De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat het overleg tussen huurders en woningcorporaties weliswaar formeel
goed is geregeld in de «Wet op het overleg huurders verhuurder», maar in de praktijk
nog vaak leidt tot wederzijds onbegrip en een afstandelijke houding,
constaterende dat ook bij de herziening van de Woningwet rekening is gehouden met
de positieve rol die betrokken huurders kunnen spelen bij het beter functioneren van
de woningcorporaties zonder in de te onderscheiden verantwoordelijkheden van beide
partijen te treden;
overwegende dat overleg bijdraagt aan een breed draagvlak voor de investeringen en
het functioneren van woningcorporaties in wijken en buurten;
overwegende dat door de actieve rol van huurders richting interne toezichthouders
het horizontale toezicht op het bestuur van woningcorporaties beter vorm en inhoud
kan krijgen;
overwegende dat het samenspel tussen bewoners- en huurdersorganisaties met gemeenteraden
de verantwoording over de prestaties en werkvelden kan en moet verbeteren;
verzoekt de regering om, na de eerste jaarverslagen die opgesteld zijn na inwerkingtreding
van de herzieningswet betrokken partijen te bevragen of de vereisten uit beide wetten
voldoende zijn om te borgen dat woningcorporaties voldoende legitimiteit binnen het
werkgebied hebben voor hun beslissingen;
verzoekt de regering tevens, bij de wettelijk voorgenomen evaluatie mee te nemen op
welke wijze het element van voice zoals in het WRR rapport «Maatschappelijke dienstverlening»
verwoord, nadrukkelijker gekoppeld kan worden aan het interne toezicht, zodat de woningcorporaties
weer ingebed raken in de samenleving door brede vormen van participatie en betrokkenheid
van huurders, potentiële huurders en andere lokale betrokkenen (stakeholders),
en gaat over tot de orde van de dag.
Van Bochove