33 118 Omgevingsrecht

34 986 Aanvulling en wijziging van de Omgevingswet, intrekking van enkele wetten over de fysieke leefomgeving, wijziging van andere wetten en regeling van overgangsrecht voor de invoering van de Omgevingswet (Invoeringswet Omgevingswet)

DN1 VERSLAG VAN EEN NADER SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 11 mei 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving2 en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit3 hadden met belangstelling kennisgenomen van een aantal brieven van de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening betreffende de inwerkingtreding van de Omgevingswet.4 De leden van de fracties van het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de ChristenUnie en de PvdD wensten naar aanleiding hiervan een aantal vervolgvragen te stellen.

Naar aanleiding hiervan is op 15 april 2022 een brief gestuurd aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening.

De Minister heeft op 6 mei 2022 gereageerd.

De commissies brengen bijgaand verslag uit van het gevoerde schriftelijk overleg.

De griffier voor dit verslag, Dragstra

BRIEF VAN DE VOORZITTERS VAN DE VASTE COMMISSIE VOOR INFRASTRUCTUUR, WATERSTAAT EN OMGEVING EN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT / LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening

Den Haag, 15 april 2022

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hebben met belangstelling kennisgenomen van uw brief5 van 2 februari 2022 waarin u de schriftelijke vragen beantwoordt die zijn gesteld naar aanleiding van een tweetal door de Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten, gehouden op respectievelijk 30 november 20216 en 21 december 20217. Daarnaast hebben voornoemde commissies met belangstelling kennisgenomen van uw twee brieven van 24 februari 2022 waarbij u de nieuwe beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft bekendgemaakt, een beleidsreactie geeft op het advies van 14 februari 2022 van het Adviescollege ICT-Toetsing (AC-ICT)8 en het ontwerp-koninklijk besluit (KB) met als datum van inwerkingtreding 1 januari 2023 officieel bij de Kamer heeft voorgehangen.9 Met betrekking tot de voorhang geldt overigens de toezegging10 dat de verantwoordelijke Minister het inwerkingtredings-KB niet eerder ter bekrachtiging voorlegt aan de Koning dan nadat de beraadslaging in de Eerste Kamer is afgerond en de Eerste Kamer heeft ingestemd.

De leden van de fracties van het CDA, GroenLinks, D66, de PvdA, de ChristenUnie en de PvdD wensen naar aanleiding hiervan de regering de volgende vragen te stellen. De leden van de fractie van D66 wensen zich voorts bij de door de fracties van het CDA en de ChristenUnie gestelde vragen aan te sluiten. De leden van de fractie van de SP wensen zich bij de door de verschillende fracties gestelde vragen aan te sluiten. De leden van de fractie van de ChristenUnie sluiten zich tevens aan bij de door de fracties van het CDA en D66 gestelde vragen. De leden van de fractie van 50PLUS wensen zich eveneens bij de door de verschillende fracties gestelde vragen aan te sluiten. De vragen van de verschillende fracties zijn geordend naar de volgende door de commissies afgestemde thema’s; (1) het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO), (2) de financiën, (3) de externe uitvoeringsorganisaties, (4) monitoring en evaluatie en (5) overige vragen.

1. Functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO)

De leden van de CDA-fractie constateren dat de regering met betrekking tot het DSO meldt dat er verder wordt ontwikkeld en gemonitord om de doelen te behalen.11 Deze leden vernemen graag van de regering wat daarvoor nodig is.

Voorts wordt door de regering aangegeven dat de gebiedsontwikkeling in het stedelijk en in het landelijk gebied, de bouw van huizen en de klimaat-aanpak met ruimtelijke doorwerking, effectiviteit vragen in de keten.12 Heeft de regering (met de gemeenten, waterschappen en provincies) het vertrouwen dat per 1 januari 2023 deze gebiedsontwikkelingen door kunnen lopen en geen vertraging ondervinden?

De leden van de fractie van het CDA moeten constateren dat het niet gaat lukken om het KB bij voorkeur in april te laten publiceren, zoals de regering aanvankelijk wenste.13 Deze leden vragen de regering wat het kritische tijdpad is voor de publicatie van het KB met het oog op inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2023. Wat is daarmee voor de besluitvorming in de Kamer de uiterste datum? En hoe wordt bestuurlijk vastgelegd dat de functionaliteit van DSO-LV vanuit gebruikersperspectief voldoende werkbaar is?

De leden van de fractie van GroenLinks blijven het opmerkelijk vinden dat sinds de Omgevingswet door beide Kamers is aangenomen, de schaal en omvang van het DSO in de tijd steeds verder naar beneden zijn afgeschaald. Van «Laan voor de Leefomgeving», naar basisniveau, naar minimale eisen, naar nu «wat er kan». Met name deze laatste stap bevreemdt de fractieleden van GroenLinks omdat de «minimale eisen» met reden minimaal genoemd zijn. De rijksoverheid en de decentrale overheden hebben deze eisen minimaal genoemd omdat anders de doelen van de wet, te weten «eenvoudiger en beter», niet waargemaakt konden worden. Kan de regering toelichten waarom zij van mening is dat op dit moment de «minimale eisen» verder uitgekleed kunnen worden, dan wel alternatief ingevuld kunnen worden? Kan de regering daarbij reflecteren op het behalen van de ambities die met de (Invoeringswet) Omgevingswet behaald moesten worden? De leden van de fractie van GroenLinks hebben in dit kader de volgende vragen.

  • 1. Bij brief van 24 februari 2022 heeft de regering aangegeven dat de stabiliseringsperiode van het DSO-LV op 1 april 2022 zal aanvangen.14 Deze datum is reeds gepasseerd, zo constateren de leden van de fractie van GroenLinks. Is de stabiliseringsperiode inmiddels ingegaan op de manier waarop de regering dit bij het schrijven van haar brief had voorzien? Zijn er in de tussentijd onvoorziene problemen ontstaan of kenbaar geworden die het proces zoals de regering dat heeft geschetst (mogelijk) vertragen of bemoeilijken?

  • 2. De oplevering van de laatste DSO-LV-functionaliteit ten behoeve van de inwerkingtreding van de Omgevingswet zal plaatsvinden in april 2022, schrijft de regering.15 Wanneer is de oplevering precies voorzien? Bestaat er een kans dat de oplevering niet in april 2022 zal plaatsvinden? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor het eerder geschetste kritische tijdpad? De leden van de fractie van GroenLinks verwijzen hierbij naar de volgende twee artikelen, die lijken te suggereren dat er pas op zijn vroegst eind april 2022 meer helderheid zal zijn over de stabiliteit en werking van het DSO: het bericht van 24 maart 2022 van de heer P. van den Brand op gemeente.nu «Minister: software Omgevingswet is probleem van gemeenten»16 en een bericht van 14 maart 2022 van de heer M. Hendriksma op Binnenlands Bestuur «Reddingsoperatie voor het DSO».17

  • 3. Bij voormelde brief geeft de regering voorts aan dat vanaf 1 april 2022 gezamenlijk met de bevoegde gezagen en in overleg met hun softwareleveranciers gedurende drie maanden indringend de gehele keten zal worden getest. Bevoegde gezagen zien erop toe dat voor 1 juli 2022 «of zo spoedig mogelijk daarna» de noodzakelijke functionaliteiten worden geleverd, zodat de urgente gebiedsontwikkeling doorgang kan vinden, aldus de regering.18 Deze leden vragen de regering of zij nu al problemen voorziet bij bevoegde gezagen die erin kunnen resulteren dat de deadline van 1 juli 2022 niet gehaald wordt. Hoe waarschijnlijk acht de regering dit en waarop baseert de regering deze inschatting?

  • 4. Wat zijn de consequenties indien «zo spoedig mogelijk» minder spoedig blijkt te zijn dan gehoopt en de levering van noodzakelijke functionaliteiten pas maanden later zal plaatsvinden? Hoe verhouden deze consequenties zich tot de voorgenomen inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2023 en de afgesproken oefentijd van minimaal zes maanden? Indien het een bevoegd gezag «tegenzit» in het licht van de bovenstaande vraag, dan kan dit bevoegd gezag volgens de regering zijn toevlucht nemen tot de keuze voor tijdelijke maatregelen.19 Welke tegenspoed kunnen deze tijdelijke maatregelen precies ondervangen en welke waarborgen heeft de regering dat deze tijdelijke maatregelen inderdaad toereikend zijn en geen obstakel zullen vormen voor een succesvolle inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2023?

  • 5. Waarom is er niet voor gekozen om, conform de aanbeveling uit het Advies Landelijke Voorziening Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO-LV) van 14 februari 2022 van het Adviescollege ICT-Toetsing (AC-ICT)20, eerst de knelpunten in beeld te brengen en die met de softwareleveranciers te vertalen naar een kritisch pad, om vervolgens pas een datum vast de stellen?

  • 6. Heeft de regering bij Afdeling advisering van de Raad van State (hierna: de Afdeling) advies gevraagd over de inhoud en inzet van deze tijdelijke maatregelen? De Afdeling heeft immers in een van haar adviezen duidelijk gewezen op de (juridische) risico’s van gefaseerde invoering van het DSO. Zo niet, is de regering bereid alsnog de Afdeling te vragen advies uit te brengen over mogelijke effecten van de huidige alternatieven? Zo nee, waarom niet? Hoe heeft de regering zich ervan verzekerd dat de gekozen alternatieven niet tot stagnatie zullen leiden?

  • 7. De regering heeft meermaals en bij verschillende gelegenheden aangegeven dat een belangrijke reden voor het vaststellen van de nieuwe datum van inwerkingtreding schuilt in het risico dat indien geen nieuwe datum wordt vastgesteld, de motivatie en inzet van medewerkers en bevoegde gezagen kunnen afnemen, met nadelige gevolgen voor het proces dat moet leiden tot een succesvolle implementatie van de Omgevingswet. Deze vrees achten de leden van de fractie van GroenLinks begrijpelijk, maar de redenering roept tevens de vraag op wat een overhaaste – en daardoor misschien gebrekkige – inwerkingtreding van de Omgevingswet met de moraal van betrokkenen zou doen. Hoe reflecteert de regering op dit risico? Heeft de regering dit risico meegenomen bij haar afweging? Hoe is de regering van plan om te voorkomen dat dit risico zich verwezenlijkt, indien de implementatie van de Omgevingswet na inwerkingtreding op 1 januari 2023 toch gebreken blijkt te vertonen?

