32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 58 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG

Vastgesteld 5 december 2016

De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Financiën over de brief van 29 juni 2016 over diplomaplicht in relatie tot algemeen pensioenfonds, analyse vakbekwaamheidbouwwerk en volmacht (Kamerstuk 32 545, nr. 54).

De vragen en opmerkingen zijn op 28 september 2016 aan de Minister van Financiën voorgelegd. Bij brief van 2 december 2016 zijn de vragen beantwoord.

De voorzitter van de commissie, Duisenberg

De griffier van de commissie, Berck

Ik heb met belangstelling kennis genomen van de vragen en opmerkingen van de leden van de fracties van de VVD, PvdA, en D66 over de diplomaplicht in relatie tot het algemeen pensioenfonds, de analyse van het vakbekwaamheidsbouwwerk en volmacht. Om een logische opbouw in de beantwoording te krijgen en om mogelijke doublures te vermijden heb ik gekozen voor een thematisch geordende beantwoording volgens de volgende rubricering:

  • 1. Uitbreiding diplomaplicht;

  • 2. Vakbekwaamheidsbouwwerk; en

  • 3. Overig

1. Uitbreiding diplomaplicht

De leden van de fractie van de VVD vragen welke definitie wordt gehanteerd bij de toepassing van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en wat de criteria zijn wanneer iets onder het Wft-vakbekwaamheidsbouwwerk moet komen te vallen c.q. wat de spelregels zijn.

Met de voorgestelde wijziging, opgenomen in het wijzigingsbesluit financiële markten 2017, worden de producten die onder de definitie van «pensioen» vallen uitgebreid waardoor het advies over een algemeen pensioenfonds (APF) en het vrijwillig aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds onder de reikwijdte van de diplomaplicht wordt gebracht. Hiervoor wordt gekozen omdat een pensioenadviseur op grond van de Wft dient te beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden om de verschillende pensioenproducten waarover geadviseerd kan worden met elkaar te vergelijken en te komen tot een passend advies. De kennis en vaardigheden dienen daarom niet alleen te zien op advies over een pensioenverzekering of een premiepensioenvordering, die nu al onder de diplomaplicht vallen, maar ook op andere pensioenproducten waarover een klant advies kan vragen zoals een (recent geïntroduceerde) APF of het vrijwillig aansluiten bij een bedrijfstakpensioenfonds.

De verplichting om te voldoen aan de vakbekwaamheidseisen, opgenomen in artikel 4:9, tweede lid, van de Wft, wordt met deze wijziging niet uitgebreid naar andere ondernemingen of sectoren. De normadressant blijft de financiëledienstverlener in de zin van de Wft. Een onderneming kwalificeert als financiëledienstverlener indien deze bijvoorbeeld adviseert over een ander financieel product dan een financieel instrument.

De leden van de fractie van de VVD vragen wat de gevolgen zijn van het voorgenomen besluit met betrekking tot het adviseren over een APF en wat de administratieve- en de nalevingslasten en de regeldruk van dit voorgenomen besluit zijn. De leden van de fractie van de PvdA vragen of er sprake zal zijn van een overgangstermijn voor huidige pensioenadviseurs.

De administratieve- en nalevingslasten en regeldruk van dit voorgenomen wijzigingsbesluit zijn zeer beperkt tot nihil. Verwacht wordt dat deze wijziging niet zal leiden tot nieuwe ondernemingen die onder de vakbekwaamheidseisen komen te vallen. Ook voor ondernemingen die reeds onder de vakbekwaamheidseisen vallen, zal er weinig veranderen omdat haar pensioenadviseurs reeds moeten voldoen aan de vakbekwaamheidseisen, en specifiek de diplomaplicht, om werkzaam te zijn als pensioenadviseur. Omdat de gevolgen niet groot zijn is er geen overgangsbepaling opgesteld voor huidige pensioenadviseurs. Wel is van belang dat er nu nog geen eind- en toetstermen gelden met betrekking tot het adviseren over een APF of vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds. Deze eind- en toetstermen zullen per 1 april 2017, tezamen met de nieuwe actualiteiten, in de Wft-examens worden opgenomen en worden op dit moment geconsulteerd.1

De leden van de VVD-fractie vragen een overzicht van de verschillende pensioenproducten en de voorwaarden voor wel of geen diplomaplicht om te zien of er sprake is van een gelijk speelveld.

