengen 16, 39, 42, 64

Sociale ontwikkeling 54, 70, 71, 85, 105

Stabiliteit 12, 14, 15, 17, 25, 29, 31, 37, 70, 75, 105

Terrorisme 26, 28, 31, 36, 75

UNAIDS 58, 133

UNDP 76, 133

UNESCO 71, 93, 133

UNICEF 54, 60, 62, 87, 88, 126, 133

Uruzgan 37, 77

Veiligheid 12, 14, 16, 17, 19, 20, 24, 25, 26, 27, 28, 29, 30, 31, 32, 33, 35, 36, 37, 38, 40, 45, 48, 51, 54, 56, 57, 64, 70, 71, 75, 91, 99, 102, 104, 105, 117, 131, 132

Vierde eigen middel 78, 79

Visumaanvragen 52, 64, 65

Voorzitterschap 15, 23, 27, 28, 33, 36

Vredesopbouw 31, 54, 76, 77

Vreemdelingenbeleid 64, 91

Vrijheid 12, 14, 15, 16, 21, 22, 24, 31, 38, 40, 41, 44

Vrouwen 13, 15, 21, 22, 32, 37, 56, 57, 87

Wapenbeheersing 27, 28, 29, 36, 75

Water 13, 31, 43, 48, 49, 54, 56, 59, 61, 62, 63, 67, 88, 89, 90, 99, 133

Waterbeheer 62, 63, 88, 89

Wederopbouw 14, 15, 22, 29, 30, 75, 76

Welvaart 12, 13, 14, 16, 24, 31, 38, 46, 70, 71, 81, 105

Wereldbank 31, 33, 35, 47, 61, 82, 114, 133

WTO 46, 133


X Noot
1

VN, EU, VS en Rusland

X Noot
2

Formele informatie-uitwisseling op basis van de Europese Gedragscode voor Wapenexport.

X Noot
5

saldibalans 2010 gaf een saldo van 354 miljoen. Dit was inclusief 200 miljoen begrotingslening welke wel reeds was opgenomen in de administratie van Buitenlandse Zaken.

Naar boven