Kamerstuk
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30234 nr. 2 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Dossier- en ondernummer |
---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2004-2005 | 30234 nr. 2 |
Bewegen, Meedoen, Presteren
1 | Inleiding | 2 |
2 | Sport anno 2005 | 3 |
3 | De doelen van het sportbeleid | 5 |
4 | Gezond door sport | 8 |
4.1 | Doel van het beleid | 8 |
4.2 | Nationaal Actieplan Sport & Bewegen | 9 |
4.2.1 | Vele sectoren doen mee | 9 |
4.2.2 | Inactieven staan centraal | 11 |
4.2.3 | Informeren en stimuleren | 12 |
4.3 | Gezonde sportbeoefening | 12 |
4.3.1 | Sportgeneeskunde | 12 |
4.3.2 | Sportmedisch begeleiden van topsporters | 12 |
4.3.3 | Sportblessures | 13 |
5 | Meedoen door sport | 13 |
5.1 | Doel van het beleid | 13 |
5.2 | Opvoeden door sport en school | 14 |
5.2.1 | Alliantie School en Sport samen sterker | 14 |
5.2.2 | Onderzoeksprogramma: sport en bewegen op school | 15 |
5.3 | Vernieuwen lokaal sportaanbod | 15 |
5.3.1 | Nieuwe sportmogelijkheden | 15 |
5.3.2 | Integratie sporters met een beperking | 15 |
5.3.3 | Meedoen allochtone jeugd door sport | 16 |
5.4 | Versterken waarden en normen door sport | 17 |
5.4.1 | Gedragscode sportiviteit en respect | 17 |
5.4.2 | Vrijwillige inzet | 17 |
5.4.3 | Trainers en coaches | 18 |
5.4.4 | Scheidsrechters vooruit: masterplan arbitrage | 18 |
5.4.5 | Topsporters en -coaches als ambassadeur | 18 |
5.4.6 | Vandalisme, agressie en geweld | 19 |
5.5 | Integrale buurtaanpak en sport | 19 |
6 | Sport aan de top | 20 |
6.1 | Doel van het beleid | 20 |
6.2 | Talentherkenning en -ontwikkeling | 21 |
6.2.1 | Talentherkenning en regionale talentontwikkeling | 21 |
6.2.2 | Talentontwikkeling en onderwijs | 22 |
6.2.3 | Nationale talentontwikkelingsprogramma's | 22 |
6.3 | Stipendium topsporter | 23 |
6.4 | Topsporters met een beperking | 23 |
6.5 | Coaches aan de top | 23 |
6.6 | Tegengaan dopinggebruik | 24 |
6.7 | Topsportevenementen en -accommodaties | 25 |
7 | Samenwerken voor de sport | 25 |
7.1 | Partners in sport | 26 |
7.2 | Sportprogramma 2006–2010 | 26 |
7.3 | Wet- en regelgeving | 27 |
7.4 | Kennis voor en over sportbeleid | 28 |
7.5 | Koninkrijksband en internationale samenwerking | 28 |
8 | Geld voor beleid | 29 |
8.1 | Subsidies ministerie VWS | 29 |
8.2 | Afstemmen geldstromen | 29 |
8.3 | Financiering beleidsvoornemens VWS | 30 |
Waarom een nieuwe Sportnota? Sport is niet weg te denken uit onze maatschappij. Velen doen aan sport, velen dragen een steentje bij aan sportorganisaties, velen kijken naar sport. Sport vertegenwoordigt belangrijke maatschappelijke waarden: sport verbroedert, sport stimuleert sportief gedrag.
Nederland is een sportieve samenleving. Maar dat is niet nieuw. Wel nieuw zijn allerlei ontwikkelingen in de maatschappij en in de sport. Er komen tal van nieuwe sporten bij, de invloed van de media op de sport is enorm gegroeid evenals het economische belang van sport. Maar ook blijkt dat met sport een antwoord kan worden gegeven op nieuwe uitdagingen. De uitdaging bijvoorbeeld hoe we een gezondere samenleving en gezondere burgers kunnen krijgen en hoe we de maatschappelijke samenhang kunnen bevorderen.
Nederland is een sportland. Dat is gekomen door de bewoners van ons land die actief aan sport doen of daarbij op andere wijze zijn betrokken. Het is de verdienste van de vele sportverenigingen, de bonden en sportkoepels in dit land. Het is de verdienste van gemeentebesturen die een actief sportbeleid voeren en de belangrijkste investeringen in sportvoorzieningen voor hun rekening nemen. Het komt voort uit enthousiaste scholen waar sport wordt gestimuleerd of bedrijven waar de bedrijfsfitness hoog in het vaandel staat. Of ondernemingen die lokaal en op grotere schaal de sport sponsoren. Het kabinet steunt de totstandkoming van een sportieve samenleving. Sport vertegenwoordigt waarden die het kabinet hoog in het vaandel heeft: gezond leven, meedoen en topprestaties leveren, een samenleving waarin men sportief met elkaar omgaat. Een samenleving waarin prestaties worden gewaardeerd, maar die ook tegen een stootje kan.
De verantwoordelijkheid van de rijksoverheid is complementair aan die van andere partijen. Het sportbeleid richt zich daarom vooral op het benutten van sport voor maatschappelijke doelen. De sport moet daarvoor voldoende toegerust zijn. Zorg voor de kwaliteit van het sportaanbod is derhalve een taak voor de rijksoverheid.
De bijdrage van het rijk hieraan is aan vernieuwing toe. Sinds de nota Wat sport beweegt van bijna tien jaar geleden is er veel veranderd, zowel in de sport als bij de overheid. Wat de sport aangaat, is hierboven al een aantal ontwikkelingen aangestipt. Wat de overheid betreft is relevant dat die geen verantwoordelijkheid op zich moet laden die haar niet past en dat zij selectief is in haar bemoeienissen en inzet van middelen. Dat wordt in de nota nader uiteengezet.
De nota heeft als motto Tijd voor sport. Daarmee wordt tot uitdrukking gebracht dat de overheid vindt dat sport nu extra aandacht moet hebben, zowel van burgers, maatschappelijke organisaties als van de overheid zelf. In de nota zijn de hoofdlijnen van het beleid uiteengezet. De verdere uitwerking hiervan wordt met de relevante partners in de sport ter hand genomen en vastgelegd in een zogeheten uitvoeringsprogramma: het Sportprogramma 2006–2010.
Veel partijen hebben een bijdrage geleverd aan deze nota. Er is natuurlijk geput uit de kennis en ervaring van de sportsector, maar ook het onderwijs, de wetenschap, de media, bestuur en management en het bedrijfsleven zijn geconsulteerd. In verschillende ronde tafelbijeenkomsten met zeer uiteenlopende deelnemers zijn belangrijke ideeën naar voren gebracht. Die hebben het kabinet geïnspireerd bij de totstandkoming van het nieuwe sportbeleid dat in deze nota wordt gepresenteerd.
Bijna 60 procent van de Nederlanders gaat tenminste 12 keer per jaar sporten. Op een bevolking van 16,3 miljoen inwoners kent ons land ruim 28 000 sportverenigingen, met gezamenlijk 4,9 miljoen leden. Bij die verenigingen zijn in totaal 1,2 miljoen vrijwilligers actief. Voorts sporten Nederlanders in toenemende mate ongeorganiseerd, hetzij geheel op zichzelf, hetzij door een bezoek aan sportaccommodaties als ijsbaan, zwembad, tennisbaan of fitnesscentrum. Daarnaast wordt op school aan sport gedaan, maar ook in bedrijven, in het buurtwerk en op vakanties.
Het levert een indrukwekkend beeld op van sporten in Nederland:
Tabel 1: Sportbeoefening in Nederland naar leeftijdin % van de bevolking van 6 jaar en ouder, 2003 (tenzij anders aangegeven)
6–19 jaar | 20–55 jaar | 55+ jaar | Totaal | |
---|---|---|---|---|
Doet tenminste één keer per maand aan sport | 82 | 60 | 39 | 59 |
Waarvan minder dan één keer per week | 26 | 28 | 20 | 26 |
Waarvan één of twee keer per week | 24 | 18 | 11 | 17 |
Waarvan tenminste drie keer per week | 32 | 14 | 9 | 16 |
Aantal beoefende sporten (absoluut) | 4,0 | 2,8 | 2,1 | 2,9 |
Doet een teamsport1 | 51 | 23 | 6 | 27 |
Doet een solo-sport1 | 87 | 88 | 87 | 88 |
Lid sportvereniging1 | 77 | 48 | 38 | 53 |
Waarvan lid van meer dan één sportvereniging | 23 | 10 | 8 | 12 |
Neemt deel aan competitie en training1 | 69 | 36 | 23 | 41 |
Waarvan aan meer dan één competitie en training | 21 | 8 | 4 | 10 |
1 % sporters
Bron: SCP (AVO 2003)
De sportdeelname is de laatste jaren aan het veranderen. Er komen nieuwe sporten op die zich vooral lenen voor beoefening in ongeorganiseerd verband. Joggen, skaten, golfen, skiën, skateboarden, fitness, aerobics, windsurfen en nordic walking zijn daar mooie voorbeelden van. Het zijn sporten die gedaan kunnen worden op een moment dat het uitkomt, alleen of in klein verband. Sporten met overwegend een sterk recreatief karakter. Deze veranderingen zetten de deelname aan wedstrijdsport, met name bij de sporten in teamverband, wat onder druk. De veranderingen houden overigens niet alleen verband met toevallige ontwikkelingen in de sport zelf maar ook met sociaal-culturele en demografische ontwikkelingen.
De achterstand van vrouwen bij het sporten is de laatste decennia in een hoog tempo ingelopen. Dat geldt in mindere mate voor ouderen. Maar de inhaalslag bij hen is overduidelijk. De sportdeelname van allochtonen loopt nog altijd zo'n tien procent achter bij de autochtone bevolking. Slechts een fractie van mensen met een beperking komt aan (aangepast) sporten toe.
De verenigingen hebben het met alle maatschappelijke veranderingen soms moeilijk. Ze zien dat commerciële aanbieders nieuwe delen van de sportmarkt voor zich opeisen. Het systeem dat wij hebben met bonden en verenigingen is uniek in de wereld, maar ook kwetsbaar. Van de sportverenigingen geeft 72 procent aan dat ze in 2003 problemen hebben gehad met het vinden van trainers, begeleiders en ander kader. Dat knelt omdat juist verenigingen een uiterst waardevolle rol spelen bij het bieden van sportmogelijkheden aan mensen voor wie sport een middel is om erbij te horen.
De beoefening van sport uit het oogpunt van gezondheid staat onder druk. Zoals gezegd zijn er veel mensen die aan een of andere vorm van sport doen. Maar toch beweegt ruim 40 procent van de volwassen bevolking onvoldoende om ziekte of voortijdige sterfte te voorkomen. Overgewicht, hart- en vaatziekten en diabetes zijn veel voorkomende ziektes geworden die een directe relatie hebben met te weinig bewegen. Ook op scholen is het beeld uiteenlopend. Er zijn scholen waar veel gesport wordt, maar er zijn er te veel waar dit niet het geval is. Zorgelijk is dat juist bij het primair onderwijs circa 70 procent van de scholen onvoldoende aan sport doet. Bij het voortgezet onderwijs is het beter, maar nog altijd slechts 50 procent van de scholen. Gemeten naar de Nederlandse Norm Gezond Bewegen – voor jongeren tot 18 jaar elke dag een uur sporten en bewegen – komt van de schoolgaande jeugd daar maar ongeveer eenderde aan toe.
Om sport en bewegen mogelijk te maken zijn voldoende accommodaties en ruimte als randvoorwaarde belangrijk. Er zijn weliswaar veel sportaccommodaties in Nederland, maar die zijn niet altijd even goed bereikbaar en passen ook niet altijd meer bij de kwaliteitseisen van de hedendaagse gebruiker. In probleemwijken staan de sportvoorzieningen en de sportorganisaties onder druk. Accommodaties leggen het loodje of worden naar de rand van de stad verplaatst. Verenigingen dreigen te verpieteren omdat vooral in sociaal zwakke wijken de bereidheid om veel vrijwilligerswerk te doen achteruit loopt. Daardoor kan in die wijken zonder sport snel een negatieve spiraal ontstaan.
Sport is prachtig, om te doen en om naar te kijken. Sport levert tal van ontroerende momenten op, van euforie, van inspanningen, van saamhorigheid. De taferelen na een geweldige finale illustreren dat. Sport verbroedert ook buiten de topsport, zoals joggers weten die een halve of hele marathon lopen en hun buurman bij de hand nemen om gezamenlijk de finish te halen. Of zoals de leden van een sportvereniging merken die een weekendlang als sporter, bestuurslid of toeschouwer bij hun club doorbrengen. Diezelfde sportvereniging waar men is begonnen als pupil en men eindigt bij jeu de boules of klaverjasavond.
Sport is niet alleen maar fantastisch, sport levert niet alleen nationale helden of idolen op. Op het sportveld wordt niet altijd fair play tentoongespreid, ontoelaatbare overtredingen komen regelmatig voor, scheidsrechters worden beschimpt en soms zelfs aangevallen. Het publiek is niet altijd in juichstemming maar gaat zich ook te buiten aan scheldpartijen en zelfs vandalisme. Dopinggebruik is een element van de sport dat grote zorg geeft. Niet alleen omdat het leidt tot concurrentievervalsing, maar ook omdat het voor de sporter zelf ernstige gezondheidsschade oplevert. Het feit dat doping niet beperkt blijft tot topsport maar doordringt in lagere niveaus, verergert dit.
Sport maakt het beste in de mens wakker, maar soms ook minder mooie kanten. De meeste sportkantines zijn gezellige goed functionerende gelegenheden, maar een gezellig biertje kan soms behoorlijk uit de hand lopen. Ook het probleem van sportblessures blijft om aandacht vragen voor een gezonde sportbeoefening.
