32 627 (Glas)tuinbouw

Nr. 39 BRIEF VAN DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 april 2022

In de glastuinbouw is veel potentie om koploper te zijn in energiezuinige en circulaire productie van hoogwaardige producten. Om deze potentie ook in de toekomst waar te maken en de klimaatdoelen te realiseren, is een versnelling van de energietransitie nodig. De hoge gasprijzen en geopolitieke ontwikkelingen versterken de urgentie om nu door te pakken en investeringen in deze transitie te versnellen.

Met deze brief informeer ik, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie en de staatsecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst, uw Kamer over de uitwerking van het coalitieakkoord, de samenhang met de uitvoering van het klimaatakkoord en de randvoorwaarden die het kabinet creëert om de glastuinbouw verder te verduurzamen.

Nederland wil conform het Coalitieakkoord koploper zijn bij het tegengaan van de opwarming van de aarde. Nederland levert zijn bijdrage aan Europese doelen en zet zichzelf nationaal als doel om in 2030 ten minste 55% emissiereductie te realiseren ten opzichte van 1990. Het kabinet richt zich bij de uitwerking van beleidsmaatregelen op een emissiereductie van 60%. Alle sectoren, waaronder de glastuinbouw, dragen bij aan het realiseren van deze emissiereductie.

Deze brief biedt aan sector en tuinders richting om de ambitie waar te maken om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Door verbindingen te maken met andere maatschappelijke opgaven en partijen en met een sectorcultuur van innovatie en doorpakken, kan de glastuinbouw koploper worden in energiezuinige producten – en een voorbeeld zijn voor anderen.

In deze transitie kan de overheid niet de hoge gasprijzen compenseren. De overheid bekijkt wel of ondernemers die de klimaat- en energietransitie door gaan maken maar in directe liquiditeitsproblemen komen, kunnen worden gesteund. Bijvoorbeeld door middel van een borgstellingskrediet, maar vooral door investeringen, zoals in energiebesparing te faciliteren en te versnellen. Hierover blijf ik met de sector in gesprek. Hiermee geef ik uitvoering aan de motie van de leden Grinwis en Valstar (Kamerstuk 27 428, nr. 384), die de regering verzoekt met de glastuinbouw en de banken tot een gezamenlijke crisisaanpak te komen.

Samenhangend pakket

Met een samenhangend pakket wordt beoogd het langetermijnperspectief te schetsen om het transitieproces tot 2040 op een goede manier door te komen. Dit betekent dat de klimaatdoelen gehaald moeten worden, waarbij een balans gevonden wordt in borging en beprijzing enerzijds en stimulering en ondersteuning anderzijds.

Hieronder is weergegeven hoe wij, de Minister voor Klimaat en Energie, de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst en ik, die samenhang duiden en met welke instrumenten de doelen op een effectieve wijze gerealiseerd kunnen worden.

Deze brief beoogt duidelijkheid te geven aan de glastuinbouwsector en individuele ondernemers te helpen om hun eigen bedrijfseconomische afwegingen te maken. De maatregelen die in deze brief genoemd worden, geven richting en stimuleren ondernemers om zelf stappen te zetten om de transitie versneld door te maken en snel minder afhankelijk te worden van gas, inclusief energiebesparing. Voor de tuinders die in hun strategische beslissingen tot de conclusie komen, dat zij niet bereid of in staat zijn de energietransitie mede vorm te geven, geeft dit pakket de duidelijkheid dat zij hun huidige productie zullen moeten afbouwen of omvormen.

a. Doelen

De klimaatopgave van glastuinbouw is onderdeel van de klimaatopgave van landbouw en landgebruik. In het klimaatakkoord staat voor de glastuinbouw de ambitie om in 2040 een klimaatneutrale en mondiaal een duurzaam leidende sector te zijn met bedrijfseconomisch perspectief. Daarvoor zijn energiebesparing, emissiereductie, vermindering gebruik van CO2als groeistof, investeringen in infrastructuur voor elektriciteit, warmte en CO2, alternatieve warmtebronnen en externe CO2 voor gewasgroei, essentieel.

