32 772 Beleidsdoorlichting Volksgezondheid, Welzijn en Sport

Nr. 1 BRIEF VAN DE MINISTER VAN VOLKSGEZONDHEID, WELZIJN EN SPORT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2011

Hierbij bied ik u, in aanvulling op het Jaarverslag VWS over 2010, de «Beleidsdoorlichting Sport» aan1 Daarmee geef ik invulling aan de gemaakte afspraken met de minister van Financiën in het kader van het «Experiment Verbetering Verantwoording en Begroting».

Reikwijdte en aanpak

De «Beleidsdoorlichting Sport» heeft betrekking op het gehele begrotingsartikel 46 Sportbeleid en omvat de periode van 2006 tot en met 2010. De algemene doelstelling van artikel 46 luidt: «Een sportieve samenleving waarin zowel veel aan sport wordt gedaan als van sport wordt genoten».

De beleidsdoorlichting is uitgevoerd door het W.J.H. Mulier Instituut in samenwerking met de Universiteit van Tilburg. Een stuurgroep onder voorzitterschap van prof. dr. P. Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, heeft het onderzoek begeleid. De beleidsdoorlichting voldoet aan de eisen van de Regeling periodiek evaluatieonderzoek en beleidsinformatie (RPE 2006).

Deze beleidsdoorlichting is mede gebaseerd op de reeds eerder toegezegde evaluatie van de nota »Tijd voor sport» uit 2005 (TK 30 234, nr. 2) en het uitvoeringsprogramma «Samen voor sport» uit 2006 (TK 30 234, nr. 6).

Deze evaluatie is onder de titel «Monitor Sportbeleid 2006–2010» als Annex 1 toegevoegd aan de «Beleidsdoorlichting Sport». Voor de beleidsdoorlichting is verder gebruikt gemaakt van bestaande literatuur, van actueel cijfermateriaal en van de inbreng van beleidsmakers en beleidspartners. Ook zijn verschillende experts geïnterviewd en zijn drie programma’s aan een verdiepende studie onderworpen (Annex 2, 3 en 4). Ook de instrumenten die zijn ingezet met de beleidsbrief «De kracht van sport» uit 2007 (TK 30 234, nr. 13) maken onderdeel uit van deze beleidsdoorlichting.

Conclusies en aanbevelingen

In hoofdstuk 5 van de Beleidsdoorlichting zijn de conclusies en aanbevelingen opgenomen. Deze sluiten goed aan op de lijn zoals het Kabinet die voor ogen heeft met de Beleidsbrief Sport, die u op korte termijn zult ontvangen. Ook bij de verdere uitwerking van het beleid zal ik van deze conclusies en aanbevelingen gebruik maken.

Conclusies

De onderzoekers concluderen dat het beleid op aantoonbare successen kan bogen: «Meer mensen zijn gaan sporten en bewegen, er komen minder sportblessures voor, Nederlandse sporters presteren goed en zijn meer tevreden over het topsportklimaat. Nederland is het land met de grootste tevredenheid van burgers over de aanwezige voorzieningen en het hoogste aandeel verenigingssporters. Verder scoort Nederland Europees hoog wat betreft sportdeelname, het sportvrijwilligerswerk en het (matig) intensief bewegen».

Opvallend is dat de toename in het sporten en bewegen zich vooral in de eerste jaren na de eeuwwisseling heeft voorgedaan. In de periode van onderzoek vlakt de positieve ontwikkeling af. De oorzaak van deze afvlakking is niet eenduidig aangegeven. Al merken de onderzoekers wel op: «Sportbeleid (Bewegen en Meedoen met name) is in grote mate gericht op de stimulering van (gedrags)-verandering. Op voorhand is dat voor het beleid niet de gemakkelijkste opgave.»

Ook constateren de onderzoekers dat mensen, als gevolg van de gestegen opleidingsniveaus en de komst van een hoogwaardige diensteneconomie, steeds meer zittend werk verrichten. Het beleid roeit volgens hen tegen de stroom in: «Die stroom is gericht op afnemende beweegimpulsen en is buitengewoon krachtig – want nauw vervlochten met economie en cultuur. Het vergt een krachtige stimulans om die stroom te keren.»

Toch levert het sportbeleid een bijdrage op veel terreinen: «Sport levert een aantoonbare bijdrage aan de preventieve gezondheidszorg door mensen te verleiden om in beweging te komen en te blijven. Het sportbeleid heeft daarnaast in velerlei opzichten positief bijgedragen aan beleidsdoelstellingen op uiteenlopende beleidsterreinen. Te noemen vallen – zonder dat overigens altijd duidelijk is hoe omvangrijk de bijdrage van sport precies is geweest – de leefbaarheid van buurten, de participatie van kansarme kinderen of van mensen met een beperking, de integratie van minderheden, de voorkoming van schooluitval, de vermindering van ziekteverzuim, de nationale eenheid (trots), Holland promotie en innovatie.»

Ik deel dan ook de opvatting van de onderzoekers dat sport een positieve betekenis die het op die terreinen kan hebben. Maar we mogen van de sport niet verwachten dat het een oplossing voor alle problemen kan bieden. Wat voorop moet blijven staan is dat heel veel mensen plezier beleven aan sport. In de eerste plaats door zelf te sporten of te bewegen. Maar ook door zich als vrijwilliger voor de sport in te zetten of door als toeschouwers sportwedstrijden of grote evenementen bij te wonen.

Aanbevelingen

Het formuleren van aanbevelingen valt formeel buiten de scope van een beleidsdoorlichting. Desondanks hebben de onderzoekers op grond van de conclusies ook enkele aanbevelingen geformuleerd. Zo adviseren zij onder meer om structureel te investeren in een beperkter aantal doelen en programma’s. Aanbevolen wordt om te investeren in het onderbouwen van het beleid met kennis en in het ondersteunen van de branche hierin. Ook stellen zij voor om het belang van bewegen tot uiting te laten komen door in het vervolg te spreken van sport- en beweegbeleid. Vanuit het sport- en beweegbeleid voorzien zij een stimulerende rol richting de versterking van het bewegingsonderwijs.

De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. I. Schippers


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer.

Naar boven