De combinatie media en sport blijkt een heel sterke, met evenementen die buitengewoon veel aandacht trekken. Het gaat niet alleen om een EK-voetbal of wedstrijden van de Champions League, maar ook om tal van andere sporten met veel publieke belangstelling: de Daviscup, de TT-races, om van sportevenementen buiten ons land zoals de Olympische Spelen nog maar te zwijgen. Daardoor wordt ongetwijfeld het zelf sporten aangemoedigd. Topsport draagt zo bij aan de sportbeleving. Niet voor niets worden in Nederland sportprestaties de belangrijkste reden genoemd om trots op je land te zijn. Nederland doet het goed in de topsport. Met 22 medailles bij de Olympische Spelen en 29 bij de Paralympische Spelen in Athene behoorde Nederland tot de beste 17 respectievelijk 27 van de wereld. Maar dat gaat niet vanzelf, de internationale concurrentie is groot. Een grote inspanning om talenten te herkennen en te begeleiden is dan ook essentieel voor de groei en bloei van topsport.
Kortom: de positieve waarden van sport zijn groot, maar een open oog voor de negatieve kanten is eveneens op zijn plaats. Sport is belangrijk voor de individuele beoefenaar én de maatschappij als geheel. Sport is een wezenlijk onderdeel van onze cultuur. Maar bovendien kan sport een grote bijdrage leveren aan een aantal belangrijke beleidsdoelstellingen:
• het verbeteren van de gezondheid;
• het vergroten van de maatschappelijke samenhang;
• het stimuleren van topsport, als bron van nationale trots en uitstraling.
Daar liggen de ankerpunten van het nieuwe sportbeleid.
3 DE DOELEN VAN HET SPORTBELEID
Sport is aantrekkelijk en belangrijk. Het biedt spelplezier, motiveert om te presteren en combineert ontspanning met ontplooiing. Daarom kiezen zoveel mensen voor sport. Het zijn deze aan sport verbonden kwaliteiten die maken dat sport ook een grote maatschappelijke waarde heeft. Hier kan een vergelijking met cultuur gemaakt worden. Sport vormt, sport geeft richting, sport stimuleert mensen. Sport is leverancier van talloze in het dagelijkse spraakgebruik gangbare gezegdes: een kans voor open doel missen, een gele kaart krijgen, het estafettestokje doorgeven, een lange adem hebben etc. De toegevoegde waarde van sport uit zich op tal van terreinen. Sport bevordert een gezonde leefstijl, voorkomt ziekte, verhoogt de arbeidsproductiviteit en de leerprestaties. Sport draagt bij aan integratie van specifieke groepen of individuen, het draagt bij aan de sociale samenhang en geeft een zinvolle invulling aan vrije tijd. Sport zorgt voor fantastisch entertainment waarbij de topsporters ook als rolmodel functioneren, als voorbeeld voor andere Nederlanders. Of als promotors van Nederlandse bedrijvigheid en export.
Wat staat het kabinet nu voor ogen met het sportbeleid en welke doelen wil het realiseren?
Kort samengevat streeft het kabinet naar het volgende:
Een sportieve samenleving waarin zowel veel aan sport wordt gedaan als van sport wordt genoten.
Daarbij zijn de volgende doelen gekozen:
• mensen gaan meer sporten en bewegen voor hun gezondheid;
• via de sport ontmoeten meer mensen elkaar en doen mee aan maatschappelijke activiteiten;
• mensen gedragen zich sportief en respecteren (spel)regels;
• de topsport in Nederland wordt bevorderd als symbool voor ambitie, als bron van ontspanning en voor ons nationale imago in binnen- en buitenland.
De sportsector vervult hierbij een belangrijke rol. Immers voor veel van deze doelen zijn een kwalitatief verantwoorde sportbeoefening en een goede sportinfrastructuur noodzakelijk. In het sportbeleid zijn dit de randvoorwaarden om de genoemde doelstellingen te realiseren. In het vervolg van deze nota worden de doelstellingen nader uitgewerkt. Om te concretiseren waar het kabinet naar streeft, volgt hieronder een beeld van de te bereiken situatie. Daarbij wordt de indeling gevolgd die al meermalen is aangegeven: gezondheid, meedoen en topsport.
In de sportieve samenleving zoals het kabinet die nastreeft, doen meer mensen dan nu regelmatig aan sport. Volgens TNO beweegt nu 60 procent van de Nederlanders voldoende om langer gezond te blijven. Het kabinet wil dat verhogen. Een leven lang sporten is daarbij het ideaal. Kinderen beginnen met voetballen bij de F-jes of turnen bij de pupillen. Uiteindelijk wordt dat het veteranenteam en de fitness gymles. Op hogere leeftijd blijkt dat de club ook nog wat rustiger sportbeoefening mogelijk maakt. Of men wisselt van activiteit en gaat recreatief hardlopen, fietsen, wandelen of zwemmen. Het zijn zaken die iedereen zelf moet regelen. Maar het kan natuurlijk worden bevorderd. Het onderwijs is in dit verband een uiterst belangrijke factor. De school legt de basis voor gedrag in de toekomst, de school biedt bij uitstek een goede infrastructuur voor sportbeoefening, de school heeft profijt bij fitte leerlingen, mens sana in corpore sano. Juist bij kinderen tekenen zich ernstige gezondheidsproblemen af, overgewicht en andere symptomen van ongezonde leefstijl. In de sportieve samenleving loopt dat overgewicht terug en hoeven leerlingen niet meer te hijgen als ze een paar meter hard gelopen hebben. De werkgever is vergelijkbaar betrokken, hij heeft belang bij fitte werknemers die tegen een stootje kunnen en op oudere leeftijd langer kunnen blijven werken. Bedrijfsfitness zou een normale zaak moeten zijn.
De overheid stimuleert de deelname aan sport. De totstandkoming van goede sportaccommodaties en ruimte voor bewegen, niet alleen aan de rand van de stad, wordt bevorderd. De overheid prikkelt ook anderen om hun beste beentje voor te zetten. Zorgverzekeraars bijvoorbeeld zullen worden uitgedaagd om aan actieve preventie te doen, in gezondheidscentra en bij zorgverleners zal aandacht voor de preventieve werking van sport normaal moeten zijn. Op scholen wordt als vanzelfsprekend de ontwikkeling van een sportieve leefstijl van de jeugd bevorderd. In de sportieve samenleving van de toekomst zullen het echter niet alleen de jongeren en de fitheidsadepten zijn die aan hun trekken komen, maar ook – en misschien vooral – de ouderen en de mensen die niet meer zo makkelijk bewegen. Juist voor hen is sport in een of andere vorm van belang. In de sportieve samenleving is dat normaal, zoals het ook normaal is dat mensen die om welke reden dan ook niet tot beweging kwamen, dat nu wel doen. Voor iedereen is het Tijd voor sport.
In de sportieve samenleving fungeert sport als ontmoetingsplaats voor velen. Verschillen tussen burgers in opleiding, religie, politieke voorkeur, klasse, seksuele geaardheid of kleur worden in de sport overbrugd. Mensen met een beperking kunnen via de sport er weer bij gaan horen. Er ontstaan spontaan of georganiseerd groepen die aan sport doen in plaats van zich als hangjongeren tot bron van ergernis te maken. De georganiseerde sport speelt hierbij een belangrijke rol. De sportvereniging is niet alleen maar de toevallige facilitator van sportwedstrijden maar biedt veel meer. De moderne sportvereniging zoekt partners op in de maatschappij, zoals scholen en bedrijven. De moderne sportvereniging tracht via nieuwe diensten mensen aan zich te binden en haar maatschappelijke rol te vergroten. Het sportaanbod bij de vereniging is kwalitatief van een hoog niveau. Daarbij is een behoorlijke professionalisering gewenst die overigens niet ten koste mag gaan van het plezier dat vrijwilligers beleven aan het werk voor hun vereniging. Werk dat niet genoeg op zijn waarde kan worden geschat. Goed opgeleide trainers en coaches verzorgen de begeleiding van met name jeugdige sporters.
In de sportieve samenleving die het kabinet nastreeft zijn we trots op onze topsporters en zeker als die een hoge klassering weten te bereiken. Goede prestaties bij wereld en Europese kampioenschappen, Olympische en Paralympische Spelen zijn zaken waar we warm voor blijven lopen. De inzet en de ambities van topsporters zijn een inspiratiebron en voorbeeld. Talenten worden daarom opgespoord, begeleid en verantwoord opgeleid. Met aansprekende evenementen komt Nederland regelmatig succesvol voor het voetlicht. Het «Oranjegevoel» is een belangrijk verbindend element in de samenleving, ook voor mensen die alleen maar naar sport kijken. Dopinggebruik, wangedrag en voetbalvandalisme zijn in deze sportieve samenleving uitgebannen, sport wordt vereenzelvigd met plezier, niet met geweld of bedrog. Scheidsrechters worden gerespecteerd en behoren tot de elite van de sport: zonder «scheids» geen wedstrijden. Gezondheidsrisico's zijn door verantwoorde begeleiding, door goede materialen, effectieve voorlichting en veilige accommodaties zoveel mogelijk teruggedrongen.
Voor het bereiken van een dergelijke sportieve samenleving is de inzet van velen nodig. De rijksoverheid heeft daarbij maar een bescheiden rol. Het zijn vooral de sporters zelf en de sportorganisaties die hier een verantwoordelijkheid hebben. Aan de overheidskant zijn het de gemeenten die als eerstbetrokkenen voor het fundament van het sportbouwwerk gezorgd hebben. Zonder al de lokale voorzieningen is Nederland sportland een illusie. Het kabinet draagt wel zijn steentje bij door heel gericht op onderdelen te stimuleren. De genoemde doelstellingen zijn daarbij maatgevend en de inzet zal ook selectief zijn. Voor een deel zal die bestaan uit geld, voor een deel uit andere middelen.
Rijksoverheid en sport: enkele voorbeelden
– Het ministerie van OCW heeft op het terrein van de lichamelijke opvoeding een lange traditie en veel verbindingen opgebouwd met sport. Dat is evident voor het opleiden van sportkader op HBO- en MBO-niveau. Het bewegingsonderwijs is onmisbaar voor het introduceren van jeugd in de diverse sporten. Het Landelijk Overleg Onderwijs en Topsport heeft geleid tot het erkennen van zogenoemde LOOT-scholen. Scholen waar het onderwijsprogramma wordt afgestemd op de sportieve ambities en wedstrijd- of competitieprogramma's van talentvolle sporters. Er bestaan al 15 van dit type scholen. Dit aantal wordt naar 20 uitgebreid waardoor de spreiding over het land verbetert.
– Het ministerie van Defensie is terecht trots op zijn succesvolle selectie topsporters. Militairen die in staat gesteld worden om de hoogste eer te behalen. Bij de Olympische spelen in Athene 2004 wisten twee van de vijf defensie-atleten brons te behalen.
– Het ministerie van VROM schept op het terrein van ruimtelijke ordening belangrijke voorwaarden voor sport en bewegen. In de Nota Ruimte (mei 2005) is dat terug te vinden. Daar wordt het richtgetal van 75 m2 groenvoorziening per woning genoemd. Groene ruimtes in wijken die onder meer bestemd dienen te zijn voor recreatie, speel- en trapveldjes. Bij het realiseren daarvan zijn provincies en gemeenten aan zet. Als hulpmiddel daarvoor heeft NOC*NSF een concrete ruimteclaim voor sportterreinen laten berekenen.
– Het ministerie van AZ heeft in het «Breed Initiatief Maatschappelijke Binding» van het kabinet een belangrijke waarde toegedicht aan de rol van sport bij de versterking van de sociale samenhang en binding in de samenleving. Ook in het hoofdlijnenakkoord van het kabinet Balkenende II (2003) wordt de maatschappelijke betekenis van sport onderstreept.
Omdat sport vele aspecten van de samenleving raakt, zijn ook vele departementen bij het sportbeleid betrokken. VWS natuurlijk en OCW omdat juist scholen zo'n belangrijke rol spelen in de sport. Maar ook SZW, in verband met de arbeidsomstandigheden, VenW, VROM en LNV als belangrijke instanties als het gaat om ruimte voor sport en gebruik van recreatiegebieden. Het ministerie van BZK als eerste ingang naar de voor sport zo belangrijke gemeenten en in verband met het tegengaan van uitwassen. Het ministerie van EZ ziet in de topsport een instrument dat innovatie bevordert en daarnaast een economische waarde vertegenwoordigt. Justitie als het gaat om de inzet van sport voor integratie en het ministerie van AZ in verband met maatschappelijke binding en normen en waarden. Defensie natuurlijk, die veel topsporters in dienst heeft als rolmodel en wervend voorbeeld. In het vervolg van deze nota zullen deze inspanningen nader uiteengezet worden.
Rijksoverheid en sport: enkele voorbeelden
– De minister van Vreemdelingenzaken en Integratie hecht grote waarde aan sport voor het ingroeien van de allochtone jeugd in de Nederlandse samenleving. Recent is een onderzoeksprogramma van NWO afgesloten dat richt zich op de rol en betekenis van de sportvereniging voor de multiculturele samenleving.De eerste resultaten van dit onderzoekprogramma zijn hoopvol. Gemengde en allochtone sportverenigingen zijn vergeleken. In beide soorten clubs vinden belangrijke sociale leerprocessen plaats. Ondervraagden geven aan in de sport dingen te leren die in het dagelijkse leven van pas komen: hoe je met anderen omgaat, hoe je contacten legt, hoe je conflicten kan oplossen enzovoorts. Natuurlijk steekt niet iedereen er evenveel van op en niet elke sportomgeving is in dit opzicht even leerzaam. De waargenomen leereffecten zijn voor vrijwel niemand de hoofdreden om te gaan sporten of voor een bepaalde vereniging te kiezen. Het is een belangrijke bijkomstigheid waarvan men zich vaak nauwelijks bewust is.
