Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33019 nr. C |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Eerste Kamer der Staten-Generaal | 2011-2012 | 33019 nr. C |
Ontvangen 11 juni 2012
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dank ik voor de vragen en opmerkingen met betrekking tot het onderhavige wetsvoorstel. Bij de beantwoording van de vragen heb ik voor zover mogelijk de volgorde van de vragen in het voorlopig verslag aangehouden.
Bezuinigingen bij de publieke omroep
De leden van de PvdA-fractie vragen of het wetsvoorstel waarin de taak en organisatie van de publieke omroep wordt geregeld, de onderbouwing van de 200 miljoen bezuinigingen zal leveren. De leden van de PvdA-fractie vragen verder wanneer de Eerste Kamer dat wetsvoorstel tegemoet kan zien.
Het wetsvoorstel betreffende de modernisering van de publieke omroep bevat de organisatorische maatregelen die nodig zijn om de ingeboekte bezuiniging van 127 miljoen euro op de publieke omroep te realiseren. Dit zijn de bezuinigingen die volgens het rapport van de Boston Consulting Group1 behaald kunnen worden met behoud van de huidige kwaliteit van het programma-aanbod. Om deze bezuinigingen te kunnen realiseren zullen omroepen moeten fuseren. Het wetsvoorstel maakt dit mogelijk. In het wetsvoorstel wordt geregeld dat met ingang van de nieuwe erkenningperiode, 1 januari 2016, de landelijke publieke omroep nog bestaat uit maximaal zes erkende omroeporganisaties en de twee taakorganisaties (NOS en NTR).
De regering streeft er naar om het wetsvoorstel voor het zomerreces van 2012 aan de Afdeling advisering van de Raad van State te doen aanbieden, zodat het wetsvoorstel in het najaar van 2012 aan de Tweede Kamer kan worden gezonden. Gelet op de start van de nieuwe erkenningperiode en de procedure van het aanvragen van erkenningen is het van belang dat de nieuwe wettelijke kaders uiterlijk 1 januari 2014 in werking treden.
De leden van de CDA-fractie wijzen er op dat onder meer om de bezuinigingen te implementeren er nog een verdere aanpassing van de Mediawet nodig is. Deze leden vragen wat de gevolgen zijn als het wetsvoorstel waarin de taak en organisatie van de publieke omroep wordt geregeld, later of niet tot stand komt. Zij vragen of de bezuiniging op een andere manier te realiseren is, en zo ja, welke.
De huidige Mediawet 2008 (hierna: Mediawet) is ongunstig voor fusies. Fusies zijn echter voorwaarde om de bezuinigingen uit het rapport van de Boston Consulting Group te halen met behoud van de huidige kwaliteit van het programma-aanbod. Bovendien is het een wens van de omroepen zelf om te fuseren. Om dit mogelijk te maken is wetswijziging noodzakelijk. Uitstel of afstel brengt de fusies en bezuinigingen in gevaar. De bezuinigingen zullen dan op een andere manier gerealiseerd moeten worden. Het is dan te verwachten dat de huidige kwaliteit van het programma-aanbod wordt aangetast.
De leden van de CDA-fractie vragen naar een nadere toelichting waarom voor jongeren van 25 jaar of jonger een uitzondering op de minimumcontributie van € 15,– is gemaakt en niet ook voor ouderen. Deze leden vragen waarom de leeftijdsgrens op 25 jaar en jonger is bepaald. Deze leden merken verder op dat een grote groep jongeren die al over een inkomen beschikken, onder de kortingsregeling valt. Ten opzichte van ouderen lijkt dit de leden van de CDA-fractie een onevenwichtige maatregel.
De regering wil voorop stellen dat ook na de verhoging tot € 15 de minimumcontributie voor alle lagen van de bevolking is op te brengen, zoals de regering dat in de nota naar aanleiding van het verslag van de Tweede Kamer over dit wetsvoorstel2 heeft geïllustreerd aan de hand van de contributiebedragen van andere maatschappelijke organisaties en politieke partijen. De jeugd van tegenwoordig organiseert zich veel minder langs de lijnen van verenigingen. Voor hen is het al minder vanzelfsprekend om lid van een omroep te worden, laat staan dat zij daarvoor hogere bedragen willen betalen. Het is juist voor de omroep belangrijk om ook jongeren aan zich te binden. Een jongerenlidmaatschap kan dan juist die extra stimulans zijn om lid te worden. Een jongerenlidmaatschap komt voor bij organisaties op allerlei maatschappelijke terreinen: sport, cultuur, milieu en politiek. Ook de leeftijdsgrens – 25 jaar – is niet ongebruikelijk in het licht van jongerenlidmaatschappen bij maatschappelijke organisaties.