Met de voorgestelde wijziging wordt advies over een uitvoeringsovereenkomst van een APF en een vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds onder de reikwijdte van de defintie van «pensioen» gebracht en daarmee onder de diplomaplicht van de adviseur pensioen. Deze producten worden onder de reikwijdte van de diplomaplicht gebracht omdat de werkgever ten aanzien van deze producten een keuzevrijheid heeft hoe het pensioen voor zijn medewerkers in te richten. Om zijn klant (de werkgever) goed te kunnen adviseren moet de adviseur beschikken over de benodigde kennis en vaardigheden om al deze pensioenproducten met elkaar te kunnen vergelijken en te komen tot een passend advies. Enkel kennis over pensioenverzekeringen en premiepensioenvorderingen, die nu al onder de reikwijdte vallen, is onvoldoende. In onderstaande tabel is opgenomen wanneer een pensioenadviseur, indien hij adviseert over een bepaald pensioenproduct, moet beschikken over een Wft-diploma.

Tabel 1. Overzicht Wft-diplomaplicht bij adviseren over pensioen

Pensioenproduct

Onderdeel van eisen Wft-diplomaplicht module pensioen

Pensioenverzekering

Ja

Premiepensioenvordering

Ja

APF

Ja

Bedrijfstakpensioenfonds

Ja, mits vrijwillige aansluiting

Ondernemingspensioenfonds

Nee

Beroepspensioenfonds

Nee

Variabele pensioenuitkering

Ja, indien onderdeel van verzekerde regeling of vrijwillige regeling bij een APF of bedrijfstakpensioenfonds

De leden van de fractie van de VVD stellen dat met het voorgenomen besluit gewaarborgd moet worden dat de werkgever passend advies krijgt. In dat kader vragen zij in hoeverre dit rijmt met het onderdeel «volmacht» van de brief waarin wordt gesteld dat het vakbekwaamheidsbouwwerk is bedoeld als bescherming van de consument.

Met de voorgestelde wijzigingen wordt gewaarborgd dat de werkgever passend wordt geadviseerd. De werkgever sluit een pensioen af ten behoeve van zijn werknemers. Er is in deze gevallen dus een directe link met de consument. Daarnaast zien de vakbekwaamheidseisen bij verzekeringen en pensioenproducten op de bescherming van de cliënt. Onder cliënt wordt naast de consument ook de werkgever begrepen. De gevolmachtigd agent adviseert de consument of cliënt niet en heeft ook geen klantcontact. Om die reden heb ik besloten om volmacht niet onder de reikwijdte van het vakbekwaamheidsbouwwerk te brengen en is dat wel het geval indien het gaat om advisering over een verzekering of een pensioenproduct aan een werkgever (cliënt).

De leden van de fractie van de PvdA vragen nadere toelichting op de zwaarte van de cursus die pensioenadviseurs moeten gaan volgen voor advisering over een algemeen pensioenfonds en hoe deze module eruit gaat zien.

De uitbreiding van de diplomaplicht zal naar alle waarschijnlijkheid op 1 juli 2017 in werking treden. Het is niet verplicht om een cursus te volgen alvorens het examen af te leggen. In de praktijk blijkt dat de meeste adviseurs wel een cursus of opleiding volgen als voorbereiding op zowel het initiële – als het PE-plus examen2 «adviseur pensioen». Er zijn voldoende opleiders in de markt met een divers aanbod, toegespitst op de diverse specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld ervaring en opleidingsniveau). Ik verwacht dat opleiders deze nieuwe onderwerpen zullen incorporeren in hun opleidingsmateriaal. Voor de reeds gediplomeerde Wft-pensioenadviseurs zullen aan de opleidingen vooral elementen worden toegevoegd over de werking van pensioenfondsen, omdat het APF een pensioenfonds is. Daarbij is het van belang dat de adviseur het verschil kan analyseren en uitleggen tussen een aanspraak bij een pensioenfonds en een verzekeraar, omdat de mate van zekerheid van de aanspraak verschillend is. Dit betekent dat de adviseur in staat moet zijn de risicoanalyse voor de werkgever voldoende uit te voeren en de werknemer voldoende te informeren. Voldoende kennis en begrip over de onderliggende werking van de wetgeving is hierbij noodzakelijk.

