32 401 Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Fiscale verzamelwet 2010)

Nr. 2 VOORSTEL VAN WET

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in een aantal belastingwetten en enige andere wetten wijzigingen, bijstellingen of technische reparaties aan te brengen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet inkomstenbelasting 2001 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3.30a wordt als volgt gewijzigd:

1. Het negende, tiende en elfde lid worden vernummerd tot achtste, negende en tiende lid.

2. In het negende lid (nieuw) wordt «negende lid» vervangen door: achtste lid.

B

Voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 30 november 2010 wordt aan artikel 3.45 een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Voor de milieu-investeringsaftrek is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing.

C

In artikel 3.45 wordt na het tweede lid, onder vernummering van het derde en vierde lid tot vierde en vijfde lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Voor de milieu-investeringsaftrek is het eerste lid, onderdeel e, niet van toepassing.

D

Artikel 3.55 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het vijfde lid, onder 1°, wordt «de bijlage van de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PbEG L 225)» vervangen door: de bijlage I, deel A, van Richtlijn nr. 2009/133/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PbEU L 310).

2. In het vijfde lid, onder 3°, wordt «als bedoeld in artikel 3, onderdeel c, van de onder 1° genoemde richtlijn» vervangen door: , bedoeld in bijlage I, deel B, van de onder 1° genoemde richtlijn.

E

Aan artikel 3.92 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Indien de belastingplichtige in algehele gemeenschap van goederen is gehuwd en tot die gemeenschap een vermogensbestanddeel als bedoeld in het eerste lid of tweede lid behoort, wordt dit vermogensbestanddeel voor de helft toegerekend aan de belastingplichtige en voor de andere helft aan zijn echtgenoot. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot een vermogensbestanddeel als bedoeld in het eerste of tweede lid dat behoort tot een beperkte gemeenschap van goederen.

F

In artikel 3.95, eerste lid, wordt «3.30a, eerste tot en met elfde lid» vervangen door: 3.30a.

G

Artikel 3.98 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de bestaande tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Indien een vermogensbestanddeel als bedoeld in artikel 3.92 niet langer door de belastingplichtige ter beschikking wordt gesteld aan de vennootschap in verband met de toepassing van artikel 14c van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 en onderdeel gaat uitmaken van de onderneming van de vennootschap die door de echtgenoot wordt voortgezet, wordt op verzoek van de belastingplichtige en zijn echtgenoot de daarmee behaalde stakingswinst niet in aanmerking genomen voor het bepalen van het in het jaar uit de werkzaamheid genoten resultaat. In dat geval wordt bij de onderneming van de echtgenoot de boekwaarde van het vermogensbestanddeel gesteld op de boekwaarde daarvan bij de werkzaamheid van de belastingplichtige.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

H

Na artikel 3.98b wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3.98c Doorschuiving bij overgang krachtens huwelijksvermogensrecht

  • 1. De overgang krachtens huwelijksvermogensrecht van een evenredig deel van een vermogensbestanddeel van de belastingplichtige op zijn echtgenoot wordt ten aanzien van hem niet als een staking van een werkzaamheid aangemerkt, mits de echtgenoot binnenlands belastingplichtig is en het evenredig deel bij de echtgenoot tot een werkzaamheid behoort. De echtgenoot stelt het evenredig deel van het vermogensbestanddeel voor de eerste keer te boek op een evenredig deel van de laatste boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

  • 2. Het eerste lid vindt geen toepassing indien de belastingplichtige en zijn echtgenoot daarvoor kiezen. De keuze wordt gemaakt bij de aangifte van de belastingplichtige.

I

Artikel 3.111, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Een woning wordt voor ten hoogste twee jaren na het tijdstip waarop de woning de belastingplichtige niet langer anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat mede aangemerkt als eigen woning indien de belastingplichtige gedurende die periode is opgenomen in een verpleeg- of verzorgingshuis vanwege medische redenen of ouderdom.

J

Artikel 3.119a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «ter verkrijging van de in het eerste lid bedoelde eigenwoningschuld» vervangen door: ter verkrijging van de in het eerste lid bedoelde eigenwoningschuld of van de in het derde lid bedoelde schulden.

2. In het vijfde lid, onderdeel a, wordt «het eerste lid onderscheidenlijk het tweede lid» vervangen door: het eerste lid.