De leden van de D66-fractie zijn van mening dat de publieke omroep door de bezuinigingen keuzes moet maken om aan pluriforme programmering te kunnen voldoen. Deze leden vragen in hoeverre de publieke omroep met de verlaging van het mediabudget nog steeds kan voorzien in een pluriforme programmering.
Uit het efficiencyonderzoek van de Boston Consulting Group blijkt dat er ook met minder budget en minder partijen een programmaschema kan worden opgesteld met behoud van kwaliteit en pluriformiteit van de programmering. De bezuinigingen kunnen namelijk voor het grootste gedeelte gehaald worden uit het maken van meer of langere afleveringen van televisieprogramma’s en het vergroten van het aandeel aangekocht buitenlands materiaal. Met de voorgestelde maatregelen slaagt de publieke omroep er in zijn brede taakopdracht kwalitatief op peil te houden.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of zij deze leden kan informeren over de plannen tot samenwerking of nadere fusies van de bestaande omroepen.
Op 16 november 2011 ontving ik van de raad van bestuur van de Nederlandse Publieke Omroep (hierna: NPO) en het college van omroepen een voorstel voor herstructurering van de landelijke publieke omroep. In dit zogenaamde «3-3-2-model» gaan respectievelijk de AVRO en de TROS, BNN en de VARA, en de KRO en de NCRV samen in drie nieuwe omroeporganisaties. De omroepverenigingen EO, MAX en VPRO blijven zelfstandige omroeporganisaties. Daarnaast zijn er in dit model, net als nu het geval is, twee taakorganisaties. De NOS die media-aanbod verzorgt op het gebied van nieuws, sport en evenementen, en de NTR die media-aanbod verzorgt dat voorziet in de bevrediging van in de samenleving levende maatschappelijke, culturele, godsdienstige of geestelijke behoeften, en het educatieve media-aanbod.
In de mediabegrotingsbrief 20123 heb ik laten weten met het voorstel akkoord te gaan. Inmiddels heb ik ook op 31 maart 2012 het meerjarenplan van de NPO ontvangen, en heeft de NPO op 15 april 2012 de aanvraag voor frictiekosten van de omroepverenigingen voor 2012 aan mij verstuurd. Deze documenten hebben mij een goed beeld gegeven van de fusiebeweging die in Hilversum is ingezet, en geven blijk van een voortvarende uitvoering door de omroepen. De meeste fusieomroepen hebben aangegeven zo snel mogelijk hun samenwerking te willen starten, liefst al in 2013. Ik ben daarom voornemens het wetsvoorstel dat ziet op deze modernisering van het bestel, voor het zomerreces van 2012 aan de Afdeling advisering van de Raad van State te doen aanbieden. Het streven is er vervolgens op gericht dat het wetsvoorstel uiterlijk 1 januari 2014 in werking zal treden.
Wereldomroep
De leden van de PvdA-fractie wijzen er op dat de Wereldomroep zijn in de Mediawet 2008 vastgelegde taak behoudt om in landen met een informatieachterstand in onafhankelijke informatie te voorzien. Deze leden vragen de regering wat de reden is dat zij voorstelt deze taak uit de wet te schrappen, terwijl de taak blijft bestaan en de wettelijke bescherming van onafhankelijke berichtgeving relevant blijft.
Na het beëindigen van de taken gericht op het informeren van Nederlandstaligen in het buitenland en van het verspreiden van een realistisch beeld van Nederland in het buitenland zal de Wereldomroep zich concentreren op haar werkzaamheden met betrekking tot de bevordering van het vrije woord. Enkele activiteiten gericht op de Caribische eilanden binnen het Koninkrijk en Nederlandstalige uitzendingen door BVN (het Beste van Vlaanderen en Nederland) gaan over naar de landelijke publieke omroep.
