33 003 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2012)

Nr. 18 VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 3 november 2011

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

Na artikel X, onderdeel E, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ea. Aan artikel 12b wordt een lid toegevoegd, luidende:

9. Tot de voordelen, bedoeld in het eerste lid, wordt niet gerekend een bedrag ingevolge een RDA-beschikking of een correctie-RDA-beschikking als bedoeld in artikel 3.52a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2

Artikel XXVIII wordt als volgt gewijzigd:

a. Vóór onderdeel A wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

0A. In artikel 1, eerste lid, wordt «heffingsrente» vervangen door: belastingrente.

b. In het in onderdeel D opgenomen artikel 30fd, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt «3 maanden» vervangen door: 13 weken.

c. Aan het in onderdeel E opgenomen artikel 30g, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt een volzin toegevoegd, luidende: Ingeval het betreft een navorderingsaanslag die is vastgesteld overeenkomstig een verzoek, eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend in afwijking in zoverre van de eerste volzin uiterlijk 12 weken na de datum van de ontvangst van het verzoek.

d. In het in onderdeel F opgenomen artikel 30h, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt «vrijwillige verbetering van een aangifte» vervangen door: verbetering van een aangifte (suppletie).

e. In het in onderdeel G opgenomen artikel 30ha, tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen komt de eerste volzin te luiden: Uitgezonderd bij een vermindering van een naheffingsaanslag, wordt met betrekking tot de in artikel 30h bedoelde belastingen ook belastingrente vergoed indien recht ontstaat op een terug te geven bedrag dat verband houdt met een door de inspecteur ingenomen standpunt ter zake van de bij wege van voldoening of afdracht op aangifte verschuldigde of terug te geven belasting.

f. Na onderdeel G wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ga. Artikel 30i wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. ingevolge artikel 3.109a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een bedrag als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking wordt genomen.

2. In de eerste volzin van het tweede lid wordt «eerste lid» vervangen door «eerste lid, onderdelen a, b en c». Voorts wordt aan het lid een volzin toegevoegd, luidende: Ingeval met betrekking tot een jaar het eerste lid, onderdeel d, toepassing vindt, bedraagt de revisierente 20% van het belastbare voordeel in dat jaar uit vitaliteitssparen, bedoeld in artikel 3.109a, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

3. In het derde lid, aanhef, wordt «ingevolge de artikelen 30f en 30h aan heffingsrente» vervangen door «ingevolge artikel 30fc aan belastingrente». Voorts wordt in de laatste volzin van het lid «van het in artikel 30f, derde lid, onderdeel a, bedoelde tijdvak» vervangen door: van het in artikel 30fc, tweede lid, bedoelde tijdvak.

4. In het vierde lid wordt «artikel 30f, eerste lid, tweede volzin, buiten aanmerking gelaten» vervangen door: artikel 30fc, vijfde lid, buiten toepassing gelaten.

g. Onderdeel H komt te luiden:

H. Artikel 30j wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt «heffingsrente» telkens vervangen door: belastingrente.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld voor de bij de berekening van belastingrente toe te passen afrondingen. Voorts kunnen regels worden gesteld met betrekking tot een doelmatige berekening van de belastingrente.

h. Er wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

I. In artikel 30k wordt «van de artikelen 30f, 30g en 30h» vervangen door: van de artikelen 30f tot en met 30hb.

3

Artikel XXXIV wordt als volgt gewijzigd:

a. In het eerste lid , aanhef, wordt «Hoofdstuk VA» vervangen door «Artikel 1 en hoofdstuk VA». Voorts wordt «dat hoofdstuk luidde» vervangen door «dat artikel en dat hoofdstuk luidden». Tot slot wordt «blijft» vervangen door: blijven.

b. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

4. In afwijking van de aanhef van artikel XXVIII gelden de in dat artikel opgenomen wijzigingen van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ook met betrekking tot belastingaanslagen vennootschapsbelasting die worden vastgesteld in het kalenderjaar 2012 en betrekking hebben op tijdvakken die zijn aangevangen op of na 1 januari 2012.

5. Voor zover de in artikel 30i, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bedoelde renteperiode is gelegen voor 1 januari 2013, geldt de regeling inzake het rentepercentage van artikel 30f, vijfde lid, van die wet zoals dat artikel luidde vóór 1 januari 2013.

4

Na artikel XXXVIa wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel XXXVIb

Artikel 35a van de Successiewet 1956 vindt geen toepassing bij het begin van het kalenderjaar 2012.