  • 8. De regering schrijft dat zij tot aanvullende afspraken met leveranciers poogt te komen om ervoor te zorgen dat de leveranciers van plansoftware voor hun klanten de benodigde functionaliteit voor inwerkingtreding afronden en daarbij tevens de mogelijkheid verkennen of deze leveranciers voorafgaand aan inwerkingtreding ook een periode kunnen hanteren waarin zij voor hun klanten hun software stabiel houden. Dit voornemen van de regering kan de goedkeuring van de leden van de GroenLinks-fractie wegdragen, maar zij vragen de regering wat de gevolgen zijn indien dergelijke afspraken niet of niet op de gewenste manier tot stand kunnen komen. Welke consequenties heeft dit voor het tijdpad en de voorgenomen inwerkingtreding op 1 januari 2023?

  • 9. Hoe denkt de regering te kunnen garanderen en waarborgen dat de dienstverlening voor burgers en bedrijven niet in het geding komt? Hoe wordt voldaan aan de garantie dat op 1 januari 2023 het huidige dienstverleningsniveau van ruimtelijkeplannen.nl, het Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en het Omgevingsloket Online (OLO) gehandhaafd blijft?

  • 10. De regering geeft aan rekening te houden met een tijdelijke dip in de dienstverlening. Kan de regering aangeven hoe zij zich er technisch, juridisch en organisatorisch van verzekerd heeft dat deze dip werkelijk tijdelijk is? Hoe waarborgt de regering dat Nederland na 1 januari 2023 niet langdurig te kampen krijgt met een slechtere dienstverlening waardoor rechtszaken juist zullen toenemen en het vertrouwen van burgers verder af zal nemen?

  • 11. Kan de regering een overzicht geven van lopende issues waaraan wordt gewerkt en daarbij in ieder geval per issue aangeven wat de huidige stand van zaken is, wanneer deze opgelost worden, wat alternatieven zijn en wanneer deze alternatieven gegarandeerd vervangen zijn door varianten waarin de doelstelling van betere dienstverlening aan burgers tot zijn recht komt?

  • 12. Zijn de standaarden stabiel en per 1 april 2022 vastgezet tot 1 januari 2023? Was versie A, triple accent op 1 april 2022 100 procent geïmplementeerd?

  • 13. Deze leden vragen de regering of het juist is dat het scenario «integrale tekstvervanging», het basismutatiescenario, pas in juni 2022 wordt opgeleverd in het DSO-LV? En dat het pas daarna door softwareleveranciers kan worden ingebouwd? Kan de regering aangeven hoe dat ruimte laat voor zes volle maanden voor decentrale overheden om volwaardig te kunnen oefenen? Waarop baseren de regering en de decentrale overheden dat met een de facto kortere testperiode bij decentrale overheden, het systeem toch in staat zal zijn de grote opgaven in het ruimtelijk domein soepel te laten lopen. Daarbij wijzen deze leden ook op de vakantieperiode van juli/augustus en oktober en/of de te verwachten nieuwe coronapiek in het najaar.

  • 14. Zijn de issues rond geo-problematiek opgelost? Waren alle handreikingen en aanbevelingen op dit thema op 1 april 2022 afgerond en beschikbaar voor leveranciers en gemeenten?

  • 15. Zijn er nog problemen met het valideren van eerdere (versies van) omgevingsplannen door het wijzigen van de validatieregels? Zijn op 1 april 2022 de validatieregels vastgesteld en «vastgeklikt»?

  • 16. Kan de regering inzicht geven in de performance en beschikbaarheid van het DSO-LV? Hoe is de connectiviteit tussen de Landelijke voorziening bekendmaken en beschikbaar stellen (LVBB) en het DSO? Is er ondertussen sprake van 100 procent actuele doorgifte van publicaties of gaat dit nog wel eens mis? Zo ja, welk percentage van de plannen ervaart problemen?

  • 17. Was de pre-productie stabiel in die zin dat decentrale overheden deze niet meer «leeg» hoeven te halen?

  • 18. Is er inmiddels sprake van een testomgeving en een validatiepoort, instrumenten waar de softwareleveranciers erg op zitten te wachten?

  • 19. Was de functionaliteit «tijdreizen» op 1 april 2022 gereed? Heeft de Raad voor de rechtspraak aangegeven dat hij akkoord is met de invoering en het gebruik van deze functionaliteit per 1 januari 2023? Zijn er daarbij nog aandachtspunten genoemd waar na 1 april 2022 rekening mee moet worden gehouden?

  • 20. De regering geeft aan een groot belang te hechten aan de inwerkingtreding op 1 januari 2023. Zijn er volgens de regering factoren die er niettemin toe kunnen leiden dat van deze datum wordt afgeweken?

  • 21. Is de toepassing van regels en van normen ondertussen uitgebreid getest? Kan de regering een complex omgevingsplan noemen dat zonder problemen op toepassing van regels en normen is getest? Zo ja, welk plan was dat en hoe waren de ervaringen? Zo nee, waar ontleent de regering het vertrouwen aan dat over negen maanden ons milieubeleid door alle decentrale overheden goed geïmplementeerd kan worden via het DSO? Is hierbij ook getest met simultaan gebruik door grote hoeveelheden decentrale overheden?

  • 22. In navolging van het AC-ICT onderschrijft de regering de noodzaak van de voorgestelde intensivering via het indringender testen. De regering geeft aan dat zij dit zal oppakken in de komende weken met de bestuurlijke partners en de betrokken ketenpartijen en ook met de betreffende leveranciers van software.21 Heeft de regering dit inderdaad gedaan en wat is de uitkomst van haar inspanningen? Is de teststrategie inmiddels volledig vormgegeven? Kan de regering de Kamer inlichten over de stand van zaken hieromtrent?

  • 23. Is de regering bereid voor het debat in de Kamer een onafhankelijk oordeel te laten vellen over de werking van het DSO en of het per 1 januari 2023 gereed is voor invoering en gebruik? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan dit advies gereed zijn?

  • 24. De regering geeft aan dat als het «niet kan zoals het moet, het moet zoals het kan». Garandeert de regering dan dat het DSO-LV ooit nog op het beoogde minimale niveau terugkomt? Welke definitie hanteert de regering voor dit «minimale niveau». Zo ja, welke termijn stelt de regering daarbij?

  • 25. Aan de Kamer is toegezegd22 dat het DSO moet werken voordat tot inwerkingtreding van de Omgevingswet wordt overgegaan. Hoe verhoudt deze toezegging zich tot de nieuwe houding van de regering, die dateert van na deze toezegging, inhoudende dat «wanneer het niet kan zoals het moet, het moet zoals het kan»? Is de regering het eens met de lezing van deze toezegging dat met een werkend DSO wordt gedoeld op een DSO dat werkt zoals aanvankelijk is bepaald dat het zou moeten werken?

  • 26. Een van de mogelijkheden die de regering heeft genoemd is dat gemeenten altijd terug kunnen vallen op papier en dat burgers en bedrijven daar ook op kunnen terugvallen. Hoe garandeert de regering dat de juridische bewijsstukken daarbij bewaard blijven en toegankelijk gearchiveerd worden ten dienste van mogelijke rechtszaken in een latere fase? Het is immers bekend dat betrokken uitvoeringsorganisaties bij omgevingsdiensten en gemeenten voor een aanzienlijk deel onderbezet zijn. Hoe heeft de regering zich ervan verzekerd dat burgers hun belangen onder de Omgevingswet kunnen blijven nastreven? De leden van de fractie van GroenLinks verzoeken de regering met nadruk om goed over deze vraag na te denken en met een onderbouwd antwoord te komen omdat deze leden allerlei signalen opvangen dat de uitvoeringspraktijk onder druk staat, het systeem wellicht niet zal werken zoals aan medewerkers wordt geleerd en tegelijkertijd de regering weigert om voormelde toezegging uit te voeren en die er juist toe dient om een goed toegeruste uitvoering te verzekeren.

  • 27. De regering gaf in het commissiedebat van 15 maart 2022 in de Tweede Kamer23 aan dat de invoeringsdatum in ieder geval niet ten koste mag gaan van de dienstverlening aan burgers en bedrijven en van de realisatie van de grote transities. De Omgevingswet heeft tot doel om integraal te werken. Is de regering het met de leden van de fractie van GroenLinks eens dat een slechte keuze voor het invoeringsmoment ook niet ten koste mag gaan van de kwetsbare waarden (met name natuur, landschap en milieu) die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) benoemd zijn en die juist versterkt moeten worden? Kan de regering reflecteren op welke risico’s zij voor deze waarden ziet wanneer het DSO niet goed werkt, en er tegelijkertijd weinig mensen met specialistische kennis van ruimtelijke ordening zijn zoals de regering in het commissiedebat in de Tweede Kamer van 15 maart 2022 aangaf24? Hoe wordt gewaarborgd dat de kwetsbare natuur en het milieu daar niet onder zullen leiden, bijvoorbeeld omdat er te weinig gecontroleerd wordt tijdens de vergunningverlening?

  • 28. De regering maakte in voormeld debat melding van flexpools.25 Hoeveel fte’s komen er in de flexpools? Hoe worden deze geworven en hoe wordt voorkomen dat de vulling van deze flexpools ten koste gaat van de omvang van het (deskundige) personeel bij gemeenten zelf? Dat zou immers een dure manier zijn om niets te bereiken. Helaas ligt dit wel in lijn der verwachting daar veel gemeenten nu al de grootste moeite hebben om personeel te behouden dat vaak wordt weggekocht door hogere overheden en adviesbureaus.

  • 29. Heeft de regering een risicoanalyse gemaakt van de resterende risico’s en mogelijke mitigatiemaatregelen (wanneer die zich voordoen) voor de invoering van de Omgevingswet? Kan de regering deze delen met de Kamer? Kan de regering het ambtelijke adviesmemo delen dat leidde tot het besluit om het ontwerp-koninklijk besluit (KB) met de beoogde datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet van 1 januari 2023 bij beide Kamers voor te hangen, zodat deze leden kennis kunnen nemen van de argumenten die daarbij betrokken zijn geweest?

  • 30. Volgens de regering zijn aan de zijde van de planketen bij het DSO-LV de belangrijkste vraagstukken aangepakt, terwijl de meeste leveranciers «ver genoeg» gevorderd zijn om de bevoegde gezagen te kunnen bedienen en te ondersteunen in het oefenen. Toch blijkt uit cijfers van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat maar 40 procent van de validaties succesvol verloopt. Hoe verklaart de regering dat 60 procent van de validaties mislukt, terwijl de belangrijkste problemen van het DSO-LV zijn aangepakt en de meeste leveranciers ver genoeg gevorderd zijn?