– «Samen voor goud» heet het programma waarin NOC*NSF en TNO, gesteund door het ministerie van EZ samengewerkt hebben. Het doel is sportieve successen te boeken met nieuwe innovaties om vandaar uit commercieel succesvolle producten te ontwikkelen. Sensoren worden steeds kleiner en kunnen steeds meer meten: snelheid, temperatuur, vochtafgifte en druk en rek. De sensoren worden verwerkt in kleding en schoeisel leveren continu meetprestaties op. Beproefd in de training van topsporters, ideaal voor recreanten die verantwoord willen sporten.
De hiervoor genoemde doelstellingen worden in desbetreffende hoofdstukken verder uitgewerkt. Gekozen is voor een beperkt aantal programma's per doelstelling. Waar mogelijk zijn de programma's steeds vertaald naar concreet te bereiken resultaten.
In het gewone dagelijkse leven zijn flinke lichamelijke inspanningen vrijwel verdwenen. Bewegingsarmoede en verkeerde voedingspatronen leiden tot gezondheidsproblemen. Sport en bewegen dragen bij aan een actieve en gezonde leefstijl van het individu. Door gericht en gecoördineerd te werken aan sporten bewegingsstimulering en door op een gezonde en verantwoorde manier te sporten kan aanzienlijke gezondheidswinst worden gerealiseerd.
Het kabinet wil bereiken dat mensen voor hun gezondheid meer gaan sporten en bewegen. Dat de keuze voor een gezonde en actieve leefstijl de logische keuze van de burger zelf wordt. Het kabinet wil daarnaast randvoorwaarden scheppen voor een gezonde sportbeoefening. Om deze doelstelling te bereiken worden de volgende programma's ingezet:
• Nationaal Actieplan Sport & Bewegen
• Gezonde sportbeoefening
De beide programma's leiden tot de volgende resultaten.
– In 2010 voldoet minstens 65 procent (in 2004 60 procent) van de Nederlandse volwassen bevolking aan de beweegnorm.
– Het deel van de volwassen bevolking dat gemiddeld geen enkele dag per week voldoende beweegt is in 2010 teruggedrongen van 8 procent naar 7 procent.
– Het aantal bedrijven dat aandacht heeft voor sport en bewegingsactiviteiten tijdens of na werkuren (14 procent) moet verhoogd te worden tot 25 procent in 2010.
– In 2008 heeft sportgeneeskunde een volwaardige plaats in de beroepen- en opleidingsstructuur gezondheidszorg.
– In 2008 is de uitvoering preventie sportmedische begeleiding voor topsporters via 4 regionale centra georganiseerd.
– In 2010 is de kans op een blessure per 1000 uur sportbeoefening met 10 procent gedaald van 1,0 naar 0,9 letsels.
Juist op het terrein van sport en bewegen zijn er veel verbindingen te leggen met andere initiatieven en maatregelen van de rijksoverheid – zoals het Convenant overgewicht (2005) en de nota Langer Gezond Leven (2004). Bij de invulling van de hierna volgende programma's is daar terdege rekening mee gehouden.
4.2 Nationaal Actieplan Sport & Bewegen
Er is een krachtige impuls nodig voor sport en bewegingsstimulering om overgewicht tegen te gaan en diabetes en andere belangrijke chronische aandoeningen te voorkomen en te genezen. Het kabinet zet hiervoor een nieuw programma op: het Nationaal Actieplan Sport & Bewegen.
Het Nationaal Actieplan werkt langs drie lijnen:
• Meerdere sectoren doen mee
• Inactieven staan centraal
• Informeren en stimuleren
De drie lijnen worden zo ingericht dat de verschillende interventies samenhangen, elkaar versterken en ondersteunen. De afzonderlijke onderdelen zullen zichtbaar effect hebben bij de jeugd en de groep inactieven in onze samenleving. Aansprekende beweeg- en sportvormen en takken van sport die daar aantoonbaar bij helpen, vervullen in dit plan een belangrijke functie.
De waarde van voldoende bewegen
Te weinig bewegen is één van de belangrijkste onafhankelijke risicofactoren voor te vroeg overlijden van mensen aan hart- en vaatziekten en tal van andere chronische aandoeningen.
Het RIVM stelt vast dat 6 procent van de sterfgevallen (in 2000 waren dat er in Nederland 140 000) komt door onvoldoende lichaamsbeweging. Daarnaast hebben mensen (heel) veel zorg nodig vanwege ongezond gedrag, overgewicht en hoge bloeddruk. De medische kosten hiervoor liggen tussen de 5 en 9 procent van de totale uitgaven aan gezondheidszorg (€ 2,8 à 5,1 miljard, CBS 2003).
Diverse sectoren spelen een rol om mensen aan het bewegen te krijgen. Uiteraard de sport en het onderwijs, maar ook de recreatiesector, het bedrijfsleven en andere belangrijke commerciële partners (zoals de verzekeraars en de fitnessbranche) hebben er belang bij dat doelgroepen op hun werkterrein bereikt worden. Om te bevorderen dat verschillende sectoren inderdaad hieraan gaan meedoen, zal het ministerie van VWS sport en bewegingsbevordering hoog op de agenda zetten bij de beleidspartners én sectoren en lokale overheden aansporen om dergelijke programma's te ontwikkelen.
De georganiseerde sport en ook andere sportaanbieders zijn belangrijke bondgenoten bij het realiseren van de doelstellingen van het actieplan. Zij moeten dan wel in staat zijn reeds actieve leden en klanten nog meer te laten bewegen en inactieven naar hun activiteiten te trekken.
Veel sportverenigingen en sportscholen lukt dat nog onvoldoende. Ouderen en ook andere weinig bewegende doelgroepen zijn gebaat met een breder en toegankelijker sportaanbod. Experimenten in het kader van het programma Vernieuwen lokaal sportaanbod (zie hoofdstuk 5) worden mogelijk gemaakt. Voor ouderen kan aansluiting worden gezocht bij reeds bestaande initiatieven zoals de Task Force 50+ Sport en Bewegen, een gezamenlijk initiatief van het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) en NOC*NSF met ouderenorganisaties, en bewegingsprogramma's gelieerd aan de sport zoals GALM en SCALA.
Onderwijs heeft een belangrijke sleutel in handen om onvoldoende bewegen en ongezond gedrag van jongeren tegen te gaan. Het onderwijs kan een belangrijke rol spelen door een goed aanbod van lichamelijke opvoeding en schoolsport te presenteren en door overgewicht tegen te gaan. Juist in het onderwijs kan het fundament gelegd worden voor een duurzame actieve en gezonde leefstijl. De concrete activiteiten sluiten aan bij de uitwerking van de alliantie op het terrein van school en sport van het ministerie van OCW en NOC*NSF en het convenant overgewicht dat VWS met onder meer het bedrijfsleven en sport heeft afgesloten.
Recreatie, ruimte en sportaccommodaties
Gemeenten en provincies moeten voldoende ruimte realiseren voor op loop- en fietsafstand liggende sportterreinen en recreatiemogelijkheden in en om de stad. Op gemeentelijk niveau dient bijzondere aandacht uit te gaan naar de meerwaarde van sportvoorzieningen in het centrum van steden en woonwijken. Met name vanuit de noodzaak tot meer leefbaarheid en sociale cohesie. Het gaat hierbij zowel om het handhaven en opwaarderen van bestaande als om het realiseren van nieuwe mogelijkheden. Het rijk rekent er op dat gemeenten bij de opzet van nieuwe locaties het richtgetal van circa 75 vierkante meter «groen» (inclusief recreatie, speelmogelijkheden en trapveldjes) per woning hanteren. In de Welvaart en Leefomgeving-studie van drie planbureaus (RPB, CPB en MNP) worden de gevolgen en knelpunten van diverse ruimtelijke thema's tot 2040 in kaart gebracht. De groene recreatie, sport en «leisure» wordt als subthema meegenomen in deze studie.
Doel is dat de leefomgeving zo uitnodigend wordt ingericht dat het bewegen en sporten stimuleert. In dit kader verwelkomt het kabinet het initiatief van de ANWB, NOC*NSF, Zorgverzekeraars Nederland en Staatsbosbeheer om een coalitie te vormen om de directe leefomgeving van burgers te verbeteren, zodat meer Nederlanders in beweging komen.
Het stimuleren van sport en bewegen op het werk is belangrijker dan menig werkgever denkt. Sport en bewegen van werknemers leidt tot minder en minder lang ziekteverzuim (sportblessures meegewogen) en fitte werknemers zijn (vaak) productiever.
Er wordt al geëxperimenteerd met methodieken om beweegwensen bij werknemers zichtbaar te maken. De expertise of het sportaanbod van verenigingen en sportscholen kunnen worden benut bij de realisering van die wensen. Het succes van bedrijfsfitness en lunchwandelen moet verder verbreid worden. ARBO-diensten kunnen met de stimulering van een flankerend beweeg- en sportaanbod voor werknemers arbeidsongeschiktheid voorkomen dan wel de terugkeer op de werkvloer bevorderen.
Bedrijfssport
Een grote Arbo-dienst uit Amstelveen is gestart met bedrijfssport-trainingen. Een deel van de werknemers traint nu na werktijd onder begeleiding bij de plaatselijke volleybalvereniging. De overige medewerkers krijgen looptraining van een ervaren looptrainer van de Atletiekunie (KNAU). Sindsdien volgt een tiental andere bedrijven dit voorbeeld van bedrijfssport en is een aantal verenigingen gestart met het aanbieden van bedrijfssport. Op dit moment bestaat het aanbod van bedrijfssport al uit hardlopen, volleybal, hockey en squash. De georganiseerde sport zal de komende periode het aanbod uitbreiden met andere sporttakken.
De zorgsector vervult een spilfunctie bij het meer rendement halen uit sport en bewegen omdat zij te maken heeft met groepen die niet meer voldoende bewegen zoals chronisch zieken en mensen met een beperking. Zorgcentra zijn enthousiast over de «beweegweken voor 55-plussers» en bieden programma's aan voor hun bewoners en andere ouderen uit de wijk. Een jeugdarts die (over)gewichtsproblemen signaleert kan tijdig sport en bewegen adviseren. Een revalidatiearts heeft een belangrijke stimulerende rol gericht op sportbeoefening door mensen met een beperking. Ook voor zorgverzekeraars is het stimuleren van bewegen interessant omdat het immers kan leiden tot vermindering van schadelast. Het kabinet staat positief tegenover zorgverzekeraars die zich naar hun (potentiële) verzekerden als «sportieve» verzekeraars profileren. Dat gebeurt al, bijvoorbeeld via het aanbieden van beweeg- en sportfaciliteiten of (deels) vergoeden van lidmaatschapskosten van health centers of «gezonde» sportverenigingen en het opnemen van een preventieve sportkeuring in het aanvullend pakket van de ziektekostenverzekering.
4.2.2 Inactieven staan centraal
Het sport- en beweegaanbod moet meer ingericht worden op het in beweging brengen van inactieven, mensen die niet of nauwelijks sporten of bewegen. Het huidige aanbod past veelal niet bij hun mogelijkheden of voorkeuren. De groep inactieven is erg gevarieerd: mensen met fysieke en geestelijke beperkingen of chronische aandoeningen, andere culturele tradities en gewoonten. Vaak hebben ze weinig financiële mogelijkheden.
Abou RakRak project in Delfshaven
Acht Marokkaanse vrouwen van de eerste generatie allochtonen volgen taalles in een buurtcentrum. De meeste vrouwen spreken geen Nederlands. Zij beginnen op een bepaald moment met één keer per week een uur «sporten». De vrouwen komen eerst in hun gewone kleren, met lange jurken en hoofddoeken. Na verloop van tijd nemen ze sportkleding mee. De vrouwen hebben veel plezier in het bewegen. Na de taal- en de sportles maken de vrouwen collages van plaatjes uit kranten en tijdschriften en geven met «smilies» aan welke vormen van bewegen zij dagelijks toepassen. Dit geeft de vrouwen een eenvoudig instrument om zich te uiten. Nu zijn het er veertig en wekelijks melden zich vijf nieuwe vrouwen aan.
Het initiatief vindt plaats in een zelforganisatie, de stichting Abou RakRak. Ineke Geerdink, projectleider: «Het is goed om aan te sluiten bij de activiteiten die er al zijn. Zo bereik je vrouwen die je anders nauwelijks bereikt.»
Bron: Communities in Beweging, NISB 2004
Een door het NISB met welzijns- en zorgorganisaties ontwikkelde aanpak voor deze doelgroepen verdient verdere uitwerking. Vooral meer alledaagse beweegvormen zoals lopen, fietsen en zwemmen worden gebruikt. Het kabinet wil deze aanpak als onderdeel van het totale actieplan laten uitvoeren door interventieteams die samenwerken met verschillende organisaties en gemeenten.
4.2.3 Informeren en stimuleren
Massamediale campagnes gaan de activiteiten ondersteunen. Zo komt het onderwerp in de belangstelling en vergroten mensen hun kennis. Vooroordelen worden er door weggenomen en initiatieven aan elkaar verbonden. Samen met concrete, vaak lokale, initiatieven zullen deze campagnes moeten leiden tot blijvende gedragsverandering.
De beweegcampagne FLASH! – acroniem voor Fietsen, Lopen, Actiemomenten, Sporten en Huishoudelijke activiteiten – gaat door. Maar daarnaast komen er campagnes voor specifieke problemen zoals overgewicht, diabetes en andere chronische aandoeningen. Die campagnes gaan niet alleen over het belang van het bewegen maar ook over onderwerpen die te maken hebben met het ontstaan en voorkomen van het (betreffende) gezondheidsprobleem, bijvoorbeeld ongezonde voeding of stress.