Vanaf 2017 is te zien dat de CO2-emissie in de sector niet afneemt en in de Klimaat- en Energieverkenning 2021 is tevens de bredere emissie van broeikasgassen in de glastuinbouw benoemd. Uit broeikasgascijfers over de periode 2015–2021 is te zien dat de broeikasgasemissies relatief stabiel blijven en niet afnemen1. Veel tuinders hebben nieuw ontwikkelde besparingsmethoden in de teelt doorgevoerd en het gebruik van duurzame energie is sterk toegenomen2. Toch zijn er ook factoren geweest waardoor de CO2-reductie is gestagneerd, zoals de toename van de Warmte-krachtkoppeling (WKK)-inzet en de beperkte effectiviteit van het sectorsysteem. Het huidige CO2-sectorsysteem met sectorale jaarlijkse plafonds levert nog niet voldoende prikkel om te verduurzamen. Ook heeft de tariefswijziging van de Opslag Duurzame Energie- en klimaattransitie (ODE) op elektriciteit in 2020 een remmende werking gehad op de energietransitie in de glastuinbouwsector. Dit heeft het halen van de klimaatdoelen vertraagd.

De tuinders die eerder hebben geïnvesteerd in niet-fossiele alternatieven voor warmte, elektriciteit en externe CO2ervaren daar nu het voordeel van. Deze koplopers verdienen maatschappelijke waardering voor de stappen die zij hebben gezet en kunnen als voorbeeld en inspiratie dienen voor anderen.

De uitstoot van de sector bedroeg in 2020 7,9 Mton CO2-equivalenten3. Het kabinet waardeert de ambitie van de sector om in 2040 klimaatneutraal te zijn en wil deze ondersteunen met de inzet van instrumentarium. De ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn vergt, bij een lineair reductiepad, een restemissiedoel van 3,95 Mton CO2-equivalenten in 2030. Een lineair reductiepad richting 2040 is echter erg ambitieus omdat de invulling van alternatieve bronnen van elektriciteit, warmte en CO2 en de aanleg van de benodigde infrastructuur tijd kost.

Met dit samenhangende pakket wil het kabinet het 2030 restemissiedoel voor de sector meer in lijn brengen met de ambitie om in 2040 klimaatneutraal te zijn. Hierbij is het onze inzet om indicatief tussen de 0,5 – 1,0 Mton extra te reduceren ten opzichte van de afspraken uit het Coalitieakkoord en Miljoenennota 2021. Het voorlopige restemissiedoel voor de glastuinbouw in 2030 kent daarmee een bandbreedte van 4,3 tot 4,8 Mton CO2-equivalenten. Op basis van een nadere uitwerking van het instrumentarium uit het samenhangend pakket dat in deze brief wordt beschreven, wordt het restemissiedoel voor 2030, bij de Klimaatnota 2022 nader ingevuld. Hierbij is het uitgangspunt om te zorgen voor een balans tussen het restemissiedoel en het normerende, beprijzende en stimulerende instrumentarium. Daarbij moet worden opgemerkt dat minder emissiereductie vóór 2030 impliceert dat er meer emissiereductie na 2030 moet worden gerealiseerd.

Onder het Convenant CO2 emissieruimte binnen het CO2-sectorsysteem glastuinbouw voor de periode 2013–2020 (hierna: Convenant 2013–2020)4 was nog geen overeenstemming over de doelen en de verevening in verband met het overstijgen van de sectorplafonds voor CO2 over de jaren 2018–2020. De genoemde indicatieve aanvullende klimaatopgave voor de sector en de huidige complexe situatie betekenen dat er nog forse investeringen nodig zijn door de sectorpartijen zelf. Het kabinet heeft daarom besloten om, in lijn met de bepalingen uit het convenant, een correctie toe te passen op het plafond 20185. Door middel van publicatie in de Staatscourant zal dit worden geëffectueerd. Voor 2019 en 2020 worden de plafonds alsnog gepubliceerd, waarna de heffing geïnd kan worden.

Met de inzet van de sector en met behulp van het samenhangende pakket in deze brief is het mijn verwachting dat aan de ambities van de glastuinbouwsector tegemoet gekomen kan worden. Vanwege de urgente klimaatopgave, steunen mijn collega’s en ik de ambitie met inzet van instrumentarium waarmee gebruik van aardgas wordt verminderd en alternatieven zoals elektrificatie worden gestimuleerd. Dit is hieronder uitgewerkt als «borging en beprijzing». Stimulering en ondersteuning is uitgewerkt onder «randvoorwaarden». Hieronder valt bijvoorbeeld de subsidieruimte waar tuinders gebruik van kunnen maken, maar ook de aanleg van benodigde infrastructuur voor warmte, elektriciteit en externe CO2.