3. In het vijfde lid vervalt onderdeel c, onder verlettering van onderdeel d tot onderdeel c.

4. In het achtste lid, eerste volzin, wordt «door hernieuwde toepassing van het eerste en tweede lid» vervangen door: door hernieuwde toepassing van het eerste lid.

5. In het achtste lid wordt na de vierde volzin een volzin ingevoegd, luidende:

Daarna wordt het tweede lid opnieuw toegepast.

6. In het achtste lid, laatste volzin, wordt «het vijfde lid, onderdelen c en d» vervangen door: het vijfde lid, onderdeel c.

K

In artikel 4.17b, derde lid, wordt «het achtste lid van dat artikel» vervangen door: het zevende lid van dat artikel.

L

Artikel 5.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, tweede volzin, wordt «verminderd met het heffingvrije vermogen» vervangen door: voor zover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «verminderd met het heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner» vervangen door: voor zover het gemiddelde meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner.

M

Artikel 5.2 wordt voorts als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, tweede volzin, komt te luiden: De grondslag sparen en beleggen is de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) voor zover die rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen.

2. Het tweede lid, tweede volzin, komt te luiden: De gezamenlijke grondslag sparen en beleggen is de gezamenlijke rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar (peildatum) van de belastingplichtige en zijn partner voor zover die gezamenlijke rendementsgrondslag meer bedraagt dan het heffingvrije vermogen van de belastingplichtige en zijn partner.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de belastingplichtige bij het begin van het kalenderjaar nog niet binnenlands belastingplichtig is, of indien de binnenlandse belastingplicht gedurende het kalenderjaar anders dan door overlijden eindigt, wordt eveneens uitgegaan van de rendementsgrondslag aan het begin van het kalenderjaar maar wordt het voordeel uit sparen en beleggen naar tijdsgelang herleid, waarbij gedeelten van kalendermaanden worden verwaarloosd.

N

Artikel 5.3, zoals dit luidde van 30 december 2009 tot en met 31 december 2009,wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, tweede volzin, wordt «de eerste volzin, aanhef en onderdeel b» vervangen door: de eerste volzin, aanhef en onderdeel c.

2. In het vierde lid wordt «het derde lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel b» telkens vervangen door: het derde lid, eerste volzin, aanhef en onderdeel c.

O

Artikel 5.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid, eerste volzin, onderdeel b, wordt «of uit de Invorderingswet 1990,» vervangen door: , uit de Invorderingswet 1990 of uit daarmee overeenkomende buitenlandse wetgeving.

2. In het derde lid, eerste volzin, onderdeel d, wordt «uit een renteregeling die is opgenomen in een wetgeving die overeenkomt met de Algemene wet inzake rijksbelastingen of de Invorderingswet 1990» vervangen door: uit een met de regeling voor de heffingsrente, bedoeld in hoofdstuk VA van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, of de regeling voor de invorderingsrente, bedoeld in hoofdstuk V van de Invorderingswet 1990, overeenkomende renteregeling.

3. Het vierde lid vervalt, onder vernummering van het vijfde lid tot vierde lid.

P

Artikel 5.14 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «in het verstrekken van kredieten» vervangen door: in het direct of indirect verstrekken van kredieten.

2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het indirect verstrekken van kredieten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

Q

Artikel 5.15 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «in het verstrekken van kredieten» vervangen door: in het direct of indirect verstrekken van kredieten.

2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het indirect verstrekken van kredieten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

R

Artikel 5.18a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «in het verstrekken van kredieten» vervangen door: in het direct of indirect verstrekken van kredieten.

2. Na het zesde lid wordt, onder vernummering van het zevende lid tot achtste lid, een lid ingevoegd, luidende:

  • 7. Bij ministeriële regeling worden regels gesteld met betrekking tot het indirect verstrekken van kredieten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a.

S

In artikel 6.19, tweede lid,wordt «artikel 2.10» vervangen door: artikel 2.10a.