Sportbeoefening kan leiden tot overbelasting of blessures. Dat hoort nu eenmaal bij intensieve bewegingsactiviteiten. Een hoop leed is te voorkomen met goede begeleiding en instructie en het gebruiken van beschermingsmiddelen. De sportsector kan knelpunten op dit terrein goed zelf oplossen, ook al omdat daar al jaren aandacht voor is in het beleid van de sport en de overheid.
Het kabinet wil zich daarom vooral richten op:
• het kwaliteitsbeleid in de sportgeneeskunde
• de sportmedische begeleiding van topsporters
• doelgerichte blessurepreventieprogramma's.
De sportgeneeskunde ontwikkelt zich via de inspanningsfysiologie en blessurebehandeling naar een herkenbare discipline met een breed onderzoeksterrein en wordt gevoed met vragen uit de klinische praktijk. Er zijn momenteel 45 sportmedische instituten en centra, waarvan 30 binnen de ziekenhuizen. In deze centra werden in 2004 ongeveer 100 000 verrichtingen gedaan waarvan 75 procent gericht was op het behandelen van blessures en 25 procent gericht op preventie en prestatieverbetering. Daarnaast is er thans een derde-lijns (topklinische) sportgeneeskunde voor zowel top- als breedtesporters in het Universitair Centrum Sportgeneeskunde te Utrecht. Het kabinet vindt een verdere ontwikkeling en betere toegankelijkheid van de sportgeneeskunde van belang. Het dringt er bij de Stuurgroep Modernisering Opleidingen en Beroepsuitoefening Gezondheidszorg (MOBG) op aan in de nieuwe beroepen- en opleidingenstructuur gezondheidszorg daar aandacht aan te besteden. De ondersteuning van het kwaliteitsbeleid in de sportgeneeskunde wordt voortgezet. Dat geldt ook voor de organisatie van de opleidingen sportgeneeskunde en de derde-lijns voorziening voor sportgeneeskundige zorg.
4.3.2 Sportmedisch begeleiden van topsporters
De sportmedische begeleiding van de topsporters wordt doelmatiger ingericht. De begeleiding wordt meer geconcentreerd aangeboden in plaats van via alle landelijke sportorganisaties afzonderlijk. De ondersteuning van de sportmedische begeleiding voor topsporters wordt beperkt tot drie of vier centra. Het aantal topsporters van een sportbond bepaalt aan de hand van nieuwe criteria het recht op een vastgesteld aantal uren sportmedische begeleiding in deze centra. De rijksoverheid bundelt eveneens haar middelen voor de uitvoering van deze medische begeleiding. Landelijke sportorganisaties worden na 2007 niet langer hiervoor afzonderlijk ondersteund.
Sportblessures worden nu vooral voorkomen en aangepakt door een beleid dat zich richt op innovatie van blessurepreventieve maatregelen en persoonlijke beschermingsmiddelen, verbetering van de kwaliteit van kader en kennisverspreiding over en monitoring van blessurepreventie. Dat beleid wordt aangescherpt en bestrijkt ook het bewegingsonderwijs. De nadruk komt te liggen op sporten met – absoluut of relatief – veel blessures. Voorlichting in het kader van leefstijlcampagnes via ZonMw blijft een belangrijke rol spelen. Consument & Veiligheid en NOC*NSF werken aan een informatieve website voor de preventie van blessures bij voetbal, hockey, tennis, hardlopen en fitness. Die site zal uitgebreid worden met korfbal, skiën en skaten. Het Blessure Informatie Systeem (BIS), dat clubs en bonden meer inzicht geeft in de aard en oorzaak van blessures, wordt op basis van de goede ervaringen verder uitgebreid.
Sport kan een prominente rol spelen in het «Breed Initiatief Maatschappelijke Binding» dat het kabinet in 2004 lanceerde omdat sporten in iedere context voor zowel jong als oud, ontspannend en leuk is. Het is een uitgelezen ontmoetingsplaats voor iedereen. De educatieve waarde van de sport en de lichamelijke opvoeding kan optimaal worden benut voor doeleinden zoals integratie, voorkomen van vroegtijdig schoolverlaten, sociale activering van burgers en bevordering van een gezonde leefstijl. Lokale instellingen en de sportsector kunnen meer doen met de maatschappelijke betekenis van sport op het terrein van waarden en normen en het bestrijden van overlast en vandalisme.
Het kabinet wil bereiken dat meer mensen elkaar ontmoeten via de sport en meedoen aan maatschappelijke activiteiten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar ouderen, allochtone jeugd en mensen met een beperking. Daarnaast wil het kabinet dat mensen zich sportief gedragen en de (spel)regels accepteren.
Om deze doelstellingen te realiseren worden de volgende programma's ingezet:
• Opvoeden door sport en school
• Vernieuwen lokaal sportaanbod
• Meedoen allochtone jeugd door sport
• Versterken waarden en normen door sport
• Integrale buurtaanpak en sport
De programma's leiden tot de volgende resultaten:
– in 2010 kan op 90 procent van alle scholen elke leerling dagelijks sporten binnen en buiten de schooluren;
– het aantal jeugdigen (12–17 jaar) dat de beweegnorm haalt stijgt van 35 procent in 2004 tot 40 procent in 2010;
– in 2010 is het aantal ouderen en mensen met een beperking binnen de georganiseerde sport toegenomen met 5 procent;
– in 2010 is de achterstand in sportdeelname van de allochtone jeugd ingelopen en werken 500 sportverenigingen en sportscholen mee aan extra begeleiding en 50 aan zorgtrajecten voor de allochtone jeugd;
– in 2010 is het keurmerk voor de moderne sportvereniging bij 25 procent van verenigingen ingevoerd;
– in 10 takken van sport waarbij arbitrage belangrijk is, worden de wedstrijden in bondscompetities in 2010 voor 90 procent geleid door daarvoor gekwalificeerde scheidsrechters;
– inzet van sport door school, buurt en sportorganisaties bij integrale buurtaanpak in 400 projectgebieden in 2007;
– in 20 takken van sport worden proefprojecten begonnen voor samenwerkingsverbanden tussen traditionele en nieuwe sportaanbieders;
– in 2008 hebben alle sportbonden en supportersverenigingen met hun leden afspraken gemaakt over «regels voor goed gedrag in de sport».
5.2 Opvoeden door sport en school
De school speelt een belangrijke rol bij het ontwikkelen van een sportieve leefstijl voor de jeugd. Dat gebeurt bovendien in een omgeving waarbij verschil in talent of achtergrond er nog niet toe doet. Daarom moet er naast het aanbod van sportverenigingen in het onderwijs een ruim en structureel pakket aan lichamelijke opvoeding en sport zijn.
Een opwaardering van het sport- en bewegingsaanbod voor de jeugd in en rondom de school is noodzakelijk. Het vernieuwde aanbod zal gericht zijn op alle leerlingen inclusief motorisch meer en minder begaafden of leerlingen met een beperking. Het resultaat daarvan zal zijn dat het aandeel jeugdigen dat voldoet aan de voor hen gestelde beweegnorm zal stijgen van 35 tot 40 procent.
Het kabinet stimuleert daarnaast dat school en sportverenigingen gaan samenwerken. Samen kunnen zij lichamelijke opvoeding en sport aanbieden en het gebrek aan geschikte accommodaties terugbrengen. Tevens kan het te verwachten tekort aan leerkrachten op school en het tekort aan trainers in sportverenigingen worden aangepakt via een (duale) inzet van docenten lichamelijke opvoeding. Het Europees Sociaal Fonds biedt mogelijkheden om dergelijke combinatiefuncties te bevorderen. Hiertoe worden pilots opgezet.
Het kabinet hecht waarde aan voldoende aandacht voor het vak lichamelijke opvoeding om de vastgestelde kerndoelen in de diverse schooltypes waar te maken. De Inspectie van het Onderwijs wijst in het onderwijsverslag 2003/2004 er op dat scholen al jaren dezelfde hoeveelheid tijd aan bewegen besteden terwijl er steeds meer problemen zijn met overgewicht. Schoolbesturen gaan volgens de Inspectie op dit punt onvoldoende mee in de maatschappelijke ontwikkelingen. Het kabinet is hierover bezorgd en vraagt actie van de schoolbesturen in het primair en voortgezet onderwijs. Met de overkoepelende brancheorganisatie in het middelbaar beroepsonderwijs (BVE-Raad) wordt overlegd hoe het te beperkte sport- en beweegaanbod in dit onderwijs aan te pakken.
5.2.1 Alliantie School en Sport samen sterker
Het succesvolle Europees jaar van opvoeding door sport (EYES) in 2004 is voor het kabinet reden de samenwerking tussen school en sport te intensiveren. In de alliantie tussen de minister van OCW en NOC*NSF is vastgelegd dat die samenwerking zich vooral richt op scholen in het primair en voortgezet onderwijs, de BVE en sportverenigingen. Die samenwerking moet leiden tot een situatie waarin iedere leerling dagelijks binnen en buiten de schooluren op 90 procent van alle scholen kan sporten. Scholen zouden hun sport- en beweegaanbod zo moeten inrichten dat hun leerlingen de beweegnorm makkelijk kunnen halen. Dat bevordert de gezondheid van hun leerlingen en leert de kinderen een bewuste gezonde levensstijl aan. Scholen kunnen zich op deze wijze bovendien profileren als een «sportactieve» gecertificeerde school.
5.2.2 Onderzoeksprogramma: sport en bewegen op school
Naast de alliantie School en Sport samen sterker wordt een breed onderzoeksprogramma uitgevoerd. Door dit onderzoek wil het kabinet zicht krijgen op de voorwaarden die nodig zijn om in het onderwijs meer ruimte te geven voor sport en beweging. De resultaten van het onderzoek dienen in 2007 als input voor plannen op dit terrein van een nieuw kabinet. Belangrijke elementen van het onderzoek zijn een analyse van het vak lichamelijke opvoeding zoals genoemd in de motie-Rijpstra (december 2004) en een nieuwe financieringssystematiek van het bewegingsonderwijs.
5.3 Vernieuwen lokaal sportaanbod
Het kabinet koestert de bindende waarde van de sport. Het gaat dan vooral om aansluiting. Die zorgt ervoor dat je mee kan doen aan de samenleving. Bijvoorbeeld door lid te zijn van een sportvereniging of door in een kleine groep van vrienden te sporten. Samen toeschouwer te zijn en je favoriete team of sporter aan te moedigen.
5.3.1 Nieuwe sportmogelijkheden
Sportverenigingen die aantrekkelijk willen blijven voor een brede doelgroep voelen de noodzaak tot vernieuwing steeds meer. Veranderende samenstelling van de bewoners uit de omgeving, hoge eisen en groeiend consumentengedrag van de leden zijn uitdagingen waar menig club niet direct op berekend is. Niet voor niets zijn sportraden en enkele sportbonden in actie gekomen om aangesloten verenigingen intensiever te ondersteunen. De KNVB werkt bijvoorbeeld met de vier grote gemeenten aan het gezond maken van voetbalverenigingen die worstelen met financiële problemen en integratie van nieuwe Nederlanders. Maar de ambitie dat verenigingen meer burgers moeten binden en zorgen dat mensen frequenter sporten vraagt een intensieve benadering. Het kabinet steunt die ambitie en streeft ernaar dat ook inactieve groepen, mensen met een beperking, ouderen en allochtone Nederlanders worden bereikt zodat de vereniging de functie van een brede ontmoetingsplaats kan blijven waarmaken. Het kabinet daagt de sport uit ook oplossingen te zoeken buiten de traditionele tak-van-sportvereniging, die zich hoofdzakelijk op wedstrijden richt. Samenwerking met commerciële sportaanbieders, sportbuurtwerk, scholen en andere organisaties kan daarbij helpen.
Met twintig sportbonden wordt een programma met diverse proefprojecten opgesteld. Verenigingen en sportscholen die willen vernieuwen, zullen worden geholpen. Gemeenten worden hierbij intensief betrokken.
Verenigingen die dit veranderingsproces met succes hebben doorgemaakt komen in aanmerking voor een keurmerk. De ontwikkeling daarvan wordt ondersteund. Dat keurmerk richt zich naast een aantal kwaliteitseisen over accommodatie en kwalificaties van sportinstructeurs, trainers en coaches op gezondheid en hygiëne, sportiviteit, toegankelijkheid en talentontwikkeling. Het huidige keurmerk van de gezonde sportvereniging wordt daarvoor verbreed. De sportsector kan het keurmerk vervolgens zelf invoeren.
5.3.2 Integratie sporters met een beperking
Gehandicapte sporters – sporters met een beperking – kunnen vaak maar bij weinig reguliere sportverenigingen in de buurt terecht en dan slechts voor een beperkt aantal sporten. Bovendien is het aantal georganiseerde sporters met een beperking verhoudingsgewijs nog aan de lage kant. Op basis van nieuw te verzamelen cijfers wil het kabinet beter inzicht krijgen in de sportdeelname van mensen met een fysieke of verstandelijke beperking. Bevorderd zal worden dat de mensen die (vrijwel) niet sporten toch kunnen worden bereikt.
Het bestaande programma «organisatorische integratie» van NebasNsg en NOC*NSF gericht op het ontwikkelen en onderbrengen van sportonderdelen voor mensen met een beperking bij de betreffende takken van sport wordt voortgezet. Waar mogelijk wordt bevorderd dat het sportaanbod toegankelijk is voor sporters met en zonder een beperking. Daarmee wordt een zinvolle aanvulling gegeven op de bestaande omni-sportverenigingen voor gehandicapte sporters. Die zijn immers zeer laagdrempelig, hebben een aantrekkelijk recreatief aanbod en zijn gespecialiseerd in sporten voor mensen met een beperking.
