Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 7 februari 2012
Het lid van uw Kamer de heer Heijnen heeft bij de regeling van werkzaamheden van 29 november
2011 gevraagd naar een brief van het kabinet omtrent het «op straat liggen van persoonsgegevens
uit grote databestanden». Naar aanleiding van dit verzoek geven wij in het onderstaande
kort weer wat de verhouding is tussen de wetgeving met betrekking tot de beveiligingsplicht
voor de verwerking van persoonsgegevens, de handhaving van die wetgeving en de uitvoering
van die plicht in de praktijk.
Met betrekking tot de beveiliging van persoonsgegevens geldt dat de Wet bescherming
persoonsgegevens (Wbp) sinds 2001 een verplichting bevat tot het beveiligen van persoonsgegevens
tegen onrechtmatige verwerking of verlies. Die verplichting geldt voor alle verantwoordelijken,
dat wil zeggen degenen die doelen en middelen van de gegevensverwerking vaststellen,
zowel binnen als buiten de overheid. De verantwoordelijke krijgt bij de invulling
van die verplichting de nodige vrijheid, maar op het eindresultaat is de verantwoordelijke
altijd aanspreekbaar. De wetgeving is daarin duidelijk.
De Wbp voorziet in toezicht op de naleving van die verplichting. Het College bescherming
persoonsgegevens (Cbp) is daarmee belast. Het Cbp oefent zijn handhavende taken in
volstrekte onafhankelijkheid uit. Ondergetekenden hebben daarop geen invloed. Het
staat het Cbp vrij zelf te bepalen welke accenten het legt in zijn handhavingsbeleid
en of daarbij wel of geen accent legt op de handhaving van de beveiligingsplicht.
De Wbp legt de uitvoering van de beveiligingsplicht nadrukkelijk bij iedere afzonderlijke
verantwoordelijke in de zin van de Wbp. Dat brengt met zich dat de overheid voor de
naleving van die verplichting alleen verantwoordelijkheid draagt, voor zover zij zelf
gegevens verwerkt.
Wat de uitvoering van de beveiligingsverplichting binnen de overheid betreft, wijzen
wij erop dat in de brief van de eerste ondergetekende aan de Voorzitter van de Tweede
Kamer der Staten-Generaal van 27 oktober 2011 (Kamerstukken II 2011/12, 32 761 nr. 4) is ingegaan op de privacyaspecten van het overheids-ICT-beleid. In die brief is
uiteengezet dat het kabinet een actief privacybeleid voert en dat het Cbp hierbij
de belangrijke onafhankelijke toezichthoudende rol speelt. Allereerst geldt de Wbp
die de algemene kaders aangeeft waarbinnen overheids-ICT moet worden ontwikkeld, onderhouden
en beveiligd. Daarnaast is er in sectorspecifieke wetgeving vaak sprake van nadere,
dan wel afwijkende regels met betrekking tot ICT-voorzieningen vanwege de vaak specifieke
processen in deze sectoren. Dergelijke wetgeving op deze specifieke terreinen en de
uitwerking daarvan op de ingezette overheids-ICT is onderwerp van de normale bedrijfsvoering
van de overheid en de daarvoor ingerichte verantwoordingsprocessen. De desbetreffende
verantwoordelijkheden voor ICT-inzet binnen deze sectoren liggen dan ook bij de betrokken
bewindspersonen en andere bestuursorganen zelf. Staand beleid en beleidsvoornemens
met betrekking tot de – in de woorden van de motie – proactie, preventie, preparatie,
repressie en nazorg op het vlak van de privacy zijn beschreven in de brief van 29 april
2011 aan Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 2010/11,
32 761, nr. 1) en de daarbij gevoegde Notitie privacybeleid. Dat beleid omvat naast het toezicht
door het Cbp onder andere de inzet van privacy impact assessments en aanmoediging
van het gebruik van privacy by design.
Wat de uitvoering van de beveiligingverplichting buiten de overheid betreft, wijzen
wij erop dat dit de verantwoordelijkheid van de desbetreffende instellingen, bedrijven
en burgers betreft, en niet die van de overheid. Instellingen, bedrijven en burgers
behoren zelf de nodige maatregelen te nemen om hun verwerkingen te beveiligen tegen
verlies en onrechtmatige verwerking. De overheid kan die verantwoordelijkheid niet
overnemen. De wetgever is daarin duidelijk geweest. Doen de instellingen, bedrijven
of burgers dat niet, dan lopen zij het risico getroffen te worden door handhavingsmaatregelen
van het Cbp. Ook zullen zij de consequenties moeten aanvaarden van een verlies aan
vertrouwen van het publiek wanneer aan licht komt dat getroffen beveiligingsmaatregelen
niet toereikend zijn.
Tenslotte wijzen wij erop dat de eerste ondergetekende een wetsvoorstel in consultatie
heeft gezonden waarin een meldplicht voor datalekken is neergelegd. Het nalaten aan
die meldplicht te voldoen wordt gesanctioneerd met een bestuurlijke boete. Wanneer
dat wetsvoorstel te zijner tijd wordt aangenomen, is voorzien in een aanzienlijke
verscherping van de regelgeving.
De staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,
F. Teeven
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
J. W. E. Spies