T

In artikel 7.2, eerste lid, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

U

In artikel 7.5, eerste lid, eerste volzin, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

V

Artikel 7.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt voor de punt aan het slot ingevoegd: en verminderd, met overeenkomstige toepassing van de artikelen 6.2, 6.2a en 6.31, met uitgaven voor monumentenpanden.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Indien de belastingplichtige ten aanzien van een of meer bezittingen bij het begin van het kalenderjaar nog geen belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland geniet, of indien de belastingplichtige ten aanzien van een of meer bezittingen gedurende het kalenderjaar anders dan door overlijden ophoudt belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in Nederland te genieten, wordt eveneens uitgegaan van de rendementsgrondslag in Nederland aan het begin van het kalenderjaar maar wordt het voordeel uit sparen en beleggen in Nederland ten aanzien van die bezittingen naar tijdsgelang herleid, waarbij gedeelten van kalendermaanden worden verwaarloosd.

W

Artikel 10a.8 komt te luiden:

Artikel 10a.8 Overgangsbepaling in verband met wijziging regime voor vergoedingen en verstrekkingen in de Wet op de loonbelasting 1964

Ingeval de belastingplichtige daarvoor kiest blijft artikel 3.84, tweede lid, buiten beschouwing, en blijven artikel 10, eerste lid, artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i, m, q, s en t, artikel 13 en hoofdstuk IIA van de Wet op de loonbelasting 1964, zoals deze op 31 december 2010 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, met inachtneming van artikel 39c, eerste lid, tweede volzin, tweede lid en derde lid, van die wet, van overeenkomstige toepassing.

ARTIKEL II

Voor het kalenderjaar 2009 wordt in artikel 9.4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dat onderdeel luidde in 2009, in plaats van «€ 43» gelezen: € 50.

ARTIKEL III

De Wet op de loonbelasting 1964 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 10, vijfde lid, onderdeel c, wordt «aanspraak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g» vervangen door: aanspraak als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel g, waaronder begrepen de stamrechtspaarrekening en het stamrechtbeleggingsrecht, bedoeld in artikel 11a.

B

In artikel 13, derde lid, onderdeel a, vervalt «met dien verstande dat niet als werkplek wordt aangemerkt werkruimte gelegen in een woning, een duurzaam aan een plaats gebonden schip of woonwagen in de zin van artikel 1 van de Woningwet, de aanhorigheden daaronder begrepen, van de werknemer».

C

Artikel 18h, tweede lid, tweede volzin, vervalt.

D

In artikel 22, tweede lid, wordt «€ 2044» vervangen door: € 1987.

E

Aan artikel 27 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden kunnen ten aanzien van een in de onderneming van zijn ouder werkzaam kind dat behoort tot de huishouding van die ouder en niet is verzekerd ingevolge enige andere sociale verzekering dan een volksverzekering in de zin van de Wet financiering sociale verzekeringen of de zorgverzekering in de zin van de Zorgverzekeringswet, een van het tweede lid afwijkend tijdstip van inhouding en een van het derde lid afwijkende loonbelastingtabel worden vastgesteld.

F

Artikel 28 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel c wordt «uitkeringen, verstrekkingen en vergoedingen» vervangen door: uitkeringen en verstrekkingen.

2. In onderdeel f vervalt «bij ministeriële regeling te bepalen».

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

g. mededeling aan de inspecteur te doen omtrent het einde van zijn inhoudingsplicht.

G

Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De vorige leden zijn niet van toepassing ten aanzien van de werknemer die niet in Nederland woont en die werkzaamheden verricht of heeft verricht in een in artikel 2, derde lid, genoemde dienstbetrekking, indien het heffingrecht over het loon uit die dienstbetrekking op grond van een belastingverdrag niet aan Nederland is toegewezen en de werknemer niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen.

H

In artikel 31, vierde lid, wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel f en onderdeel g.

I

Artikel 31a wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «onderdeel f» vervangen door: onderdeel f en onderdeel g.

2. In het vijfde lid wordt «1,5%» telkens vervangen door «1,4%». Voorts wordt «artikel 31, eerste lid, onderdeel f, verminderd» vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdeel f en onderdeel g, verminderd.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Bij de bepaling van het in het tweede lid bedoelde loon wordt buiten beschouwing gelaten:

    • a. loon uit vroegere dienstbetrekking indien de inhoudingsplichtige in meer dan bijkomstige mate loon uit vroegere dienstbetrekking verstrekt;

    • b. loon ter zake waarvan de inhoudingsplichtige uitsluitend ingevolge artikel 6, eerste lid, onderdeel c, inhoudingsplichtige is.