Het verdwijnen van de Wereldomroep uit de Mediawet past bij de keuze voor een focus op werkzaamheden gericht op het voorzien in onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand, ook wel bekend als «het vrije woord». Dergelijke activiteiten sluiten aan bij het beleidsterrein van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Minister van Buitenlandse Zaken gaat de Wereldomroep ook financieren. De verantwoordelijkheid en de financiering komen daarmee in één hand. Accountability en toezicht zijn daarmee gediend. Gezien het gewijzigde activiteitenpakket, met name het wegvallen van de omroeptaken via de korte golf en het beëindigen van de deelname in BVN, verandert het karakter van de Wereldomroep. Volgens de eigen beleidsvisie «Free speech, Dutch Values» ontwikkelt de Wereldomroep zich van omroep naar contentaanbieder. De voorgestelde wijziging van de Mediawet sluit goed bij aan bij deze ontwikkeling.
Samenhangend met de hiervoor gestelde vraag stellen de leden van de PvdA-fractie de vraag waarom de regering ervoor heeft gekozen de Wereldomroep onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken te brengen in plaats van de omroep onder verantwoordelijkheid van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te laten.
De regering meent te hebben gekozen voor een logische scheiding. De werkingssfeer van de Mediawet richt zich primair op binnenlandse omroepen. Deze vallen onder de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Media-activiteiten gericht op het vrije woord in het buitenland behoren primair tot het beleidsterrein van de Minister van Buitenlandse Zaken.
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering het met hen eens is dat alle andere manieren om de onafhankelijkheid van de Wereldomroep te borgen dan wettelijk een lager beschermingsniveau bieden en daarmee ongewenst zijn.
Het is de leden van de CDA-fractie opgevallen dat in de wet wordt vastgelegd dat de Wereldomroep onafhankelijk opereert. Deze leden vragen waarom is afgezien van een wettelijke regeling met een inhoudelijke normstelling zoals het opdragen van een evenwichtige, objectieve berichtgeving en het respecteren van journalistieke principes. Geconstateerd wordt dat een dergelijke normstelling ook via de subsidierelatie kan, maar de leden van de CDA-fractie menen dat een wettelijke verankering te verkiezen is.
De leden van de D66-fractie kunnen zich vinden in de beslissing om de wettelijke taken van de Wereldomroep te beëindigen. Deze leden delen de zorg van de Raad van State voor de journalistieke onafhankelijkheid binnen de subsidierelatie met Buitenland Zaken. Zij vragen of de minister kan garanderen dat in de nieuwe situatie het voorzien in onafhankelijke informatie in landen met een informatieachterstand gecontinueerd wordt en onafhankelijk wordt uitgevoerd en verder hoe dit is gewaarborgd.
De opmerking van de leden van de CDA-fractie dat in de wet wordt vastgelegd dat de Wereldomroep onafhankelijk opereert, versta ik zo dat deze leden doelen op de huidige Mediawet waarin de taken van de Wereldomroep zijn vastgelegd.
In het onderhavige wetsvoorstel vervalt de regeling van de Wereldomroep uit de Mediawet. In de nieuwe situatie wordt de Wereldomroep gesubsidieerd door de Minister van Buitenlandse Zaken. In deze subsidierelatie kent de Wereldomroep onafhankelijkheid. De regering hecht aan de onafhankelijkheid van de Wereldomroep. Het vervallen van de inbedding van de werkzaamheden van de Wereldomroep in de Mediawet en de overgang naar de «subsidiesfeer» van het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengen mee dat de Wereldomroep zich vanaf 2013 bevindt in dezelfde – onafhankelijke – positie als alle andere maatschappelijke organisaties die voor subsidiëring door de Minister van Buitenlandse Zaken in aanmerking komen. Een subsidierelatie vooronderstelt nadrukkelijk afstand. Dit geldt ook voor de door de Minister van Buitenlandse Zaken gesubsidieerde maatschappelijke organisaties: die zijn onafhankelijk van de minister. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een opdrachtrelatie, waarbij de aansturing een directe is. Opgemerkt wordt dat er ook voor andere vergelijkbare journalistieke organisaties, zoals bijvoorbeeld Free Press Unlimited, Inter Press Service en persorganisaties in ontwikkelingslanden, geen sprake is van een specifieke wettelijke borging anders dan de voor alle organisaties geldende grondwettelijke waarborgen. Gesubsidieerde organisaties zijn, binnen het kader van de subsidiebeschikking, vrij in de uitvoering van hun programma’s. Een subsidieverlener kan een gesubsidieerde organisatie alleen aanspreken op de naleving van die subsidiebeschikking.
Nederlandstalige overzeese gebieden en elders
De leden van de PvdA-fractie vragen of de regering kan toelichten wat zij bedoelt met de toezegging van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap dat er een voorziening zal worden getroffen voor het Nederlandse media-aanbod in het Caribische gebied.
