Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 33043 nr. 97 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2018-2019 | 33043 nr. 97 |
Vastgesteld 12 maart 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de brief van 28 augustus 2018 inzake de zienswijze van de Raad voor dierenaangelegenheden (RDA) betreffende insecten: De ontpopping van de insectensector (Kamerstuk 33 043, nr. 96).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 september 2018 aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 11 maart 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De griffier van de commissie, Haveman-Schüssel
Vragen en antwoorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de het rapport «De ontpopping van de insectensector» en de begeleidende brief van de Minister. Deze leden hebben een aantal vragen aan de Minister.
Allereerst lezen de leden in de brief dat de Minister de aanbevelingen uit het rapport onderschrijft en daarmee vooral naar de sector kijkt. Kan de Minister aangeven welke rol zij op korte termijn ziet? De leden van de VVD-fractie hebben eerder aandacht gevraagd voor de problemen waar de sector tegenaan loopt. Het gaat dan om duidelijkheid over certificering (met name voor export), de controles op houderijen, enz. De sector loopt al langer tegen deze beperkingen aan en het zou een gemiste kans zijn als dit niet op korte termijn wordt opgepakt.
Antwoord
Zoals in de Kamerbrief van 28 augustus 2018 (Kamerstuk 33 043, nr. 96) al is aangegeven zie ik mijn rol voornamelijk als een ondersteunende en faciliterende. Het gaat daarbij met name om het in beeld krijgen van de wettelijke eisen en eventuele knelpunten waar de sector tegenaan loopt (zoals in de vraag benoemd) en het in kaart brengen van kennisleemtes. Dat doe ik in overleg met de sector, maar ook met wetenschappelijke instellingen en relevante maatschappelijke organisaties. Het doel is om te komen tot een agenda voor de komende jaren. Deze agenda omvat onder meer aspecten als de gevolgen van het opschalen van de productie, het nader identificeren van risico’s en het ontwikkelen van welzijnsparameters. Zoals al aangegeven wil ik medio dit jaar uw Kamer daar nader over informeren. Dit ziet ook op aanbeveling 1 en 7 van de RDA. Op de vraag over certificering in relatie tot export kom ik in de beantwoording van de volgende vraag terug.
De leden van de VVD-fractie vragen welke belemmeringen er op dit moment zijn voor de export van insecten voor humane consumptie binnen en buiten de Europese Unie. Welke stappen zijn het afgelopen jaar gezet om deze belemmeringen te beslechten? Ook vragen deze leden naar de belemmeringen voor dierlijk gebruik. Kan de Minister een laatste stand van zaken geven over de ontwikkelingen in Europa om de insecten in te zetten in het veevoer voor varkens en kippen?
Antwoord
Op dit moment zijn er geen belemmeringen voor de export van insecten voor humane consumptie naar landen buiten de EU. Deze landen kunnen echter wel extra eisen stellen, waar de NVWA geen invloed op heeft. De NVWA heeft een publiek verzoekcertificaat ontwikkeld voor export van insecten voor humane consumptie naar Zwitserland. Dit certificaat is beschikbaar voor de hele sector en wordt verstrekt nadat is gecontroleerd of de zending aan de invoereisen van Zwitserland voldoet. Om insecten te kunnen certificeren voor export naar Zwitserland heeft de NVWA het toezicht op de bedrijven die insecten voor humane consumptie kweken en produceren uitgebreid. Afhankelijk van de wensen vanuit landen buiten de EU zullen er in de toekomst ook exportcertificaten worden ontwikkeld voor export van insecten voor humane consumptie naar andere landen buiten de EU.
Voor export binnen Europa geldt dat bedrijven moeten voldoen aan Europese Verordeningen.
De situatie vóór 1 januari 2018 was niet in elke lidstaat identiek met betrekking tot het toestaan van de gehele insecten voor menselijke consumptie. De oorzaak daarvoor was een hiaat in de oude Verordening (Vo) betreffende Nieuwe Levensmiddelen. Dit hiaat is op gelost in Vo 2283/2015 inzake nieuwe levensmiddelen. Daarin geldt nu een overgangstermijn tot 1 januari 2020 voor gehele insecten die al rechtmatig in de EU op de markt zijn, en waarbij is gesteld dat gehele insecten die vóór 1 januari 2018 in een lidstaat rechtmatig in de handel waren gebracht, in de handel mogen blijven totdat een uitspraak is gedaan over de aanvraag tot toelating als nieuw levensmiddel.
De Europese Commissie is voornemens om de bestaande mogelijkheden van het vervoederen van dierlijke eiwitten aan voedselproducerende dieren te verruimen. De EU-regelgeving op dit terrein is streng als gevolg van de BSE-crisis in de jaren 90. Toen werd het uitsluiten van kannibalisme een belangrijke randvoorwaarde. Dat betekent in de praktijk dat er goede gevalideerde testmethodes nodig zijn om in de kant en klare diervoeders de aanwezigheid van niet toegelaten soorteigen eiwitten te kunnen uitsluiten. Dergelijke methodes zijn echter nog in ontwikkeling en die ontwikkeling wordt onder meer nog gehinderd doordat insecten-eiwitten de betrouwbaarheid van die lab-methodes kunnen verminderen omdat in sommige testen de insecteneiwitten interfereren met de gezochte soorteigen eiwitten. Ik verwacht dat de Europese Commissie spoedig met voorstellen zal komen zodra er goede voldoende betrouwbare testmethodes zijn. Dit ziet ook op aanbeveling 2 van de RDA.