  • 31. Bij grote ICT-projecten, zoals het DSO-LV, is een adequate oefen- en testomgeving van groot belang. Inmiddels is een dergelijke omgeving beschikbaar, maar hieraan kleeft een aantal gebreken. Zo zijn er in de huidige testomgeving geen echte geo-data beschikbaar, waardoor leveranciers deze zelf moeten aanmaken. Ook betreft het slechts een klein gebied. Daarnaast ondervinden overheden en leveranciers soms hinder van elkaar bij het oefenen, zoals de regering eerder heeft erkend. Hoe reflecteert de regering op deze gebreken? Is de regering van mening dat de huidige oefen- en testomgeving adequaat is, en op welke argumenten baseert de regering haar mening?

  • 32. Wordt er momenteel gewerkt aan het uitbreiden of verbeteren van de oefen- en testomgeving?

De leden van de fractie van D66 hebben nog de volgende vragen over de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

  • 1. Eerder vroegen de leden van de fractie van D66 aandacht voor het beperkte aantal mensen dat in Nederland in staat is om meer ingewikkelde aanvragen voor bijvoorbeeld gebiedsgerichte ontwikkelingen te kunnen doen.26 De regering geeft in antwoord hierop aan dat er budgetten ter beschikkling komen om de capaciteit in de komende periode te vergroten. Welk proces en welke middelen zijn hiervoor beschikbaar?

  • 2. In vervolg op de eerder door de leden van de fractie van D66 gestelde vraag die gaat over de grote beleidsvrijheid van gemeenten om het instrumentarium in te richten en als gevolg daarvan het gebrek aan standaardisering en uniformiteit27, stellen deze leden het volgende aan de orde. Waarom kiest de regering er niet alsnog voor om meer standaarden verplicht te stellen bij het inrichten van het omgevingsplan? Denk daarbij aan dezelfde annotatietypen en waarden. Dit met het oog op de gebruiksvriendelijkheid voor bewoners en de bedrijven en met het oog op een gemakkelijker digitale uitwisseling van plannen tussen stedenbouwkundige bureaus en plansoftware van softwareleveranciers.

  • 3. Kan de regering aangeven of deze zogenoemde plan-plankoppeling daadwerkelijk gerealiseerd wordt in het tweede kwartaal van 2022?

  • 4. Het AC-ICT geeft in zijn advies van 14 februari 2022 helder weer wat er moet gebeuren om de DSO-keten robuuster te maken. Dat zijn achtereenvolgens:

    • indringend testen van het DSO als geheel,

    • meer sturing op het operationele beheer,

    • het expliciet bestuurlijk vaststellen van de functionaliteit van DSO vanuit het perspectief van de gebruiker.

    Kan de regering helder aangeven welke concrete handelingen worden verricht op deze drie punten?

  • 5. Kan de regering aangeven hoe zij invulling gaat geven aan het advies van het AC-ICT om tot een integrale kritieke pad-planning te komen?

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat de reactie van de regering bij brief van 15 februari 202228 op het advies van het AC-ICT van 14 februari 202229 kort en vooral procesmatig is. Dit brengt deze leden tot de volgende vragen.

  • Is de regering bereid om alsnog inhoudelijk te reflecteren op het advies van het AC-ICT van 14 februari 2022?

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de volgende passage uit het commissiedebat in de Tweede Kamer van 15 maart 2022: «Ik ben heel dankbaar voor het rapport dat men daar heeft gemaakt. We hebben daar maatregelen op getroffen die nodig bleken te zijn» en «alle beheersmaatregelen die het AcICT adviseert hebben we ook genomen».30

  • Kan de regering aangeven welke beheersmaatregelen precies zijn getroffen naar aanleiding van het advies van het AC-ICT?

De regering geeft in haar reactie op bedoeld advies van het AC-ICT aan: «De mogelijke beheersmaatregelen laat ik daarbij valideren door een onafhankelijk bureau, dat mee onder de motorkap kijkt».31 Dit brengt de leden van de fractie van de PvdA tot de volgende vragen:

  • Welk onafhankelijk adviesbureau kijkt mee en wat is de precies de opdracht?

  • Wanneer vindt deze validatie plaats? Is de regering bereid om de resultaten te delen?

  • Waarom kiest de regering voor validatie door «een onafhankelijk adviesbureau» en niet voor het AC-ICT? Dit adviescollege heeft immers al vaker meegekeken en dit college kan waarschijnlijk redelijk snel een goed beeld vormen van de effectiviteit van de beheersmaatregelen.

Het AC-ICT adviseert om met een kritieke-pad-planning van alle DSO-componenten met bijbehorende afhankelijkheden te gaan werken, met duidelijke mijlpalen en beslismomenten, om zo te kunnen beoordelen wat een realistische invoerdatum is. Dit brengt de leden van de fractie van de PvdA tot de volgende vragen:

  • Is er een kritieke-pad-planning gemaakt?

    Zo ja, is de regering bereid deze met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?

  • Bevat deze kritieke-pad-planning duidelijke mijlpalen en beslismomenten?

    • o Zo nee, waarom niet?

    • o Zo ja, welke mijlpalen en beslismomenten zijn gedefinieerd? Op basis waarvan en door wie wordt bepaald of de mijlpalen bereikt zijn en de volgende fase in gang kan treden?

In een bericht van 28 maart 2022 van de heer M. Hendriksma op Binnenlands Bestuur «Nieuwe datum Omgevingswet verraste ICT-college»32 stelt de heer P. Klint, emeritus-hoogleraar software engineering bij de Universiteit van Amsterdam en een van de drie leden van het AC-ICT, dat het raadplegen van het AC-ICT over het kritieke-pad-planning de optimale route zou zijn. De leden van de PvdA-fractie delen die mening, gezien de onafhankelijke positie van dit college. Dit brengt de leden van de fractie van de PvdA tot de volgende vragen:

  • Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om het AC-ICT te raadplegen op de kritieke-pad-planning? Is de regering het met deze leden eens dat dit alsnog verstandig is om te doen? Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA hierop een toelichting van de regering.

  • Is de regering het met de leden van de PvdA-fractie eens dat het verstandig is om «in april», als het DSO-LV stabiel is volgens de programma-organisatie, het AC-ICT ten finale om advies te vragen over de robuustheid en stabiliteit van het DSO?

De leden van de fractie van de PvdA verwijzen naar de volgende passage uit het commissiedebat in de Tweede Kamer van 15 maart 2022: «We hebben gezegd dat we terug moeten naar de basisfunctionaliteiten die we echt willen hebben, waarmee de gebiedsontwikkeling en de dienstverlening aan burgers en bedrijven doorgaan. Dat is de basis. We moeten af hebben wat daarvoor af moet zijn. Dat is in april klaar»33 en «dat strakke tijdpad is dat we in april klaar zijn met het bouwen van die landelijke voorziening. Althans, met de functionaliteiten die af moeten zijn om de implementatie überhaupt ter hand te kunnen nemen».34 Dit brengt de leden van de fractie van de PvdA op de volgende vragen:

  • Het basisniveau DSO-LV moet volgens de strakke planning «in april» klaar zijn. Is dat basisniveau al bereikt?

    • o Zo nee, wat ontbreekt er nog?

    • o Is de planning «in april» nog steeds haalbaar?

    • o Zo ja, op basis waarvan is dat vastgesteld en door wie? Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een onderbouwing waaruit blijkt dat de planning haalbaar is.

Over het basisniveau van functioneren van het DSO-LV bestaat blijkbaar onduidelijkheid en/of is er sprake van miscommunicatie. Het AC-ICT stelt voor om dit basisniveau expliciet vast te leggen. Dat lijkt de leden van de PvdA-fractie een goede suggestie. Deze leden hebben hierover de volgende vragen:

  • Is het basisniveau van functioneren van het DSO-LV expliciet vastgesteld?

    • o Zo ja, door wie en wanneer? Is de regering bereid om deze informatie met de Kamer te delen?

    • o Zo nee, waarom niet? Graag ontvangen deze leden van de regering een toelichting hierop. Hoe wordt dan op enig moment bepaald of het basisniveau bereikt is? En door wie?

  • De provincies hebben in hun position paper ten behoeve van de eerdergenoemde door de Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomst van 21 december 2021 aangeven dat «zij uiterlijk 31 januari 2022 moeten kunnen vaststellen dat we realistische content kunnen inregelen en de omgevingsdocumenten (o.a. verordening, visie en voorbereidingsbesluit) voor provincies kunnen publiceren. Daarnaast moet de stabiliteit en performance van het DSO met deze content op orde zijn. Verder moeten we kunnen constateren dat muteren dan functioneel werkt en dat we de garantie krijgen dat de decentrale content van het DSO tot 1 juli 2022 niet opnieuw uit het stelsel wordt verwijderd. Tenslotte moeten we ongehinderd kunnen oefenen».

    • o Dit lezen de leden van de fractie van de PvdA als een onderdeel van het noodzakelijk basisniveau van het DSO-LV. Deelt de regering deze opvatting? Kan de regering aangeven of aan de bovenstaande voorwaarden wordt voldaan in april 2022?

Tijdens de door de Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten van 30 november 2021 en 21 december 2021 werden door de diverse deskundigen op een aantal onderdelen zorgen geuit over het DSO-LV. Het DSO-LV zou destijds op deze onderdelen nog niet stabiel zijn. Naar aanleiding van de beantwoording van de regering op 2 februari 202235 van de eerder door deze leden hierover gestelde vragen, hebben de leden van de fractie van de PvdA nog enkele vervolgvragen:

  • Hoe staat het met de plan-plankoppeling (met daaronder liggende functionaliteiten als validatie en downloadservices)? Eerder is door de regering aangegeven dat deze in het eerste kwartaal van 2022 wordt ingebouwd in het DSO.36 Is dit inmiddels ingebouwd en functionerend? Zo nee, wanneer wordt dit gerealiseerd? Is de regering het met de deskundigen eens dat dit onderdeel randvoorwaardelijk is voor het functioneren van het DSO?

    • o Om vanaf 1 januari 2023 woningbouwplannen onder de Omgevingswet te regelen, moet de plan-plankoppeling absoluut in juni 2022 beschikbaar zijn. Dit in verband met de doorlooptijd bij gemeenten intern. Hoe garandeert de regering dat dit op tijd beschikbaar is?