Tegelijkertijd is realisme van belang. Het is reëel te veronderstellen dat niet alle bedrijven de mogelijkheid hebben om tegen acceptabele kosten af te schakelen van aardgas. De benodigde investeringen zullen door sommige bedrijven niet terugverdiend kunnen worden. Anderen zullen kiezen voor diversificatie of hun bedrijf anders inrichten. Het hoort bij een transitie – en bij ondernemerschap – om hier op in te spelen. Ik wil daarbij níet sturen op welke gewassen wel of niet geteeld worden. Het is aan de overheid om kaders te stellen. Het is aan de ondernemer om daarbinnen keuzes te maken in zijn bedrijfsvoering mede afhankelijk van de markt, de ketenpartijen en de consument. Overigens kan geconstateerd worden dat sinds 2000 het areaal groententeelt ten opzichte van bloementeelt fors is toegenomen6.

b. Borging en beprijzing

Om ervoor te zorgen dat klimaatdoelen in de toekomst gehaald gaan worden is het van belang dat het huidige CO2-sectorsysteem vervangen wordt door een effectief, borgend beprijzingsinstrument. Van 2013–2020 was het huidige CO2-sectorsysteem afgesproken in een convenant en vastgelegd in de Wet milieubeheer. Eén van de lessen die uit het Convenant 2013–2020 is getrokken, is dat individuele prikkels voor tuinders ontbreken om in de energietransitie te investeren. In het huidige systeem is het mogelijk de kosten voor eigen uitstoot af te wentelen op andere participanten; overschrijding van het gestelde plafond voor CO2-uitstoot leidt tot een heffing voor de hele sector. Bovendien is het voor de individuele tuinder onduidelijk of de sector in een gegeven jaar boven het plafond uitkomt.

Met de sector is afgesproken dat een individueel systeem wordt ingericht waarbij de tuinder gestimuleerd wordt om energiezuinig te produceren én de beweging naar een klimaatneutrale productie wordt geborgd. Hierover wordt met de sector gesproken binnen de context van een nieuw convenant.

De heffing als gevolg van dit systeem dient een individuele prikkel te bieden. Het streven is om de hoogte van de heffing, en daarmee de prijs voor broeikasgasuitstoot, langjarig en vooraf duidelijk te maken, zodat de tuinder deze kan betrekken in de investeringsbeslissing. In combinatie met de rest van het instrumentarium dient de heffing het restemissiedoel met voldoende zekerheid te borgen. Hiertoe zal aan het PBL gevraagd worden een inschatting te maken van het doelbereik van de heffing in combinatie met de rest van het instrumentarium. Voor de gezamenlijke uitwerking van dit individuele systeem houden we 1 januari 2023 aan als het moment waarop de uitwerking bekend zal zijn. De benodigde wijzigingsvoorstellen in de Wet milieubeheer zal uw Kamer in 2023 ontvangen. Uiteraard zal dit systeem worden getoetst op handhaafbaarheid, uitvoerbaarheid en fraudegevoeligheid.

Het huidige sectorsysteem is de afgesproken tegenprestatie voor de verlaagde tarieven Energiebelasting in de 1e en 2e schijf gasgebruik die voor de sector gelden, conform de staatssteunbeschikking die de Europese Commissie heeft afgegeven. Deze beschikking loopt einde 2024 af. Om die reden is besloten om het huidige CO2-sectorsysteem te verlengen tot en met 2024 en tegelijkertijd een effectief individueel beprijzingssysteem te ontwerpen dat per 1 januari 2025 in werking zal treden. Deze wijziging zal met een wetswijzing worden geeffectueerd.

In het Coalitieakkoord zijn afspraken gemaakt om vanaf 2025 de energiebelasting voor de glastuinbouw gelijk te trekken aan de overige sectoren in Nederland. Dit doet het kabinet door het afschaffen van het verlaagd tarief voor de glastuinbouw per 1 januari 2025. Daarnaast wordt de inputvrijstelling voor gasgestookte WKK’s beperkt. Beide voorstellen zullen worden uitgewerkt in het Belastingplan 2024 en naar verwachting ingaan per 1 januari 2025. Conform motie van het lid Valstar c.s., Kamerstuk 27 428, nr. 388, ontvangt de Tweede Kamer van mij, in samenwerking met de Staatssecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst, in het najaar van 2022 een eerste impactanalyse van beide maatregelen.