Bij een nieuwe sector is het van belang om de belangen van mens, dier en milieu in kaart te brengen en vervolgens de regels vast te stellen zodat ondernemers weten waar zij aan toe zijn. Is de Minister van mening dat er op dit moment voldoende helderheid is waar bedrijven zich aan moeten houden? Zo nee, vindt zij dat dit op korte termijn opgepakt moet worden?
Antwoord
De insectenkweek is een innovatieve sector die in opkomst is. De sector heeft te maken met de bestaande Europese en nationale wetgeving voor landbouwhuisdieren, die oorspronkelijk niet voor de insectensector is opgesteld. In 2015 heeft de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) het advies «Risk profile related to production and consumption of insects as food and feed»
uitgebracht. Nog niet alle vragen ten aanzien van risico’s voor de volksgezondheid of diergezondheid zijn beantwoord. Zo is nog onvoldoende bekend wat de gezondheidsrisico’s zijn van het kweken van insecten op substraten als afval en dierlijke mest. De risico’s van het kweken van insecten op gestandaardiseerd substraat (GMP+) is als gering ingeschat. Nader onderzoek naar de effecten van andere substraten is in uitvoering. Afhankelijk van de resultaten hiervan zal de Europese Commissie voorstellen doen voor wijziging van Europese regelgeving.
Vanaf juli 2017 is het toegestaan om insecten als voer in de visindustrie te gebruiken. Daarmee zijn ook de wettelijke kaders verduidelijkt waaraan de insecten en substraten, waarop deze insecten worden gekweekt, moeten voldoen. De volgende stap zal zijn om insectenmeel als veevoer in de pluimvee- en varkenshouderij in te kunnen zetten wanneer dit vanuit een oogpunt van volksgezondheid, voedselveiligheid en diergezondheid verantwoord is en geborgd kan worden. Deze discussie hangt samen met het huidige verbod op het voeren van hoogwaardige dierlijke eiwitten aan pluimvee en varkens.
Insecten als levensmiddelen moeten voldoen aan alle bestaande EU-regelgeving ten aanzien van voedselveiligheid. Insecten moeten ook aan de nieuwe Voedingsmiddelen Verordening (EG) Nr. 2015/2283 voldoen. Zie ook mijn antwoord op de vorige vraag. De recent gepubliceerde uitvoeringsverordening (EU) 2017/2469 stelt vast dat de aanvraag voor toelating als voedingsmiddel vóór 1 januari 2019 moet zijn ingediend bij de Europese Commissie. Deze overgangstermijn is een teken van flexibiliteit in de toepassing van EU-regelgeving in het geval van insecten voor humane consumptie.
Insecten zijn door de Nederlandse overheid aangeduid als landbouwhuisdieren. De uitwerpselen van deze dieren worden gezien als dierlijke mest in de zin van de Meststoffenwet en kunnen binnen de gebruiksnormen voor dierlijke mest worden toegepast op landbouwgrond. De uitwerpselen worden dus niet gezien als afvalproduct en kunnen worden vermarkt op de Nederlandse meststoffenmarkt. Dit laat onverlet dat met de afzet van dierlijke mest in de Nederlandse landbouw kosten zijn gemoeid. Door verdere verwerking van het product zou de sector kunnen werken aan een positievere prijs van dit product. Wet en regelgeving zijn hiervoor niet belemmerd.
Er wordt dus op verschillende niveau’s gewerkt aan meer en duidelijke regelgeving voor de insectensector. Dit ziet ook op aanbeveling 1 en 2 van de RDA.
In de brief lezen de leden van de VVD-fractie dat de Minister tot een agenda voor de komende jaren wil komen en de Kamer daarover in de zomer van 2019 wil informeren. Doelt de Minister hier op de voortgang om te komen tot een agenda of is dit het moment dat zij de Kamer informeert over de voortgang van de agenda? In dat laatste geval zouden deze leden graag horen wanneer de agenda voor deze nieuwe sector gereed is. Mocht de Minister bedoelen dat de agenda medio 2019 tot stand moet komen, dan vragen de leden van de VVD-fractie of de planning wel ambitieus genoeg is. Graag ontvangen deze leden een toelichting van de Minister.
Antwoord
Zoals al eerder aangegeven is de insectenkweek een innovatieve sector die in opkomst is. De sector heeft te maken met de bestaande Europese en nationale wetgeving voor landbouwhuisdieren, die oorspronkelijk niet voor de insectensector is opgesteld. Daarom is het van belang om een beeld te krijgen van de wettelijke eisen en eventuele knelpunten. Daarnaast blijkt dat er nogal wat kennisleemtes zijn. In overleg met de sector, wetenschappelijke instellingen en relevante maatschappelijke organisaties is een proces gestart om daar helderheid in te krijgen. Dat kost tijd. Het doel is om te komen tot een agenda voor de komende jaren. De agenda met daarin de benodigde acties om deze helderheid te krijgen ontvangt u in de zomer van 2019. Dit ziet ook op aanbeveling 6 van de RDA.
De insectensector is een relatief nieuwe sector. Toch starten steeds meer bedrijven. De leden van de VVD-fractie vinden dat deze bedrijven recht hebben op duidelijkheid zodat zij de kansen, niet alleen in Nederland maar ook daarbuiten, kunnen grijpen. Om dat te kunnen doen is er sneller duidelijkheid nodig. Graag ontvangen de leden van de VVD-fractie hier een toelichting van de Minister op.