Momenteel vindt een discussie plaats over de bekostiging van hulpmiddelen. De positie van sporthulpmiddelen zal daarin worden meegenomen. In de loop van 2006 zal het kabinet zijn standpunt kenbaar maken. Voor het vervoer van teamsporters met een beperking is een separate oplossing gevonden. NebasNsg ontvangt een vergoeding voor specifieke vervoerskosten in verband met trainingen en wedstrijden.
5.3.3 Meedoen allochtone jeugd door sport
Sport biedt allochtonen en in het bijzonder de jeugd onder hen veel mogelijkheden om zich een plaats in de samenleving te verwerven. Vanuit het integratiebeleid is al een aantal initiatieven in gang gezet. In het Breed Initiatief Maatschappelijke Binding, waarin allochtone Nederlanders wegwijs worden gemaakt in de samenleving, is jeugd en sport een belangrijk aandachtspunt.
Ondanks deze initiatieven blijft de sportdeelname van allochtone Nederlanders voorlopig nog achter in vergelijking met andere Nederlanders. Het duidelijkst is dat bij mensen met een Turkse en Marokkaanse herkomst en bij islamitische en hindoestaanse meisjes en vrouwen. Ook de vrijwillige inzet in de sport blijft achter, bijvoorbeeld in kaderfuncties en in sportbesturen.
Om de sport gericht in te zetten voor opvoedings- en integratiedoelen van met name de allochtone jeugd, en zodoende hun uitval uit de Nederlandse samenleving te voorkomen of reïntegratie te bewerkstelligen, stellen de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie en de staatssecretaris van VWS een vijfjarig programma op en dragen hier financieel aan bij. In dit programma worden de specifieke kenmerken van sport benut om volwaardig burgerschap na te streven.
In het programma Meedoen allochtone jeugd door sport (2006–2010) zal langs twee sporen worden gewerkt. Aan de ene kant zal de bestaande sportinfrastructuur worden gevraagd zich meer «open» te stellen; aan de andere kant zal de allochtone jeugd worden gestimuleerd om aan sport deel te nemen en samen met hun ouders, actief in sportorganisaties te participeren. De achterstand in de sportdeelname, vooral bij het sporten in georganiseerd verband, wordt hierdoor ingelopen. In een periode van 5 jaar worden circa 500 sportverenigingen en sportscholen actief betrokken bij het preventieve jeugdbeleid (kwetsbare jeugd) en nog eens 50 bij zorg- en reïntegratietrajecten (probleemjongeren).
Bij de totstandkoming van het programma zal de overheid de dialoog tussen allochtone organisaties en sportorganisaties stimuleren. Allochtone topsporters wordt gevraagd te fungeren als rolmodellen en deel te nemen aan een integratiecampagne die najaar 2005 van start gaat.
Voor de Antilliaanse jongeren in Nederland zal de aanloop tot de Koninkrijksspelen, die Nederland in 2007 organiseert, worden benut om vanuit de sport deze groepen beter te bereiken.
5.4 Versterken waarden en normen door sport
Het kabinet vindt het belangrijk dat aandacht voor waarden en normen in de samenleving niet verslapt. De sport is bij uitstek de sector waar het belang van waarden en normen overduidelijk en alom aanwezig is. Fair play als grondregel, respect voor elkaar als medespeler en tegenstander, accepteren van groepsnormen, je gebonden voelen door de spelregels van de sport.
Eerdere campagnes in de sport waren een succes, maar moeten wel beklijven. Het beleid spitst zich na eerdere campagnes toe op de volgende onderwerpen:
– de vrijwillige inzet van burgers;
– het belang van goed sporttechnisch kader;
– voldoende goede scheidsrechters;
– het inzetten van bekende sporters en coaches;
– het bestrijden van vandalisme, agressie en geweld.
5.4.1 Gedragscode sportiviteit en respect
Sportiviteit en respect zijn essentiële begrippen in de sport en dragen bij aan een positieve sportbeoefening. Toch ontstaat bij veel verenigingen rondom wedstrijden geregeld opschudding en commotie. Heftig protesteren komt bij bijna tweederde van de verenigingen voor en schelden/vloeken bij iets meer dan de helft van de verenigingen. Verenigingsbestuurders, van voornamelijk teamsporten, geven aan dat ze graag zouden willen dat er iets binnen hun tak van sport wordt gedaan om sportief gedrag te bevorderen. Veel bonden werken al aan sportiviteit en respect. Het kabinet zou graag zien dat alle sportbonden en supportersverenigingen met hun leden afspraken maken over regels voor goed gedrag in de sport. Het kabinet vraagt betrokken organisaties hiervoor een gedragscode te ontwikkelen. De uitkomsten van de binnenkort te verwachten evaluatie van door het ministerie van Justitie gesubsidieerde experimenten met gedragscodes in de sport (in het bijzonder voetbal) kunnen daarbij betrokken worden.
Alle sporters, kaderleden, ouders van jeugdige sporters en supporters moeten die code naleven. Sportverenigingen en supportersverenigingen kunnen op de handhaving hiervan zelf toezien. Voor de aanpak van geweld in het publieke en semi-publieke domein in breder verband, wordt verwezen naar de dit najaar te verschijnen nota van het kabinet daarover.
Vrijwillige inspanningen van leden voor de uitvoering van de clubactiviteiten dragen bij tot een houding waarbij het gewoon is dat je klaar staat voor elkaar. Dat is een belangrijke waarde binnen onze samenleving. Vrijwillige inzet is ook noodzakelijk om de verenigingen in stand te houden en het aanbod betaalbaar te houden. De afgelopen jaren is er fors geïnvesteerd in het stimuleren van vrijwillige inzet. Maar blijvende aandacht, vooral van de lokale overheden en de sport zelf, is gewenst want het verloop blijft groot.
In navolging van de commissie Vrijwilligersbeleid wil het kabinet meer aandacht geven aan jongeren, allochtonen en ouderen. Allochtone groepen krijgen daarbij bijzondere aandacht omdat zij vaak nog niet gewoon zijn met vrijwillige inzet en de bestuurlijke cultuur van verenigingen. In de vrijwilligersbrief van de staatssecretaris van VWS aan de Tweede kamer zijn de beleidsvoornemens voor de vrijwillige inzet ook in de sport nader uitgewerkt. De voorgestelde maatschappelijke stages vanuit het voortgezet onderwijs en de rol van het bedrijfsleven kunnen een belangrijke impuls aan de sport geven. Zeker als bedrijven en organisaties hun medewerkers in de gelegenheid stellen zich tijdens werktijd voor één of meerdere dagen als vrijwilliger in te zetten. Het kabinet zal dit laatste ook voor de rijksoverheid zelf stimuleren.
Trainers en coaches moeten natuurlijk sporttechnisch en -tactisch hun vak verstaan. Maar ze moeten daarnaast waarden en normen op de sporters kunnen overdragen. Het kabinet wil deze competenties goed vastgelegd hebben in de opleidingen voor trainers en coaches. In de toekomst zou alleen kader met dit soort competenties trainingen en begeleidingsactiviteiten mogen verzorgen.
De OCW-opleidingsinstituten moeten de belangrijkste leveranciers voor het sporttechnisch kader worden. Die zijn daartoe het best geëquipeerd, zeker indien de opleidingen binnen de vereniging zelf kunnen worden uitgevoerd en deeltijdvarianten in takken van sport mogelijk worden. Een goede samenwerking met de landelijke sportorganisaties is dan wel nodig. De minister van OCW en de staatssecretaris van VWS bezien of alle tak van sportopleidingen in de toekomst onder één wettelijk OCW-kader kunnen worden gebracht.
De volgende maatregelen worden genomen:
• een impuls wordt gegeven om tot een aanzienlijke uitbreiding te komen van het huidig bestand van goed opgeleide trainers en coaches; een output gericht programma vervangt de instellingssubsidie deskundigheidsbevordering vanaf 2007;
• innovatie en ontwikkeling van opleidingen, bijscholingen en (internationale) kennisuitwisseling worden niet langer via afzonderlijk landelijke sportorganisaties ondersteund, maar gebundeld;
• aan de hand van een haalbaarheidsonderzoek worden met de landelijke sportorganisaties en NL.Coach verdere afspraken gemaakt over de organisatorische invulling.
5.4.4 Scheidsrechters vooruit: masterplan arbitrage
De scheidsrechter leidt niet alleen het spel maar heeft op het sportveld ook een belangrijke rol als opvoeder en rolmodel (voor vooral de jeugd) in zaken als waarden en normen en in het bijzonder fair play. Het tekort aan scheidsrechters bedreigt veel verenigingen in het uitvoeren van hun kerntaak: meedoen aan wedstrijden en competities. Het dalende animo is het gevolg van verruwing en geweld op de velden en onheus gedrag tegenover scheidsrechter. Spelers, trainers, bestuurders, toeschouwers maar ook de media trekken de autoriteit van de scheidsrechters veel te vaak in twijfel, met negatieve gevolgen voor het imago van de scheidsrechter.
Sportbonden moeten zelf zorgen dat er voldoende scheidsrechters zijn en hebben daar eigen, specifiek beleid voor. Sommige knelpunten zijn echter gebaat bij een gezamenlijke aanpak.
Het kabinet gaat daarbij helpen door tien landelijke sportorganisaties te ondersteunen bij het opstellen en uitvoeren van een masterplan arbitrage. De eerste aandacht gaat uit naar contactsporten die in teamverband worden beoefend. Het plan moet het imago van de scheidsrechter verbeteren. Verder komen er projecten om verruwing, geweld, discriminatie en onheus gedrag naar scheidsrechters op de velden en langs de lijn aan te pakken.
5.4.5 Topsporters en -coaches als ambassadeur
Bekende sporters en hun coaches hebben door de grote media-aandacht een enorme voorbeeldwerking. Sporters kunnen met hun prestaties vooral jongeren inspireren om zelf ook aan sport te gaan doen en zich op een sportieve manier te gedragen binnen het sportveld en daarbuiten. Dat geldt ook voor hoe je omgaat met elkaar. Zo gaat nog dit najaar een integratiecampagne van start waarvoor autochtone én allochtone sporters worden benaderd als integratie-ambassadeurs. Allochtone voetballers worden opgenomen in de integratiekaravaan die door Nederland zal trekken.
Topsporters moeten zich bewust zijn van hun maatschappelijke rol maar ook van de investeringen die via onderwijs en sport aan hen ten goede zijn gekomen. Een voorbeeldrol mag dan ook van hun verwacht worden. Het kabinet is blij met het groeiende aantal particuliere initiatieven van (ex-)topsporters die steeds vaker hun vruchten afwerpen. Dergelijke initiatieven, in lokale buurtprojecten of in het kader van ontwikkelingssamenwerking, zijn van onschatbare waarde.
Het kabinet heeft veel waardering voor initiatieven als die van Mohammed Allach (MaroquiStars), Johan Cruyff (Foundation), Foppe de Haan (Score), Richard Krajicek (Foundation), Stanley Menzo (Suriprofs), Johan Neeskens (Stichting de Nees), Arnold Vanderlyde, Barbara de Loor e.a. (Right to Play) en alle overige sporters die naast hun sport een steentje bijdragen aan de ontwikkeling van de samenleving.
5.4.6 Vandalisme, agressie en geweld
Sport heeft ook last van negatieve ontwikkelingen in de samenleving. Het zichtbaarst is de overlast van een relatief kleine groep vandalen bij betaald-voetbalwedstrijden. Zij misdragen zich «in naam van hun club» nog steeds en dit leidt tot verstoringen van de openbare orde: vernielingen, vechtpartijen (mishandeling) en soms veldslagen tussen supportersgroepen of met de politie. Dit is onacceptabel, dit schaadt zowel de sport als de samenleving.
Het kabinet blijft het vandalisme met de betrokken verantwoordelijke partijen aanpakken met als basis het gemeenschappelijke Beleidskader Bestrijding Voetbalvandalisme en Voetbalgeweld.
Van even groot belang zijn de sociaal-preventieve activiteiten die met steun van de clubs en diverse organisaties zijn opgezet. Die blijken te werken en moeten voortgezet worden. Het Landelijk Informatiepunt Supportersprojecten zal de goede voorbeelden van initiatieven en activiteiten die op lokaal niveau succes hebben verzamelen en verspreiden. Ze leveren veel informatie op over goede sociaal-preventieve activiteiten bij het voorkomen en bestrijden van vandalisme. Een sluitende aanpak ontbreekt overigens nog wel. Het kabinet nodigt betaald-voetbalorganisaties en gemeenten uitdrukkelijk uit zelf lokale initiatieven voor jeugdigen te blijven ontwikkelen en uitvoeren. Lokale overheden kunnen daartoe aansluiten bij de ketenaanpak van het lokale preventieve jeugdbeleid.
5.5 Integrale buurtaanpak en sport
Het kabinet is bezorgd over toenemend vandalisme in de wijk, ongezond leefgedrag in de buurt, segregatie tussen verschillende groepen en teruglopende binding in de wijk. Vanuit deze zorg heeft het kabinet al eerder verschillende initiatieven genomen in het kader van het Grote Stedenbeleid, waarin sport en vrijetijdsactiviteiten een belangrijke rol spelen. Deze activiteiten worden voortgezet en moeten leiden tot meer bewegingsruimte voor jongeren, zoals speelmogelijkheden en trapveldjes.
Specifiek rijksbeleid gericht op de jeugd in de buurt wordt eveneens voortgezet. De operatie-JONG, die als belangrijkste doel heeft het voorkomen van uitval van jongeren, heeft inmiddels geleid tot diverse geslaagde projecten. Waar mogelijk bevordert het kabinet dat in het kader van het integratiebeleid belemmeringen om ontmoetingskansen tussen groepen jongeren worden weggenomen en vooroordelen op basis van culturele verschillen worden aangepakt.