Daarnaast zijn in het Coalitieakkoord maatregelen afgesproken die in bredere zin hun effect hebben op de glastuinbouw: de afname in degressiviteit van de energiebelasting (groot- en kleinverbruikers meer gelijk behandelen), verhoging van de tarieven op gas en verlaging tarieven op elektriciteit (stimulans voor elektrificeren) en het verlagen van ODE-tarieven in 2e en 3e schijf elektriciteit per 2023. Deze maatregelen worden uitgewerkt in het Belastingplan 2023.

Tezamen zullen deze fiscale maatregelen de aantrekkelijkheid van elektriciteit ten opzichte van aardgas verhogen en daarmee een financiële prikkel bieden voor verminderd gebruik van fossiele brandstoffen en verduurzaming van de sector.

c. Randvoorwaarden

Uiteraard ziet de overheid een rol voor zichzelf in het faciliteren en ondersteunen van initiatieven en projecten, zodat obstakels worden geslecht en verduurzaming kan worden gerealiseerd. Dit gebeurt al met de middelen die via het Klimaatakkoord beschikbaar zijn.

Aanvullend daarop stelt het kabinet het Klimaatfonds van in totaal 35 miljard euro ter beschikking om de klimaatdoelen uit het Coalitieakkoord en de transitie richting klimaatneutraliteit in 2050 te realiseren. De Minister voor Klimaat en Energie voert de regie over het fonds. De middelen die ter beschikking worden gesteld via het Klimaatfonds, worden geïnvesteerd om de noodzakelijke klimaattransitie te ondersteunen. Zo kunnen verschillende sectoren – waaronder de glastuinbouw- aanspraak maken op het fonds, voor wat betreft investeringen in energiebesparing en de benodigde energie-infrastructuur (voor bijvoorbeeld warmte en CO2), de opschaling van verschillende energiedragers en innovatie in het mkb. Beoogd is dat het Klimaatfonds in 2024 in werking treedt. In de uitwerking van het fonds zal aandacht zijn voor een integrale afweging hoe investeringen uit het fonds zo goed mogelijk bijdragen aan de energietransitie. De Minister van Financiën in samenwerking met de Minister voor Klimaat en Energie zal uw Kamer in mei nader informeren over de opzet van het Klimaatfonds.

Besparing op energie en CO2

Energiebesparing is een «no regret» voor de tuinbouwsector. De hoge energieprijzen maken energiebesparing aantrekkelijk; ze leiden tot minder energiegebruik en dus tot een lagere energierekening. De afgelopen jaren is binnen het programma Kas als Energiebron (KaE) al veel onderzoek gedaan naar besparing van energie en CO2-gebruik en is kennis ontwikkeld om die besparing te realiseren. Zo kan naar verwachting 24 Peta joule (PJ) warmtegebruik bespaard worden in 20407.

De subsidieregelingen Marktintroductie Energie Innovaties glastuinbouw (MEI) en Energie-efficiëntie glastuinbouw (EG) zijn er specifiek op gericht om innovatie en investeringen in energiebesparing in kassen te stimuleren. Recentelijk is de voorhangprocedure afgerond bij uw Kamer in verband met het verlengen van de MEI, respectievelijk het opnieuw vaststellen van de EG. Beide subsidiemodules worden ook in de komende jaren opengesteld8. De belangstelling van glastuinbouwbedrijven voor de subsidies is groot, getuige de overtekening van de EG afgelopen jaar na de toevoeging van LED-verlichting aan de subsidiabele technieken. Dit jaar is het openstellingsbudget van de MEI 7 miljoen euro en dat van de EG in eerste instantie 13 miljoen euro. In februari jl. is met uw Kamer gedeeld dat het openstellingsbudget van de EG 25 miljoen euro zou zijn (Kamerstuk 32 813, nr. 973) en ik ben voornemens het openstellingsbedrag van de EG alsnog op te hogen naar dit bedrag. Een deel van deze middelen staat nu nog op de aanvullende post waarover besluitvorming in het kabinet nog plaats moet vinden. Omdat bedrijven alleen zullen investeren in energiebesparing wanneer zij voldoende toekomstperspectief hebben, is de samenhang met andere componenten van het pakket van belang.