5

Na artikel XXXVIb (nieuw) worden vier artikelen ingevoegd, luidende:

ARTIKEL XXXVIc

1. Voor de toepassing van de vrijstelling van grondwaterbelasting ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdeel b of c, van de Wet belastingen op milieugrondslag blijven, indien de onttrekking van het grondwater voortduurt na 31 december 2011, de administratieve verplichtingen ingevolge artikel 11 van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, onverkort van toepassing voor de volledige periode van de onttrekking van het grondwater.

2. Bij de aangifte van de afvalstoffenbelasting over het laatste tijdvak van het jaar 2011 wordt artikel 27, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, zodanig toegepast dat ook de belasting ter zake van de op 31 december 2011 in de inrichting aanwezige voorraden stoffen, preparaten of voorwerpen die de inrichting, al dan niet na nuttige toepassing, na die datum zullen verlaten in mindering wordt gebracht op de verschuldigde belasting, met dien verstande dat de vermindering niet wordt toegepast ter zake van percolaat of stortgas. Deze toepassing geldt slechts voor zover deze voorraden bestemd zijn om de inrichting met het oog op nuttige toepassing of hergebruik als bedoeld in de Wet milieubeheer of verbranding te verlaten en uit boeken en bescheiden blijkt dat de stoffen, preparaten of voorwerpen niet gestort als bedoeld in de Wet milieubeheer geweest zijn.

3. Bij de aangifte van de afvalstoffenbelasting over het laatste tijdvak van het jaar 2011 wordt de herrekening, bedoeld in artikel 27, derde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, zodanig toegepast dat de afvalstoffenbelasting niet wordt geheven ter zake van de op 31 december 2011 in de inrichting aanwezige voorraden van afvalstoffenstromen waarbij de toepassing van een verhoudingsgetal is toegestaan. Deze toepassing geldt slechts voor zover deze voorraden bestemd zijn om de inrichting met het oog op nuttige toepassing of hergebruik als bedoeld in de Wet milieubeheer of verbranding te verlaten en uit boeken en bescheiden blijkt dat de stoffen, preparaten of voorwerpen niet gestort als bedoeld in de Wet milieubeheer geweest zijn.

4. Voor het op verzoek verlenen van teruggaaf van afvalstoffenbelasting ter zake van afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestuursdwang is toegepast, blijven de artikelen 30 en 91 van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals deze artikelen luidden op 31 december 2011, van toepassing tot en met 31 december 2014.

5. Voor het op verzoek verlenen van teruggaaf van afvalstoffenbelasting voor zover de door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen, blijven artikel 92 van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, en de daarop gebaseerde bepalingen van toepassing tot en met 31 december 2014.

ARTIKEL XXXVId

Indien het bij koninklijke boodschap van 27 februari 2008 ingediende voorstel van wet van het lid Duyvendak tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het beperken van de emissies van broeikasgassen door kolengestookte elektriciteitscentrales (beperking emissies kolencentrales) (Kamerstukken 31 362) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, komt artikel I, onderdeel E, van die wet te luiden:

E. In artikel 91, eerste lid, wordt «45, eerste en tweede lid» vervangen door: 43, tweede lid, 45, eerste en tweede lid.

ARTIKEL XXXVIe

Indien het bij koninklijke boodschap van 7 juni 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 op een aantal punten van uiteenlopende aard, van de Wet personenvervoer 2000 ten aanzien van het openbaar-vervoerverbod en enkele technische wijzigingen, van de Wet advies en overleg verkeer en waterstaat in verband met wijzigingen in de vorm waarin betrokkenen en organisaties bij het beleidsproces worden betrokken, alsmede wijziging van de Wet op de economische delicten, de Wet luchtvaart, de Binnenvaartwet, de Wet capaciteitsbeheersing binnenvaartvloot, de Wet belastingen op milieugrondslag, de Waterwet, de Invoeringswet Waterwet, de Waterschapswet en de Crisis- en herstelwet op enkele punten van technische aard (Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010) (Kamerstukken 32 403) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, vervalt artikel VIII van die wet.

ARTIKEL XXXVIf

1. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter invoering van de van rechtswege verleende vergunning (Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning) (Kamerstukken 32 454) tot wet is of wordt verheven en die wet eerder in werking is getreden of treedt dan deze wet, komt artikel XXIV, onderdeel E, van deze wet te luiden:

E. Artikel 91 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt «27, tweede lid, 28, derde lid, 30, eerste lid,».

2. In het vierde lid vervallen de onderdelen a tot en met c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot a en b.