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vorige vraag.
Daarnaast hebben de leden van de VVD-fractie een aantal vragen naar aanleiding van het rapport van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA). De leden van de VVD-fractie spreken hun waardering uit voor het rapport en de vragen die in dit rapport naar voren worden gebracht.
Kan de Minister een overzicht geven van het aantal bedrijven dat zich bezighoudt met insectenkweek en voor welke doeleinden er geproduceerd wordt? Sinds wanneer zijn deze bedrijven actief? Welke verschillende teelten zijn er op dit moment te onderscheiden in Nederland en in Europa? Welke insectensoorten zijn op dit moment toegelaten (conform de toelatingsprocedure) in Nederland? Zijn de regels van de toelatingsprocedure exact hetzelfde als die in Europa wordt gehanteerd? Zo nee, op welke onderdelen zijn er verschillen? Voor welke soorten is er een aanvraag tot toelating ingediend waar vanwege de geldende regels nog geen besluit over genomen kan worden? Kan de Minister aangeven waarom voor enkele soorten een tijdelijke ontheffing is verleend? Is de Minister van mening dat de tijdelijke ontheffing omgezet moet kunnen worden naar een definitieve toelating? Hoe loopt de procedure hiervoor?
Antwoord
Zoals in het rapport van de RDA ook wordt omschreven blijkt het lastig om een goed beeld te krijgen van de huidige omvang van de Nederlandse insectenkweek. Dit heeft vooral te maken met het jonge en dynamische karakter van deze snel ontwikkelende sector. De Vereniging Nederlandse Insectenkwekers (VENIK) gaat uit van zo’n 25 professionele bedrijven, waarvan de tien grootste bij de VENIK zijn aangesloten. Daarnaast zijn er veel pogingen tot opstart van een insectenbedrijf, waarbij het onzeker is of die op een professionele manier winstgevend kunnen worden. Omdat de productiecijfers snel veranderen en bij een aantal bedrijven niet openbaar zijn, kan de huidige omvang van de Nederlandse insectenkweek enkel geschat worden. Een rapport uit 2016 schat dat insectenkwekers in Nederland jaarlijks rond de 500 ton produceren, met een geschatte omzet tussen de drie en zeven miljoen euro (Hilkens & De Klerk, 2016).
In een gezamenlijk rapport van ABN AMRO en de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij uit 2016 getiteld Insectenkweek: kleine sector, grote kansen valt te lezen dat insecten wereldwijd veel worden gegeten: wekelijks staan ze voor meer dan twee miljard mensen op het menu. Er zijn 2.037 soorten eetbare insecten, en die worden ook echt allemaal gegeten. Het grootste deel hiervan wordt in het wild gevangen, of op zeer kleine schaal geproduceerd. De laatste jaren groeit het aantal startups. Een deel daarvan sneuvelt binnen enkele jaren doordat insectenkweek te complex blijkt, of doordat er geen geld is voor professionalisering en opschaling.
Sinds 2000 zijn er in de Verenigde Staten, Canada, China, Zuid-Afrika en Europa initiatieven om op grote schaal insecten te kweken. Vrijwel alle bedrijven hebben alle productiestappen in huis: van teelt en opfok tot verwerking.
Alle insectensoorten die momenteel zijn toegelaten voor een ieder om te houden, staan in bijlage II van het Besluit houders van dieren. Dat zijn er ruim dertig.
Daarnaast zijn er vijf ontheffingen afgegeven die terug te vinden zijn op de website van RVO.nl.
Nederland is het enige land in Europa dat een toelatingsprocedure voor het houden van insecten kent. Op Europees niveau is er geen toelatingsprocedure en worden er geen soorten aangewezen die wel of niet gehouden mogen worden.
Elke aanvraag die een bedrijf doet voor het houden van een nieuwe insectensoort wordt, indien die aanvraag wordt gehonoreerd, in eerste instantie in de vorm van een ontheffing toegekend. De procedure hiervoor is te vinden op de website van RVO.nl. De aanvraag wordt beoordeeld door experts op het gebied van de entymologie en het houden van insecten. Dit gebeurt mede omdat er nog weinig bekend is over het houden van insecten en de mogelijke risico’s die dit met zich meebrengt. Dit ziet ook op aanbeveling 4 van de RDA.
Er zijn geen soorten waarvoor een aanvraag tot toelating is ingediend en waar volgens de geldende regels nog geen besluit over genomen kan worden.
Kan de Minister een toelichting geven op de milieubelasting van de insectensector ten opzichte van vlees, zuivel, eieren, soja, vismeel, peulvruchten, algen en kweekvlees?
Antwoord
In de Zienswijze van de RDA wordt opgemerkt dat op basis van een aantal studies de kweek van insecten wordt gezien als milieuvriendelijker dan de traditionele veehouderij. Het heeft beduidend minder uitstoot in CO2 equivalenten en minder water- en landgebruik dan de runder- en varkenshouderij, en iets minder dan de kippenhouderij, die qua energieverbruik mogelijk iets minder belastend is. Dit blijkt ook uit een publicatie van het Voedingscentrum uit 2015.
Op milieueffecten scoren insecten zoals meelwormen dus gunstiger dan regulier vlees, uitgedrukt per kg product.