J

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Ter vergemakkelijking van de heffing van belasting kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld betreffende:

    • a. een rechtstreeks uit het familierecht voortvloeiende uitkering of verstrekking in de zin van artikel 3.101, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001, ingeval hiermede rekening wordt gehouden bij het vaststellen van de hoogte van een periodieke uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren;

    • b. de voorwaarden waaronder een vermindering met het loon van hulpen plaatsvindt van het loon verstrekt aan:

      • 1°. de uitvoerder van aangenomen werk, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, indien de in dat onderdeel bedoelde overeenkomst niet rechtstreeks is aangegaan met een natuurlijke persoon ten behoeve van diens persoonlijke aangelegenheden;

      • 2°. de thuiswerker, bedoeld in artikel 4, onderdeel a;

    • c. het vaststellen van tabelloon in de gevallen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c;

    • d. het door de inhoudingsplichtige aan het einde van het kalenderjaar herrekenen van de belasting geheven over uitkeringen en verstrekkingen ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren.

2. Aan het tweede lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het vaststellen van loonbelastingtabellen voor:

    • 1°. degenen die uitkeringen of verstrekkingen ontvangen ingevolge de Wet werk en bijstand of de Wet investeren in jongeren;

    • 2°. uitvoerders van aangenomen werk, hun hulpen, degenen van wie de arbeidsverhouding op grond van artikel 4, onderdeel a, b of e, als dienstbetrekking wordt beschouwd en bij ministeriële regeling aangewezen sekswerkers van wie de arbeidsverhouding bij of krachtens algemene maatregel van bestuur als dienstbetrekking wordt beschouwd.

Voor de gevallen waarin artikel 27b, eerste lid, toepassing vindt, worden deze tabellen zodanig vastgesteld dat telkens de belasting en de premie voor de volksverzekeringen in één percentage worden opgenomen.

K

Artikel 35, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. vergoedingen en verstrekkingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, of ter zake van maaltijden waarbij het zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang is;.

L

Artikel 35g, derde lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. vergoedingen en verstrekkingen ter zake van consumpties tijdens de werktijd die geen deel uitmaken van een maaltijd volgens bij ministeriële regeling te stellen regels, of ter zake van maaltijden waarbij het zakelijk karakter van meer dan bijkomstig belang is;.

M

Artikel 39c wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. Ingeval de inhoudingsplichtige daar bij de aanvang van het kalenderjaar, dan wel bij aanvang van de inhoudingsplicht, voor kiest, blijven artikel 10, eerste lid, artikel 11, eerste lid, onderdelen a, b, i, m, q, s en t, artikel 13, hoofdstuk IIA en artikel 31, zoals deze op 31 december 2010 luidden, alsmede de daarop gebaseerde bepalingen, voor al zijn werknemers van toepassing voor dat kalenderjaar onderscheidenlijk voor het vanaf de aanvang van de inhoudingsplicht resterende gedeelte van het kalenderjaar, en zijn artikel 31a en de daarop gebaseerde bepalingen niet van toepassing voor dat kalenderjaar onderscheidenlijk voor het vanaf de aanvang van de inhoudingsplicht resterende gedeelte van het kalenderjaar. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld met betrekking tot de toepassing van de op deze wet gebaseerde uitvoeringsbepalingen.

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een punt geplaatst.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij het begin van het kalenderjaar worden de in de artikelen 34, 35, 51, 55 en 59 van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001, zoals deze op 31 december 2010 luidde, vermelde bedragen gewijzigd overeenkomstig de tot en met die datum gehanteerde regels.

ARTIKEL IV

De Wet op de vennootschapsbelasting 1969 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, zevende lid, wordt na onderdeel m een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • n. ABN AMRO Group N.V.;.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «3.30a, eerste tot en met achtste lid» vervangen door: 3.30a, eerste tot en met zevende lid.

2. In lid 6a, onderdeel b, wordt «als bedoeld in artikel 3.30a, elfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: als bedoeld in artikel 3.30a, tiende lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

C

In artikel 14, eerste, tweede en zevende lid, wordt «octrooibox» vervangen door: innovatiebox.

D

In artikel 14a, tweede en vijfde lid, wordt «octrooibox» vervangen door: innovatiebox.

E

In artikel 14b, tweede en vierde lid, wordt «octrooibox» vervangen door: innovatiebox.

F

In artikel 15, tiende lid, onderdeel f, wordt «octrooibox» vervangen door: innovatiebox.

