32 813 Kabinetsaanpak Klimaatbeleid

Nr. 757 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN EN KLIMAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 5 juli 2021

Hierbij informeer ik u, over de uitvoering van de motie van de leden Agnes Mulder en Lodders, ingediend op 11 november 2020 (Kamerstuk 35 572, nr. 55). Deze motie verzoekt de regering om «de voorkeur voor een Europese ETS-oplossing te bevestigen en scenario’s uit te werken waarin met Europese regelgeving de Nederlandse doelstellingen ook kunnen worden behaald, inclusief het onder ETS waarderen van scope 2 en scope 3 emissies, zodat een gelijk speelveld wordt gecreëerd en uiteindelijk een binnenlandse heffing overbodig kan worden.»

Voor de uitvoering van de motie is opdracht gegeven onderzoek te verrichten dat heeft geresulteerd in het bijgevoegde rapport «Inventarisatie EU-beleid als evenaring van nationale emissiereductie industrie»1. In het rapport zijn meerdere scenario’s kwalitatief uitgewerkt waarin uitsluitend Europese regelgeving de Nederlandse reductiedoelen voor de industrie borgt en dus de nationale CO2-heffing niet meer nodig is.

Het EU ETS is een belangrijke hoeksteen van het Europese en Nederlandse klimaatbeleid. Het rapport concludeert echter dat het niet realistisch is om met voldoende zekerheid het Nederlandse reductiedoel voor de industrie voor 2030 te borgen met alleen Europese beleidsopties zoals het EU ETS. Voornaamste redenen hiervoor zijn:

  • Politieke onhaalbaarheid: Het nationale doel voor de industrie uit het Klimaatakkoord is ambitieuzer dan het EU-ETS, ook na de aanscherping die deze zomer met het «Fit for 55%» verwacht wordt uit Europa. Het is onwaarschijnlijk dat de EU beleid zal voorstellen dat strenger is dan wat er nodig is voor de EU doelen. Terwijl dit wel nodig is om het industriedoel van 14,3 Mton CO2-reductie in Nederland uit het Klimaatakkoord te behalen. Daarom is het in de EU politiek onhaalbaar dat met enkel EU-beleid het Nederlandse industriedoel kan worden behaald.

  • Tijdigheid: In verband met onder andere de doorlooptijden van EU besluitvorming en de investeringscycli van bedrijven is het onwaarschijnlijk dat de onderzochte EU-beleidsopties op tijd ingevoerd zijn en voldoende effect hebben om de 2030 reductiedoelen voor de Nederlandse industrie te halen. Wel kunnen deze opties op de langere termijn bijdragen aan klimaatneutraliteit in 2050.

  • Zekerheid: EU-industriebeleid is grensoverstijgend en stuurt niet specifiek op reducties in Nederland. Oftewel, aanvullende reductie die EU-beleid bewerkstelligt vindt niet per se in Nederland plaats. De mate van zekerheid die de CO2-heffing geeft voor het bereiken van het nationale doel in de Nederlandse industrie is er niet als er alleen via EU-beleid wordt geïntervenieerd.

Hierbij lijkt volgens de onderzoekers ook het in EU-ETS waarderen van scope 2 en scope 32 de zekerheid van het behalen van het nationale industriedoel voor 2030 niet te versterken. Nationaal beleid zoals de CO2-heffing voor de industrie, zo concludeert het rapport, lijkt daarom noodzakelijk om het nationale industriedoel van 2030, zoals vastgesteld in het Klimaatakkoord, te borgen.

In het rapport is een aanvullend derde «meewind» scenario uitgewerkt met EU-regelgeving die weliswaar niet voldoende is om het nationale doel voor 2030 te evenaren, maar wel zoveel mogelijk het herstel van het gelijke speelveld in de Europese industrie bevordert en bijdraagt aan emissiereductie richting klimaatneutraliteit in 2050.

Gesterkt door die conclusie zet het kabinet het huidige nationale beleid, zoals overeengekomen in het Klimaatakkoord, voort. In 2022 en 2024 zal de CO2-heffing voor de industrie hiervoor herijkt worden. Daarnaast zal het kabinet, met oog op het gelijke speelveld, in blijven zetten op ambitieus EU-beleid om zoveel mogelijk «meewind» te creëren voor het behalen van de nationale doelen voor 2030 en van klimaatneutraliteit in 2050. Zoals in het Klimaatakkoord afgesproken zal het kabinet periodiek ontwikkelingen in het speelveld blijven monitoren.3 Met oog op circulariteit en het belang van scope 3 reductie voor de wereldwijde klimaatopgave en de opbouw van een duurzame industrie in Nederland4, zal het kabinet, zoals afgesproken in het Klimaatakkoord5, het voortouw blijven nemen om te onderzoeken hoe de keteneffecten van circulaire maatregelen in beeld kunnen worden gebracht en hoe dit in het beleid kan worden geïmplementeerd. Bijvoorbeeld door te pleiten voor ambitieus EU-bronbeleid om de marktvraag naar duurzame grondstoffen te vergroten en door in de EU-actief in te zetten op financiële middelen voor dit soort duurzame grondstoffen in de chemie6. Ook verder onderzoek naar de mogelijkheden voor erkenning van negatieve en scope 2 en 3 emissies in Europese wet- en regelgeving blijft van belang, op voorwaarde dat dubbeltellingen kunnen worden voorkomen en de doelmatigheid van het klimaatbeleid behouden blijft.

Het is aan het volgende kabinet om te bepalen of de gestelde nationale doelen onveranderd zullen blijven en eventueel welke wijzigingen in nationaal beleid nodig zijn.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, D. Yeşilgöz-Zegerius


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Scope 1: directe CO2-uitstoot (de schoorsteen). Scope 2: indirecte CO2-uitstoot door opwekking van elektriciteit/warmte die gebruikt wordt. Scope 3: andere indirecte CO2-uitstoot (zoals goederentransport).

X Noot
3

Klimaatakkoord, p. 111: 3.4.3 Internationale inzet en level playing field

X Noot
4

Zoals genoemd in brief Visie verduurzaming basisindustrie 2050 (Kamerstuk 29 696, nr. 15)

X Noot
5

Klimaatakkoord, p. 111: 3.4.4 Omgaan met maatregelen scope 2- en 3-emissies

X Noot
6

Zoals genoemd in brief duurzaamheidskader biogrondstoffen (Kamerstuk 32 813, nr. 617)

Naar boven