In 2004 is de tijdelijke stimuleringsregeling buurt, onderwijs en sport (BOS) in werking getreden. Met behulp van buurtgerichte sportactiviteiten werkt het kabinet aan de achterstanden bij de jeugd die zich kunnen voordoen op het gebied van gezondheid, welzijn, onderwijs, opvoeding en sport of bewegen. Ook de overlast van jongeren wordt er mee bestreden. De samenwerking tussen het onderwijs, de buurtorganisaties en de sport staat er in centraal. Het kabinet informeert de Tweede Kamer eind 2005 over de eerste resultaten van de BOS-regeling. Dan bekijkt het kabinet ook of de regeling werkt zoals is beoogd of dat aanpassingen nodig zijn.
BOS-Jeugd in Delft
Het BOS-Jeugd project is gericht op jongeren van Vmbo-scholen die in één Delftse buurt gelegen zijn. In het project worden de jongeren actief betrokken bij zowel het opzetten, organiseren, begeleiden als het zelf deelnemen aan de sport-, spel- en beweegactiviteiten. Met het project wil Delft, naast de actieve participatie, tevens integratie (zowel op de scholen als in de buurt), vermindering van overlastsituaties, en stijging en vooral structurele sportdeelname bewerkstelligen. Samenwerking tussen de voetbalvereniging Delfia, badmintonclub BC Delft en Twirlteam Colours met buurtbewoners, buurten jongerenwerk, commerciële sportinstellingen,scholen, gemeente en jongeren zelf staat centraal. Door de samenwerkingsverbanden moet het voor de inwoners mogelijk worden aan de beweegnorm te voldoen. Inmiddels zijn er groepen van 20–40 jongeren gevormd die wekelijks vooral aan street dance en voetbalactiviteiten deelnemen. Negentig procent van hen is geen lid van een sportvereniging.
Medailles, finaleplaatsen en bijzondere prestaties van excellerende topsporters stralen het beeld uit van de Nederlandse sportieve samenleving: een sportief land dat presteert, een land waar je trots op mag zijn! Topsport op hoog niveau heeft mede door de grote media-aandacht een enorm bereik, niet alleen in Nederland maar over de hele wereld. Daarmee is het een element bij uitstek voor Hollandpromotie.
Tabel 2: Redenen waarom mensen trots op Nederland zijnin % van de bevolking van 16 jaar en ouder, 2004
sportprestaties | 83 |
wetenschap en technologie prestaties | 82 |
geschiedenis van het land | 76 |
kunst en cultuur prestaties | 72 |
sociale zekerheid systeem | 71 |
democratie | 69 |
economische prestaties | 63 |
gelijke behandeling van groepen in het land | 51 |
politieke invloed in de wereld | 40 |
Bron: SCP (ISSP 2004)
Het kabinet steunt het streven van de sportsector om Nederland te laten horen bij de Top-10 landenklassering in de internationale sportwereld. Daarvoor tellen de prestaties op wereldkampioenschappenen en (Para-) Olympische Spelen mee.
Uiteraard kan Nederland niet bij iedere sport of ieder sportonderdeel bij de top van de wereld horen. Om de Top-10 ambitie te helpen realiseren maakt het kabinet in navolging van de sport keuzes. Die topsportonderdelen waarin Nederland goed presteert of goed kan presteren en die bovendien goed passen in de beleidsdoelstellingen, zal het kabinet ondersteunen bij nationale talentontwikkelingsprogramma's, de aanstelling van coaches en organisatie van evenementen in Nederland. Welke topsportonderdelen dat zijn wordt op basis van een advies van NOC*NSF vastgesteld. De gekozen onderdelen krijgen deze status en extra steun voor vier jaar, bij voorkeur gelijk aan een (Para-)Olympische cyclus. Hetzelfde principe past het kabinet toe op de sportonderdelen voor sporters met een beperking.
Een nadere keuze van het kabinet is dat niet alle beleidsthema's prioriteit hebben. Het rijk concentreert zich op aspecten van het topsportbeleid die passen in het nieuwe sportbeleid. Dat betekent een beleidsinzet gericht op het professionele topsportklimaat, het beschermen van de gezondheid van de sporter en het positieve imago van de sport en (de maatschappelijke uitstraling van) de organisatie van evenementen in Nederland. Het kabinet weegt bij zijn inzet mee dat de internationale concurrentie steeds meer toeneemt, mede door stimulerende maatregelen van overheden elders. De volgende zes programma's dragen bij aan de realisering van de doelstelling van het topsportbeleid:
• Talentherkenning en -ontwikkeling
• Stipendium voor topsporters
• Topsporters met een beperking
• Coaches aan de top
• Voorkomen dopinggebruik
• Evenementen & Accommodaties.
Binnen diverse programma's is er specifieke aandacht voor innovatie. Innovatie is een noodzakelijke voorwaarde voor Nederland om aan de internationale top te blijven. De ontwikkelingen in de topsport voltrekken zich immers snel. Met het project Innosport is hiervoor een belangrijke basis gelegd.
De programma's leiden tot de volgende resultaten:
– in 2007 zijn er 20 LOOT-scholen in Nederland en bieden de MBO-opleidingen voor sport en bewegen vergelijkbare faciliteiten voor talentvolle sporters;
– een gericht nationaal talentontwikkelingsprogramma leidt tot een toename van 10 procent van het aantal talentvolle sporters;
– 350 A-sporters, inclusief die met een beperking, doen een beroep op de stipendiumregeling
– 50 jonge nationale toptalenten worden ondersteund;
– met ingang van 2007 worden ongeveer 75 topcoaches van geselecteerde topsportonderdelen ondersteund;
– het aantal sanctioneerbare zaken van dopinggebruik in de Nederlandse topsport is vanaf 2007 jaarlijks minder dan 1 procent;
– jaarlijks kunnen gemiddeld 15 topsportevenementen van senioren, jeugd of mensen met een beperking met steun van het rijk in Nederland worden georganiseerd.
6.2 Talentherkenning en -ontwikkeling
Het herkennen en ontwikkelen van talent, het verbinden van breedte- en topsport, kan nog veel beter. Dat vraagt om een programmatische aanpak. Die werkt alleen als die aanpak uitgaat van een brede persoonlijke en maatschappelijke ontwikkeling van de jeugdige sporters. Die bewandelen hun weg naar de top soms in een kwetsbare periode. Dat vraagt bovendien om professionele begeleiding.
6.2.1 Talentherkenning en regionale talentontwikkeling
Er is geen talentontwikkeling zonder goede talentherkenning. Clubs hebben in sommige gevallen talentherkenningsprogramma's; die programma's worden nu ook elders en in ieder geval in het onderwijs begonnen. Olympische netwerkorganisaties in provincies en grote steden krijgen de kans een extra impuls te geven aan talentherkennings- en ontwikkelingsprogramma's bij clubs en scholen in hun regio. Alle door NOC*NSF erkende takken van sport komen daarvoor in aanmerking mits de inrichting van de programma's voldoet aan nader te formuleren eisen ten aanzien van inhoud, de begeleiding van talenten en opleidingsmogelijkheden.
6.2.2 Talentontwikkeling en onderwijs
Sporters moeten ook goed onderwijs kunnen volgen om zo ook na hun topsportcarrière elders een goede baan te kunnen vinden. Studiepunten met sport of daaraan gelieerde activiteiten kan de onderwijsloopbaan van aankomende topsporters vergemakkelijken en zou in Nederland, net als in het buitenland, mogelijk moeten zijn.
Talentontwikkeling krijgt niet alleen een kans bij de op sport gerichte HBO's en universiteiten maar ook op de zogenoemde LOOT-scholen in het voortgezet onderwijs. De minister van OCW breidt het aantal LOOT-scholen uit met 5 tot 20. Afhankelijk van de behoefte zal in 2007 bezien worden of verdere uitbreiding nog noodzakelijk is. Talentvolle sporters van 12 tot 15 jaar die liever naar een school in de directe woon- en leefomgeving gaan dan naar een verder gelegen LOOT-school, zouden gebruik moeten kunnen maken van een aanvullend netwerk van specifieke sportactieve scholen met faciliteiten voor topsportleerlingen. Het kabinet gaat de mogelijkheden na voor zo'n netwerk.
Satellietscholen
De Gelderse Sport Federatie heeft succesvol geëxperimenteerd met een model waarbij naast de twee LOOT-scholen zes zogenaamde satelliet scholen zijn aangewezen. De combinatie onderwijstopsport in de directe woonomgeving van talentvolle sporters is daardoor mogelijk gemaakt.
Zeker twintig regionale opleidingscentra (ROC) hebben een opleiding voor sport en bewegen.
De staatssecretaris van OCW gaat met deze ROC's overleggen over meer ruimte voor talentontwikkeling van de betreffende leerlingen. Bij enkele sporten (turnen, kunstschaatsen, zwemmen) zitten de jongste sporters nog op de basisschool. Bestaande initiatieven van talentontwikkeling op dat punt worden beoordeeld op hun geschiktheid en waar nodig krijgen scholen ook in het primair onderwijs een bijzondere status. Het kabinet bekijkt of «doorlopende leerlijnen» voor talenten te realiseren zijn vanuit het primair onderwijs naar het voortgezet onderwijs en vervolgens naar het middelbaar en hoger onderwijs.
6.2.3 Nationale talentontwikkelingsprogramma's
Het huidige beleid voor talentontwikkeling wordt verbeterd. Het is nu te versnipperd en te weinig transparant. Het kabinet ziet graag dat bonden en NOC*NSF een nationaal vierjarig talentontwikkelingsprogramma maken waarbij wordt geïnvesteerd in die topsportonderdelen waarin Nederland internationaal succesvol kan zijn. Ook NL.Coach en de AtletenCommissie zullen hierbij worden betrokken. Er komt in 2007 een nieuw programma. De huidige ondersteuning van bonden kan dan vervallen. Bij de inrichting van een dergelijk programma worden ervaringen uit het buitenland zoals in Frankrijk, Australië en Noorwegen meegenomen. Daarnaast onderzoeken bovengenoemde partijen of er speciale coaches voor talenten moeten komen. Deze coaches krijgen de taak om hun kennis en kunde te delen met vakgenoten. Er worden experimenten opgezet om de hiervoor geschetste aanpak uit te werken en te testen.
Topsporters komen steeds vaker bij de rijksoverheid en het bedrijfsleven in dienst om zo hun topsportcarrière en maatschappelijke carrière goed te combineren. Zo heeft het ministerie van Defensie zeer positieve ervaringen met een eigen groep van circa 25 topsporters, de zogenoemde «Defensie Topsport Selectie». De politie gaat net zoiets doen. Dat zijn goede ontwikkelingen.
Ook kan gebruik worden gemaakt van de fiscale regeling voor directe beleggingen in «durfkapitaal» (de zogeheten Tante Agaath-regeling). Talentvolle, aankomende topsporters kunnen onder voorwaarden door de belastingdienst als ondernemer worden aangemerkt. Daardoor is het voor derden fiscaal aantrekkelijk om geld te lenen aan deze sporters.
Toch moeten ook tal van topsporters, of de ouders, veel geld investeren in de topsportcarrière omdat de sporter de topsport niet met werk kan combineren. Dit is verreweg de grootste categorie en betreft zeker de topsporters met een beperking. Er is echter geen ontkomen aan: de almaar toenemende internationale concurrentie dwingt topsporters fulltime met sport bezig te zijn om aan de top te komen en te blijven. Het kabinet heeft daarom in 2001 een vervangende inkomensregeling ingevoerd, de stipendiumregeling voor A-topsporters (sporters die tot de «top 8 van de wereld» behoren). De regeling is onderzocht en blijkt te voldoen. Het aantal stipendia voor A-sporters wordt dan ook met 75 vergroot en voor jonge toptalenten met 50.
Er komt een ruimere bijverdienregeling voor extra inkomsten die worden gebruikt om na afloop van de actieve topsportcarrière een brug te slaan naar beroep of studie. Daarnaast wordt de hoogte van het stipendium gekoppeld aan de omvang van het door de sporter gevolgde trainings- en wedstrijdprogramma: loon naar prestatie. Ten slotte stimuleert het kabinet dat topsporters zich als tegenprestatie inzetten voor maatschappelijke activiteiten en als ambassadeurs bij bepaalde projecten optreden.
6.4 Topsporters met een beperking
De gehandicaptensport verdient een speciale plaats. Naast de gezondheidswaarde van sport en bewegen voor mensen met een beperking, ontlenen sporters met een beperking ook een gevoel van eigenwaarde aan sportdeelname en sportprestaties. Een extra inspanning blijft nodig om de deelname aan sport door mensen met een beperking te verhogen. Hier ligt ook voor de sportsector een uitdaging om participatie in de breedtesport te vergroten en de doorstroming te bevorderen naar de Paralympische top. Net als in de andere topsportonderdelen is de ambitie om Nederland een plek te geven in de top 10.
Het kabinet stelt sporters met een beperking die zich kwalificeren voor internationale deelname op het hoogste niveau in staat gebruik te maken van voorzieningen voor topsporters of indien nodig van aangepaste voorzieningen.
Media-aandacht voor de gehandicaptensport draagt bij aan het informeren van kijkers over ontwikkelingen in de sport en aan bekendheid van sporters met een beperking. De inzet van rolmodellen van sporters met een beperking, die een belangrijke voorbeeldfunctie voor met name jongeren kunnen vervullen krijgt verdere aandacht. Het succes van sporters als Esther Vergeer laat zien dat niet «gehandicapt zijn» centraal staat, maar met ambitie invulling geven aan je leven.