De RDA geeft verder aan dat op het gebied van milieubelasting insectenkweek ook in vergelijking met andere eiwitalternatieven (waaronder graaneiwitten), relatief gunstig presteert.
Daarnaast wordt in de Zienswijze van de RDA nog aangegeven dat de insectenhouderij nog een extra positief effect kan hebben op het milieu omdat het kan bijdragen aan het reduceren van organische reststromen. Daarom voert onder meer de WUR onderzoek uit naar de toepassing van veilig en optimaal gebruik van reststromen als substraat. Dit ziet ook op aanbeveling 3 van de RDA.
Kan de Minister aangeven of er in de afgelopen jaren wetenschappelijk onderzoek heeft plaatsgevonden naar de effecten en risico’s van de humane consumptie van insecten op de volksgezondheid en de gevolgen van het gebruik van insecten in dierlijke voeding waarbij het eindproduct humaan geconsumeerd wordt? Wat zijn de belangrijkste uitkomsten van deze onderzoeken? Zijn deze onderzoeken toereikend of is er meer onderzoek nodig? Is deze aanvullende behoefte in kaart gebracht en wordt deze ook uitgevoerd? In het rapport van de RDA worden rond dit thema nog veel vragen opgeworpen. Welke rol ziet de Minister voor zichzelf om deze kennis te vergaren?
Antwoord
De Zienswijze van de RDA noemt in hoofdstuk 7.5 een rapport van het wetenschappelijk comité van EFSA uit 2015, waarin een overzicht werd gegeven van de toen beschikbare kennis over dit onderwerp, en waarin een reeks van specifieke onzekerheden werden benoemd. Sindsdien zijn allerlei wetenschappelijke publicaties uitgebracht over deelaspecten, waaronder mogelijke allergene eigenschappen van insecteneiwitten, mogelijke contaminanten, en mogelijke microbiologische risico’s. Enkele van deze publicaties worden in het RDA rapport aangehaald.
Er zijn inmiddels veiligheidsdossiers in het kader van de Europese Novel Food Verordening 2015/2283 in behandeling door de Europese Commissie of door EFSA, waarin de risico’s voor humane consumptie worden beoordeeld.
Daarnaast vindt onderzoek plaats naar risico’s van insecten in de voedselketen door onder meer het Rijkskwaliteitsinstituut voor Land- en Tuinbouwproducten (RIKILT). De komende jaren zullen resultaten daarvan bekend worden. Dit ziet ook op aanbeveling 2 van de RDA.
De RDA maakt melding van wetten en regels, zowel nationaal als internationaal, die niet goed op elkaar zijn toegesneden op het gebruik van ongewervelde diersoorten als productiedier. In een bovenstaande vraag refereren de leden van de VVD-fractie aan dit punt. Kan de Minister een overzicht geven van de op dit moment geïnventariseerde knelpunten? Zo nee, is zij bereid om dit op korte termijn inzichtelijk te maken, in overleg met het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), en de Kamer hier voor het einde van het jaar over te informeren? Op welke manier houdt de Minister toezicht op de ontwikkelingen in de insectensector zoals in het rapport aangegeven is?
Antwoord
Zoals al aangegeven is op dit ogenblik een proces gaande om knelpunten te inventariseren. Dat gebeurt in nauw overleg met de sector. U ontvangt de resultaten deze zomer. Dit ziet ook op aanbeveling 7 van de RDA.
De RDA adviseert onderzoeken op de in het rapport genoemde essentiële punten openbaar beschikbaar te stellen (aanbeveling 2). Op welke manier gaat de Minister hiermee aan de slag? Een deel van de onderzoeken zal privaat hebben plaatsgevonden. Heeft de Minister mogelijkheden om die informatie en kennis openbaar beschikbaar te stellen?
Antwoord
In aanbeveling 1 en 5 van de RDA worden opmerkingen gemaakt over de publieke opinie en het belang om het publiek transparant, tijdig en objectief te informeren. Daarin speelt het openbaar maken van onderzoeksgegevens een belangrijke rol (aanbeveling 2). Onderzoek dat wordt gefinancierd met publieke middelen, wordt in beginsel openbaar gemaakt en dat zal dus ook in dit kader gebeuren. Voor privaat gefinancierd onderzoek ligt dat anders. In regulier overleg het bedrijfsleven roep ik hen wel op informatie en best practices met elkaar te delen.
Kan de Minister per aanbeveling ingaan op de wijze waarop zij, in haar verantwoordelijkheid, stappen gaat zetten?
Antwoord
In de antwoorden op de gestelde vragen wordt aangegeven welke aanbeveling van de RDA het betreft.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister en de zienswijze van de RDA betreffende insecten. Hierover hebben deze leden nog vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen in de zienswijze van de RDA dat zowel Europees als nationaal wetten en regels niet goed blijken toegesneden op het gebruik van ongewervelde diersoorten als productiedier. Kan de Minister een lijst geven van nationale wetten en regels en Europese regels op welke deze vaststelling betrekking heeft, zo vragen deze leden. Daarnaast vragen zij naar de laatste stand van zaken met betrekking tot de Europese discussie om hoogwaardige eiwitten uit insecten toe te mogen passen in veevoer. Kan de Minister ook aangeven hoe andere Europese lidstaten staan tegenover de toepassing van eiwitten uit insecten in veevoer? Nederland heeft aangegeven binnen bepaalde randvoorwaarden voorstander te zijn van toepassing in voer van eiwitten uit insecten. Nederland wil strikte eisen stellen aan substraat en de bioveiligheid. Kan de Minister nader duiden hoe zij tot het standpunt is gekomen is gekomen dat er eisen moeten komen aan het substraat gebruikt voor insectenteelt en de bioveiligheid, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Welke risico’s zijn er voor de bioveiligheid, zo vragen deze leden. Welke eisen zouden, volgens de Minister, gesteld moeten worden aan substraat en bioveiligheid?
