32 545 Wet- en regelgeving financiële markten

Nr. 16 BRIEF VAN DE MINISTER VAN FINANCIËN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 november 2013

Naar aanleiding van een motie van de Tweede Kamerleden De Vries (VVD) en Koolmees (D66) (Kamerstuk 29 507, nr. 118) heeft het ministerie van Financiën bijeenkomsten belegd met de sector om tot voorstellen te komen om het vakbekwaamheidsbouwwerk op onderdelen te versoepelen, waarbij de kwaliteit gewaarborgd blijft.

De aanleiding om het huidige vakbekwaamheidsbouwwerk aan te passen is de evaluatie die in 2011 heeft plaatsgevonden. In mei 2011 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd middels een brief met de evaluatie als bijlage.1 De evaluatie vond plaats naar aanleiding van signalen van de Tweede Kamer, toezichthouders, marktpartijen en consumentenorganisaties waaruit bleek dat verbeteringen van het bouwwerk noodzakelijk waren. In de evaluatie is onder andere over permanente educatie (PE) opgemerkt dat het onvoldoende mogelijk is om de kwaliteit van het huidige systeem te borgen en adequaat toezicht te houden. Er is een stroming richting het laagste niveau zichtbaar. Ik licht dit hieronder toe.

In de praktijk blijkt dat veruit het grootste gedeelte van de markt aan de PE-plicht voldoet door het volgen van een PE-programma en niet door het afleggen van een PE-examen. Een van de redenen daarvoor kan zijn dat de slagingspercentages voor het volgen van een programma over het algemeen een stuk hoger liggen dan bij het afleggen van een PE-examen. In een ideale wereld zouden deze hoge slagingspercentages een teken kunnen zijn van de effectiviteit van een PE-programma. De toezichtervaringen van het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening (CDFD) in de PE-cyclus leren echter dat het niveau van de PE-programma’s voor een groot deel te laag was. Het CDFD heeft vervolgens vanaf de PE-cyclus van 2010/2011 maatregelen genomen om de handhaving van het wettelijk minimumniveau te bevorderen, doch het CDFD heeft meermaals aangegeven dat dat in de bestaande systematiek niet op een duurzame en kosteneffectieve manier te borgen is. Daarnaast biedt het enkel bijwonen van PE-programma’s geen garantie over het bereikte vakbekwaamheidsniveau van de adviseur. Ik heb daarom besloten om het vakbekwaamheidsbouwwerk aan te passen. Ik heb de Tweede Kamer bij brief van 2 mei 2011 over dit voorstel geïnformeerd.2

Ik heb gekozen voor een tweeledige systematiek: de verplichting dat de onderneming de bedrijfsvoering zodanig inricht dat een vakbekwame financiële dienstverlening aan consumenten wordt gewaarborgd (bedrijfsvoeringsmodel) en een diplomaplicht met periodieke PE-examens voor de individuele adviseur. Bij het bedrijfsvoeringsmodel ligt de verantwoordelijkheid bij de onderneming. Zij dient er voor zorg te dragen dat haar werknemers over het vereiste niveau van vakbekwaamheid beschikken en derhalve beschikken over kennis die up to date is. Hierbij kan de financiële dienstverlener het bedrijfsvoeringsmodel inrichten en afstemmen op de werkzaamheden van de onderneming. Daarnaast zal er vanaf 2014 een diplomaplicht met periodieke PE-examens voor de individuele adviseur bestaan. Deze examens mogen uitsluitend via een centrale examenbank worden afgelegd. Door middel van de centrale examenbank wordt een uniform examenniveau gegarandeerd en is het niet langer mogelijk (neerwaarts) te concurreren op de kwaliteit van een examen of programma. Dit is van belang, zodat de adviseur in kwestie op een uniforme manier kan aantonen dat hijzelf over de vereiste vakbekwaamheid beschikt om de consument van een goed advies te kunnen voorzien.

De examens kunnen worden afgelegd bij de erkende exameninstituten. Voor het gebruik van de centrale examenbank worden kosten in rekening gebracht aan de exameninstituten. De leges per afgenomen examen worden voor 2014 vooralsnog vastgesteld op 46 euro. Een examen kan in dit verband zowel een PE-plus examen zijn voor een beroepskwalificatie als een initieel examen voor een module. De Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) factureert deze leges aan de exameninstituten. Het streven is het tarief van de leges de komende jaren zo stabiel mogelijk te houden.