Er worden ook generieke stimuleringsregelingen ingezet, waaronder regelingen voor investeringsaftrek, zoals energie-investeringsaftrek (EIA) en de MIA/VAMIL waarbinnen de «Groen Label Kas» is opgenomen. Voor vrijwel alle groot- en middelverbruikers gaat per 2023 de verplichting in om alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar of minder uit te voeren. Er zal een verkenning plaatsvinden naar de mogelijkheden om de glastuinbouw ook onder de energiebesparingsplicht te laten vallen.

Binnen het programma Kas als Energiebron is «Het Nieuwe Telen» ontwikkeld, dat door steeds meer tuinders wordt toegepast. In deze teeltmethode wordt integraal naar de plant en het klimaat in de kas gekeken, waardoor tuinders energiekosten en CO2-verlies uit de kas terugdringen. Zonder al te veel extra investeringen kan door toepassing van deze methode op de energiekosten (en CO2-verlies uit de kas) bespaard worden.

Er wordt momenteel gewerkt aan de ontwikkeling van dashboards waarmee een bedrijf het energiegebruik van het lopende jaar kan vergelijken met vorige jaren en waarmee bedrijven, bijvoorbeeld per gewasgroep of per regio, onderling het verbruik kunnen vergelijken en analyseren aan de hand van de genomen maatregelen door de tuinders. Ondernemers worden daardoor gestimuleerd om ook onderling van elkaar te leren. Dit kan tevens toepassing krijgen in demonstratieprojecten en pilots binnen het programma KaE.

Warmte

Bij de vraag of een tuinder kan verduurzamen is de toegang tot een duurzame warmtebron vaak leidend, omdat elektriciteit en CO2 eenvoudiger over langere afstanden te transporteren zijn dan warmte. Binnen een totale verwachte warmtevraag van 44 PJ door de glastuinbouwsector in 2040 is geothermie (met 23PJ) de belangrijkste duurzame bron, gevolgd door restwarmte (10 PJ) en biobrandstoffen (8 PJ)9.

De SDE++ heeft de afgelopen jaren onder meer geothermieprojecten met subsidie ondersteund. Om te zorgen dat de realisatie van de door de SDE++ gesteunde geothermieprojecten verbetert, heeft het kabinet besloten om de realisatietermijn te verlengen van vier naar vijf jaar10 en is de economische levensduur waarmee rekening wordt gehouden in de SDE++ verhoogd naar 30 jaar. Daarnaast worden vanaf 2023 hekjes geïntroduceerd, waaronder voor het domein lage-temperatuur warmte. Door middel van deze hekjes in de SDE++ kunnen duurdere technieken, zoals geothermie, eerder aan bod komen. Binnen de hekjes wordt een deel van het budget gereserveerd voor een domein, komen de aanvragen boven de hoogte van de hekjes uit dan vindt wel weer concurrentie tussen de domeinen plaats. Vrijvallend budget uit de hekjes komt ten goede aan het algemene budget. Er heeft nog geen besluitvorming over de hoogte van de hekjes en het totale openstellingsbudget voor 2023 plaatsgevonden. Over de hoogte van het hekje in 2023 wordt uw Kamer door de Minister voor Klimaat en Energie voorafgaand aan de openstelling in 2023 geïnformeerd. In de 2022-openstellingsronde van de SDE++ komen warmteopties naar verwachting ook voldoende aan bod, mede door het hoge openstellingsbudget (13 miljard euro) en de plafonds voor ondergrondse CO2 -opslag (CCS) en hernieuwbare elektriciteit.

De ontwikkeling en benutting van nieuwe warmtebronnen zoals aquathermie en waterstof staat nog in de kinderschoenen, maar zal in de toekomst ook in relatie tot de glastuinbouw een rol gaan spelen. Gebruik van geothermie en aquathermie zijn categorieën in de SDE++-regeling waarvoor ook glastuinbouwbedrijven een subsidieaanvraag in kunnen dienen. In haar brief over de beleidsinzet biogrondstoffen heeft het kabinet aangekondigd te stoppen met het afgeven van nieuwe subsidies voor lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen. Dit vormt een extra uitdaging voor de glastuinbouw. Het kabinet zal hierom extra inzet plegen op het versneld opschalen van duurzame warmtebronnen als geothermie, restwarmte en aquathermie. In het beleidsprogramma Klimaat en Energie dat uiterlijk in juni aan uw Kamer zal worden aangeboden, zal het kabinet hier nader op in gaan.