  • Verder stelt de regering dat «in Q1 2022 een voorportaal wordt ontwikkeld waar adviesbureaus zelfstandig documenten ter validatie kunnen aanbieden».37 Is dit inmiddels ingebouwd en functionerend? Zo nee, wanneer is dit gerealiseerd? Is de regering het met de deskundigen eens dat dit onderdeel randvoorwaardelijk is voor het functioneren van het DSO?

  • In antwoorden op eerdere vragen van de fractie van de PvdA geeft de regering aan dat de zogenaamde samenloop wordt opgeleverd na de inwerkingtreding.38 Tijdens de deskundigenbijeenkomsten werd dit door diverse deskundigen echter ook aangemerkt als randvoorwaardelijk.

    • o Waarom is dit geen onderdeel van het basisniveau van het DSO-LV? In de antwoorden op eerdere vragen van deze leden stelt de regering dat «deze zeer gewenst is voor het effectief uitvoeren van de processen van bevoegd gezagen».39 Dat klinkt als een belangrijk onderdeel van het basisniveau. Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA hierop een reactie van de regering.

    • o Er wordt in de antwoorden op eerdere vragen van de leden van de fractie van de PvdA gesteld dat «In samenwerking met plansoftwareleveranciers, bevoegd gezagen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en DSO wordt, voor de periode dat dit nog niet digitaal mogelijk is, een werkproces gemaakt om hier in de praktijk mee om te gaan. Dit levert volgens de werkgroep een werkbaar beheerproces op, waar op dit moment brede afstemming over plaatsvindt in de achterban van de VNG».40 Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen:

      • o Wat is de uitkomst van de brede afstemming? Wordt de conclusie dat er sprake is van een werkbaar beheerproces gedeeld?

      • o Wat zijn de effecten van deze latere implementatie voor de bevoegde gezagen en alle gebruikers van het DSO? Deze leden verzoeken de regering in haar beantwoording in te gaan op de effecten voor capaciteit, doorlooptijden, gebruikersgemak, financiën en overige relevante effecten.

Aanvullend op bovengenoemde DSO-knelpunten vernamen de leden van de fractie van de PvdA nog een aantal actuele knelpunten.

  • Het zogenaamd mutatiescenario «integrale tekstvervanging» zou pas aan het einde van het tweede kwartaal worden geïmplementeerd in het DSO-LV. Hierover wensen deze leden de volgende vragen te stellen aan de regering:

    • o Klopt het dat dit scenario aan het einde van het tweede kwartaal wordt geïmplementeerd in het DSO?

    • o Wat betekent deze verlate aanpassing voor het aanpassen van de software (door de leveranciers) van de lagere overheden en wat is het effect op de fase van «doortesten»?

    • o Behoort dit tot het basisniveau van functioneren van het DSO?

      • o Zo nee, waarom niet?

      • o Zo ja, wat betekent dit voor de kritieke pad-planning?

  • Deze leden constateren dat momenteel ontwerpen foutief worden getoond op het onderdeel Regels op de Kaart in het Omgevingsloket.

    • o Wanneer is dit opgelost?

    • o Behoort dit tot het basisniveau van functioneren van het DSO?

      • o Zo nee, waarom niet?

      • o Zo ja, wat betekent dit voor de kritieke pad-planning?

  • De leden van de fractie van de PvdA merken op dat er momenteel nog geen voorontwerpen kunnen worden gepubliceerd. Deze leden wijzen erop dat dit voor de participatie van groot belang is.

    • o Wanneer is dit opgelost?

    • o Behoort dit tot het basisniveau van functioneren van het DSO?

      • o Zo nee, waarom niet?

      • o Zo ja, wat betekent dit voor de kritieke pad-planning?

Er is in de afgelopen drie tot vier maanden, sinds voornoemde door de Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten, uiteraard getest met het DSO. Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen voor de regering:

  • Hebben deze testen nog geleid tot noodzakelijke aanpassingen om het basisniveau van het DSO te behalen die op dit moment nog niet doorgevoerd zijn? Zo ja, welke en wat is de geplande termijn waarop dat gaat plaatsvinden?

Indien het basisniveau DSO-LV niet klaar is «in april» betekent dit dat twee essentiële vervolgfases, namelijk het testen (van DSO-LV tot en met juli 2022) en het oefenen (vanaf juli 2022 tot en met 1 januari 2023) in het gedrang komen. Daarover hebben deze leden de volgende vragen aan de regering:

  • De leden van de PvdA-fractie delen de mening van de regering dat er nadat het DSO «in april» is uitontwikkeld een «stand-still nodig is om goed te kunnen doortesten»41 door de softwareleveranciers (ingehuurd door de bevoegde gezagen).

    • o Hoeveel tijd is er volgens de regering minimaal nodig om goed te kunnen «doortesten»?

    • o Hoe garandeert de regering dat deze stand-still-periode ook daadwerkelijk beschikbaar komt? Deze leden verzoeken de regering om bij de beantwoording in te gaan op de mogelijkheid dat het DSO-LV niet stabiel is «in april», zoals nu gepland, en het feit dat de ingangsdatum door de regering definitief is vastgesteld op 1 januari 2023.

    • o De regering geeft aan dat er vanaf april intensief getest gaat worden en zij suggereert dat dit bij gemeenten moet gebeuren. Echter, er moet ook landelijk getest worden samen met alle ketenpartners. Is dit ingepland/georganiseerd en is daar – inclusief voor het oplossen van de problemen – geld voor beschikbaar?

  • De leden van de fractie van de PvdA zien in dat het voor een echte stand-still-periode randvoorwaardelijk is dat er geen zogenaamde validatieregels meer worden toegevoegd die niet in de validatiematrix zijn opgenomen.

    • o Deelt de regering deze opvatting van deze leden?

      • o Zo nee, waarom niet?

      • o Zo ja, kan de regering dit garanderen?

  • Om te kunnen doortesten is er uiteraard een volwaardige testomgeving nodig voor leveranciers, zo merken deze leden op. Deelt de regering deze opvatting? De leden van de fractie van de PvdA hebben begrepen dat deze nog niet beschikbaar is. Wanneer is deze wel beschikbaar? Deelt de regering de opvatting dat deze «in april» beschikbaar moet zijn?

  • Om goed te kunnen testen, is het van belang dat er op een eenvoudige en overzichtelijke manier wordt gerapporteerd over fouten. De leden van de fractie van de PvdA begrijpen dat dit nog niet optimaal verloopt.

    • o Deelt de regering deze opvatting? Zo nee, waarom niet?

    • o Zo ja, welke verbeteringen zijn wanneer te verwachten?

  • In de visie van de leden van de fractie van de PvdA is er een reële mogelijkheid dat tijdens het «doortesten» zaken naar voren komen die alsnog aanpassing van het DSO-LV noodzakelijk maken. Hierover hebben deze leden de volgende vragen:

    • o Deelt de regering deze opvatting?

    • o Zo nee, waarom niet?

    • o Zo ja, wat betekent dit dan voor de tijdsplanning? Is er nagedacht over dit scenario?

Eerder gaf de regering aan dat «de beheerorganisatie het DSO-LV (Basisniveau) nog niet formeel heeft geaccepteerd. Onderdelen zijn in beheer en sommige onderdelen staan op het punt in beheer te gaan. Dit hang samen met de gekozen de ontwikkelmethodiek Scaled Agile Framework (SAFe). Die brengt met zich mee dat de kwartaalgewijze, al opgeleverde functionaliteit, meteen in beheer wordt genomen. En daarop zijn de afspraken uit de Beheerovereenkomst (2018) onverkort van toepassing».42 Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen voor de regering:

  • o Is de vooronderstelling van deze leden juist dat alle onderdelen in beheer genomen moeten zijn alvorens over een stabiel DSO-LV gesproken kan worden? Zo nee, waarom niet?

  • o Welke onderdelen van het DSO zijn nog niet in beheer genomen?

  • o Er is een afspraak gemaakt over de wijze waarop de acceptatie door de beheerorganisatie tot stand komt. Kan de regering toelichten hoe dit proces in zijn werk gaat? Welke onderdelen zijn wel aangeboden ter acceptatie, maar nog niet geaccepteerd en waarom niet?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen erop dat het AC-ICT in zijn advies van 14 februari 2022 stelt dat het niet uitgesloten is dat zich «andere substantiële risico’s» zullen voordoen. Om deze risico’s te mitigeren adviseert het AC-ICT om (1) de DSO-keten robuuster te maken en (2) de nieuwe inwerkingtredingsdatum te baseren op een integrale kritieke pad-planning voor de keten als geheel. Kan de regering deze leden de huidige stand van zaken met betrekking tot voormelde adviezen geven? Kan de regering daarbij in het bijzonder ingaan op de stabiliteit van de planketen?

De regering geeft aan dat de functies «tijdreizen» en «viewer» in het eerste kwartaal van 2022 opgeleverd zullen worden.43 Kan de regering de leden van de fractie van de ChristenUnie aangeven wat de stand van zaken is?

De regering stelt in haar brief van 2 februari 2022 dat in en rond het DSO geen automatische besluitvorming plaatsvindt en dat er altijd «een mens achter (...) het nemen van een besluit op een aanvraag» zit.44 Gezien het belang van de relatie tussen de burger en de overheid vragen de leden van de fractie van de ChristenUnie de regering of er sprake is van een besluit van een «anonieme ambtenaar» of een ambtenaar met naam en toenaam zodat een intermenselijk contact over het besluit mogelijk is.

De leden van de fractie van de PvdD hebben onder verwijzing naar de volgende passage uit de brief van de regering van 2 februari 2022 «met leveranciers basischecks worden doorlopen om onder andere te bezien of hun software bij de door hun aangeboden oplossingen voor het publiceren en wijzigen van omgevingsdocumenten werkt»45 de volgende vragen aan de regering te stellen.

1.1. Hoeveel en welke basischecks moeten worden doorlopen?

1.2. Hoeveel softwareleveranciers werken voor gemeenten in het kader van het kunnen publiceren en wijzigen van omgevingsdocumenten?

1.3. Bij hoeveel van die softwareleveranciers is geconstateerd dat zij aan de basischecks voldoen?

1.4. Zijn er bij de softwareleveranciers waarvan is geconstateerd dat zij nog niet aan alle basischecks voldeden, leveranciers van middelgrote en grote gemeenten?

1.5. Wordt de invoering van de wet per 1 januari 2023 doorgezet indien op 1 oktober 2022 wordt geconstateerd dat nog niet alle softwareleveranciers aan alle basischecks voldoen?