Om uitvoering te geven aan de motie hebben de afgelopen weken diverse gesprekken plaatsgevonden. Op 11 oktober jl. is gesproken met alleen de brancheorganisaties voor onafhankelijk financieel adviseurs (Adfiz, CFD, NVGA, NVF en OvFD). Vervolgens heeft er op 15 oktober jl. een bijeenkomst plaatsgevonden met de brancheorganisaties voor onafhankelijk financieel adviseurs, de NVB, het Verbond, VFN, SEH, AFM en CDFD. Op 5 november jl. stond een derde bijeenkomst gepland, specifiek over de doorgevoerde verbetering van PE eind- en toetstermen. Deze bijeenkomst is helaas geannuleerd aangezien er vanuit de brancheverenigingen voor onafhankelijk financieel adviseurs op 1 november jl. een gezamenlijke afzegging kwam. Op 26 november jl. is wederom gesproken met de brancheorganisaties voor onafhankelijk financieel adviseurs, de NVB, het Verbond, VFN, SEH, AFM en CDFD waarbij het ministerie een voorstel voor versoepeling heeft toegelicht op basis van de suggesties die in voorgaande overleggen waren gedaan.

Tijdens bovenstaande bijeenkomsten hebben marktpartijen suggesties kunnen inbrengen om het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk op een aantal punten te versoepelen. Er is een aantal ideeën en versoepelingen aangedragen. Het idee dat de brancheverenigingen voor onafhankelijk financieel adviseurs hebben ingebracht tijdens de eerste twee bijeenkomsten behelst een PE-puntensysteem waarbij adviseurs verplicht zijn binnen een bepaalde periode een geaccrediteerde opleidingsactiviteit bij te wonen. Behaalde studiepunten worden vastgelegd in een openbaar PE-register. Daarnaast stellen de brancheverenigingen voor om een tuchtsysteem in te voeren: wanneer niet aan de verplichte PE is voldaan, volgt doorhaling in het register en mag de betreffende activiteit niet meer worden verricht. Ook is voorgesteld om dit idee naast het PE-examen te hanteren. Men zou dan in dit duale systeem kunnen kiezen op welke wijze de vakbekwaamheid wordt geborgd.

Het ministerie heeft bovenstaande ideeën beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat dit geen wenselijke alternatieven zijn voor het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk. Het voorstel lost het huidige probleem, namelijk niet over de gehele linie voldoende en uniform te borgen kwaliteit van PE-programma’s, niet op. Aanwezigheid bij programma´s in plaats van afleggen van een examen borgt bovendien niet het vereiste niveau van vakbekwaamheid.

Een ander idee dat voorgesteld is, ziet op het borgen van de vakbekwaamheid door middel van de bedrijfsvoering van de financiële dienstverlener. Een voorbeeld hiervan is dat medewerkers op de hoogte blijven van actuele ontwikkelingen via het intranet en via interne toetssystemen een toets maken om aan te tonen dat zij vakbekwaam zijn. Bezwaar hiertegen is dat er een grote kans bestaat dat de toetsvragen en antwoorden bekend raken binnen het bedrijf. Daarnaast dient het CDFD al deze toetsvragen te valideren, wat met het huidige systeem reeds een kostbare, arbeidsintensieve, zo niet onmogelijke werkwijze bleek.

Er is tijdens de bijeenkomsten tevens opgemerkt dat het periodieke examen in het kader van permanente educatie strenger is dan bij vergelijkbare beroepsgroepen, zoals advocaten en notarissen. Deze beroepsgroepen zijn echter niet goed vergelijkbaar met financieel adviseurs. Zo is er bij deze beroepsgroepen sprake van een duidelijker afgebakende groep. Daarnaast gelden er hoge instapeisen (waaronder een afgeronde academische opleiding) en beschikken deze beroepsgroepen over een beroepsvereniging, waarbij de in een lange geschiedenis opgebouwde normerende werking van het tuchtrecht een belangrijke rol speelt. De groep financieel adviseurs is veel diffuser, de instapeisen zijn minder stringent en de normerende werking van een in een lange kwaliteitsgeschiedenis opgebouwde beroepsvereniging met tuchtrecht ontbreekt.

In het nieuwe vakbekwaamheidsbouwwerk blijft het afleggen van PE-examen via de centrale examenbank, wat mij betreft, de meest adequate en betrouwbare wijze om te borgen dat de individuele medewerkers voldoen aan de vereiste vakbekwaamheid. Door middel van de centrale examenbank wordt een uniform examenniveau gegarandeerd en is het niet langer mogelijk (neerwaarts) te concurreren op de kwaliteit van een examen of programma. Met het oog op een zorgvuldige invoering in januari 2014 zijn reeds noodzakelijke voorbereidingen getroffen. Zo is gestart met de ontwikkeling van de examen-afnamesoftware en de ontwikkeling van een basisset met examenvragen voor de modules. DUO treft alle voorbereiding voor de uitvoering van de centrale examenbank. Ook is de bijbehorende regelgeving gereed, die in december zal worden gepubliceerd.