Achter iedere succesvolle topsporter staan een of meer topcoaches. Gedreven mensen die alles opzij moeten zetten om hun atleten of team de top te laten bereiken. Het opleiden en tewerkstellen van topcoaches is een groot knelpunt. Daarom is het een doorbraak dat enkele HBO-instellingen nu reguliere opleidingen starten voor topsportcoaches. Vanaf 1 september 2005 beginnen de eerste onderwijsprogramma's.
De maatschappelijke positie van topcoaches is vaak wankel. Dat heeft te maken met een zwakke arbeidsmarktpositie en de aard van hun dienstverband. Het kabinet onderkent dat het uitermate lastig is om topcoaches voor de Nederlandse sport te behouden. Veel meer dan een deeltijdfunctie op contractbasis kan de sport hun niet bieden. Bijscholing en specialisaties zijn posten die voor eigen rekening genomen moeten worden. Voor sportbonden is het moeilijk om goede coaches vast te houden. Gerenommeerde topcoaches zien in het buitenland of in het bedrijfsleven meer zekerheid en een betere toekomst en vertrekken. Hierdoor gaat veel kennis en expertise verloren.
Het kabinet gaat samen met de sportbonden, NOC*NSF en NL.Coach een ambitieus programma ontwikkelen voor coaches die zowel in de valide sport als in de gehandicaptensport gaan werken. Hoofdpunten van dit programma zijn een nationale werkgeversrol die topcoaches meer continuïteit biedt en het voor meer sporten inzetten van topkennis. Dit betreft trainingsleer, krachttraining, mental coaching etc.
Het programma is gericht op die topsportonderdelen waarin Nederland zich bij de beste landen van de wereld heeft geplaatst of daar redelijkerwijze binnen 4 jaar bij kan behoren. Aanvragen worden verder gewogen naar de mate waarin zij het rendement vergroten en versnippering tegengaan. De bijdrage die geleverd wordt aan de andere doelstellingen van deze sportnota speelt hier ook een rol bij. Om te kunnen profiteren van dit programma dient de bond haar topsportambitie en de rol van de coach hierin, in een meerjarig beleidsplan aan te tonen. Er moet aandacht zijn voor de rol van de coach bij talentontwikkeling en de wijze waarop de coach functioneert en aangestuurd wordt binnen de bond. Naar verwachting komen ongeveer 75 topcoaches (vol- en deeltijd) voor dit programma in aanmerking.
In 2007 wordt het nieuwe beleid in gang gezet. De afzonderlijke ondersteuning van bonden voor hoogwaardige begeleiding stopt op dat moment.
Doping leidt tot competitievervalsing, is ongezond voor de sporter en tast de geloofwaardigheid – en daarmee de voorbeeldwerking – van topsporters aan. Door de mondialisering van de topsport heeft het antidopingbeleid bij uitstek een internationale dimensie. Met de oprichting van het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA) in 1999 hebben sportorganisaties en overheden een signaal afgegeven voor een gezamenlijke aanpak. Inmiddels heeft de sportwereld een anti-dopingcode onderschreven. In de concept-conventie van UNESCO worden taken en verantwoordelijkheden van de samenwerkende nationale overheden, afgestemd met de anti-dopingcode van de sport, juridisch verankerd. De verplichtingen die uit de conventie voortvloeien, bieden Nederland evenwel voldoende ruimte eigen accenten in het dopingbeleid aan te brengen. Het houden van controles en het opleggen van sancties blijven de verantwoordelijkheid van de sport. Het kabinet steunt de sport bij een meer strikte aanpak conform internationale kwaliteitsnormen en een mogelijke ophoging van het aantal controles. Het kabinet streeft naar ratificatie van de UNESCO-conventie en het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst ter bestrijding van doping van de Raad van Europa. Doping Controle Nederland (DoCoNed) en het Nederlands Centrum voor dopingvraagstukken (NeCeDo) fuseren in 2006 om de doelmatigheid te verhogen. De nieuwe organisatie gaat, met behoud van specifieke verantwoordelijkheden, samenwerken met organisaties als NOC*NSF en Trimbos-instituut.
6.7 Topsportevenementen en -accommodaties
Het kabinet past het topsportevenementenbeleid aan. Aansprekende topsportevenementen zoals Europese en wereldkampioenschappen, ondersteunt de rijksoverheid alleen bij sportonderdelen waarin Nederland bij de beste landen van de wereld hoort of binnen 4 jaar daarbij behoort. Die sportonderdelen waarbij de desbetreffende sportbond laat zien dat via een goede aanpak van talenten de doorstroom naar de top is verzekerd, hebben bij ondersteuning voorrang. Tevens zal gekeken worden in hoeverre een bepaald onderdeel bijdraagt aan het bereiken van de in deze nota genoemde doelstellingen. Ook topsportevenementen voor de jeugd en mensen met een beperking komen voor ondersteuning in aanmerking.
In de aanloop naar grote sportevenementen werken de staatssecretarissen van EZ en van VWS samen. Dat biedt de mogelijkheid om Nederlandse bedrijven en producten op buitenlandse markten onder de aandacht te brengen en het profileren van Nederland als sportland door het inzetten van wereldbekende (ex-)sporters en coaches. Beide ministeries zullen de economische betekenis van sport onderzoeken ten einde de raakvlakken tussen sport en economie beter te benutten.
Het succesvol organiseren van topsportevenementen vraagt uiteraard om moderne, hoogwaardige topsportaccommodaties. Het kabinet heeft de afgelopen jaren financieel bijgedragen aan de bouw van topsportaccommodaties: het Nationale Zwemstadion in Eindhoven en het Omnisportcentrum voor indooratletiek en baanwielrennen in Apeldoorn en het Nationaal Denksportcentrum te Utrecht. De meeste topsporten in Nederland kunnen in de toekomst met deze nieuwe en de bestaande voorzieningen beschikken over één of meer goede trainings- en wedstrijdaccommodaties.
Voor zeer grote evenementen als Olympische Spelen, de wereldkampioenschappen voetbal en atletiek of de Universiade is deze aanpak niet toereikend. NOC*NSF onderzoekt momenteel de haalbaarheid van het houden van deze grote evenementen in Nederland. Mede in dat kader vindt nader onderzoek plaats naar mogelijke «witte vlekken» in de infrastructuur van topsportaccommodaties in Nederland voor Olympische topsportonderdelen.
Economische bedrijvigheid: een voorbeeld
Het Europees voetbalkampioenschap 2000 (EURO 2000) heeft Nederland economisch € 145 miljoen opgeleverd. De belangrijkste bijdrage kwam van buitenlandse bezoekers aan het toernooi; in totaal waren dit er 180 000. Zij bezochten 339 000 keer één van de stadions en verbleven gezamenlijk 589 000 nachten in Nederland. Zij besteedden in die periode circa € 108 mln. Nederlandse supporters besteedden € 14 mln., behorende bij 284 000 stadionbezoeken. Hiervan is 9.5 mln. te beschouwen als het verplaatsen van binnenlandse vraag. De extra bestedingen bedroegen derhalve € 4.5 mln. De toegevoegde waarde van EURO 2000, ofwel het inkomen dat door de impuls extra in Nederland verdiend is, bedroeg € 103 mln. Aan extra werk heeft het evenement 1 800 mensjaren opgeleverd. (Bron: Dr E. Oldenboom)
De diverse voorstellen in deze nota vragen om een nieuwe aanpak en andere instrumenten dan tot dusver gebruikelijk. Ook de inzet van de financiële middelen zal aangepast worden. Veel van de voornemens uit deze nota kunnen gerealiseerd worden omdat er extra budgetten zijn toegekend of omdat bestaande budgetten gerichter voor sport worden ingezet.
Het sportbeleid kent een groot aantal partners en partijen. De georganiseerde sportsector, commerciële sportaanbieders, bedrijfsleven, media, andere overheden en Haagse departementen zijn partijen die zich achter de doelstellingen van de sportieve samenleving kunnen scharen. De partners aan de kant van de overheid stemmen hun beleid vooral af in termen van complementariteit. Lokale verantwoordelijkheden kunnen aangevuld worden maar nooit door rijk of provincie worden overgenomen. Het rijksbeleid richt zich dan ook primair op landelijke taken. Tot de rijksverantwoordelijkheid behoort op de eerste plaats de afstemming met en ondersteuning van andere landelijke beleidspartners. Daarnaast is er een verantwoordelijkheid voor die vraagstukken die het lokale draagvlak te boven gaan. Veel van de beleidsmaatregelen hebben betrekking op het signaleren van ontwikkelingen en knelpunten, het leveren van oplossingen in de zin van tijdelijke stimulansen, het bewaken van kwaliteit en tot slot het stimuleren en innoveren van beleid.
Wel moet duidelijk zijn wat daarbij van een ieder wordt verwacht. Partijen kunnen niet verschillende petten tegelijk dragen. Dat is ook de kern van de motie Atsma/Rijpstra (december 2004) over meer inhoudelijke afstemming van het landelijke beleid. Partijen die verschillende rollen tegelijk vervullen zouden die moeten ontvlechten. Zij scheppen daarmee duidelijkheid over de eigen inbreng en verantwoordelijkheid. Het kabinet deelt die opvatting van de Kamer en constateert dat de sportsector zelf met het werk van de commissie-Loorbach een goede start heeft gemaakt voor het bestuurlijk functioneren van landelijke sportorganisaties.
Het kabinet heeft de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid gevraagd een debat te organiseren over de rol en betekenis van sport voor een sportieve samenleving. Deze sportnota biedt daarvoor een aantal aanknopingspunten. De uitkomsten van dit debat wil het kabinet onder meer gebruiken bij het uitzetten van de marsroute naar een sportieve samenleving. De inzichten zijn ook van belang voor de deelname van de diverse partners en hun bijdragen aan het welslagen van de missie van deze nota. De sport is er mee gediend als de landelijke partners duidelijk maken wat ze doen en hoe ze hun activiteiten beter op elkaar kunnen afstemmen. Een tijdelijke commissie zal hiertoe een advies opstellen.
In deze nota staan de voornemens van het Kabinet voor het nieuwe sportbeleid beschreven. De hoofdlijnen van het nieuwe sportbeleid moeten op veel punten nog verder uitgewerkt worden. Het politieke en publieke debat, dat begint met het aanbieden van de nota aan de Tweede Kamer zal daar zeker richting aan geven. Anderen zal worden gevraagd een bijdrage te leveren om de ambities uit deze nota te helpen realiseren. Daarbij gaat het om landelijke sportbonden, NOC*NSF, de sporters (de AtletenCommissie en NL.Sporter) gemeenten (VNG en LC), provincies (IPO), de recent opgerichte Nederlandse Sport Alliantie, bedrijfsleven, ziektekostenverzekeraars enz. Voor de ondersteuning in dit proces zal een beroep worden gedaan op de kennisinstituten als NISB, SCP en het Mulierinsituut. Het kabinet geeft de voorkeur aan prestatieafspraken per onderwerp en overeenkomsten voor specifieke programma's uit deze nota. De komende tijd wordt gebruikt om de voornemens uit de nota met de diverse veldpartijen verder in te vullen en te concretiseren. Maar ook om de partijen enthousiast te maken en steun te verwerven. Op basis daarvan zal het zogeheten Sportprogramma 2006–2010 worden opgesteld.
De sport heeft een aantal wensen op het terrein van wet- en regelgeving. Vermindering van administratieve lasten staat daarbij bovenaan. In het rapport van de werkgroep-Atsma geeft NOC*NSF een helder beeld van praktische knelpunten op het gebied van regelgeving en administratieve lasten bij sportverenigingen. De lastendruk is hoog en kost de vrijwilligersorganisaties veel tijd en energie die naar hun mening beter gestoken kan worden in de vrijwillige inzet zelf. De eisen die aan verenigingen worden gesteld ervaren zij vaak als niet duidelijk. De wet- en regelgeving hebben betrekking op zaken die samenhangen met de Warenwet, Tabakswet Drank- en Horecawet en fiscale zaken zoals de onkostenvergoeding. Ook gemeentelijke regels worden als een last ervaren.
Dit najaar komt het kabinet met een integrale reactie op het rapport van de werkgroep-Atsma. Vooruitlopend daarop kan nu al het volgende meegedeeld worden.
De afgelopen jaren is al het nodige gedaan aan het wegnemen van belemmerende wet- en regelgeving:
• er is in het kader van de Warenwet een gedifferentieerde hygiënecode voor sportkantines gekomen;
• vrijwilligersorganisaties hebben een uitzonderingspositie bij de risico-inventarisatie en -evaluatie in het kader van ARBO-wetgeving gekregen. De gehele ARBO-wetgeving zal overigens worden vereenvoudigd;
• subsidies worden zoveel mogelijk op basis van meerjarenafspraken voor programma's verstrekt.
In aanvulling daarop zal het kabinet in de komende tijd initiatieven nemen om de administratieve lasten in de sport verder te verminderen.
Goede en toegankelijke informatie over wetten en regels, zowel van het rijk als van gemeenten, is van belang voor het terugdringen van administratieve lasten. Daarom zal het kabinet het landelijke kennisinstituut voor vrijwillige inzet, CIVIQ, ondersteunen met de uitbreiding van haar helpdesk. Om de sportsector actief te betrekken bij de informatievoorziening zal CIVIQ samenwerken met NOC*NSF en het NISB.
Vanwege de grote maatschappelijke waarde van vrijwilligerswerk wil het kabinet de deelname aan vrijwilligerswerk bevorderen. Om daar een impuls aan te geven, wordt de vrijwilligersregeling wettelijk vastgelegd. Verder onderzoekt het kabinet de mogelijkheden om het maximum van de onbelaste vrijwilligersvergoeding (momenteel € 735 per jaar) te verhogen.