Ook de leden van de D66-fractie informeren hiernaar, waarbij zij wijzen op de belangrijke functie die de Wereldomroep nu vervult door het leveren van onafhankelijke informatie uit Nederland en van de eilanden onderling. Deze leden wijzen ook op het belang van juiste informatieverstrekking, ook voor de waarborging van de democratie. De leden van de D66-fractie vragen wanneer zij een voorstel over het Nederlandstalige media-aanbod in het Caribische gebied van het Koninkrijk tegemoet kunnen zien.
Aan de NPO is gevraagd een voorstel op te stellen. Dit voorstel van de NPO is op 19 april 2012 ontvangen. Aan de NPO heb ik te kennen gegeven dat ik met het ingediende voorstel in kan stemmen. Er komt een (beperkte) mediavoorziening voor de Caribische eilanden binnen het Koninkrijk, aansluitend op de mediawettelijke taak van de publieke omroep. Mijn besluit tot instemming is mede gelegen in het feit dat met het plan tegemoet wordt gekomen aan een aantal wensen van de Tweede Kamer en aan de zorgen die er op de Cariben leven over de onafhankelijke nieuwsvoorziening.
Zo wordt in het voorstel invulling gegeven aan de lokale nieuwsbehoefte door journalisten ter plaatse. Wat betreft de personele bezetting is er gekozen voor een team van drie mensen op de eilanden en één medewerker in Hilversum. Positief is dat er wordt ingezet op samenwerking met en ondersteuning door de NOS, waar het (grote) reportages op de Caribische eilanden betreft. Het voorstel beperkt zich tot een voorziening in de Nederlandse taal. De vertaalslag naar het Papiaments en Engels kan worden gemaakt door de lokale partners zelf. Daarmee kunnen zij zelf een bijdrage geven aan de samenwerking. In het voorstel is de samenwerking goed uitgewerkt: er geen sprake van eenrichtingsverkeer.
Ten aanzien van de veranderingen met betrekking tot de Wereldomroep vragen de leden van de CDA- fractie op welke gebieden in de wereld de Wereldomroep zich met name zal richten bij de verspreiding van het vrije woord. Zijn dat gebieden die een bijzondere betekenis voor Nederland hebben, en/of gebieden waar nog een redelijke kennis van de Nederlandse taal aanwezig is, zoals Indonesië, het Caribische gebied, Suriname of Zuid Afrika, zo vragen deze leden. De leden vragen verder of de regering via de subsidievoorwaarden in de toekomst invloed kan uitoefenen op deze keuze.
De leden van de D66-fractie vragen de regering of het ook nog relevant is om andere Nederlandstalige gebieden te bedienen zoals Suriname. Zo ja, op welke wijze, zo nee, waarom niet?
De keuze voor de toekomstige doelgebieden is door de Wereldomroep vastgelegd in het subsidieverzoek dat de Wereldomroep op 31 mei 2012 heeft ingediend bij de Minister van Buitenlandse Zaken. Daarbij baseert de Wereldomroep zich in eerste instantie op openbare gegevens over de mate van persvrijheid in de wereld en onderzoek naar kosteneffectiviteit: hoeveel mensen zijn in een taalgebied te bereiken voor hoeveel kosten? Vervolgens zijn voor de gebieden die op deze manier naar voren kwamen, verschillende analyses uitgevoerd waarin is gekeken naar politieke, sociale en economische factoren, Nederlandse belangen, toegang en gebruik van media alsmede de mate waarin de Wereldomroep in bepaalde regio’s een toegevoegde waarde heeft. In het selectieproces voor toekomstige doelgebieden heeft de Wereldomroep ten slotte ook goed gekeken naar de aansluiting bij het Nederlands buitenlands beleid, bijvoorbeeld op het gebied van mensenrechten.
De regering heeft er voor gekozen om de landelijke publieke omroep verantwoordelijk te maken voor het media-aanbod in de Nederlandse taal. Dat sluit goed aan bij de technologische ontwikkelingen als gevolg waarvan het Nederlandstalige media- en nieuwsaanbod ook over de grenzen steeds beter toegankelijk is. Specifiek voor Nederlandstaligen zal BVN (het Beste van Vlaanderen en Nederland) en een mediavoorziening voor de Caribische eilanden binnen het Koninkrijk blijven bestaan als een verantwoordelijkheid van de landelijke publieke omroep. BVN is in Indonesië, het Caribische gebied, Suriname en Zuid Afrika te ontvangen.