2. Indien het bij koninklijke boodschap van 24 juli 2010 ingediende voorstel van wet tot wijziging van een aantal wetten ter invoering van de van rechtswege verleende vergunning (Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning) (Kamerstukken 32 454) tot wet is of wordt verheven en die wet later in werking treedt dan deze wet, vervallen in het in artikel V van die wet opgenomen artikel 91, vierde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag de onderdelen a tot en met c, onder verlettering van de onderdelen d en e tot a en b.

Toelichting

I. Algemeen

In deze nota van wijziging wordt voorgesteld om – naast het ineens als belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in de heffing betrekken van het tegoed van de vitaliteitsspaarrekening, de waarde in het economische verkeer van de vitaliteitsspaarverzekering of de waarde in het economische verkeer van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming – revisierente te berekenen indien met ingang van het kalenderjaar waarin de leeftijd van 62 wordt bereikt, meer dan € 10 000 van een vitaliteitsspaarrekening is overgeboekt, onderscheidenlijk uit een vitaliteitsspaarverzekering tot uitkering is gekomen of van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming is vervreemd. De revisierente wordt berekend over het totale belastbare voordeel uit vitaliteitssparen van het jaar waarin meer dan € 10 000 is opgenomen. Het kabinet wil hiermee het doorwerken van 62-plussers extra stimuleren en voorkomen dat vitaliteitssparen wordt gebruikt om vervroegd met pensioen te gaan.

Daarnaast bevat deze nota van wijziging enkele aanpassingen met een technisch karakter van de nieuwe regeling belastingrente alsmede een wijziging van het overgangsrecht met betrekking tot deze regeling en de regeling invorderingsrente.

De overige wijzigingen betreffen een verduidelijking ten aanzien van de grondslag van de innovatiebox, een aantal overgangsbepalingen en samenloopbepalingen die verband houden met het afschaffen van de afvalstoffenbelasting en de grondwaterbelasting en een bepaling die ertoe strekt dat geen van de in de Successiewet 1956 opgenomen bedragen aan het begin van het kalenderjaar 2012 wordt geïndexeerd.

II. Onderdeelsgewijs

Onderdeel 1

Artikel X, onderdeel Ea (artikel 12b van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969)

Uit de reactie van de NOB op de eerste nota van wijziging op dit wetsvoorstel blijkt dat er onduidelijkheid is over het antwoord op de vraag of in de vennootschapsbelasting een winstvermindering ingevolge een RDA-beschikking geheel, gedeeltelijk of niet ten laste komt van de grondslag van de innovatiebox. Om deze onduidelijkheid weg te nemen en de RDA een krachtig stimulerend effect te geven, wordt bij deze nota van wijziging voorgesteld in de regeling van de innovatiebox op te nemen dat de grondslag van die box niet wordt verminderd met de aftrek ingevolge een RDA-beschikking. Daar staat uiteraard tegenover dat een winstvermeerdering ingevolge een correctie-RDA-beschikking, ook niet tot die grondslag wordt gerekend.

Onderdeel 2, onder a

Artikel XXVIII, onderdeel 0A ( artikel 1 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

De term «heffingsrente» maakt nog onderdeel uit van de omschrijving van de reikwijdte van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). Voor deze term komt «belastingrente» in de plaats.

Onderdeel 2, onder b

Artikel XXVIII, onderdeel D (artikel 30fd van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Met deze wijziging wordt de tekst van artikel 30fd, derde lid, van de AWR, dat het begin en einde van de renteperiode ter zake van een negatieve aanslag inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting regelt, in overeenstemming gebracht met de vergelijkbare bepalingen in de artikelen 30fa en 30fb van die wet.

Onderdeel 2, onder c

Artikel XXVIII, onderdeel E (artikel 30g van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

In navolging van hetgeen hieromtrent is geregeld in de sfeer van de inkomsten- en vennootschapsbelasting, wordt voor navorderingsaanslagen erfbelasting die worden vastgesteld overeenkomstig een verzoek van de belastingplichtige, geregeld dat de periode waarover belastingsrente wordt gerekend uiterlijk 12 weken na de ontvangst van het verzoek eindigt.

Onderdeel 2, onder d

Artikel XXVIII, onderdeel F (artikel 30h van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Deze wijziging hangt samen met het in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2012 opgenomen artikel 10a van de AWR. Op basis van die bepaling worden belastingplichtigen verplicht eigener beweging informatie te verstrekken via een suppletie omzetbelasting. In de tekst van het derde lid van artikel 30h van de AWR wordt nog uitgegaan van het vrijwillige karakter van een suppletie omzetbelasting. Met deze wijziging wordt dit in overeenstemming gebracht met de in genoemd wetsvoorstel opgenomen wijziging. De drie maanden coulance die wordt betracht bij het in rekening brengen van belastingrente in deze gevallen, blijft daarbij intact.

Onderdeel 2, onder e

Artikel XXVIII, onderdeel G (artikel 30ha van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Deze wijziging verduidelijkt dat belastingrente niet alleen kan worden vergoed indien de inspecteur een onjuist standpunt heeft ingenomen ter zake van de hoogte van de af te dragen belasting maar dat belastingrente ook kan worden vergoed als er sprake is van een onjuist standpunt van de inspecteur ter zake van de omvang van de belastingteruggaaf. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om de tekst ook redactioneel aan te passen.

Onderdeel 2, onder f

Artikel XXVIII, onderdeel Ga (artikel 30i van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Met betrekking tot vitaliteitssparen wordt in het eerste lid van artikel 30i van de AWR voorgesteld om revisierente in rekening te brengen wanneer ingevolge artikel 3 109a, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 een belastbaar voordeel uit vitaliteitssparen in aanmerking wordt genomen. Dit ziet op de situatie dat in een kalenderjaar na het kalenderjaar waarin de belastingplichtige de leeftijd van 61 jaar bereikt, gezamenlijk een hoger bedrag dan € 10 000 van de vitaliteitsspaarrekening is overgeboekt, uit een vitaliteitsspaarverzekering tot uitkering is gekomen of van het vitaliteitsspaarrecht van deelneming is vervreemd.

De revisierente bedraagt ingevolge de aanvulling van het tweede lid van artikel 30i van de AWR 20% van het belastbare voordeel, bedoeld in artikel 3 109a, eerste en tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, kort gezegd de opname plus het resterende tegoed.

In het derde lid van artikel 30i van de AWR is de zogenoemde tegenbewijsregeling opgenomen voor contractsperiodes van minder dan 10 jaar. Overwogen is een soortgelijke verfijning op te nemen ter zake van de berekening van de 20% revisierente bij vitaliteitssparen. Dat zou in deze situatie echter tot een gecompliceerde regeling leiden vanwege de mogelijkheid van regelmatige stortingen en opnames. Daarom is voor de revisierente bij vitaliteitssparen afgezien van een dergelijke tegenbewijsregeling.

De wijzigingen van het derde en vierde lid van artikel 30i van de AWR brengen dat artikel in overeenstemming met de voorgestelde nieuwe belastingrenteregeling. Dit was nog niet in het wetsvoorstel opgenomen, hetgeen met deze wijziging wordt rechtgezet. Met betrekking tot deze wijziging wordt op grond van deze nota van wijziging overgangsrecht opgenomen in artikel XXXIV, vijfde lid (nieuw).

Onderdeel 2, onder g

Artikel XXVIII, onderdeel H (artikel 30j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Voor de in artikel 31 van de Uitvoeringsregeling Algemene wet inzake rijksbelastingen 1994 (UR AWR 1994) opgenomen bepalingen omtrent het naar boven en beneden afronden van de heffingsrente bestaat thans geen specifieke delegatiebepaling. Het huidige artikel 31 van de UR AWR 1994 is gebaseerd op de algemene delegatiebepaling van artikel 62 van de AWR. Ten einde de transparantie en de duidelijkheid te vergroten, wordt voorgesteld voor de belastingrente wel een specifieke delegatiebepaling op te nemen in een nieuw toe te voegen vierde lid aan artikel 30j van de AWR. Het gaat om het afronden van de belastingrentebedragen en het aantal dagen in een maand waarmee de inspecteur rekent.

Onderdeel 2, onder h

Artikel XXVIII, onderdeel I (artikel 30k van de Algemene wet inzake rijksbelastingen)

Per abuis was in het wetsvoorstel nog geen aanpassing van de delegatiebepaling in artikel 30k van de AWR opgenomen. Dat wordt met deze wijziging hersteld.

Onderdeel 3, onder a

Artikel XXXIV

De wijziging van artikel XXXIV, eerste lid, hangt samen met de vervanging van de term heffingsrente door belastingrente in artikel 1 van de AWR. Het overgangsrecht met betrekking tot de regeling heffingsrente wordt hiermee in overeenstemming gebracht.