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe ervoor zorg gedragen wordt dat tot aan de inwerkingtredingsdatum werkgevers en deelnemers op een goede en fatsoenlijke manier worden voorgelicht. De leden van de fractie van de PvdA vragen verder bij wie de verantwoordelijkheid ligt als in de tussentijd niet voldaan wordt aan de vakbekwaamheidseisen, hoe adviseurs in de tussentijd kunnen voldoen aan deze eisen en of adviseurs nog steeds adviezen kunnen geven over dit domein van pensioenfondsen.

Het is de verantwoordelijkheid van de financieel dienstverlener dat het advies wat hij geeft passend is en dat hij bij het verlenen van advies handelt in het belang van de consument, cliënt of begunstigde (artikelen 4:23 en 4:24a Wft). Dit betekent onder andere dat zijn personeel beschikt over de kennis en vaardigheden om informatie te verzamelen over de financiële positie, kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de klant, het advies hier mede op baseert en dat hij de overwegingen die ten grondslag liggen aan het advies toelicht. Ik ga er daarom vanuit dat partijen die tussen nu en 1 juli 2017 adviseren over een APF of de vrijwillige aansluiting bij een bedrijfstakpensioenfonds zich ook houden aan deze voorschriften en zich verdiepen in deze producten en de werking ervan voordat zij over deze producten adviseren. Er zijn op dit moment al cursussen en opleidingen die pensioenadviseurs kunnen volgen om hun kennis en vaardigheden over bijvoorbeeld een APF op peil te brengen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen hoe deze eisen zich verhouden tot de zorg- en informatieplicht voor pensioenfondsen en pensioenadviseurs zoals opgenomen in de Pensioenwet.

De aangescherpte vakbekwaamheidseisen zijn relevant voor financiëledienstverleners die advies (in de zin van de Wft) verlenen inzake een pensioenverzekering, premiepensioenvordering, onderbrenging van een pensioenregeling bij een APF of bij een bedrijfstakpensioenfonds door een vrijwillige aansluiting. Indien pensioenfondsen dergelijke adviezen zouden verlenen aan een bedrijfstak, onderneming dan wel beroepsgroep waarmee zij zijn verbonden worden zij niet geraakt door deze vakbekwaamheidseisen (artikel 1:15 van de Wft), maar zijn de zorg- en informatieplichten voor pensioenuitvoerders volgend uit de Pensioenwet van toepassing. Onder pensioenuitvoerders worden begrepen pensioenfondsen, (pensioen)verzekeraars, premiepensioeninstellingen en buitenlandse pensioeninstellingen.

De leden van de fractie van de PvdA vragen of met deze uitbreiding van de diplomaplicht elk type pensioenadvies is afgedekt of dat er nog lacunes in de diplomaplicht zijn voor advies ten aanzien van nieuwe pensioenvormen die mogelijk zijn geworden, bijvoorbeeld binnen de kaders van de wet variabele pensioenuitkeringen.

Met de uitbreiding van de diplomaplicht zijn pensioenproducten waarbij de werkgever keuzevrijheid heeft en advisering dus aan de orde kan zijn onder de reikwijdte van de diplomaplicht in de Wft gebracht. Dit is van belang omdat de werkgever er van op aan moet kunnen dat hij, wanneer hij advies vraagt over pensioen, wordt geadviseerd door een vakbekwame adviseur. Ik zie geen lacunes meer in de diplomaplicht opgenomen in de Wft.