De leden van de D66-fractie vinden het, in afwachting van een vervolg op het Nederlandstalige media-aanbod in het Caribisch gebied, belangrijk dat de effecten van het vervallen van de Wereldomroep in deze regio worden gemeten. Naast het alternatieve voorstel vragen deze leden of de regering ook voornemens is om een evaluatiemoment in te plannen waarop gemeten kan worden wat het effect is van het wegvallen van de Wereldomroep op de onafhankelijke informatieverstrekking in het Caribisch gebied.
De NPO heeft voorgesteld de mediavoorziening voor de Caribische eilanden binnen het Koninkrijk na drie jaar te evalueren. Met dit voorstel stemt de regering in.
De regering is niet voornemens om de effecten van de activiteiten van de Wereldomroep in de gehele Caribische regio, niet behorend tot het Koninkrijk, afzonderlijk te evalueren. De keuze voor de toekomstige prioriteitsgebieden is door de Wereldomroep inmiddels intern kenbaar gemaakt en verwoord in het subsidieverzoek aan de Minister van Buitenlandse Zaken. De beoordeling van het subsidieverzoek vindt in juni 2012 plaats. De minister is van plan, zo mogelijk, medio 2012 uitsluitsel te geven.
Mogelijke strijdigheid met Europees recht
De leden van de CDA-fractie vernemen graag de opvatting van de regering over de gevolgen van de recente uitspraak van het Europese Hof in de Dataco-zaak voor de regeling voor het vrijgeven van de programmagegevens, zoals die bij amendement in het wetsvoorstel is opgenomen. Zij zijn van mening dat het vragen van een vergoeding voor het gebruik van programmagegevens ingevolge deze uitspraak in strijd is met het Europese recht, in het bijzonder de Databankenrichtlijn. Op grond hiervan zou naar hun mening de wet aangepast moeten worden c.q. de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing moeten blijven.
De regering deelt de opvatting van de leden van de CDA-fractie niet. Het gaat om twee verschillende zaken die uiteraard wel verband met elkaar hebben: de geschriftenbescherming van de Auteurswet en de verplichte beschikbaarstelling van de programmagegevens op grond van de Mediawet 2008. Het amendement regelt in het wetsvoorstel dat de programmagegevens tegen een marktconforme prijs verplicht beschikbaar worden gesteld. De hoogte van die prijs wordt door het Commissariaat voor de Media (hierna: Commissariaat) vastgesteld. Tevens regelt het amendement de wijze en voorwaarden van beschikbaarstelling. De uitspraak van het Hof gaat over de vraag of wedstrijdschema’s onder het beschermingsregime van de Databankrichtlijn vallen. Indien dit niet zo is, dan zou geen aanvullende auteursrechtelijke bescherming in nationale wetgeving zijn toegestaan. De Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie bestudeert nog de vraag of en zo ja welke consequenties deze uitspraak heeft voor de regeling van de geschriftenbescherming in de Auteurswet. De commissie Auteursrecht zal hierover advies gevraagd worden. De programmagegevens worden inderdaad beschermd door de geschriftenbescherming. Mocht deze komen te vervallen, dan kunnen programmagegevens zonder vergoeding worden overgenomen indien zij door vrije nieuwsgaring zijn verkregen. Tenzij de programmagegevens, anders dan wedstrijdschema’s, wel in aanmerking komen voor databankbescherming. Hoe dit ook zij, het vervallen van de geschriftenbescherming verplicht de omroepen nog niet om de gegevens actief beschikbaar te stellen. De regeling van de verplichte en tijdige beschikbaarstelling in het wetsvoorstel heeft dus een zelfstandige functie, los van het al dan niet bestaan van de geschriftenbescherming. Mocht de geschriftenbescherming komen te vervallen, dan kan dat van invloed zijn op de hoogte van de marktconforme prijs van met name de programmagegevens die voor gedrukte gidsen worden gebruikt. Het Commissariaat kan hiermee rekening houden bij zijn periodieke herberekening van de markconforme waarde.
De regering ziet dus geen reden om de wet aan te passen of om de bepalingen over de vergoeding buiten toepassing te laten. De voorgestelde mediawettelijke regeling heeft, met of zonder geschriftenbescherming in de Auteurswet, zelfstandige waarde.
De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, J. M. van Bijsterveldt-Vliegenthart
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33019-C.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.