In het Coalitieakkoord is beschreven hoe het Klimaatfonds sectoren, zoals de glastuinbouw, helpt om de benodigde energie-infrastructuur aan te leggen. Hierbij is synergie mogelijk tussen glastuinbouw, industrie en gebouwde omgeving door bijvoorbeeld restwarmte te koppelen, waardoor glastuinbouw pieken en dalen in het systeem kan opvangen. Het warmtenetwerk dat in Zuid-Holland wordt aangelegd is een aansprekend voorbeeld, waaraan het Rijk met incidentele subsidies heeft bijgedragen. Door restwarmte uit de Rotterdamse haven te koppelen aan gebouwde omgeving en daar ook lokale warmtenetten uit het Westland en Oostland op aan te sluiten ontstaat synergie. De glastuinbouw kan restwarmte benutten, maar ook als buffer fungeren, waardoor de warmtevraag in de gebouwde omgeving beter kan worden opvangen.

Er wordt een subsidie-instrument ontwikkeld, toegesneden op warmtenetten voor de gebouwde omgeving waarbij ruimte is voor ankerklanten uit aanpalende sectoren (zoals de industrie en glastuinbouw) om collectieve warmtesystemen van de grond te trekken. Daarnaast moet onderzocht worden of voor sec tuinbouw-warmteprojecten inpassing in deze regeling of twee naast elkaar staande regelingen het best werkbaar is. Voorstellen hiervoor hebben nadere uitwerking nodig.

De concretisering van de regionale warmtebehoefte voor de tuinbouw is gegeven in de regionale gebiedsvisies die de Greenports en gemeenten met tuinbouw hebben opgesteld.

Externe CO2

Met betrekking tot externe CO2-levering voor gewasgroei is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er in 2030 2 Mton beschikbaar is voor de glastuinbouw. De verwachting is dat de benodigde hoeveelheid extern geleverde CO2 in 2040 zal stijgen tot 2,5 Mton11.

De motie van het lid Valstar c.s. (Kamerstuk 27 428, nr. 389) vraagt het hergebruik van CO2 te stimuleren. De recente motie van het lid Van Haga (Kamerstuk 31 239, nr. 347) vraagt hoe belemmeringen kunnen worden weggenomen voor toepassing CO2 uit afvalverwerking in de glastuinbouw. Ter uitvoering van deze moties, laat ik u weten, mede namens de Minister voor Klimaat en Energie, dat glastuinbouwbedrijven een eigen verantwoordelijkheid hebben om langetermijnafspraken met leveranciers te maken over het inkopen van CO2. De overheid ondersteunt daarbij met de subsidiemogelijkheid in de SDE++ voor de afvang van CO2en gebruik in de glastuinbouw (CCU).

Uw Kamer is eerder geïnformeerd door de Minister voor Klimaat en Energie dat er 29 aanvragen zijn ingediend in 2021 voor subsidie uit de SDE++ om CCU-projecten te realiseren (Kamer stuk 31 239 nr. 340). Uw kamer wordt binnen afzienbare tijd geïnformeerd over de resultaten van de SDE++ ronde 2021. Deze resultaten zullen behulpzaam zijn om te bepalen hoe uitvoering kan worden gegeven aan de motie Valstar. Aansluitend zal ik bezien of de SDE++ voldoende aansluit op de verduurzamingsopgave in de glastuinbouw en zo nodig onderzoeken of bijsturing tot de mogelijkheden behoort om de verduurzaming in de glastuinbouw te bevorderen.

Er is 23 miljoen euro gereserveerd op de Aanvullende Post van het Ministerie van Financiën. Beoogd wordt met een incidentele subsidie, concrete extra investeringen in CO2 infrastructuur en CO2-leveringen te ondersteunen en op relatief korte termijn extra CO2-levering naar de glastuinbouw mogelijk te maken. Verder is er eind 2021 door de Nederlandse overheid subsidie verleend (0,6 miljoen euro) aan een driejarig onderzoekstraject waarin de Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) met buitenlandse partners onderzoekt hoe een multimodaal CO2-transportsysteem met fluctuerende CO2-stromen kan functioneren.

Er bestaat ondanks deze inzet grote onzekerheid over hoeveel en tegen welke prijs CO2in de toekomst beschikbaar is voor de glastuinbouw. Voor het langetermijnperspectief is het behulpzaam dat er inzicht is in enerzijds de vraag naar CO2 in de glastuinbouw, waarbij rekening wordt gehouden met besparing van CO2-gebruik en anderzijds welke bronnen er op lange termijn beschikbaar zijn. Uiteindelijk is het doel dat deze CO2-behoefte wordt ingevuld met biogene CO2, om te voorkomen dat op deze wijze alsnog een afhankelijkheid van fossiel blijft bestaan.