ARTIKEL V

In de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen wordt in artikel 14, vijfde lid, onderdeel b, «bedoeld in onderdeel e» vervangen door: bedoeld in het eerste lid, onderdeel e.

ARTIKEL VI

De Successiewet 1956 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 12, derde lid, onderdeel 1°, komt te luiden:

  • 1°. als bedoeld in artikel 33, 1°, 2°, 3°, 5° voor zover het een schenking betreft waarvoor de verhoogde vrijstelling geldt, 6°, 8°, 9°, 11° en 12°;.

B

Artikel 33 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel 5° wordt «indien het bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001» vervangen door: indien het bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001.

2. Onderdeel 6° wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «voor één kalenderjaar» vervangen door: voor één kalenderjaar, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden,.

2. Onder b komt te luiden:

  • b. het bedrag is geschonken ter zake van de verwerving van een eigen woning als bedoeld in artikel 3.111, eerste of derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, ter zake van de kosten voor verbetering of onderhoud van die woning, ter zake van de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot die woning dan wel voor de aflossing van een eigenwoningschuld als bedoeld in artikel 3.119a van de Wet inkomstenbelasting 2001, en.

ARTIKEL VII

In de Natuurschoonwet 1928 wordt in artikel 8a, vierde lid, «een bedrag aan recht ingevorderd» vervangen door: een bedrag aan belasting ingevorderd.

ARTIKEL VIII

De Wet op de omzetbelasting 1968 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 2a, eerste lid, wordt onder verlettering van onderdeel r tot onderdeel s, na onderdeel q een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • r. telecommunicatiediensten: diensten waarmee de transmissie, uitzending of ontvangst van signalen, geschriften, beelden en geluiden of informatie van allerlei aard per draad, via radiofrequente straling, langs optische weg of met behulp van andere elektromagnetische middelen mogelijk wordt gemaakt, met inbegrip van de daarmee samenhangende overdracht en verlening van rechten op het gebruik van infrastructuur voor de transmissie, uitzending of ontvangst, waaronder het bieden van toegang tot wereldwijde informatienetten;.

B

In artikel 13, vijfde lid, vervalt «, onderdeel b,».

C

In artikel 15, eerste lid, onderdeel c, onder 2°, wordt «tweede, derde en vierde lid» vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.

D

Artikel 32b, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder 1° wordt «4 of 54» vervangen door: 4 of 5.

2. Onder 2° wordt «vierde lid» vervangen door: vijfde lid.

E

In artikel 32d, eerste lid, onderdeel b, wordt «tweede, derde en vierde lid» vervangen door: tweede tot en met vijfde lid.

F

In artikel 34, tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 6, tweede lid, onderdeel c, onder 3°» vervangen door: artikel 6e, onderdeel b.

G

In artikel 35a, eerste lid, onderdeel n, wordt «artikel 33a» vervangen door: artikel 33g.

ARTIKEL IX

De Wet op de accijns wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 53a komt te luiden:

Artikel 53a

  • 1. Bij toepassing van artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met d en, voor zover het een geregistreerde geadresseerde betreft, onderdeel e, en derde lid, onderdelen a, b, c, d en f, wordt in afwijking van artikel 53, eerste lid, en van artikel 10, tweede lid, en artikel 19, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen uiterlijk op de dag na het in artikel 52, tweede lid, onderdelen a tot en met e, en derde lid, onderdelen a, b, c, d en f, bedoelde tijdstip de accijns op aangifte voldaan.

  • 2. In afwijking in zoverre van het eerste lid doet de geregistreerde geadresseerde aangifte van de in een week op de voet van artikel 52, tweede lid, onderdelen c en e, verschuldigd geworden accijns uiterlijk op de vrijdag van de week daaropvolgend. De verschuldigd geworden accijns wordt op aangifte voldaan.

  • 3. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt bij toepassing van artikel 52, derde lid, onderdeel f, de accijns op aangifte voldaan binnen één maand na het in artikel 52, derde lid, onderdeel f, bedoelde tijdstip.

B

In artikel 71h, vierde lid, wordt «ter zake van de uitslag of de invoer» vervangen door: ter zake van de uitslag tot verbruik.

