Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 20 augustus 2021
Op verzoek van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat reageer ik met
deze brief op het manifest «Investeren in de toekomst, is investeren in de jongeren»,
dat enige tijd geleden aan uw Kamer is aangeboden.
Als bewindspersoon voor Klimaat en Energie ben ik verantwoordelijk voor het opstellen,
monitoren en implementeren van het Nederlandse klimaatbeleid, inclusief het betrekken
van maatschappelijke actoren bij de uitvoering hiervan. In die hoedanigheid verwelkom
ik deze en andere initiatieven van jongeren om mee te denken over een onderwerp dat
bepalend zal zijn voor hun eigen toekomst.
We hebben in Nederland gelukkig de mooie traditie dat jongeren actief worden betrokken
bij het klimaatbeleid, zowel nationaal als internationaal. Zo maken sinds de onderhandelingen
op de COP21 voor het klimaatakkoord van Parijs de Nederlandse VN-jongerenvertegenwoordigers
deel uit van onze officiële onderhandelingsdelegatie. Op nationaal niveau spelen organisaties
als de Jonge Klimaatbeweging (JKB) en de young climate professionals van de Klimaat en Energie Koepel (KEK) al sinds 2018 een actieve rol bij de totstandkoming
en implementatie van het nationale klimaatbeleid. Momenteel zijn zij betrokken bij
het ontwerp en de uitvoering van de Regionale Energiestrategieën (RES’en).
Verder wordt sinds vorig jaar onder auspiciën van de klimaatgezant het programma «Jonge
Klimaatambassadeurs van de Toekomst» georganiseerd. In dit programma doorloopt een
groep jongeren met zeer uiteenlopende achtergronden een les- en ervaringsprogramma
waarin zij uitgroeien tot volwaardige ambassadeurs die na afloop weer andere jongeren
en volwassenen in hun eigen leefomgeving klimaatbewuster kunnen maken.
Wat betreft de inhoud van het manifest onderschrijf ik de urgentie die hierin wordt
opgeroepen; het feit dat we als Nederland en internationale gemeenschap voor een majeure
opgave staan om de opwarming van de aarde door klimaatverandering tegen te gaan. Het
kabinet spant zich dan ook in om het 2030-doel van de Nederlandse Klimaatwet te realiseren.
In dat kader heb ik de Kamer per brief van 25 juni jl. geïnformeerd over het feit
dat het kabinet maatregelen zal uitwerken die op korte termijn CO2-reductie realiseren om ten minste een emissiereductie van 49% in 2030 in het vizier
te houden. Daarbij heb ik aangegeven dat, met name in het licht van de demissionaire
status, bezien zal worden hoe dit proces ingepast kan worden in de besluitvorming
over de begroting voor 2022. Daarbij wordt de Kamer in ieder geval bij de Klimaatnota
dit najaar, in lijn met de motie van het lid Thijssen (Kamerstuk 35 668, nr. 24) en conform de cyclus van de Klimaatwet, ook geïnformeerd over welke aanvullende
maatregelen mogelijk zijn voor de uitvoering van het Urgenda-vonnis, passend binnen
het langetermijn-klimaatbeleid gericht op 2030 en 2050.
Het manifest maakt ook duidelijk dat de klimaatcrisis samenvalt met parallelle problematiek
elders in ons ecosysteem en in onze economie: de fijnstof- en stikstofuitstoot, de
onder druk staande biodiversiteit en mogelijke schaarste aan grondstoffen. Dat deze
parallelle problematiek ook maatschappelijke gevolgen heeft is evident, ook voor de
toekomst van onze jongeren en de generaties na hen. Zoals ik eerder heb aangegeven
ben ik daarom van mening dat jongeren een stem moeten hebben in de vormgeving van
het klimaatbeleid.
Mijn voorganger heeft eerder de JKB en de KEK uitgenodigd om, mede op aandringen van
uw Kamer (motie van het lid Moorlag; Kamerstuk 32 813, nr. 507), regelmatig van gedachten te wisselen over de koers van het beleid. Ik ben van plan
om deze halfjaarlijkse gesprekkenreeks voort te zetten en zal daarbij ook de initiatiefnemer
van het manifest, Youth for Climate, uitnodigen.
Tenslotte is het goed om aan te geven dat de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs
en Media middels beantwoording van Kamervragen reeds is ingegaan op de onderwijskundige
aspecten van dit manifest (Aanhangsel Handelingen II 2020/21, nr. 3441).
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
D. Yeşilgöz-Zegerius