Onderdeel 3, onder b

Artikel XXXIV

Met het ingevolge deze nota van wijziging aan artikel XXXIV toe te voegen vierde lid wordt bereikt dat ook belastingaanslagen vennootschapsbelasting die betrekking hebben op een kort boekjaar 2012 en die na afloop van het boekjaar maar nog in 2012 worden vastgesteld onder het nieuwe regime van de belastingrente vallen. Voor deze belastingaanslagen geldt namelijk dat het boekjaar niet alleen in 2012 aanvangt maar ook in 2012 eindigt. Belastingaanslagen met betrekking tot deze boekjaren kunnen zowel in 2012 als in de jaren daarna met een rentecomponent worden vastgesteld overeenkomstig het regime van de belastingrente. Om redenen van uitvoeringstechnische aard heeft het de voorkeur voor al deze aanslagen eenzelfde renteregime van toepassing te laten zijn.

In het ingevolge deze nota van wijziging aan artikel XXXIV toe te voegen vijfde lid wordt geregeld dat voor de berekening van de revisierente het percentage van de heffingsrente wordt genomen voor zover het tijdvak waarover de rente wordt berekend, is gelegen voor 1 januari 2013.

Onderdeel 4

Artikel XXXVIb (indexatie successie)

Ingevolge deze nota van wijziging wordt in artikel XXXVIb geregeld dat artikel 35a van de Successiewet 1956 (SW 1956) bij het begin van het kalenderjaar 2012 geen toepassing zal vinden. Dit betekent dat het bedrag van de tariefschijfgrens in artikel 24 van de SW 1956 en de bedragen van de vrijstellingen in de artikelen 32, 33 en 35b van de SW 1956 eenmalig niet worden geïndexeerd. De budgettaire opbrengst van deze maatregel bedraagt € 10 mln. Zoals op 18 oktober jl. in antwoord op Kamervragen van de leden Omtzigt en Ormel1 is aangekondigd, wordt deze opbrengst ingezet voor het eveneens in antwoord op de genoemde Kamervragen aangekondigde overgangsrecht voor het intrekken van de resolutie van 30 november 1964, nr. D4/8981, BNB 1965/96, inzake een goedkeuring voor de in aanmerking te nemen waarde van een vererfde woning waarvan de blooteigendom reeds was overgedragen aan de kinderen.

Onderdeel 5

Artikel XXXVIc, eerste lid (overgangsrecht grondwaterbelasting)

Dit wetsvoorstel voorziet in de afschaffing van de grondwaterbelasting met ingang van 1 januari 2012. Ingevolge het huidige artikel 10, eerste lid, onderdelen b en c, van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) wordt een vrijstelling van grondwaterbelasting verleend voor respectievelijk bronbemaling van bouwputten en proefonttrekkingen van grondwater. Voorwaarde is dat de onttrekking maximaal vier aaneengesloten maanden duurt en dat per maand maximaal 50 000 kubieke meter grondwater wordt onttrokken. Indien de werkzaamheden door aantoonbare overmacht worden onderbroken, wordt de termijn van vier maanden met de periode van overmacht verlengd. Het huidige artikel 11 van de Wbm voorziet onder meer in de verplichting om een administratie te voeren waaruit de hoeveelheden van de onttrekkingen duidelijk blijken, met het oog op een juiste toepassing en controle van deze vrijstellingen. Door de afschaffing van de grondwaterbelasting worden in beginsel met ingang van 1 januari 2012 ook deze administratieve verplichtingen afgeschaft. Voor een juiste toepassing van de vrijstelling voor bronbemaling en proefonttrekkingen is echter de totale periode waarin het grondwater wordt onttrokken van belang. Ook wanneer een deel van de onttrekking pas plaatsvindt na 31 december 2011, bestaat slechts aanspraak op de vrijstelling als de totale onttrekking niet langer duurt dan vier maanden en per maand niet meer dan 50 000 kubieke meter grondwater wordt onttrokken. Ter vermijding van ieder misverstand wordt daarom in artikel XXXVIc, eerste lid, bepaald dat de verplichtingen ingevolge genoemd artikel 11 van de Wbm onverkort van toepassing zijn voor de volledige periode van de onttrekking van het grondwater.