ARTIKEL X

De Wet op belastingen van rechtsverkeer wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2, tweede lid, wordt na de derde volzin een volzin ingevoegd, luidende: Onder de verkrijging van de economische eigendom van onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen wordt mede verstaan de verkrijging van een samenstel van rechten en verplichtingen dat een belang als hiervoor bedoeld vertegenwoordigt bij een bestanddeel van een onroerende zaak dat zelfstandig aan een recht kan worden onderworpen.

B

In artikel 9, vierde lid, wordt «van recht van successie, van schenking of van overgang» vervangen door: van schenk- of erfbelasting.

C

In artikel 13, eerste lid, wordt «van recht van successie, van schenking of van overgang» vervangen door: van schenk- of erfbelasting.

D

In artikel 15, eerste lid, onderdeel x, wordt «artikel 1, tweede lid, van de Successiewet 1956» vervangen door: artikel 1, derde lid, van de Successiewet 1956.

ARTIKEL XI

De Algemene douanewet wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 6:1 en 6:3 wordt «Verordening (EEG ) nr. 918/83 van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEG L 105)» vervangen door: Verordening (EG) nr. 1186/2009 van de Raad van de Europese Unie van 16 november 2009 betreffende de instelling van een communautaire regeling inzake douanevrijstellingen (PbEU L 324).

B

Artikel 8:1 komt te luiden:

Artikel 8:1

  • 1. De artikelen 6:2, aanhef en onder b, 8:1, eerste lid, en 8:13 van de Algemene wet bestuursrecht zijn niet van toepassing.

  • 2. Afdeling 8.2.4A van de Algemene wet bestuursrecht is alleen van toepassing indien:

    • a. artikel 243, eerste lid, tweede alinea, van het Communautair douanewetboek toepassing vindt;

    • b. de inspecteur niet tijdig heeft beslist op bezwaar en hij de indiener van dat bezwaar geen inkennisstelling als bedoeld in artikel 6, tweede lid, van het Communautair douanewetboek heeft doen toekomen.

ARTIKEL XII

In de Algemene wet inzake rijksbelastingen wordt in artikel 4, derde lid, «de Richtlijn 90/434/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 23 juli 1990 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten (PbEG L 225)» vervangen door: Richtlijn nr. 2009/133/EG van de Raad van de Europese Unie van 19 oktober 2009 betreffende de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor de verplaatsing van de statutaire zetel van een SE of een SCE van een lidstaat naar een andere lidstaat (PbEU L 310).

ARTIKEL XIII

In de Invorderingswet 1990 wordt artikel 25 als volgt gewijzigd:

1. Het achtste lid, onderdeel a, komt te luiden:

  • a. ingeval aandelen of winstbewijzen die aan het uitstel ten grondslag liggen, worden vervreemd in de zin van artikel 4.12 of 4.16, eerste lid, onderdelen a tot en met g en i, tweede lid, derde lid of vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001. In geval van een vervreemding in het kader van een aandelenfusie als bedoeld in artikel 3.55 van de Wet inkomstenbelasting 2001, een splitsing als bedoeld in artikel 3.56 van die wet of een fusie als bedoeld in artikel 3.57 van die wet kan het uitstel van betaling onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van een vervreemding in de zin van artikel 4.16, eerste lid, onderdelen e, f en g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 of wegens een verdeling van een nalatenschap of een huwelijksgemeenschap binnen twee jaren na het overlijden van de erflater onderscheidenlijk na de ontbinding van de huwelijksgemeenschap, kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet. In geval van schenking aan een natuurlijk persoon kan het uitstel van betaling eveneens onder nader te stellen voorwaarden worden voortgezet, mits de verkrijger reeds gedurende de 36 maanden die onmiddellijk voorafgaan aan het tijdstip van de schenking in dienstbetrekking is van de vennootschap waarop de aandelen of winstbewijzen betrekking hebben;.

2. In het twaalfde lid wordt «bedoeld in artikel 37, tweede lid, van de Successiewet 1956» vervangen door: bedoeld in artikel 35b, derde lid, van de Successiewet 1956.

3. In het twintigste lid, eerste volzin, wordt na «Successiewet 1956» ingevoegd: alsmede ter zake van de verkrijging van een onderbedelingsvordering als bedoeld in het vierde lid van dat artikel.

4. In het twintigste lid, tweede volzin, wordt na «anders dan de blote eigendom van de woning» ingevoegd: of de onderbedelingsvordering.