Afvalverbrandingsinstallaties worden als een potentiële bron van externe CO₂ voor de glastuinbouw gezien, omdat deze CO₂ grotendeels van biogene oorsprong is. Bij het mogelijk maken van het toepassen van CO2 uit afvalverbranding in glastuinbouw moet de geambieerde toekomstige afname van de binnenlandse afvalverbrandingscapaciteit worden meegewogen. Naast leveringszekerheid is de marktprijs van extern geleverde CO₂ (bij voorkeur van niet-fossiele/biogene oorsprong) een relevante factor voor de glastuinbouw, in vergelijking met de kosten van het stoken van aardgas en afvangen van CO₂ van eigen stookinstallaties. Zoals hiervoor gemeld, zijn er ten minste twee maatregelen die deze kosten beïnvloeden waarover in het coalitieakkoord afspraken zijn gemaakt: het verlaagd tarief voor glastuinbouw wordt afgeschaft en de inputvrijstelling in de energiebelasting voor verbruik van aardgas bij elektriciteitsopwekking wordt voor WKK’s per 1 januari 2025 beperkt tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit die wordt geleverd aan het net.

Elektriciteit

In 2020 gebruikte de glastuinbouwsector circa 7,5 miljard kWh aan elektriciteit, waarvan het grootste deel (circa 56%) door tuinders zelf werd opgewekt met WKK’s12. In totaal werd circa 10,3 TWh elektriciteit opgewekt met aardgas WKK’s in de glastuinbouw, gelijk aan circa 9% van de totale elektriciteitsvraag in Nederland. Ruim 60% van deze elektriciteitsopwekking in de glastuinbouw werd verkocht door middel van levering aan het elektriciteitsnet13. Zonder goede alternatieve elektriciteitsvoorziening (zowel in financiële zin als in voldoende leveringszekerheid) zullen tuinders niet van het gas afschakelen en zal ook de benodigde elektriciteit met gasgestookte WKK’s geproduceerd worden.

Het kabinet komt met een Nationaal Plan Energiesysteem dat in zal gaan op verschillende vormen van flexibele CO2-vrije energieproductie die nodig zullen zijn om dalen en pieken in het net op te vangen en op welke instrumenten ingezet worden om hier op te sturen. WKK’s kunnen daar met de ambitie van de glastuinbouwsector, na 2040 alleen onderdeel van zijn als deze elektriciteit CO2-vrij is. De huidige rol van elektriciteitsleveranties door glastuinbouw aan het net behoeft daarbij specifiek aandacht.

Greenports en de Regionale Energie Strategie

In het Klimaatakkoord zijn voor de glastuinbouw concrete ambities opgenomen voor het halen van de klimaatdoelstelling in 2030, zoals een CO2-voorziening van 2 Mton, 10 PJ restwarmte en realisatie van 35 nieuwe geothermieprojecten – omgerekend een omvang tot 17 PJ. Voor het realiseren van deze ambities is een gebiedsgerichte aanpak nodig. Hiervoor is in het Klimaatakkoord afgesproken dat in alle regio’s met glastuinbouw een gebiedsvisie wordt opgesteld waarin de ontwikkeling naar een klimaatneutrale energievoorziening is vastgesteld met een vertaling naar 2030 inclusief ruimtelijke ordening, onder- en bovengronds ruimtebeslag en versnelling van de ontwikkeling van businesscases voor de voorziening van CO2, warmte en elektra. Het resultaat van de gebiedsvisies wordt door de betrokken regionale overheden integraal betrokken bij de (uitvoering van de) Regionale Energie Strategie (RES). Decentrale overheden zijn verantwoordelijk voor de verankering van de ontwikkelde gebiedsaanpak en acties voor de duurzame energievoorziening en de modernisering in onder meer omgevingsvisies, ruimtelijke ordening en vergunningenbeleid.

De Greenports hebben hiermee een begin gemaakt. De glastuinbouw in Nederland vindt voor 70% van het areaal plaats in circa tachtig geclusterde (lokale) tuinbouwgebieden. Deze gebieden liggen in veertien benoemde regio’s in de verschillende Greenports. Greenports Nederland heeft een rapport laten opstellen waarin de stand van zaken per gebied is geïnventariseerd14.