Het begrip «basisniveau» houdt in dat het nieuwe stelsel «minimaal hetzelfde dienstverleningsniveau als nu» inhoudt. Onder verwijzing naar de volgende passage uit de brief van de regering van 2 februari 2022 «(...) de bestuurlijke partners VNG. IPO, UvW en Rijk gezamenlijk vastgesteld hebben dat sommige onderdelen een lagere prioriteit hebben. Deze worden na inwerkingtreding van de Omgevingswet opgeleverd.»46 hebben de leden van de fractie van de PvdD de volgende vragen aan de regering.

2.1. De rijksoverheid is verantwoordelijk voor de uitvoerbaarheid van de formele wetten. Past daarbij dat aan de lagere bestuurslagen wordt overgelaten welke onderdelen van het stelsel bij de ingangsdatum van de formele wet gereed moeten zijn?

2.2. Welke functionaliteiten zijn op dit moment nog niet beschikbaar?

2.3. Indien op dit moment functionaliteiten nog niet beschikbaar zijn, aan welke rapporten van deskundigen ontleent de regering dan de verwachting dat die vóór de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet alsnog beschikbaar zullen komen, en, zo ja, op welke uiterlijke datum?

2.4. Wordt de invoering van de wet per 1 januari 2023 doorgezet indien op 1 oktober 2022 wordt geconstateerd dat nog niet alle functionaliteiten op dat moment beschikbaar zijn?

De leden van de fractie van de PvdD wijzen erop dat de minimale eisen bij invoering van de Omgevingswet zijn uitgewerkt in vijf criteria. Door de regering wordt erkend dat er gemeenten zijn die nog niet klaar zijn in de planketen. Daarbij wordt opgemerkt: «Een gemeente kan in de aanpak overigens zelf besluiten pas na inwerkingtreding daadwerkelijk aan de gang te gaan met de planketen».47 Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende vragen voor de regering.

3.1. Hoeveel gemeenten zijn op dit moment nog niet klaar met de planketen?

3.2. Geldt voor de gemeenten die nog niet «klaar» zijn, dat een wijziging na 1 januari 2023 van een omgevingsplan dient te worden gerealiseerd met toepassing van de eisen van de Omgevingswet en dat deze «met behulp van de geldende standaard via de landelijke voorziening» dient te worden ontsloten? Zo ja, hoe is dat mogelijk als die gemeente nog niet «klaar» is met de planketen?

In de brief van 2 februari 2022 merkt de regering op dat er «tijdelijke alternatieve maatregelen» zijn, die kunnen worden gehanteerd als gemeenten nog niet «klaar» zijn.48 Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fractie van de PvdD de volgende vragen te stellen aan de regering.

4.1. Wat houden de «tijdelijke alternatieve maatregelen» in?

4.2. Hoe verhoudt zich het gebruik van de tijdelijke alternatieve maatregelen zich met de gestelde minimale eisen bij de invoering van de Omgevingswet waaraan overheden moeten voldoen?

4.3. Hoe lang is het gebruik van die tijdelijke alternatieve maatregelen toegestaan? Wat gebeurt er als een gemeente na de periode waarin alternatieve maatregelen mogen worden gebruikt nog steeds niet «klaar» is?

4.4. Als er na 1 januari 2023 vanuit juridisch oogpunt twee stelsels zullen kunnen worden gehanteerd, het stelsel van de Omgevingswet en het stelsel van de tijdelijke alternatieve maatregelen, betekent dit dan een verzwaring voor de rechtspraak, die immers met twee stelsels moet werken? Is hier met de rechtspraak overleg over geweest? Zo ja, wat was het oordeel van de rechtspraak?

4.5. Hoe is erin voorzien dat als een gemeente op een later tijdstip het stelsel van de Omgevingswet gaat hanteren, regels en besluiten die na 1 januari 2023 via de tijdelijke alternatieve maatregelen tot stand zijn gekomen, alsnog in het stelsel van de Omgevingswet worden geïntegreerd?

Bij voormelde brief van 2 februari 2022 gaat de regering in op het begrip «tijdreizen». Die functie zou een «extra» zijn in verhouding tot het huidige stelsel, zo begrijpen de leden van de PvdD. Deze leden hebben naar aanleiding hiervan de volgende vragen.

5.1. Is het juist dat in het huidige digitale stelsel gemakkelijk informatie kan worden gevonden over de vraag welke regels voor een bepaalde locatie golden op een tijdstip gelegen vóór de inwerkingtreding van de regels die op het moment van het onderzoek gelden?

5.2. Hoe kan een advocaat of een rechter in het digitale stelsel onder de Omgevingswet vinden welke regels voor een bepaalde locatie golden op een tijdstip gelegen vóór de inwerkingtreding van de regels die op het moment van het onderzoek blijkens dat stelsel gelden?

5.3. Als het onder het stelsel van de Omgevingswet per 1 januari 2023 niet goed of minder goed dan voorheen mogelijk is om uit te vinden welke regels voor een bepaalde locatie golden op een tijdstip gelegen vóór de inwerkingtreding van de regels die op het moment van het onderzoek blijkens dat stelsel gelden, ligt daarin dan een grond om de inwerkingtreding per 1 januari 2023 uit te stellen?

5.4. De leden van de fractie van de PvdD merken op dat de regering de indruk wekt dat de bestuursrechter pas na enkele jaren te maken zou krijgen met bovenstaand geschetst probleem. Is de regering het eens met de leden van de fractie van de PvdD dat als begin 2023 een omgevingsvergunning met toepassing van de Omgevingswet wordt verleend, een voorzieningenrechter al direct in het kader van een schorsingsverzoek te maken kan krijgen met toepasselijkheid van in het verleden geldende regels en er dus een noodzaak bestaat dat hij moet kunnen uitvinden welke regels in het verleden golden?

De leden van de fractie van de PvdD merken op dat het uitgangspunt is dat na oplevering van DSO-basisniveau overheden tot inwerkingtreding van de wet kunnen oefenen met het DSO basisniveau en zich kunnen voorbereiden op de Omgevingswet. Naar aanleiding hiervan hebben deze leden de volgende vragen.

6.1. Vanaf welk moment is het DSO zo stabiel dat er volwaardig geoefend kan worden door alle gemeenten? De leden van de fractie van de PvdD vernemen graag op welke onderzoeken de regering zich ter onderbouwing van haar antwoord beroept.

6.2. Van welke oefenperiode gaat de regering uit? Als op enig moment voorzienbaar is dat een oefenperiode nodig is tot na 1 januari 2023, wordt dan de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet uitgesteld? Zo nee, waarom niet?

6.3. Op welke wijze wordt gemonitord op welk moment alle gemeenten zodanig voldoende geoefend hebben, dat zij zich «klaar» voelen om het stelsel van de Omgevingswet toe te passen?

6.4. Is bekend hoeveel gemeenten op dit moment al hebben aangegeven dat zij zich «klaar» voelen om het stelsel van de Omgevingswet toe te passen?

6.5. Bij brief van 2 februari 2022 gaat de regering in op de positie van de Regionale Implementatiecoaches Omgevingswet (RIO’s)49. Wat is de laatste rapportage van de RIO’s omtrent de vraag of gemeenten voldoende «klaar» zullen zijn op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet?

Bij brief van 2 februari 2022 gaat de regering in op de waarschuwing van de heer Lieuwe Koopmans, adviseur Omgevingswet bij Tercera, dat een chaos zou dreigen bij invoering van de DSO.50 De regering acht relevant dat die opmerkingen «betrekking hebben op de planketen, niet op de andere onderdelen van het DSO. Het is van belang de situatie van deze leverancier in de planketen niet te projecteren op het gehele digitale stelsel.» Naar aanleiding hiervan hebben de leden van de fractie van de PvdD de volgende vragen.

7.1. Als er «chaos» zou dreigen in de planketen, terwijl de andere onderdelen van DSO geen problemen kennen, acht de regering dan die «chaos» in de planketen minder relevant?

7.2. Beschikt de regering over oordelen van deskundigen waaruit moet worden afgeleid dat aan het oordeel van de heer Koopmans geen gewicht kan toekomen?

7.3. Zijn er tot op heden niet openbaar gemaakte ambtelijke adviezen, memo’s, rapportages of andere stukken waarin geconcludeerd wordt dat invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2023 problemen zal opleveren? Zo ja, is de Kamer van de daarin vervatte bevindingen op de hoogte gesteld?

In verband met de invoering van de Omgevingswet zijn in de periode van juni 2018 tot en met heden diverse adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten uitgebracht door personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die niet tot de ambtelijke organisatie worden gerekend die zich op het ministerie bezig houdt met de Omgevingswet. De leden van de fractie van de PvdD hebben in dit kader de volgende vragen.

8.1. Kan de regering een lijst verschaffen van de in de inleiding bedoelde documenten, die tot op heden niet openbaar zijn gemaakt, waarbij wordt aangegeven wie de auteur was, in wiens opdracht het document tot stand kwam en wat de reden was voor de opdracht?

8.2. Met een beroep op artikel 68 van de Grondwet verzoeken de leden van de fractie van de PvdD de regering of zij bereid is om aan de Kamer de hierna genoemde documenten te verschaffen.

a. de tot op heden niet openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten die in de periode juni 2018 tot en met heden zijn uitgebracht door niet tot de ambtelijke organisatie te rekenen personen, colleges, bureaus en andere entiteiten die betrekking hebben op of verband houden met de invoering van het DSO;

b. alle reacties van ambtenaren of van bewindspersonen op alle niet-openbaar gemaakte en wel openbaar gemaakte adviezen, rapporten en onderzoeksresultaten als bedoeld onder a, vervat in schriftelijke documenten (waaronder begrepen gespreksverslagen, telefoonnotities memo’s, e-mails, app-berichten, en sms-berichten).

9. De regering geeft aan dat eraan wordt gewerkt dat het mogelijk wordt om via het DSO «een beeld te krijgen op welke locaties bepaalde activiteiten zijn toegelaten»51, wanneer bijvoorbeeld een ondernemer wenst uit te zoeken op welke percelen de door hem gewenste activiteiten juridisch mogelijk zullen zijn. Als op 1 januari 2023 de Omgevingswet in werking treedt, zal een ondernemer dan via het DSO een beeld te kunnen krijgen op welke locaties bepaalde activiteiten zijn toegelaten of op welke locaties niet de verdergaande eisen gelden die op andere locaties wel gelden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, zal die gebruiksmogelijkheid op een later tijdstip wel worden ingebouwd? Hoe komt de ondernemer in die tussenperiode aan de verlangde informatie?