Antwoord
Voor een deel van de antwoorden verwijs naar mijn antwoorden op vragen van de leden van de VVD-fractie.
Voor wat betreft de vragen over het substraat heeft EFSA een inventarisatie gemaakt van beschikbare kennis en heeft een aantal kennislacunes en aandachtspunten benoemd voor toekomstige initiatieven. Insecten die voor diervoeder of voeding worden gekweekt worden gezien als productiedier. Op basis van wetgeving mogen insecten dan alleen op GMP+ waardig substraat worden gekweekt. GMP staat voor Good Manufactering Practice en is een gestandaardiseerde norm. Het gebruik van substraatmaterialen die een risico zouden kunnen vormen in verband met dierziektes, zoals cateringafval of mest, is verboden. Vanwege het verplichte gebruik van GMP+ waardig substraat wordt de kans op introductie van chemische en microbiologische gevaren die een risico voor mens of dier kunnen vormen – via het substraat – als gering ingeschat.
Relevante Europese regelgeving op dit gebied bestaat uit de Verordening dierlijke bijproducten (EG) nr. 1069/2009, de TSE-verordening (EG) nr. 999/2001 en de Diervoederverordening (EG) nr. 767/2009 die rechtstreekse nationale werking hebben en nationaal uit de Wet dieren en de Meststoffenwet.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de voorliggende stukken en hebben daarover nog enkele vragen.
De Minister geeft in haar brief aan dat zij positief staat tegenover uitbreiding van toepassingen van insecten (bijvoorbeeld als veevoer of voor menselijke consumptie), mits deze aan bepaalde randvoorwaarden voldoen. Kan de Minister uitgebreider toelichten wat deze randvoorwaarden inhouden?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie.
De Minister geeft in haar brief aan dat de sector nu aan zet is en dat zijzelf een ondersteunende en faciliterende rol zal aannemen. Gezien de duurzame voordelen en de bijdrage aan de circulaire economie zien de leden van de D66-fractie deze nieuwe ontwikkeling graag een succes worden. Deze leden horen graag wat de Minister wil gaan faciliteren, op welke termijn en met welke actoren. Kan de Minister toelichten uit welke actoren de sector bestaat en of zij contact heeft met deze partijen? Ziet zij mogelijkheden om een platform te initiëren waarbij de sector met beleidsmakers in gesprek kan om samen barrières weg te nemen die op dit moment grootschalige insectenproductie voor consumptie in de weg staan? Een dergelijk platform wordt door de RDA als aanbeveling gegeven, zeker in het vroege stadium van de ontwikkeling van deze sector.
Antwoord
Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie stel ik met de betrokkenen een agenda op met actiepunten voor de komende tijd, welke uw Kamer in de zomer van 2019 zult ontvangen. Deze actoren zijn deels verenigd in de Vereniging van Nederlandse insectenkwekers (VENIK), wetenschappelijke onderzoekers van instellingen als onder meer de WUR, RIKILT en de HAS Den Bosch en maatschappelijke organisaties als de Dierenbescherming.
Een ander punt van aandacht is de informatiebehoefte van de sector. Er zijn vele vragen met betrekking tot de productie(capaciteit), de ethische kwesties en maatschappelijke acceptatie van de consumptie van ongewervelde dieren. Daarnaast spelen vele vragen omtrent risico’s voor de volksgezondheid en de gezondheidseffecten op lange termijn van een dieet waarin insecten een grote rol spelen. Er is dringend behoefte aan onderzoek. In hoeverre ziet de Minister hier voor zichzelf een actieve rol? Is de Minister bijvoorbeeld voornemens subsidies te verstrekken voor dergelijk onderzoek?
Antwoord
Ook hier verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie met betrekking tot de op te stellen agenda.
De sector geeft aan dat zij op dit moment gehinderd wordt door wet- en regelgeving. Ongeveer 25 bedrijven zijn actief in de productie van insecten en een deel van hen beschikt over de infrastructuur om op te schalen naar grootschalige productie. Echter, het wettelijk kader is onduidelijk. Kan de Minister toelichten waar hiaten in de wet- en regelgeving zitten die enkel belemmerend zijn voor de insectensector, zonder verder relevant te zijn voor deze sector? Acht de Minister het noodzakelijk om insectenkwekerijen (mogelijk samen met andere vormen van dierkwekerijen) een aparte status in de regionale besluitvorming te geven? Op welke termijn en op welke wijze is de Minister voornemens deze wet- en regelgeving weg te nemen of aan te passen, zodat grootschalige insectenproductie bestemd voor menselijke consumptie tot de mogelijkheden gaat behoren?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over de belemmeringen.
Kan de Minister inzicht geven in de huidige economische betekenis van de insectensector in Nederland en wereldwijd? Is een reële schatting te geven van de toekomstige toegevoegde waarde voor de landbouwsector?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie. Een rapport uit 2016 schat dat insectenkwekers in Nederland jaarlijks rond de 500 ton produceren, met een geschatte omzet tussen de drie en zeven miljoen euro (Hilkens & De Klerk, 2016).
