Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 8 oktober 2010
De Nederlandsche Bank (DNB) heeft in haar plan van aanpak voor cultuurverandering voorgesteld om de Algemene Rekenkamer te
vragen het toezicht van DNB periodiek te toetsen op effectiviteit en doelmatigheid.1 In deze brief lichten wij ons standpunt over het voorstel van DNB toe. Om dit standpunt te verduidelijken schetsen we eerst
onze rol en positie ten opzichte van rechtspersonen met een wettelijke taak (rwt’s) en zelfstandige bestuursorganen (zbo’s)
in het algemeen en die van DNB in het bijzonder.
Een rwt is een organisatie met rechtspersoonlijkheid die een wettelijke taak uitvoert, bekostigd uit publieke middelen. Er
bestaan ongeveer 1 900 rwt’s. Volgens ons onderzoek in 2004 gaven deze jaarlijks € 117,5 miljard uit, waarvan € 70,9 miljard
afkomstig was uit premies en tarieven.2 Overigens zijn veruit de meeste zbo’s een rwt, hetgeen ook geldt voor DNB.
Sinds 1989 heeft de Algemene Rekenkamer een onderzoekstaak en -bevoegdheid bij rwt’s. Dit houdt in dat wij de mogelijkheid
hebben om onderzoek te doen naar de recht- en doelmatigheid van de besteding van publieke middelen en het functioneren van
rwt’s.3
De afgelopen jaren hebben wij vooral aandacht besteed aan de manier waarop verantwoording en toezicht bij de rwt's is geregeld.4 De komende jaren zal onze aandacht verschuiven naar de prestaties van rwt's en naar de effecten van verantwoording en toezicht.
DNB was in eerste instantie expliciet uitgesloten van deze onderzoekstaak en -bevoegdheden bij rwt’s. Sinds 2007, met als
aanleiding het opgaan van de Verzekeringskamer in DNB, hebben we ook bevoegdheden voor onderzoek naar de toezichttaken van
DNB, met uitzondering van de centrale banktaken.
Een stabiele financiële markt met adequate toezichtmechanismen is van groot belang voor de Nederlandse economie en voor het
welzijn van de burgers. Daarom publiceerden wij eind 2009 een verkenning van het systeem van toezicht op financiële markten.5 In september 2010 startten wij een onderzoek naar de wijze waarop DNB het toezicht op banken uitvoert. Dit onderzoek maakt
deel uit van ons onderzoeksprogramma naar het functioneren van markttoezichthouders.6
Zoals uit deze onderzoeken blijkt, onderschrijven wij het belang van een goede verantwoording door en transparant functioneren
van rwt’s, waaronder DNB. Een verplichting tot periodieke evaluatie van DNB past echter niet bij de onafhankelijke positie van de Algemene Rekenkamer. Die onafhankelijke
positie houdt onder meer in dat wij – met uitzondering van de jaarlijkse goedkeuring van de rekening van het Rijk, zoals vastgelegd
in art. 105 van de Grondwet en art. 82 en 83 van de Comptabiliteitswet – onze onderwerpen van onderzoek zelf bepalen op basis
van onze strategie en een afweging van risico’s. Bovendien past bij onze onafhankelijke positie niet een structurele rol te
moeten spelen in het toezicht op de Nederlandse rwt’s. Het stelsel van intern en extern toezicht op rwt’s dient in zichzelf
sluitend te zijn en dáár doen wij dan onderzoek naar.
In dit kader achten wij het van belang u er nogmaals op te attenderen dat wij bij onze onderzoeken naar het door DNB uitgevoerde
toezicht beperkt worden in onze mogelijkheden. Zoals wij uw Kamer al eerder meedeelden, krijgt de Algemene Rekenkamer op grond
van een interpretatie van de vertrouwelijkheidswetgeving, zoals onder meer is vastgelegd in de Wet op het financiële toezicht
(Wft), geen toegang tot de bedrijfsdossiers van de toezichthouder.7 We stellen vast dat toegang tot deze dossiers onontbeerlijk is voor het beoordelen van het functioneren van het toezicht.
Wij willen graag bij DNB onze taak vervullen in overeenstemming met onze algemene onderzoekstaak en -bevoegdheden bij rwt’s,
mits wij dan ook op de voor ons gebruikelijke wijze ons onderzoek kunnen uitvoeren.
Een afschrift van deze brief wordt naar de minister van Financiën en de directie van DNB gestuurd.
Algemene Rekenkamer
drs. Saskia J. Stuiveling,
president
dr. Ellen M. A. van Schoten RA,
seretaris