In het huidige stelsel kan een ondernemer door kennis te nemen van de gebruiksregels van het vigerende bestemmingsplan of omgevingsplan en van de milieuwetgeving uitzoeken welke regels gelden en aan de hand van de uitleg van die regels vaststellen of een bepaalde activiteit juridisch toelaatbaar is.

In het nieuwe stelsel van de Omgevingswet moet de ondernemer zijn zoektocht beginnen met het invoeren van een omschrijving van de activiteit. De leden van de fractie van de PvdD constateren dat als de ondernemer daarbij niet een omschrijving hanteert die correspondeert met de formulering van de regels of van de annotaties die in het DSO worden gehanteerd, hij niet verder komt. Deze leden hebben hierover de volgende vragen.

10.1. Wat moet de ondernemer in dat geval doen om wel een uitkomst op zijn vraag te verkrijgen?

10.2. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat als de zoektocht op dit punt op belemmeringen stuit, het dienstverleningsniveau niet aan de basisvereisten voldoet?

2. Financiën

De leden van de fractie van het CDA vragen naar het Integraal Financieel Beeld (IFB) en de afspraken tussen betrokken overheden. Deze leden constateren dat de VNG 150 miljoen euro gevraagd heeft. De leden van de fractie van het CDA vragen de regering wat de inhoud is van de bestuurlijke afspraken met betrekking tot de financiën en wat de inzet van de regering is voor de gemeenten, provincies en waterschappen bij de Voorjaarsnota.

De leden van de fractie van de PvdA constateren dat door de beantwoording van de regering van eerder gestelde vragen met betrekking tot de financiën de actuele stand van zaken duidelijk is geworden, waarvoor deze leden de regering bedanken. Om het gewenste ambitieniveau van de Omgevingswet, namelijk «eenvoudiger en beter», te realiseren is echter na het bereiken van het basisniveau DSO-LV een doorontwikkeling nodig (fase 2 en 3), zo merken deze leden op. Ook hiervoor is budget noodzakelijk en hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen:

  • De regering geeft in antwoord op de eerdere vragen van de leden van de fractie van de PvdA aan dat het gewenste ambitieniveau van de Omgevingswet niet is vastgelegd en dat dit ook niet wenselijk is. Graag ontvangen deze leden een toelichting hierop van de regering. Het is volgens de leden van de PvdA-fractie belangrijk om het ambitieniveau, samen met de medeoverheden, wel expliciet vast te stellen. Dat geeft duidelijkheid en richting.

  • Hoeveel budget is noodzakelijk voor fasen 2 en 3? Graag ontvangen de leden van de fractie van de PvdA een onderbouwing van deze raming. Deze leden verzoeken de regering om hierbij ook de wens van de medeoverheden te betrekken om het interbestuurlijke programma «Aan de slag met de Omgevingswet» voort te zetten.

  • Hoeveel van het noodzakelijk budget voor fasen 2 en 3 is al beschikbaar? Als het volledige bedrag nog niet beschikbaar is, hoe garandeert de regering dat de ambitie van de Omgevingswet wel gehaald gaat worden?

  • De regering heeft tijdens het commissiedebat van 15 maart 2022 in de Tweede Kamer aangegeven te gaan werken met «work arounds».52 Wat zijn de financiële consequenties van het werken met tijdelijke alternatieve maatregelen (TAM-oplossingen), met andere woorden omgevingsplan raadpleegbaar maken in het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening (IMRO), het tijdelijk deel omgevingsplan, en daarna overzetten naar nieuw deel?

  • In antwoord op eerdere vragen van deze leden stelt de regering dat de resultaten van de audit naar de administratieve organisatie (procedures rond de beheerkosten) en financiële verantwoording in het voorjaar worden verwacht.53 De leden van de fractie van de PvdA vragen de regering of deze resultaten al bekend zijn en wat zijn de belangrijkste conclusies uit deze audit zijn.

3. Externe uitvoeringsorganisaties

De leden van de fractie van de PvdA delen de mening van de regering (in het debat in de Tweede Kamer) dat er na het «doortesten» een half jaar nodig is om te oefenen («droogzwemtijd»).54 Omdat het oefenen logischerwijs gepland is in de laatste fase, is er een reële kans aanwezig dat de minimale oefentijd die hiervoor nodig is, in het gedrang komt. Volgens de leden van de PvdA-fractie moet er minimaal een half jaar oefentijd gegarandeerd zijn.

  • Deelt de regering deze opvatting van de leden van de fractie van de PvdA?

    • o Zo nee, waarom niet?

    • o Zo ja, hoe kan de regering garanderen dat deze oefenperiode van een half jaar ook beschikbaar blijft? Deze leden vragen de regering om bij de beantwoording in te gaan op de mogelijkheid dat het DSO-LV niet stabiel is in april 2022, het doortesten tot een gewijzigde planning kan leiden en de ingangsdatum door de regering definitief wordt vastgesteld op 1 januari 2023.

Tijdens de door de Kamer op 30 november 2021 en 21 december 2021 georganiseerde deskundigenbijeenkomsten werd door alle deskundigen gepleit voor een ruime oefenperiode. Daarbij werd gesteld dat een voorwaarde voor goed oefenen is dat het DSO stabiel is. Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen:

  • Kan de regering aangeven welke randvoorwaarden volgens haar gesteld worden aan goed kunnen oefenen?

  • Kan de regering bevestigen dat een stabiel DSO-LV een absolute randvoorwaarde is?

  • Kan de regering bevestigen dat oefenen niet zinvol is als het DSO niet stabiel is en dat dit dus niet als effectieve oefentijd kan worden gezien?

Het nieuwe omgevingsplan moet aan heel veel eisen voldoen (Instructieregels Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl)), waarbij vele keuzes te maken zijn. Zeker op milieugebied is er veel te ontdekken. Hoe worden ― met name kleine ― gemeenten ondersteund bij het maken van die keuzes?

Een deel van het toezicht op de regels in een omgevingsplan ligt als basistaak bij omgevingsdiensten. Vanuit de beleidsvormingscyclus is het daarom verstandig als het toezicht betrokken is bij het opstellen van het omgevingsplan. Heeft de regering in beeld of dit gangbare praktijk is of niet? En waar blijkt dit uit? Wat kan de regering doen om ervoor te zorgen dat de omgevingsplannen uitvoerbaar zijn voor omgevingsdiensten?

Er is een groot tekort aan beschikbare kennis en vakmensen. Hoe heeft de regering het trainen van gemeenten en bureaus georganiseerd bij dit gebrek aan vakmensen?

De leden van de fractie van de ChristenUnie wijzen erop dat de regering bij brief van 2 februari 2022 een update geeft van de stand van zaken rond de uitvoering van de motie-Nooren c.s.55 De leden van de fractie van de ChristenUnie vragen de regering wat het effect is van het uitstel van de inwerkingtreding tot 1 januari 2023 op de uitvoering van de motie-Nooren c.s.56. Betekent dit dat alle medeoverheden het participatiebeleid voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet gereed hebben? Heeft de regering ook enig zicht op de kwaliteit van het participatiebeleid?

4. Monitoring en evaluatie

De leden van de fractie van het CDA vragen de regering naar de stand van zaken met betrekking tot het instellen van de onafhankelijke evaluatiecommissie, en daarmee naar de uitvoering van de unaniem aangenomen motie Rietkerk c.s.57

5. Overig

De leden van de fractie van GroenLinks hebben de regering nog de volgende vragen te stellen.

  • 1. De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij het met deze leden eens is dat bij een grote wetgevingsoperatie als de invoering van de Omgevingswet, minimale standaarden over rechtszekerheid, werkbaarheid, uitvoerbaarheid moeten worden nageleefd en dat het tot de taak van de Kamer behoort om te onderzoeken of het voorstel daaraan voldoet.

  • 2. Kan het regering aangeven hoe de leden van de fractie van GroenLinks voor een debat over het inwerkingtredings-KB, zekerheid kunnen verkrijgen dat, met de kennis over (onzekerheden in) het DSO en de gewenste juridische doorontwikkeling van de Omgevingswet die nu voorhanden is, een voorstem voor inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2023 in het licht van voorgaande vraag gerechtvaardigd is? Hoe kunnen de fractieleden van GroenLinks er met de huidige kennis zeker van zijn dat het akkoord gaan met de voorgestelde inwerkingtredingsdatum niet enkele maanden later zal leiden tot een overhaast besluit van de regering en decentrale overheden om de invoering per 1 januari 2023 alsnog uit te stellen, bijvoorbeeld vanwege technische problemen in het DSO, dan wel zal leiden tot een aanzienlijke achteruitgang in de dienstverlening, dan wel leidt tot enorme toename aan rechtszaken na 1 januari 2023 omdat de wetgeving te veel onduidelijkheden heeft die via jurisprudentie tot helderheid gebracht moeten worden?

  • 3. Kan de regering begrip opbrengen voor het gegeven dat na de meerdere eerdere invoeringsdata, die later teruggetrokken moesten worden omdat ernstige uitvoeringsproblemen resteerden, vertrouwen voor de leden van de fractie van GroenLinks onvoldoende reden is om akkoord te gaan met een invoeringsdatum? Het zal belangrijk zijn dat het vertrouwen in de uitvoering geschraagd wordt met harde bewijzen dat het Rijk en de decentrale overheden en uitvoeringsorganisaties daadwerkelijk gereed en in staat zijn om de complexe Omgevingswet uit te kunnen voeren. Welke (onafhankelijk getoetste) onderbouwingen en informatie kan de regering deze leden hiervoor aanleveren?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben naar aanleiding van de beantwoording door de regering van eerdere vragen58 een drietal vervolgvragen over de pilot NOVI-planmonitor.

  • 4. Zou de Kamer de jaarlijkse NOVI-planmonitor ter informatie toegezonden kunnen krijgen?

  • 5. De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen dat de regering voldoende coöperatie van de medeoverheden ziet bij het in beeld brengen van locatiespecifieke plancapaciteit. Dat is goed om te lezen, maar desondanks zouden de leden van de fractie van GroenLinks graag een vinger aan de pols willen houden. De regering schrijft dat het op dit moment niet voor de hand ligt om een wettelijke verplichting op te nemen. Is de regering bereid bij de eerste evaluatie van de Omgevingswet de vraag mee te nemen of de vrijwillige monitoringsaanpak voldoende inzicht biedt in het voorkomen of mitigeren van ongewenste druk op kwetsbare waarden? En daarbij de vraag te stellen of een wettelijke verplichting eventueel meerwaarde biedt?