5. In het twintigste lid, onderdeel a, wordt «artikel 3 111» vervangen door: artikel 3.111.

6. Aan het twintigste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. voor zover de onderbedelingsvordering, bedoeld in de eerste volzin, wordt afgelost.

ARTIKEL XIV

De Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4o wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «€ 4 537» vervangen door: € 4 920.

2. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Bij het opleggen van een boete zijn de artikelen 67g, 67pa en 67pb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Op het in het eerste lid genoemde bedrag is artikel 67cb van de Algemene wet inzake rijksbelastingen van overeenkomstige toepassing.

B

In artikel 11 wordt «Hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is» vervangen door: Artikel 67ca, met uitzondering van het eerste lid, onderdelen b tot en met f, en hoofdstuk IX van de Algemene wet inzake rijksbelastingen zijn.

ARTIKEL XV

In de Wet financiering sociale verzekeringen wordt in artikel 8, tweede lid, «artikel 31, eerste lid, onderdelen f en g» vervangen door: artikel 31, eerste lid, onderdelen d tot en met g.

ARTIKEL XVI

De Wet werken aan winst wordt als volgt gewijzigd:

A

In het in artikel I, onderdeel D, opgenomen artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001 vervalt het achtste lid.

B

In artikel XIII, zesde lid, vervalt «onderdeel D, wat betreft het achtste lid van artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001, en».

ARTIKEL XVII

Het Belastingplan 2008 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel IX, onderdeel A, komt te luiden:

A.

Het in artikel 22, tweede lid, genoemde bedrag wordt verlaagd met € 11.

B

In artikel XI vervallen de onderdelen EA, FA en FB.

C

In artikel XXIX vervallen de onderdelen DA en EA.

D

In artikel XXXI, negende lid, vervalt «XI, onderdelen EA, FA en FB,».

ARTIKEL XVIII

In de wet van 3 december 2009 tot wijziging van de Wet op de omzetbelasting 1968 in verband met de invoering van een nieuwe regeling voor de plaats van dienst voor de heffing van omzetbelasting, alsmede een nieuwe regeling voor de teruggaaf van omzetbelasting aan in een andere lidstaat gevestigde ondernemers (implementatie richtlijnen BTW-pakket) (Stb. 546) wordt artikel IV, onderdeel I, als volgt gewijzigd:

1. De aanhef wordt vervangen door:

In hoofdstuk V, Bijzondere regelingen, vervalt afdeling 8, en worden na artikel 28t twee afdelingen ingevoegd, luidende:.

2. Na artikel 28x wordt een afdeling ingevoegd, luidende:

AFDELING 9 REGELING VOOR VIS

Artikel 28y

De belasting, verschuldigd ter zake van de invoer en de levering aan veilingen van vis, schaal-, schelp- en weekdieren die worden aangebracht per schip dat terugkeert van de visvangst, of per ventjager, bedraagt nihil.

ARTIKEL XIX

In de wet van 17 december 2009 tot wijziging van de Successiewet 1956 en enige andere belastingwetten (vereenvoudiging bedrijfsopvolgingsregeling en herziening tariefstructuur in de Successiewet 1956, alsmede introductie van een regeling voor afgezonderd particulier vermogen in de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Successiewet 1956) (Stb. 564) wordt artikel XII als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «de artikelen 24, achtste lid» vervangen door: de artikelen 24, zevende lid.

2. In het vierde lid wordt «geheven recht van schenking of recht van overgang» vervangen door: geheven recht van overgang.

ARTIKEL XX

Het Belastingplan 2010 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel XXXIV vervalt.

B

In artikel XXXIX, eerste lid, wordt na onderdeel d, onder verlettering van de onderdelen e, f en g tot f, g en h, een onderdeel ingevoegd, luidende:

  • e. de wijzigingen ingevolge artikel XXV, onderdeel A, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot belastingaanslagen die zijn opgelegd op grond van belastbare feiten in de zin van de Successiewet 1956 die zich hebben voorgedaan na 31 december 2009;.

ARTIKEL XXI

In Overige fiscale maatregelen 2010 wordt artikel XXI als volgt gewijzigd:

1. Het elfde lid komt te luiden:

  • 11. Met betrekking tot gevallen waarin een overdracht van tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen uiterlijk op 31 december 2009 krachtens schenking heeft plaatsgevonden, blijven artikel 25, negende lid, van de Invorderingswet 1990, zoals die bepaling op 31 december 2009 luidde, en de daarop berustende bepalingen van toepassing.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 12. Artikel XIII, onderdeel G, werkt terug tot en met 1 april 2008.