Sinds 2000 zijn er in de Verenigde Staten, Canada, China, Zuid-Afrika en Europa initiatieven om op grote schaal insecten te kweken.
De groei van de insectenkweek wereldwijd wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de productiegroei van de zwarte soldaatvlieg (black soldier fly). Een recent Engels rapport (A. Leek, 2016) stelt dat de wereldwijde productie van BSF-larven sterk groeit. Ging het in 2014 en 2015 nog om duizend, respectievelijk zeven- tot achtduizend ton nat gewicht (dat is het gewicht van de geoogste insectenpoppen voordat deze bewerkt worden), in 2016 is de productie al veertienduizend ton. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan investeringen van Amerikaanse, Canadese, Zuid-Afrikaanse en Nederlandse bedrijven.
Wat de toekomstige toegevoegde waarde is voor de landbouwsector kan ik nu niet voorspellen.
In het rapport van de RDA wordt meerdere malen verwezen naar de mogelijkheid om de insectensector onderdeel uit te laten maken van de circulaire economie. Voor de leden van de D66-fractie is het van belang dat deze ontwikkeling plaatsvindt in de context van de circulaire economie en dat (de groei van) de insectensector niet bijdraagt aan milieu, dierenwelzijn- en klimaatproblematiek, maar juist een oplossing biedt voor deze vraagstukken. Kan de Minister aangeven in hoeverre de ontwikkeling van de insectensector in haar optiek bijdraagt aan de transitie naar kringlooplandbouw en haar recentelijk geformuleerde landbouwvisie?
Antwoord
Ontwikkelingen die bijdragen aan het terugdringen van emissies, het verminderen van verspilling van biomassa en het sluiten van kringlopen passen in de transitie naar een kringlooplandbouw en een circulaire economie. Insectenkweek heeft de potentie om bepaalde reststromen, die nu als afvalstoffen worden verwijderd, om te zetten in hoogwaardige eiwitten voor humane dan wel dierlijke consumptie, waarmee kringlopen verder kunnen worden gesloten.1 Daarnaast heeft insectenkweek een aantal milieuvoordelen ten opzichte van de veehouderij waaronder een verminderde uitstoot van broeikasgassen.
Op dit moment wordt gewerkt aan een Nationaal Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie, als uitwerking van de transitie-agenda’s Circulaire Economie. Ik ben voornemens insectenkweek binnen de prioriteit Biomassa en Voedsel als thema op te nemen en in samenwerking met de sector verder uit te werken. Dit ziet ook op de aanbevelingen 2 en 3 van de RDA.
In haar brief geeft de Minister aan dat de insectenkweek milieuvriendelijker is dan de traditionele veehouderij. Kan de Minister toelichten wat de verschillen zijn, met name voor watergebruik, benodigd grondoppervlak en de uitstoot van broeikasgassen? Beoordeelt de Minister een eventuele grootschalige productie van ongewervelde dieren als positief in het kader van de klimaatdoelen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie.
In de brief schetst de Minister de (maatschappelijke) discussie over het al dan niet erkennen van insecten als «voelende wezens», zijnde wezens die kunnen lijden. De leden van de D66-fractie achten het noodzakelijk dat deze definities zo snel mogelijk worden vastgesteld, zodat producenten en consumenten weten waar zij aan toen zijn. Denkt de Minister dat deze discussie binnen afzienbare tijd geslecht kan worden en dat een werkbare juridische definitie kan worden gevonden zodat de sector weet aan welke wet- en regelgeving zij moet voldoen?
Op pagina’s 26 en 27 van het rapport «De ontpopping van de insectensector» schetst de RDA drie verschillende redeneerwijzen om de beschermwaardigheid van ongewervelden te verhelderen. Kan de Minister inzicht geven in welke redenering haar het meest aanspreekt?
Antwoord
Ik sluit me aan bij de redeneerlijn van de RDA dat ook in het geval van wetenschappelijke onzekerheid of onbekendheid met het voelend vermogen, we op basis van voorzorg ongewervelde dieren behandelen als ware zij voelende wezens en daarmee dieren van wie we de intrinsieke waarde erkennen. De discussie rond de intrinsieke waarde is ingewikkeld omdat er verschillende houdingen ten opzichte van insecten in de samenleving bestaan. Aan de ene kant worden ze als plaagdieren bestreden en aan de andere kant leeft de wens verantwoording af te leggen over de wijze waarop ze als productiedier worden gehouden en gebruikt. De discussie rond dit thema gaat naar verwachting niet binnen afzienbare tijd geslecht worden. Daar is nog veel onderzoek voor nodig en daar wordt onder meer aan de WUR aan gewerkt. Dit ziet ook op de aanbevelingen 8, 9 en 10 van de RDA.
In het RDA-rapport wordt aangegeven dat ongeveer 25 bedrijven in Nederland zich op dit moment bezighouden met de productie van ongewervelde dieren. Deze producenten worden gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Beschikt de NVWA over een speciaal team dat gespecialiseerd is in deze materie?
Antwoord
De controles door de NVWA bij producenten van eetbare insecten worden uitgevoerd door zes inspecteurs. Inspecties worden uitgevoerd op diervoeder en op voedselveiligheidsaspecten als het gaat om levensmiddelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
De leden van de fractie van de Partij voor de Dieren hebben kennisgenomen van de interessante zienswijze van de RDA over de ontwikkelingen en vraagstukken rond de insectenkweek in Nederland en van de reactie van de Minister hierop.