  • 6. Wanneer wordt de maatlat voor klimaatadaptief bouwen opgeleverd en hoe wordt juridisch geborgd dat deze ook wordt toegepast?

De regering heeft aangegeven te komen met een aanpassing van de Omgevingswet om het Rijksinstrumentarium beter te laten functioneren. Met name het aspect van regieneming heeft daarbij haar bijzondere aandacht. De leden van de fractie van GroenLinks hebben in dit kader de volgende vragen.

  • 7. Wanneer wil de regering deze aanpassingen aan het parlement aanbieden? Hoe verhoudt dit moment zich tot de invoeringsdatum van de Omgevingswet per 1 januari 2023? Welke termijn krijgen decentrale overheden om zich op deze aanpassingen voor te bereiden?

  • 8. Mocht de regering er onverhoeds niet in slagen deze wijzigingen door het parlement goedgekeurd te krijgen: is de regering dan nog steeds van mening dat invoering van de Omgevingswet, met beperkte mogelijkheden om als Rijk regie te nemen, het juiste juridische instrumentarium levert om de grote transities in Nederland voor elkaar te krijgen? Of zou de regering dan bereid zijn deze grote wetgevingsoperatie meer tijd te geven en de grote transities onder de oude jurisprudentie te laten vormen?

  • 9. Een van de risico’s van de Omgevingswet is dat weerbare burgers en bedrijven gaan domineren over kwetsbare burgers. Omdat weerbare burgers beter in staat zijn om subsidies te vinden, de raad te benaderen en het rechtssysteem te bewandelen. Welke activiteiten heeft de regering ontplooid, of wil zij ontplooien, om ervoor te zorgen dat ook kwetsbare burgers hun belangen kunnen nastreven in het nieuwe juridische bouwwerk van de Omgevingswet? Is de regering bereid om rond evaluatiemomenten van de wet actief onderzoek te doen of kwetsbare mensen (bijvoorbeeld mensen met een laag inkomen, jonge leeftijd of beperking) voldoende in staat zijn hun belang te dienen?

  • 10. Kan de regering schetsen hoe burgers hun recht kunnen halen of belangen kunnen nastreven wanneer hun gemeente onverhoeds niet gereed is voor invoering per 1 januari 2023?

  • 11. Neemt de omgevingsdienst het takenpakket van de gemeente dan over? Wie moet hiertoe het initiatief nemen? Wat is de verwachte tijdsperiode die nodig is om een zorgvuldige overname te kunnen laten plaatsvinden? Wanneer is het uiterlijke moment dat dit besluit moet vallen? Immers, wanneer een gemeente besluit het niet zelf te doen, moeten alle regels en plannen door een andere organisatie overgenomen worden in het DSO. Wie draagt de verantwoordelijkheid van de kosten wanneer de uitvoering van de gemeente naar de omgevingsdienst gaat?

  • 12. Hoe worden dat proces en de inhoudelijke keuzes democratisch geborgd wanneer een gemeente in tijdnood komt en gebruik moet maken van een DSO van een medeoverheid? Het DSO bevat immers ook inhoudelijke keuzes, dus het terugvallen op het DSO van een medeoverheid kan inhoudelijke veranderingen betekenen.

De regering heeft een brief aangekondigd over de NOVEX waarin zij de totale opdracht in het fysieke domein georkestreerd ten uitvoer gaat brengen. Kan de regering ervoor zorgen dat deze brief ter kennisgeving aan de Kamer wordt gezonden voordat het debat over het inwerkingtredings-KB plaatsvindt zodat de brief betrokken kan worden bij de behandeling?

De leden van de fractie van GroenLinks hebben vanuit verschillende organisaties en personen signalen ontvangen die duiden op het oneigenlijk druk uitoefenen en zelfs intimiderend gedrag vanuit de programmaorganisatie van het DSO, wanneer personen zich in het openbaar kritisch uitspreken over het functioneren van het DSO. Deze berichten komen vanuit meerdere mensen en uit verschillende organisaties, bevreemden deze leden en worden door hen als zeer ernstig beschouwd. Daarom stellen de leden van de fractie van GroenLinks tot slot hierover nog een aantal vragen.

  • 13. Is de regering het met de leden van de fractie GroenLinks eens dat juist de kritiek van betrokkenen bij het DSO kan bijdragen aan een, uiteindelijk, goed functionerend DSO? En dat daarbij ook waarde zit in een openbaar debat over mogelijk resterende actualiteiten?

  • 14. Is de regering bekend met signalen over dit onwenselijke gedrag vanuit de programmaorganisatie? Welke conclusies trekt de regering hieruit?

  • 15. Wanneer de regering niet bekend is met deze signalen, is de regering dan bereid een onderzoek in te stellen naar aanleiding van deze signalen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de regering toezeggen om de Kamer over de voortgang van dit onderzoek en vervolgacties op de hoogte te houden en in ieder geval ruim voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de Kamer een stand van zakenbrief te doen toekomen? In het bijzonder zijn deze leden geïnteresseerd in de vraag hoe de regering in de toekomst een veilige werksfeer zal garanderen voor eenieder die betrokken is bij de ontwikkeling van de omgevingswet en het DSO.

De leden van de fractie van D66 wijzen erop dat wanneer de Omgevingswet in werking treedt er in het begin nog geen jurisprudentie zal zijn. Er is immers een nieuwe wet die net in werking is getreden. Hoe schat de regering de risico’s in dat er juist vertragingen ontstaan in de aanvraag van nieuwe projecten omdat werkwijzen en jurisprudentie nog niet zijn uitgekristalliseerd?

De leden van de fractie van de PvdA merken op dat de regering in het commissiedebat van 15 maart 2022 in de Tweede Kamer heeft aangegeven dat er gekozen wordt voor een «basisniveau» waarbij «de dienstverlening aan burgers en bedrijven in ieder geval niet in het gedrang mag komen».59 Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen:

  • Kan de regering aangeven wat zij bedoelt met de zin dat de dienstverlening «niet in het gedrang mag komen»?

    • o Kan de regering concreet aangeven wat «niet in het gedrang komen» in deze context betekent?

    • o Wat is het minimale niveau van dienstverlening dat geborgd is? Is dit niveau van dienstverlening beschreven?

      • Zo ja, dan ontvangen deze leden graag een toelichting hierop.

      • Zo nee, hoe kan de regering dan garanderen dat de dienstverlening niet in het gedrang komt? Wat betekent die toezegging van de regering concreet?

  • Wil een bedrijf ná het indienen van de melding weten welke regels uit het Besluit activiteiten leefomgeving (BAL) gelden voor die betreffende milieubelastende activiteit (MBA) dan moet het in een ander scherm alle MBA’s opnieuw selecteren en eventuele vragen opnieuw doorlopen. In de huidige situatie geldt dat bij elke melding de melder automatisch de bijbehorende regels krijgt, inclusief een lijst met maatregelen, zoals vloeistofdichte vloer, jaarlijkse check etcetera. Dit is een voorbeeld van goede dienstverlening die met het DSO verdwijnt. Daarom hebben deze leden de volgende vraag:

  • Is het niveau van dienstverlening minimaal gelijk aan de huidige dienstverlening? Zo ja, waaruit blijkt dit?

  • De toepasbare regels werken technisch wel, maar de leden van de fractie van de PvdA vernemen dat er grote issues zijn met betrekking tot de gebruikersvriendelijkheid. Herkent de regering dit? Zo ja, hoe kan dit worden opgelost en per wanneer?

  • Wat is de huidige stand van zaken en welke verbeteringen zijn inmiddels doorgevoerd naar aanleiding van de Achterhoekse oefencasus die zich richt op de gebruiksvriendelijkheid van de aanvrager en vergunningverlener?

  • Na het indienen van de aanvraag worden alle onderdelen individueel doorgezet naar het bevoegd gezag of de behandeldiensten. Naast de gemeente hebben andere partijen vaak geen volledig overzicht van alle individuele onderdelen. Wanneer een aanvrager contact op zou nemen met het waterschap of de behandeldienst ontstaat mogelijk verwarring over de aangevraagde onderdelen die op dat moment niet inzichtelijk zijn, bijvoorbeeld: aanvrager belt met behandeldienst die niet ziet dat er ook aanvragen/meldingen zijn doorgeleid naar het waterschap of de gemeente. Hoe gaat de regering ervoor zorgen dat dit overzicht wel zichtbaar wordt bij alle betrokken partijen en de aanvrager ook daadwerkelijk één overheid ervaart?

  • In de Tweede Kamer is de gewijzigde motie Bisschop c.s. aangenomen waarin wordt verzocht60 om zo een, voor ondernemers gebruikersvriendelijk loket te kunnen garanderen. Daarover zijn afspraken gemaakt met de branches. Hierover hebben de leden van de fractie van de PvdA de volgende vragen:

    • o Welke afspraken zijn hierover gemaakt? Met welke brancheorganisaties?

    • o Hoe verloopt deze onafhankelijke MKB-toets?

    • o Hoe verhoudt deze MKB-toets zicht tot de kritieke-pad-planning?

De regering heeft in het commissiedebat in de Tweede Kamer van 15 maart 2022 aangegeven dat er gekozen wordt voor een basisniveau waarbij «de gebiedsontwikkeling in ieder geval gewoon doorgang moet hebben».61

  • Kan de regering aangeven wat zij bedoelt met «dat de gebiedsontwikkeling in ieder geval gewoon doorgang moet hebben»? Wat betekent die randvoorwaarde in de praktijk?

    • o Hoe kan de regering garanderen dat de gebiedsontwikkeling gewoon doorgang gaat hebben? Heeft zij een goed en volledig beeld van de potentiële vertragende factoren? Welke potentieel vertragende factoren voorziet de regering? Kan de regering aangeven hoe zij deze vertragende factoren gaat mitigeren?

Is de regering bekend met de presentatie vanuit de VNG waarin wordt aangegeven dat één softwareleverancier zogezegd «politieke onrust» zou veroorzaken? Of is de regering het met de leden van de PvdA eens dat er beter geluisterd kan worden naar kritische signalen van de specialisten en actief gezocht moet worden naar verbeteringen? Indachtig een van de tien aanbevelingen van die de commissie-Elias in 2014 deed.62 Is de regering bereid om bij de VNG aan te dringen op het maken van excuses?