Ten aanzien van variabele pensioenuitkeringen is in het wetsvoorstel Wet variabele pensioenuitkering3 opgenomen dat voor alle premieovereenkomsten en voor variabele uitkeringen voortvloeiend uit premie- of kapitaalovereenkomsten een algemene zorgplicht gaat gelden op grond van de Pensioenwet. Hiermee wordt wettelijk verankerd dat pensioenuitvoerders bij de uitvoering van deze overeenkomsten in het belang van hun (gewezen) deelnemers en pensioengerechtigden moeten handelen. Tot op heden gold deze algemene zorgplicht alleen voor de situatie dat de deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen in de opbouwfase van een premieovereenkomst had overgenomen. De variabele uitkeringen zijn specifiek aan deze algemene zorgplicht toegevoegd omdat met dergelijke uitkeringen niet alleen een perspectief op een hoger pensioeninkomen wordt geboden, maar er ook nieuwe risico’s in de uitkeringsfase van premie- en kapitaalovereenkomsten worden geïntroduceerd.

2. Vakbekwaamheidsbouwwerk

De leden van de fractie van de VVD vragen of er met de analyse van het vakbekwaamheidsbouwwerk ook wordt gekeken naar een module uitvaartverzekeringen.

Bij de analyse van het vakbekwaamheidsbouwwerk zullen alle verzoeken met betrekking tot de modulestructuur die bij het Ministerie van Financiën of het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) zijn of worden ingediend, worden meegenomen. Dit betekent dat ook verzoeken omtrent (een module voor) uitvaartverzekeringen wordt meegenomen in de analyse.

De leden van de fractie van de VVD krijgen verder signalen dat er in het kader van het vakbekwaamheidsbouwwerk nog steeds oude informatie en kennis getoetst wordt en getoetst gaat worden in 2017 en vragen of dit het geval is. Verder vragen de leden van de fractie van de VVD welk overleg hierover plaatsvindt met betrokken branche- en belangenorganisaties.

Ik neem aan dat wordt gedoeld op de vormgeving van de permanente educatie (PE)-examens. Deze zijn bedoeld om te meten of een adviseur zijn vakbekwaamheid voldoende heeft bijgehouden en of hij dus op de hoogte is van de actualiteiten/ontwikkelingen en deze kan toepassen, zodat klanten goed worden geadviseerd. Voor de PE-verplichting geldt een collectieve PE-periode. Alle diplomahouders moeten voor 1 april 2019 hun PE-examen(s) hebben behaald om na deze datum te mogen blijven adviseren. Deze examens zijn beschikbaar vanaf 1 april 2017. Na 1 april 2019 hebben de PE-perioden een duur van 36 maanden.

Het CDFD zorgt in mijn opdracht onder meer voor het inhoudelijk beheer van de Centrale Examenbank en adviseert mij over de eind- en toetstermen. Het CDFD maakt conform het Instellings- en mandaatbesluit College Deskundigheid Financiële Dienstverlening Wft examenvragen over ontwikkelingen die binnen een tijdsbestek van één jaar voor de peildatum van 1 januari hebben plaatsgevonden of die nog steeds relevant zijn voor de adviespraktijk.4 Voor de PE-examens van 2017 betekent dit dat deze de ontwikkelingen van 2016 zullen bevatten, aangevuld met de nog steeds relevante ontwikkelingen van de voorgaande twee jaren.

Verspreid over 2016 heeft het CDFD, regelmatig overleg gehad met de betrokken branche- en belangenorganisaties (NVB, Verbond van Verzekeraars, Adfiz, CFD, OvFD en NVF) waarbij onder meer het constructiekader van de PE-examens 2017 is besproken.

De leden van de fractie van de VVD stellen dat de branche na een aankondiging van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) aanzienlijk hogere leges verwacht en vragen of dit klopt. Daarnaast vragen zij of ik bereid ben met het CDFD en de branche te kijken naar oplossingen voor mogelijke knelpunten die kunnen ontstaan.