ARTIKEL XXII

In de Fiscale onderhoudswet 2010 wordt in artikel XIV, onderdeel a, «1 juni 1999» vervangen door: 28 december 2000.

ARTIKEL XXIII

  • 1. Indien de inwerkingtreding van deze wet ertoe leidt dat voor de heffing van de inkomstenbelasting een gehuwde belastingplichtige met betrekking tot een gedeelte van een vermogensbestanddeel ophoudt resultaat uit een werkzaamheid te genieten omdat voortaan zijn echtgenoot met betrekking tot dit gedeelte resultaat uit een werkzaamheid geniet, wordt dit ten aanzien van de belastingplichtige niet als staking van een werkzaamheid aangemerkt. Bij de echtgenoot wordt bedoeld gedeelte van het vermogensbestanddeel voor de eerste keer te boek gesteld op een evenredig deel van de laatste boekwaarde van het vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige voor de inwerkingtreding van deze wet.

  • 2. Indien een vermogensbestanddeel dat behoort tot een algehele of beperkte gemeenschap van goederen vanaf enig tijdstip voor de inwerkingtreding van deze wet voor de heffing van de inkomstenbelasting geheel wordt gerekend tot een werkzaamheid van de belastingplichtige en voor dat tijdstip zowel hij als zijn echtgenoot een evenredig deel van dat vermogensbestanddeel hebben gerekend tot een werkzaamheid, wordt op dat tijdstip dat vermogensbestanddeel bij de belastingplichtige te boek gesteld op het gezamenlijke bedrag van de boekwaarden waarop de evenredige delen direct voorafgaande aan dat tijdstip te boek waren gesteld bij de belastingplichtige en zijn echtgenoot.

  • 3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot fiscale reserves als bedoeld in artikel 3.53 van de Wet inkomstenbelasting 2001 alsmede voorzieningen die in overeenstemming met artikel 3.25 van die wet zijn gevormd bij de bepaling van het resultaat uit de werkzaamheid. Degene naar wie de reserve of voorziening is overgegaan, wordt geacht in de plaats te zijn getreden van degene die de reserve of voorziening heeft gevormd.

ARTIKEL XXIV

Artikel 3.119a, vijfde lid, onderdeel c, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals dit luidde op 31 december 2009, blijft van toepassing op eigenwoningreserves als bedoeld in artikel 3.119a, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 die als gevolg van de toepassing van artikel 3.119a, tweede lid, van die wet, zoals dit luidde op 31 december 2009, of als gevolg van de toepassing van artikel XXVIB van de Fiscale vereenvoudigingswet 2010, zijn blijven bestaan.

ARTIKEL XXV

  • 1. Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2011, met dien verstande dat:

    • a. artikel XVII, onderdeel A, in werking treedt met ingang van 31 december 2010;

    • b. de wijzigingen ingevolge artikel XIV, onderdelen A, onder 1, en B, voor het eerst toepassing vinden met betrekking tot verzuimen die zijn begaan na het tijdstip waarop deze wet in werking treedt.

  • 2. Artikel I, onderdeel I, werkt terug tot en met 1 januari 2006.

  • 3. Artikel I, onderdeel D, en artikel XII werken terug tot en met 15 december 2009.

  • 4. Artikel IV, onderdeel A, werkt terug tot en met 18 december 2009.

  • 5. Artikel I, onderdeel N, werkt terug tot en met 30 december 2009.

  • 6. Artikel I, onderdelen B, J, K, L, O, onder 1 en 2, en S, artikel III, onderdelen A, onder 1, en D, artikel IV, onderdelen C, D, E en F, artikel V, artikel VI, onderdeel A, artikel VII, artikel VIII, artikel X, onderdelen B, C en D, artikel XIII, onder 1, artikel XIX, artikel XX, artikel XXI en artikel XXIV werken terug tot en met 1 januari 2010.

  • 7. Artikel IX werkt terug tot en met 1 april 2010.

  • 8. Artikel I, onderdeel C, werkt terug tot en met 1 december 2010.

ARTIKEL XXVI

Deze wet wordt aangehaald als: Fiscale verzamelwet 2010.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven

De minister van Financiën,

Naar boven