De Minister schrijft dat we aan de vooravond staan van een sterke groei van het gebruik van insecten als productiedier. Nu al wordt volgens de RDA door 25 insectenkwekers jaarlijks 500 ton insecten gekweekt voor visvoer en voer voor gezelschapsdieren en hebben de grootste bedrijven de infrastructuur om dit in zeer korte tijd op te schalen naar enkele tientallen tonnen per dag om op de voedingsmiddelenbulkmarkt insecten tegen een concurrerende prijs aan te bieden.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben er grote moeite mee dat er een nieuwe vee-industrie is ontstaan die nu bezig is met schaalvergroting en intensivering, waarbij de Minister intussen als enige taak voor de overheid lijkt te zien om de sector te faciliteren en belemmerende wet- en regelgeving uit de weg te helpen. Terwijl veel fundamentele vragen nog onbeantwoord zijn. En bovendien de noodzaak van deze sector allerminst vaststaat, in de ogen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. Deze leden vinden het onbegrijpelijk dat de Minister de sector de leidende rol geeft in het proces en tot eerstverantwoordelijke benoemt bij het benaderen van de vraagstukken rond de productie van insecten. Een sector die volop aan het investeren is in de uitbreiding van haar werkzaamheden kan onmogelijk eerstverantwoordelijke worden gemaakt voor de beantwoording van de vraag of hun eigen werk ethisch aanvaardbaar is. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen graag hoe de Minister dit voor zich ziet.
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de D66-fractie hierover.
Ten aanzien van doel en noodzaak krijgen de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren sterk de indruk dat verduurzaming en het doel om te komen tot een circulaire economie worden gebruikt als bliksemafleider voor het verder optuigen van deze nieuwe bioindustrie die ten dienste staat van de veevoerindustrie. Wanneer de insectenkweek wordt gestimuleerd omdat deze milieuvriendelijker en duurzamer zou zijn dan de veehouderij, terwijl de insectenkweek niet wordt inzet als alternatief voor, maar juist als onderdeel van de veehouderij, is er sprake van opzettelijke misleiding.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie lezen in de zienswijze dat het nog onbekend is wat de effecten zijn van daadwerkelijke, regelmatige consumptie van insecten door mens en dier. En ook in hoeverre insecten daadwerkelijk een rol kunnen spelen in de circulaire economie. Zouden deze vragen niet beantwoord moeten worden voordat de sector wordt gefaciliteerd en aangemoedigd om hun activiteiten uit te breiden, zo vragen deze leden.
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben voorts vragen over de eiwittransitie. Kan de Minister toelichten hoe de inspanningen om te komen tot nieuwe dierlijke voedselbronnen zich verhouden tot het voornemen om te komen tot een transitie naar een meer plantaardige productie en consumptie?
De RDA stelt dat de kweek van insecten waarschijnlijk minder impact heeft op de biodiversiteit in vergelijking met de traditionele dierlijke eiwitproductie, maar het is de vraag hoe de insectenkweek zich verhoudt tot andere alternatieve eiwitbronnen. Hierover zijn tot dusver geen gegevens beschikbaar. Is de Minister bereid in de verdere besluitvorming over insectenkweek een vergelijking met de impact van andere alternatieve eiwitbronnen, zoals peulvruchten, mee te nemen in de afweging? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie over de milieubelasting van insectenproductie ten opzichte van alternatieve eiwitbronnen. Juist vanwege relatief gunstige effecten kan insectenproductie, naast allerlei andere maatregelen, een bijdrage leveren aan het beleidsdoel om ketens te sluiten waardoor een circulaire economie kan ontstaan.
De RDA formuleert in haar zienswijze een groot aantal zeer relevante vragen, waarvan de antwoorden verregaande consequenties hebben voor de toekomst van de insectenkweek. Zoals de vraag of het voeren van levende insecten aan voor menselijke consumptie gehouden diersoorten vanuit dierenwelzijnsoogpunt ethisch aanvaardbaar is.
En ook de vraag in hoeverre het aanvaardbaar is om ongewervelden voor productie aan te passen door bijvoorbeeld genetische of hormonale technieken, iets dat volgens de RDA al in beeld is bij sommige insectenkwekers. In hoeverre kunnen gekweekte insecten, al dan niet genetisch aan de productie aangepast, een bedreiging vormen voor de (lokale) biodiversiteit?
Wat zijn de risico’s op transmissie van ziekten tussen een kwekerijpopulatie en verwante soorten en/of dieren in de directe omgeving? Met de huidige dramatische afname van insectenpopulaties moeten we geen enkel risico willen lopen, volgens de leden van de Partij voor de Dieren-fractie. Deze leden vragen de Minister te reflecteren op elk van deze vragen.
Antwoord
Voor een deel van de vragen verwijs ik naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie.
Van genetische of hormonale aanpassingen van insecten is zover nu bij mij bekend geen sprake. Daarbij komt dat bij de toelating als productiedier ook gekeken wordt naar risico’s voor gevolgen voor het milieu. Eventuele genetische aanpassingen zullen dan bij die toets betrokken worden. Dit ziet ook op aanbeveling 2 van de RDA.