Het uitgangspunt voor de centrale examinering is dat de uitgaven moeten worden gedekt met de inkomsten uit de leges. Tijdens de overgangsperiode (2014–2016) is dit met een tarief van € 46 onvoldoende het geval geweest hetgeen tot een tekort zal leiden van circa € 1,9 miljoen. Het kostendekkend maken van het legestarief tijdens de overgangsperiode vond ik ongewenst omdat dit zou betekenen dat de omstandigheden voor examinandi niet gelijk zouden zijn gedurende de overgangsperiode. Omdat het kostendekkend maken van het stelsel zou leiden tot een verhoging van het legestarief naar € 80 heb ik besloten om het tekort van € 1,9 miljoen niet mee te nemen in de berekening van het nieuwe legestarief. Hierdoor hoeft het legestarief minder hard te stijgen om het stelsel in de toekomst kostendekkend te maken. Voor de eerste PE-periode (1 april 2017 tot 1 april 2019) zal het legestarief voor initiële en PE-examens worden vastgesteld op € 67. Met deze verhoging van het legestarief verwacht ik geen knelpunten in de examinering. Ten eerste omdat er concurrentie is op de markt van examenafname waardoor het legestarief vermoedelijk niet zal leiden tot onredelijk hoge examenprijzen van exameninstituten. Ten tweede omdat diplomahouders per PE-periode slechts één PE-examen per beroepskwalificatie hoeven af te leggen in plaats van één PE-examen voor elke module binnen een bepaalde beroepskwalificatie. Het totaal aantal af te leggen examens wordt hiermee beperkt.

3. Overig

De leden van de fractie van D66 vragen in hoeverre er samenhang is tussen de gekozen Wft PE-cycli en (wets-)wijzigingen, zoals bijvoorbeeld het wijzigingsbesluit financiële markten 2017 en vragen een overzicht van de PE-cycli en de inwerkingstreding van relevante wet- en regelgeving.

De eerste Wft PE-periode loopt twee jaar, van 1 april 2017 tot en met 31 maart 2019. De daaropvolgende PE-perioden bedragen telkens drie jaar, de eerstvolgende PE-periode begint op 1 april 2019. Nieuwe actualiteiten en wijzigingen van eind- en toetstermen worden jaarlijks vastgelegd in de Regeling eindtermen en toetstermen examens financiële dienstverlening Wft en omstreeks 1 januari gepubliceerd. Vanaf 1 april zijn deze nieuwe actualiteiten en wijzigingen in de eind- en toetstermen onderdeel van de examens. Inwerkingtreding op 1 januari bleek niet mogelijk omdat zowel het CDFD als opleidingsinstituten tijd nodig hebben om respectievelijk de examenvragen en opleidingsmateriaal aan te passen. Bovendien moeten kandidaten een redelijke termijn hebben om zich te verdiepen in de nieuwe ontwikkelingen. Het legestarief voor de initiële en PE-examens wordt per 1 april 2017 gewijzigd in de Regeling tarief centrale examenbank Wft 2015. Het wijzigingsbesluit financiële markten 2017, waarin de uitbreiding van diplomaplicht is opgenomen is onlangs geconsulteerd en zal zo spoedig mogelijk worden voorgelegd aan de Raad van State. Het wijzigingsbesluit zal naar alle waarschijnlijkheid op 1 juli 2017 in werking treden.


X Noot
2

Het PEplus-examen is bedoeld voor adviseurs die op 31 december 2013 in het bezit waren van één of meer (gelijkgestelde) Wft-(deel)diploma’s. Door een PEplus-examen met goed gevolg af te leggen, kunnen zij hun oude (gelijkgestelde) Wft-diploma omwisselen voor een nieuw Wft-diploma. In het PEplus-examen worden, naast vragen over actualiteiten, ook vragen gesteld over de eisen die er in het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk bij zijn gekomen zoals vaardigheden, competenties en professioneel gedrag.

X Noot
3

Wijziging van de Pensioenwet, de Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Wet op de loonbelasting 1964 in verband met invoering van een variabele uitkering (Wet variabele pensioenuitkering, Kamerstuk 34 344).

X Noot
4

Kamerstuk 32 545, nr. 16.

Naar boven