Artikel XXXVIc, tweede tot en met vijfde lid (overgangsrecht afvalstoffenbelasting)

Dit wetsvoorstel voorziet in de afschaffing van de afvalstoffenbelasting met ingang van 1 januari 2012. Hierdoor vervallen ook de zogenoemde in-/uitmethode en de toepassing van verhoudingsgetallen zoals bedoeld in het huidige artikel 27 van de Wbm. Op basis van de in-/uitmethode wordt de verschuldigde afvalstoffenbelasting verminderd met de belasting die is betaald over het afval dat de inrichting verlaat. Het toepassen van verhoudingsgetallen komt er op neer dat als bij voorbaat bekend is dat een bij de inrichting afgegeven afvalstroom niet uitsluitend is bedoeld om te storten of te verbranden, de houder van de inrichting (de belastingplichtige) bij de berekening van de verschuldigde belasting hier al rekening mee kan houden door toepassing van een verhoudingsgetal. Dit verhoudingsgetal wordt gebaseerd op de gegevens uit het voorafgaande tijdvak. Op 31 december 2011 zal er binnen de inrichting afval voorradig zijn dat niet is gestort omdat bij voorbaat bekend is dat het (deels) bedoeld is om het elders te verbranden, te hergebruiken of nuttig toe te passen. Na overleg met de sector is de in het tweede en derde lid van artikel XXXVIc opgenomen overgangsregeling ontworpen om op 31 december 2011 de balans op te maken van de voorraden en in één keer af te rekenen. Hiertoe zullen de voorraden per 31 december 2011 worden geïnventariseerd en zal worden aangegeven wat er zal worden gestort en wat de inrichting zal verlaten om elders nuttig te worden toegepast of te worden hergebruikt als bedoeld in de Wet milieubeheer of elders te worden verbrand. In het vierde lid van artikel XXXVIc is bepaald dat bij afvalstoffen die afkomstig zijn van een overtreder jegens wie krachtens artikel 18.2 van de Wet milieubeheer of artikel 5.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bestuursdwang is toegepast, ook na 31 december 2011 op verzoek teruggaaf van afvalstoffenbelasting ter zake van die afvalstoffen kan worden verleend. Deze bepaling loopt op 31 december 2014 af.

Op basis van het huidige artikel 92 van de Wbm wordt op verzoek teruggaaf verleend van afvalstoffenbelasting voor zover de door de belastingplichtige ter zake te ontvangen bedragen niet zijn en niet zullen worden ontvangen. In het vijfde lid van artikel XXXVIc is bepaald dat artikel 92 van de Wbm, zoals dit artikel luidde op 31 december 2011, en de daarop gebaseerde bepalingen van toepassing blijven tot en met 31 december 2014.

Artikel XXXVId (samenloopbepaling)

Indien het wetsvoorstel Beperking emissies kolencentrales tot wet wordt verheven en die wet later in werking treedt dan dat de onderhavige wet in werking treedt, zou in artikel I, onderdeel E, van de eerstgenoemde wet worden verwezen naar een artikel in de Wbm dat op basis van het onderhavige wetsvoorstel per 1 januari 2012 komt te vervallen. Door artikel XXXVId wordt voorkomen dat er een verkeerde verwijzing in die wet komt te staan.

Artikel XXXVIe (samenloopbepaling)

Indien het wetsvoorstel Verzamelwet Verkeer en Waterstaat 2010 tot wet wordt verheven en die wet later in werking treedt dan dat de onderhavige wet in werking treedt, zou artikel VIII van de eerstgenoemde wet overbodig worden. In artikel XXXVIe wordt daarom geregeld dat artikel VIII van die wet per 1 januari 2012 komt te vervallen.

Artikel XXXVIf (samenloopbepaling)

Een deel van de artikelen van de Wbm waar in artikel V van het wetsvoorstel Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning naar wordt verwezen, komt per 1 januari 2012 te vervallen. Indien het wetsvoorstel Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning tot wet wordt verheven en die wet eerder in werking treedt dan dat de onderhavige wet in werking treedt, wordt hier in deze wet rekening mee gehouden via het eerste lid van artikel XXXVIf. Indien het wetsvoorstel Verzamelwet van rechtswege verleende vergunning tot wet wordt verheven en die wet later in werking treedt dan dat de onderhavige wet in werking treedt, dan dienen de onderdelen a tot en met c van het in artikel V van de eerstgenoemde wet opgenomen artikel 91, vierde lid, van de Wbm te vervallen. Hiertoe strekt het tweede lid van artikel XXXVIf.

De staatssecretaris van Financiën,

F. H. H. Weekers


X Noot
1

Aanhangsel Handelingen II 2011/12, nr. 342.

Naar boven