Ongewervelde dieren die voor productie worden gehouden vallen onder de bescherming van de Wet dieren. Hierdoor wordt hun intrinsieke waarde wettelijk erkend. Dit staat al op gespannen voet met een productie die in tonnen gewicht wordt uitgedrukt, in plaats van in aantallen dieren. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister hoeveel dieren nu jaarlijks worden gekweekt door de 25 insectenkwekers. Om hoeveel dieren gaat het als de productie wordt opgeschroefd tot tientallen tonnen per dag? Hoe zijn de dieren gehuisvest? Wat zijn per soort de gehanteerde dodingsmethoden?
Antwoord
Cijfers van de totale productie in Nederland zijn niet te geven omdat geen centrale registratie wordt bijgehouden.
De huisvesting wordt zo ingericht om de omstandigheden voor de dieren zo optimaal te maken zodat ze goed kunnen groeien. Ze leven in kratten met een aantal bij elkaar, zoals ze ook in de natuur met velen bij elkaar leven.
Kwekers zijn niet gebaat bij suboptimale condities voor de insecten want dat zal negatieve effecten hebben op hun groei. Insecten staan in de natuur bloot aan natuurlijke selectie om zo snel mogelijk te groeien en volwassen te worden. Om dat te realiseren moeten ze goede omstandigheden krijgen, zoals ruim voldoende voedsel en voldoende water. Deze omstandigheden zijn uitgebreid onderzocht voor de soorten die nu gekweekt worden
Uiteindelijk worden de dieren gedood door middel van hakselen of blancheren waarbij de dood onmiddellijk intreed. Dit ziet ook op de aanbevelingen 8 en 9 van de RDA.
Kan de Minister toelichten hoe het welzijn wordt geïnterpreteerd en geoperationaliseerd wanneer er nog weinig bekend is over het herkennen van behoeftes en welzijnsuitingen van verschillende soorten insecten? Hoe kan bij een productie op dergelijke schaal worden geborgd dat de dieren zijn gevrijwaard van: dorst, honger en onjuiste voeding; fysiek en fysiologisch ongerief; pijn, verwonding en ziektes; angst en chronische stress; beperking van hun natuurlijk gedrag?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen de Minister om uiteen te zetten hoe het toezicht hierop op dit moment is ingericht. Hoeveel controles zijn er in de afgelopen vijf jaar uitgevoerd bij insectenkwekers? Met welke normen en welke indicatoren of welke vragen is hierbij gecontroleerd? Wat waren hierbij de bevindingen?
Antwoord
Deels verwijs ik naar mijn antwoord op de vorige vraag.
Bij het toezicht bij insectenbedrijven zijn twee punten van belang. (Gehele) insecten als voedsel vallen onder de nieuwe Verordening 2283/2015, inzake nieuwe voedingsmiddelen. Deze regelgeving is sinds 1 januari 2018 van toepassing. Insecten bestemd voor diervoeder zijn al langer toegestaan en producenten hiervan vallen onder het reguliere toezicht.
De NVWA heeft gepland om alle bekende bedrijven dit jaar te inspecteren. Producenten van insecten voor menselijke consumptie dienen te voldoen aan de eisen die gelden voor alle levensmiddelenbedrijven. Dit betreft in elk geval de Verordening (EU) nr. 852/2004 inzake levensmiddelenhygiëne (inclusief HACCP-verplichting) en de Verordening 178/2002 betreffende traceerbaarheid en meldplicht. Daarnaast kunnen nog andere verordeningen van kracht zijn, al naar gelang de producten die geproduceerd worden (bijvoorbeeld wetgeving op gebied van etikettering of microbiologische criteria). De NVWA is de toezichthouder. De wijze waarop de NVWA toezicht houdt is geregeld in Verordening 882/2004. Daar staat in beschreven dat er audits en/of inspecties bij bedrijven dienen te worden uitgevoerd. Daarnaast heeft de NVWA met de VENIK (Vereniging Nederlandse Insectenkwekers) afgesproken dat insecten een hittebehandeling dienen te ondergaan alvorens zij aan consumenten verhandeld mogen worden, en dat op het etiket aangegeven dient te worden dat mensen met een schaal- of schelpdierallergie of huisstofmijtallergie ook allergisch kunnen zijn of worden voor insecten.
In de afgelopen jaren zijn 44 inspecties bij bedrijven uitgevoerd waarbij is beoordeeld of aan de geldende wetgeving voor diervoeder en levensmiddelen werd voldaan. Daarbij zijn geen ernstige tekortkomingen geconstateerd.
Wat de leden van de fractie van de Partij voor de Dieren betreft dienen eerder vermelde fundamentele vragen eerst beantwoord te worden voordat er verdere stappen worden gezet. Zoals de RDA al schrijft, overstijgt de impact van de sector de directe belangen en invloedsfeer van de kwekerijen. Het is bij uitstek aan de overheid om uitspraken te doen over de ethische aspecten van de insectenkweek en om te komen met kaders en randvoorwaarden. Zal de Minister het advies van de RDA opvolgen om een integrale visie en beleid te ontwikkelen op de verdere ontwikkeling van de sector? Zo nee, waarom niet?
Antwoord
Ik verwijs naar mijn antwoord op vragen van de leden van de VVD-fractie en de D66-fractie.
zie H. Aiking and J. de Boer, Protein and sustainability – the potential of insects in Journal of Insects as Food and Feed, 2016; 1(1): 1–5 en Enrico Benneto, Kilian Gericke and Mélanie Guiton, Designing sustainable technologies, product and policies, Springer Open pag. 145 en verder.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33043-97.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.