Voorts zal er gewerkt worden aan een efficiënter toezicht op de regels. Sportverenigingen krijgen bijvoorbeeld te maken met slechts één inspecteur voor alle regelingen van Warenwet, Drank- en Horecawet, Tabakswet en Arbowet samen. De ministeries van VWS en SZW nemen daartoe het initiatief. In het verlengde daarvan zal worden bekeken of dat kan worden uitgebreid naar andere regelgeving.
Daarnaast zal het kabinet onderzoeken of een keurmerk voor sportverenigingen mogelijk is op basis waarvan een lichter toezichtregime of een vorm van zelfcontrole van toepassing kan zijn.
Dit zal in overleg met de sportwereld en betrokken partijen en in aanvulling op het al lopende traject van bijvoorbeeld het rookverbod in de Tabakswet, gebeuren.
7.4 Kennis voor en over sportbeleid
Beleidsbeslissingen vragen om betrouwbare gegevens en goede kengetallen over de sector. Daarnaast heeft de sport behoefte aan inzicht in de veranderingen in de sport. Het uitgangspunt voor het kennisbeleid is dat kennis voor en over de sport in hoofdzaak een «collectief goed» is.
De georganiseerde sport beschikt zelf over veel administratieve gegevens van aangesloten leden en organisaties. Een onmisbare bron om tal van ontwikkelingen te signaleren. Daarnaast doen verschillende instituten nuttig werk bij het uitvoeren van het kennisbeleid in de sport, zoals het W.J.H. Mulierinstituut (sociaal-wetenschappelijk sportonderzoek), het SCP (maatschappelijke trends), TNO en ZonMw (sport gezondheid en bewegen). Het NISB houdt vooral lokale sportontwikkelingen en het toepassen van kennis voor de professional bij en ondersteunt het uitvoerende veld zoals bij het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen.
De steun voor deze instituties die op verschillende wetenschapsterreinen werken, blijft bestaan.
Regelmatig terugkerende rapportages over sport
• Tweejarige Rapportage Sport van het SCP (2003) en bijbehorende website www.rapportage-sport.nl
• Brancherapporten Welzijn en Sport in 2002 en 2004 door het NIZW en NISB
• Topsportklimaat in Nederland 2000 en 2004 van het W.J.H. Mulier Instituut
• Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2000/2001 en 2002/2003 van TNO
• Jaarlijkse publicatie Ledental NOC*NSF
Sport en vooral topsport worden steeds afhankelijker van kennis en technologie. Denk aan de klapschaats en de opmars van de kunstgrasvelden. De sport voorziet deels zelf in de ontwikkeling en overdracht van kennis via de expertisecentra voor topsport (TEC) en breedtesport (BEC). Veel van die kennis wordt buiten de sport ontwikkeld. Het kabinet wil de bestaande kennisallianties tussen universiteiten, onderzoeksinstituten, sport en bedrijfsleven versterken en de onderzoekscapaciteit voor innovaties vergroten.
7.5 Koninkrijksband en internationale samenwerking
Op basis van het politieke belang dat wordt gehecht aan sport als onderdeel van de koninkrijksband is de samenwerking met Aruba geformaliseerd en met de Nederlandse Antillen verlengd tot eind 2008. Mede in het kader van de nieuwe bestuurlijke ontwikkelingen binnen de Nederlandse Antillen zal de samenwerking daar vooral worden gericht op de ontwikkeling van de sport op de verschillende eilanden. Het kabinet zet tevens het ondersteunende beleid voort ten aanzien van de Koninkrijksspelen voor de talentvolle jeugd.
De komende periode zal het internationale beleid en vooral het dopingbeleid en het Europese sportbeleid in wording nauwlettend en actief worden gevolgd. De Nederlandse inzet is gericht op de positieve aspecten van sport zoals opvoeding door sport, gezondheid door sport, integratie door sport. Ook de negatieve aspecten van sport worden genoemd. Dopinggebruik en wangedrag bij sportwedstrijden kunnen worden gezien als maatschappelijke problemen, maar raken wel de sport in zijn hart en moeten internationaal worden aangepakt. De ondertekening van de antidopingconventie van de UNESCO is een volgende stap in die aanpak.
De samenwerking met een aantal specifieke landen op het terrein van sport wordt voortgezet. Het betreft vooral (voormalige) gebiedsdelen van het Koninkrijk, landen waarmee de Nederlandse overheid een bijzondere relatie heeft of landen die voor het sportbeleid van de rijksoverheid interessant zijn bijvoorbeeld in verband met de komende Olympische Spelen. Doel is expertise-uitwisseling op beleidsonderdelen van het top- en breedtesportbeleid vooral op het gebied van deskundigheidsbevordering en doping. Het programma sport en internationale samenwerking wordt beperkt voortgezet. Samenwerking tussen sport en ontwikkelingssamenwerkingsorganisaties en personele assistentie voor projecten zijn onderdelen waar het ministerie voor Ontwikkelingssamenwerking via financiële ondersteuning van non-gouvernementele organisaties en NCDO mede bij betrokken is.
Burgers en de sportsector betalen sport- en bewegingsactiviteiten in beginsel zelf. Maar andere bronnen zijn onontbeerlijk om sport en bewegen voor iedereen toegankelijk en betaalbaar te houden en vernieuwing van het aanbod mogelijk te maken. Gemeenten trekken in Nederland het meeste geld uit voor sport- en beweegbeleid. Daarna dragen de opbrengsten van de Stichting Nationale Sporttotalisator, de bijdragen van provincies en investeringen van het bedrijfsleven bij aan de sportieve samenleving. De financiële inzet van het ministerie van VWS en andere departementen is bedoeld om knelpunten te helpen oplossen waar de sport dit niet alleen kan en om doelstellingen voor het overheidsbeleid te realiseren. Het kabinet reageert in dit hoofdstuk ook op de motie van de Tweede Kamer over beter afstemmen van geldstromen.
De subsidieregelingen van VWS voor de sport worden vernieuwd. Bestaande subsidieregelingen worden afgebouwd om nieuwe initiatieven te kunnen honoreren. Daarnaast worden extra budgetten vrijgemaakt om de voornemens te realiseren. Vanaf 2007 zal de omzetting van subsidieregelingen zijn beslag krijgen. De subsidies aan afzonderlijke sportbonden voor sportmedische begeleiding, verenigingsondersteuning, deskundigheidsbevordering, hoogwaardige begeleiding en talentherkenning en -ontwikkeling zullen meer outputgericht worden ingezet. Er komen daartoe gerichte programma's voor de sportmedische begeleiding van topsporters, de vernieuwing van het lokale sportaanbod, de uitbreiding van gekwalificeerde trainers, de nationale topcoaches en talentontwikkeling en -herkenning op regionaal en nationaal niveau. De vervangende inkomensregeling voor topsporters (stipendiumregeling) komt in een ruimer jasje te zitten en de subsidieregeling voor evenementen wordt gebruiksvriendelijker gemaakt en beperkt tot geselecteerde topsportonderdelen. Nieuwe subsidiemogelijkheden ontstaan voor activiteiten in het kader van het Nationaal Actieplan Sport & Bewegen, het Masterplan Arbitrage en Meedoen allochtone jeugd door sport.
De sport beschikt in Nederland over twee landelijke geldstromen: de inkomsten van de Lotto en het begrotingsgeld van de rijksoverheid. De rijksmiddelen komen voor het merendeel voor rekening van VWS. Ook andere departementen dragen bij aan het realiseren van de beleidsvoornemens uit deze nota. De substantiële bijdrage vanuit de Lotto is een eigen geldstroom van de sport waarover de sportsector zelf kan beschikken. Uiteraard moet dat geld worden gebruikt volgens de spelregels van de Wet op de Kansspelen en ook publiekelijk worden verantwoord. Mogelijke wijzigingen in toewijzingscriteria en subsidieregels, statusverlening aan sporters en topsportonderdelen komen aan de orde in een nieuw bestuurlijk overleg met NOC*NSF. Het kabinet ziet op basis van deze scheiding van geldstromen af van het oprichten van een Sportautoriteit die de financiële middelen van de rijksoverheid en de Lotto over de sport verdeelt. Wel bestaat het voornemen om een tweejarig overzicht te presenteren van de publieke en private geldstromen in de sport.
8.3 Financiering beleidsvoornemens VWS
Het kabinet onderschrijft het belang van sport en bewegen voor individuele burgers en voor de samenleving in totaliteit. Daarom heeft het kabinet geld vrij gemaakt om de doelen uit deze nota te kunnen realiseren.
Allereerst is besloten het geld dat binnen de sportbudgetten van de VWS-begroting vrij valt, vanwege het aflopen van de Breedtesportimpuls, te investeren in de beleidsvoornemens uit deze nota. Het betreft een oplopende reeks van € 5 miljoen in 2005 naar € 14,4 miljoen in 2010. Deze vrijvallende middelen worden ingezet binnen de speerpunten Gezond door sport en Meedoen door sport.
Daar bovenop heeft het kabinet extra geld vrij gemaakt binnen de begroting van VWS. Dit betreft een reeks die oploopt van € 6,3 miljoen in 2006, via € 12,0 miljoen in 2007 naar € 13,2 miljoen structureel vanaf 2008. Deze middelen worden ingezet op de drie speerpunten uit deze nota.
Tot slot heeft het kabinet extra middelen toegevoegd aan de VWS-begroting om de maatschappelijke participatie van allochtone jeugd te verhogen. Hierbij is in de ogen van het kabinet een belangrijke rol weggelegd voor de sport. Voor de programmalijn Meedoen van allochtone jongeren door sport heeft het kabinet voor de jaren 2006 en 2007 een bedrag van € 11,5 miljoen per jaar beschikbaar gesteld. Vanaf 2008 stelt het kabinet hiervoor jaarlijks € 14 miljoen beschikbaar.
Binnen de begroting van VWS is daarmee de komende jaren ca. € 100 miljoen per jaar beschikbaar voor sport en bewegen. De verdeling van deze middelen over de speerpunten van het sportbeleid, en daarbinnen de diverse programmalijnen, is in onderstaande tabel weergegeven. In het Sportprogramma 2006–2010 zal nader aangegeven worden hoe deze middelen ingezet worden op de verschillende activiteiten.
Tabel 3: Budgetten sportprogramma 2006–2010 Budgetten Sportbeleid in de Ontwerp-begroting 2006 (bedragen x 1 miljoen)
2005 | 2006 | 2007 | 2008 | 2009 | 2010 | |
---|---|---|---|---|---|---|
Speerpunt Gezond door Sport | ||||||
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen | € 3,7 | € 5,9 | € 9,4 | € 12,7 | € 13,7 | |
Gezonde Sportbeoefening | € 2,4 | € 2,8 | € 2,8 | € 2,8 | € 2,8 | |
Kennis en informatie | € 1,2 | € 2,3 | € 2,6 | € 2,6 | € 2,6 | |
Totaal Gezond door Sport | € 4,5 | € 7,3 | € 11,0 | € 14,8 | € 18,1 | € 19,1 |
Speerpunt Meedoen door Sport | ||||||
Opvoeden door sport en school1 | € 1,0 | € 1,5 | € 1,5 | € 1,5 | € 1,5 | |
Vernieuwen lokaal sportaanbod | € 10,4 | € 13,5 | € 13,5 | € 13,5 | € 13,5 | |
Meedoen allochtone jongeren | € 11,5 | € 11,5 | € 14,0 | € 14,0 | € 14,0 | |
Versterken waarden en normen | € 5,2 | € 5,3 | € 5,3 | € 5,3 | € 5,3 | |
Integrale buurtaanpak en sport2 | € 29,8 | € 26,5 | € 22,7 | € 19,7 | € 18,7 | |
Kennis en informatie | € 4,8 | € 4,8 | € 4,8 | € 4,8 | € 4,8 | |
Totaal Meedoen door sport | € 39,9 | € 62,7 | € 63,1 | € 61,8 | € 58,8 | € 57,8 |
Speerpunt Sport aan de top | ||||||
Talentherkenning en -ontwikkeling | € 4,8 | € 4,8 | € 4,8 | € 4,8 | € 4,8 | |
Stipendium voor topsporters | € 4,9 | € 5,3 | € 5,3 | € 5,3 | € 5,3 | |
Coaches aan de top | € 4,5 | € 4,5 | € 4,5 | € 4,5 | € 4,5 | |
Voorkomen dopinggebruik | € 1,6 | € 1,6 | € 1,6 | € 1,6 | € 1,6 | |
Evenementen & Accommodaties | € 9,0 | € 4,7 | € 4,7 | € 4,7 | € 4,7 | |
Kennis en innovatie | € 0,9 | € 0,9 | € 0,9 | € 0,9 | € 0,9 | |
Totaal Sport aan de top | € 20,5 | € 25,7 | € 21,8 | € 21,8 | € 21,8 | € 21,8 |
Apparaatskosten | € 2,5 | € 2,5 | € 2,5 | € 2,5 | € 2,2 | € 2,2 |
Totaal artikel Sportbeleid | € 67,4 | € 98,2 | € 98,4 | € 100,9 | € 100,9 | € 100,9 |
1 Binnen de begroting van OCW wordt voor deze programmalijn eenzelfde reeks als extra investering vrij gemaakt.
2 De budgetten op deze programmalijn vertonen een dalende reeks vanwege het aflopen van de Breedtesportimpuls.
Het kabinet is van mening dat de sport in Nederland hiermee een stevige impuls krijgt. Het kabinet doet een beroep op de partners, op het gebied van sport en bewegen, om eveneens een extra financiële inspanning te leveren. Naast de lagere overheden en andere departementen zoekt het kabinet daarbij uitdrukkelijk samenwerking met de bestaande organisaties in de sport- en beweegsector. Steeds vaker zal een beroep worden gedaan op het bedrijfsleven en partijen in de gezondheidszorg om tot publiek-private samenwerking te komen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30234-2.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.