De leden van de fractie van de PvdD merken op dat beslist moet worden of de Omgevingswet per 1 januari 2023 kan worden ingevoerd. In dit kader hebben deze leden de volgende vragen voor de regering.

1.1. Is de regering het met de leden van de fractie van de PvdD eens dat bij de beslissing tot inwerkingtreding mede acht moet worden geslagen op de vraag of er in de periode van de totstandkoming van het nieuwe stelsel informatie beschikbaar is gekomen die de vraag doet rijzen of de uitgangspunten van het wettelijk stelsel nog passend zijn met het oog op de uitdagingen waarvoor de overheid komt te staan in de jaren na 1 januari 2023?

1.2. In het stelsel van de Omgevingswet is de Rijksregie uitzondering. Voor welke uitdagingen verband houdende met de klimaatcrisis (zoals stikstofproblematiek, natuurbeheer, CO2-uitstoot, energietransitie, beperking veehouderijen, bescherming natuur) zal het stelsel van de Omgevingswet relevant zijn?

1.3. De regering stelt bij brief van 2 februari 2022 het volgende: «Binnen het stelsel van de Omgevingswet zijn er meerdere Ministers verantwoordelijk voor hun eigen beleidsonderwerpen.»63 De leden van de fractie van de PvdD vragen de regering welke Ministers dit zijn en uit welke bepalingen volgt dat zij bevoegd c.q. verantwoordelijk zijn?

1.4. Uit welke bepalingen van de Omgevingswet volgt dat als er meerdere Ministers op hun beleidsterrein bevoegd/verantwoordelijk zijn die beslissingen wenselijk achten die met elkaar botsen, de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening (VRO) uit hoofde van zijn stelselverantwoordelijkheid een beslissende stem heeft?

2. Uit welke bepalingen van de Omgevingswet volgt welke Minister verantwoordelijk is voor de naleving van het Klimaatakkoord van Parijs en de Klimaatzaak Urgenda?64

3. Kan de regering per onderwerp verband houdende met het kunnen voldoen aan de eisen van het Klimaatakkoord van Parijs en de Klimaatzaak Urgenda aangeven of een sterke Rijksregie vereist zal zijn en of en hoe die past binnen het stelsel van de Omgevingswet?

4. Uit welke bepalingen van de Omgevingswet volgt dat het Rijk doorzettingsmacht heeft indien de regering oordeelt dat vergunningen die door lagere overheden zijn verleend dienen te worden ingetrokken om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit het Klimaatakkoord van Parijs en de Klimaatzaak Urgenda? Is de regering of een Minister bevoegd om bijvoorbeeld de vergunningen voor Tata-steel in te trekken of te doen intrekken?

5. Uit welke bepalingen van de Omgevingswet volgt dat het Rijk doorzettingsmacht heeft indien de regering of de Minister oordeelt dat gemeenten bestemmingsplannen die voorzien in intensieve veeteelt zodanig dienen aan te passen dat dit leidt tot inkrimping van de veestapel om te voldoen aan de eisen die voortvloeien uit het Klimaatakkoord van Parijs en de Klimaatzaak Urgenda?

6. De regering is voornemens meer regie over het ruimtelijk beleid te nemen, waarbij een en ander in een meer uitgewerkte NOVI zal worden gerealiseerd. Uit welke bepalingen van de Omgevingswet volgt dat lagere overheden verplicht zijn mee te werken aan de uitvoering van de NOVI? Met welke instrumenten wordt de uitvoering van de NOVI afgedwongen?

De leden van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit zien uw reactie met belangstelling tegemoet en ontvangen deze graag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk binnen vier weken na dagtekening van deze brief.

De voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving, H.J. Meijer

De voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat / Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, L.P. van der Linden

BRIEF VAN DE MINISTER VOOR VOLKSHUISVESTING EN RUIMTELIJKE ORDENING

Aan de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 6 mei 2022

Hierbij bied ik u de antwoorden aan op de schriftelijke vragen van de vaste commissies voor Infrastructuur, Waterstaat en Omgeving en Economische Zaken en Klimaat/ Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De leden van de fracties van CDA, GroenLinks, D66, PvdA, ChristenUnie, PvdD, SP en 50PLUS hebben vragen gesteld naar aanleiding van mijn beantwoording van eerdere vragen65 over de invoering van de Omgevingswet op 2 februari 2022 en een tweetal door de Eerste Kamer georganiseerde deskundigenbijeenkomsten op 30 november 2021 en 21 december 2021.

Ik heb met belangstelling kennisgenomen van de vragen van de diverse fracties over de invoering van de Omgevingswet. Een groot deel van de vragen heeft betrekking op het functioneren van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) in relatie tot de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2023. Ik vind het belangrijk om deze vragen nauwkeurig te beantwoorden. Dit betekent dat de antwoorden soms vrij technisch van aard zijn. Graag wil ik hierbij nog benadrukken dat het implementeren van een nieuw digitaal stelsel zoals het DSO, dat in de keten vele afhankelijkheden kent van diverse partijen, altijd enige mate van onzekerheid in zich zal hebben. Er is altijd wel iets dat nog problemen geeft en aanpassing behoeft. Daar ben ik samen met de bestuurlijke partners op voorbereid.

Voorop staat dat met de inwerkingtreding van de wet, urgente gebiedsontwikkelingen kunnen doorgaan en dat de dienstverlening aan burgers en bedrijven niet in het geding komt. De gezamenlijke Hoofdroute 202266 is er volledig op gericht om dit te waarborgen. Met daarin de mogelijkheid voor bevoegde gezagen om tijdige keuzes te maken voor alternatieven, zoals de tijdelijke alternatieve maatregelen. Dit geeft de regering en de bestuurlijke partners vertrouwen in een goede uitvoering.

In goed overleg met de bestuurlijke partners heb ik eind februari het ontwerp koninklijk besluit67 aangeboden aan uw Kamer en de Tweede Kamer. Conform de gedane toezegging68 zal het kabinet wachten met de voordracht van het inwerkingtredings-KB aan de Koning tot de parlementaire behandeling volledig is afgerond en ook uw Kamer met de in het ontwerp opgenomen datum heeft in kunnen stemmen.

Ik licht u graag in een mondeling overleg het belang toe van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de gereedheid van het DSO-LV, de komende stabiliserings- en oefenperiode en de verdere doorontwikkeling van het DSO en de DSO-keten. Ik zie ernaar uit om met u in gesprek te gaan en gezamenlijk de laatste stappen te zetten op weg naar een zorgvuldige invoering van de Omgevingswet.

De Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, H.M. de Jonge


X Noot
1

De letters DN hebben alleen betrekking op 33 118.

X Noot
2

Samenstelling:

Atsma (CDA), De Boer (GL), Van Dijk (SGP), Pijlman (D66), Klip-Martin (VVD), Baay-Timmerman (50PLUS), A.J.M. van Kesteren (PVV), arbouw (VVD), Bezaan (PVV), Fiers (PvdA), Dessing (FVD), Geerdink (VVD), Janssen (SP), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga), Meijer (VVD) (voorzitter), Moonen (D66), Nicolaï (PvdD), Prins (CDA), Recourt (PvdA), Rietkerk (CDA), Vendrik (GL), Verkerk (CU), De Vries (Fractie-Otten), Van Pareren (Fractie-Nanninga), Raven (OSF) en Karakus (PvdA) (ondervoorzitter).

X Noot
3

Samenstelling:

Koffeman (PvdD), Faber-Van de Klashorst (PVV), Van Strien (PVV), Gerkens (SP), Atsma (CDA) (ondervoorzitter), Pijlman (D66), Schalk (SGP), Klip-Martin (VVD), Van Rooijen (50PLUS), Van Ballekom (VVD), Vos (VVD), Crone (PvdA), Dessing (FVD), Van Gurp (GL), Huizinga-Heringa (CU), Kluit (GL), Van der Linden (Fractie-Nanninga) (voorzitter), Meijer (VVD), Otten (Fractie-Otten), Prins (CDA), Vendrik (GL), Van der Voort (D66), Berkhout (Fractie-Nanninga), Raven (OSF), Karakus (PvdA) en N.J.J. van Kesteren (CDA).

X Noot
4

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, DI en DJ.

X Noot
5

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC.

X Noot
6

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, CX.

X Noot
7

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, CZ.

X Noot
8

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ.

X Noot
9

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DI.

X Noot
10

Toezegging T03129.

X Noot
11

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 3.

X Noot
12

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
13

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
14

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
15

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
18

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
19

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
20

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DF.

X Noot
21

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DJ, p. 4.

X Noot
22

Toezegging T03130.

X Noot
23

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225.

X Noot
24

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 45.

X Noot
25

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 45.

X Noot
26

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 9 en p. 57.

X Noot
27

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 60.

X Noot
28

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DG.

X Noot
29

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DF.

X Noot
30

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 41 en 63.

X Noot
31

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DG, p. 2.

X Noot
33

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 53.

X Noot
34

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 56.

X Noot
35

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC.

X Noot
36

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 65.

X Noot
37

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 65.

X Noot
38

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 66.

X Noot
39

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 66.

X Noot
40

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 66.

X Noot
41

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 42.

X Noot
42

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 47.

X Noot
43

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 74.

X Noot
44

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 53.

X Noot
45

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 37.

X Noot
46

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 42.

X Noot
47

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 44.

X Noot
48

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 43.

X Noot
49

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 94.

X Noot
50

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 48.

X Noot
51

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 101.

X Noot
52

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 42.

X Noot
53

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 84.

X Noot
54

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 55.

X Noot
55

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 88.

X Noot
56

Kamerstukken I 2020/21, 34 986, AA, was letter X. Uitvoeringsstatus: deels uitgevoerd.

X Noot
57

Kamerstukken I 2020/21, 34 985, K. Uitvoeringsstatus: deels uitgevoerd.

X Noot
58

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 114.

X Noot
59

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 41.

X Noot
60

Kamerstukken II 2018/19, 34 986, nr. 59.

X Noot
61

Kamerstukken II 2021/22, 33 118, nr. 225, p. 43.

X Noot
62

Eindrapport Parlementair onderzoek naar ICT-projecten bij de overheid, oktober 2014, Kamerstukken II 2014/15, 33 326, nr. 5.

X Noot
63

Kamerstukken I 2021/22, 33 118 / 34 986, DC, p. 107.

X Noot
64

Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2006.

X Noot
65

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DC.

X Noot
67

Kamerstukken I 2021/22, 33 118, DI.

X Noot
68

T03129.

Naar boven