Naast de hierboven genoemde ideeën heeft het ministerie uit de gevoerde overleggen veel input gekregen om op onderdelen het vakbekwaamheidsbouwwerk te versoepelen. Op basis van deze input ben ik voornemens de volgende versoepelingen door te voeren, waarbij tevens de kwaliteit van het vakbekwaamheidsbouwwerk geborgd blijft:

  • Verlenging van de overgangstermijn van 1,5 naar 2 jaar om de markt meer tijd te geven om aan de nieuwe vakbekwaamheidsregels te voldoen.

  • De mogelijkheid om goede en actueel gehouden diploma’s toe te voegen aan de gelijkstellingenlijst. Deze examens kunnen dus worden gelijkgesteld met het huidige initiële Wft diploma. De diplomahouder dient vervolgens nog wel een PEplus-examen af te leggen voor de relevante beroepskwalificatie(s).

  • Herziening van de PEplus eind- en toetstermen. Het aantal eind- en toetstermen is met 30% gereduceerd. Binnen de gekozen opzet zijn vermijdbare doublures en niet relevante termen verwijderd, zodat in beginsel enkel nog relevante actualiteiten, vaardigheden en competenties getoetst worden.

  • Het PEplus-examen voor Consumptief krediet hoeft niet te worden afgelegd bij het behalen van het PEplus-examen Hypothecaire krediet. Een adviseur die in het bezit is van geldige diploma’s Consumptief Krediet, Hypothecair Krediet en Basis hoeft dus alleen PEplus-examen Hypothecair Krediet af te leggen. Daarmee verkrijgt hij zowel de beroepskwalificatie adviseur Hypothecair krediet als de beroepskwalificatie adviseur Consumptief krediet. Deze nieuwe vrijstelling geldt naast de overige dwarsverbanden tussen beroepskwalificaties:

    • PEplus-examen Schade zakelijk (waarvan relevante onderdelen van Schade particulier deel uitmaken) leidt tevens tot PEplus-examen Schade particulier;

    • PEplus-examen Pensioen (waarvan relevante onderdelen van Vermogen deel uitmaken) leidt tevens tot PEplus-examen Vermogen;

    • PEplus-examen Hypothecair krediet (waarvan relevante onderdelen van Vermogen deel uitmaken) leidt tevens tot het PEplus-examen Vermogen.

    • Alle PEplus-examens (waarvan relevante onderdelen van Basis deel uitmaken) leiden tot het PEplus-examen Basis.

  • Wijziging van de modulestructuur:

    • De modules Volmacht worden opgeschort. Naar aanleiding van geluiden uit de markt en vanwege voorschrijdend inzicht is het besef ontstaan dat deze modules mogelijk niet goed aansluiten bij wat nodig is om de consument te beschermen en goed toezicht te houden. Het CDFD zal daarom begin 2014 in overleg met de sector bezien hoe de modules Volmacht in de toekomst het beste kunnen worden ingericht.

    • De module Basis zal worden geschrapt uit de beroepskwalificatie Zorg. De module Basis bevat namelijk veel eind- en toetstermen die niet relevant zijn voor het adviseren in zorgverzekeringen. Relevante eind- en toetstermen uit de module Basis zullen worden toegevoegd aan de module Zorg.

  • Toetsen van in beginsel enkel PE-actualiteiten die binnen een tijdsbestek van één jaar hebben plaatsgevonden. Daarnaast kunnen relevante actualiteiten die niet binnen dit tijdsbestek vallen getoetst worden indien op het moment van het afleggen van het PE-examen deze nog van belang zijn. Dit kan op tweeërlei wijze worden gerealiseerd. Ten eerste door het verkorten van het proces van het ontwikkelen van eind- en toetstermen wordt voorkomen dat «oude» kennis wordt getoetst. Ten tweede worden marktpartijen actief betrokken bij het ontwikkelproces om te bevorderen dat de eind- en toetstermen voldoende aansluiten bij de dagelijkse praktijk van de adviseur.

Met bovenstaande versoepelingen wordt naar het oordeel van het ministerie uitvoering gegeven aan de motie en wordt tegemoet gekomen aan belangrijke kritiek in de markt op het vakbekwaamheidbouwwerk waarbij de kwaliteit van het bouwwerk behouden blijft.

De Minister van Financiën, J.R.V.A. Dijsselbloem


X Noot
1

Kamerstuk 32 545, nr. 3

X Noot
2

Kamerstuk 32 545, nr. 3

Naar boven