Eind 2020 is er voor elk gebied een gebiedsvisie opgeleverd, waarbij de uitwerking en gedetailleerdheid verschilt van gebied tot gebied. Het is nu aan de vertegenwoordigers van de gebieden om de visie te borgen in de RES, en met name in de warmteparagraaf van de RES: de Regionale Structuur Warmte (RSW). De verantwoordelijkheid van die borging ligt bij de contactpersonen van de gemeente, provincies en Greenports.

Het uitgangspunt in de gebiedsaanpak is de realisatie van collectieve investeringen in het warmte-, elektriciteits- en CO2-netwerk, waarbij een succesvolle collectieve gebiedsaanpak regionaal tot forse besparingen op gasgebruik binnen de tuinbouw leidt.

Voor de klimaattransitie is van belang dat de gebiedsaanpak versneld wordt. Hiervoor moeten regionale overheden voldoende capaciteit en middelen inzetten om van het gebiedsproces een succes te maken. Greenports Nederland kan gebiedsprocessen faciliteren en middels pilots op gang brengen. Eigenaarschap en lokaal draagvlak zijn cruciaal. Plannen komen pas van de grond als ondernemers duidelijkheid hebben over hun toekomst in een gebied en de mogelijkheden die er zijn om te verduurzamen.

Innovatie

Binnen het Missiegedreven Topsectoren- en Innovatiebeleid verkennen de Topsectoren Tuinbouw & Uitgangsmaterialen en Energie kansen voor verdere cross-oversamenwerking. Zo is in kaart gebracht welke innovatiekansen op energie kansrijk kunnen zijn voor de tuinbouw. Toepassing van waterstof in de tuinbouw is een spoor dat op dit moment verder wordt onderzocht als deeloplossing voor de langere termijn, bijvoorbeeld voor het opvangen van piekbelasting, voor de solitaire tuinbouw of tuinbouw in regio’s waar beperkt mogelijkheden voor alternatieve duurzame warmtebronnen voorhanden zijn. Tegelijk is het van belang om in die regio’s waar alternatieven wel haalbaar zijn, daar ook voortvarend mee aan de slag te gaan.

Tot slot

De komende jaren staat de glastuinbouwsector voor een grote opgave. Het kabinet wil samen met de sector aan de slag om samen de gestelde doelen te kunnen realiseren. Dat dit een grote uitdaging wordt, staat vast. De ambitie van een klimaatneutrale glastuinbouw in 2040 is daarbij het gezamenlijk richtpunt.

Met dit pakket tracht het kabinet, in samenwerking met de diverse actoren in het veld, op een effectieve manier de (tussen)doelen te kunnen bereiken. Het pakket helpt zodoende richting te geven aan de strategische keuzes van individuele tuinders en aan de sector als geheel.

Om dit samenhangend pakket nader uit te werken, zal ik met de glastuinbouwsector afspraken maken over onder andere de concrete inzet en volgorde waarin acties worden uitgewerkt. Ik zal de Kamer bij de Klimaatnota nader informeren over de voortgang van de uitwerking van het samenhangende pakket. Ten minste twee keer per jaar wordt in aanwezigheid van mijzelf, Minister voor Klimaat en Energie en staatsecretaris van Fiscaliteit en Belastingdienst of hoog-ambtelijke vertegenwoordigers bestuurlijk overleg gevoerd met de sector en indien nodig met andere betrokken partijen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, H. Staghouwer


X Noot
1

Bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 37 en bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 901

X Noot
2

Bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 37

X Noot
3

Bijlage bij Kamerstuk 32 813, nr. 901

X Noot
5

In plaats van een heffing tussen de 29–31 miljoen euro resulteert correctie van het plafond in een heffing van 0–2 miljoen euro.

X Noot
7

Bijlage bij Kamerstuk 32 637, nr. 34

X Noot
8

TK brief vaststelling MEI, verlenging EG

X Noot
9

Bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 34

X Noot
10

Kamerstuk 31 239, nrs. 342 en 343

X Noot
11

WEcR 2019–074

X Noot
12

Bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 37

X Noot
13

Bijlage bij Kamerstuk 32 627, nr. 37

X Noot
14

Rapportage gebiedsvisies duurzame glastuinbouw – Greenports Nederland (greenports-nederland.nl)

Naar boven