32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020

Nr. 93 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 september 2014

Met deze brief stuur ik u de rapportage hernieuwbare energie 2013 van de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)1. In deze brief leg ik u ook mijn besluit over de invulling van de jaarverplichting 2016 voor.

NEa-rapportage hernieuwbare energie 2013

De NEa-rapportage hernieuwbare energie 2013 toont aan dat 60% van de jaarverplichting hernieuwbare energie voor vervoer in Nederland is behaald door de inzet van geavanceerde biobrandstoffen. Deze brandstoffen mogen voor invulling van deze verplichting dubbel tellen. Het gaat voornamelijk om biodiesel, vervaardigd uit afval, zoals afgedankt frituurvet. Ik constateer dat de behaalde 60% een substantiële verhoging is ten opzichtte van 2011 en 2012 toen respectievelijk 40% en 51% van de biobrandstoffen geavanceerd was. Dit bewijst dat Nederland duidelijk een weg heeft ingezet naar het gebruik van voornamelijk geavanceerde biobrandstoffen in de transportsector.

Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer 2016

In de brief van 11 juni 2014 (Kamerstuk 32 813, nr.92) heb ik aangegeven na de zomer mijn beleid bekend te zullen maken voor de jaarverplichting 2016 en de jaren daarna. Het in de Energieraad van 13 juni 2014 bereikte akkoord over indirect veranderend landgebruik (ILUC) biedt mogelijke aanknopingspunten om de motie Leegte (Kamerstuk 32 813, nr. 4.) uit te voeren. Deze motie vraagt om invoering van een versneld groeipad hernieuwbare energie vervoer en om tegelijkertijd te garanderen dat die versnelling enkel met geavanceerde biobrandstoffen wordt ingevuld. Het ILUC-akkoord is nog niet definitief omdat het Europees parlement dit najaar hier een oordeel over moet uitspreken. Waarschijnlijk vinden er daarna nog onderhandelingen tussen de Raad en het Europees parlement plaats. Naar verwachting zal er in december 2014 een definitief akkoord worden bereikt, dat tijdens de Energieraad van 9 december 2014 zal worden besproken. Tot die tijd moet ik mijn biobrandstoffenbeleid op de huidige Europese regelgeving baseren. In de brief van 6 september 2013 (Kamerstuk 32 813 nr.57) is uw Kamer gemeld dat uitvoering van deze motie Leegte niet mogelijk is, omdat onder de huidige Europese regelgeving op nationaal niveau geen extra eisen aan biobrandstoffen gesteld mogen worden.

Vanwege de tijd die nodig is voor de aanpassing van de regelgeving moet ik nu een besluit nemen over het percentage van de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer voor 2016. Ook het bedrijfsleven wil graag vanwege hun planning duidelijkheid over de jaarverplichting. Daarom wil ik het geleidelijk groeipad volgen, zoals in de brief van 3 oktober 2011 aan uw Kamer (Kamerstukken, 2011 – 2012 32 357, nr. 31) is opgenomen. Zoals uit de onderstaande tabel blijkt komt de jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer voor 2016 op 7% uit.

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

4%

4,25%

4,5%

5%

5,5%

6,25%

7%

10%

Ik kan vanwege dezelfde Europese regelgeving die mij verhindert de motie Leegte uit te voeren, niet verplichten dat deze verhoging alleen ingevuld wordt met geavanceerde biobrandstoffen. Ondanks het feit dat dit percentage volgens de huidige Europese regelgeving volledig met conventionele biobrandstoffen mag worden ingevuld, verwacht ik dat de jaarverplichting net zo als in de voorgaande jaren voor een substantieel deel door geavanceerde biobrandstoffen ingevuld zal worden.

Het besluit over de jaarverplichting voor de jaren 2017 en verder neem ik mee bij de implementatie van het definitieve ILUC akkoord. Daarbij zal de definitieve limiet op conventionele biobrandstoffen en van de definitieve indicatieve subdoelstelling voor meest geavanceerde biobrandstoffen afkomstig van grondstoffen, zoals lignocellulose en de uitvoering van de motie Leegte bepalend zijn. Het hangt van de eerder genoemde onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Raad af, of de 7% limiet voor conventionele biobrandstoffen en de indicatieve subdoelstelling van 0,5% voor de meest geavanceerde biobrandstoffen in 2020, zoals die in de energieraad van 13 juni 2014 zijn overeengekomen, worden overgenomen. De rest van de doelstelling 10% hernieuwbare energie vervoer in 2020 kan ingevuld worden door andere hernieuwbare bronnen, zoals elektriciteit en geavanceerde biobrandstoffen, zoals gebruikt frituurvet.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven