Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 564 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2001, 564 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 april 2001, nr. DGTP/01/2243/VW, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;
Gelet op richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139) alsmede op artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel II, derde lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid, en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229) en artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229) en op de artikelen 10.1, onderdeel a, 10.2, 10.3, tweede lid en artikel 10.4 van de Telecommunicatiewet;
De Raad van State gehoord (advies van 20 juli 2001, no. W09.01.0195/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 17 oktober 2001, nr. DGTP/01/4685/VW, Directoraat-Generaal Telecommunicatie en Post;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. wet: Telecommunicatiewet;
b. richtlijn: richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139);
c. derde land: land dat partij is bij een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst;
d. bevoegde instantie: instantie die door een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel die, in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst, door de aanwijzende autoriteit van een derde land is aangewezen voor het afgeven van een technisch verslag of een certificaat als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b;
e. aangemelde instantie: instantie die door een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte dan wel die, in het kader van een bij ministeriële regeling genoemde overeenkomst, door de aanwijzende autoriteit in een derde land is aangewezen voor het afgeven van een EG-typeverklaring als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c;
f. EG-verklaring van overeenstemming: document waarin degene die apparaten in de handel brengt verklaart dat die apparaten voldoen aan het bij of krachtens dit besluit bepaalde en dat de in bijlage 1 bedoelde gegevens bevat;
g. apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling: apparatuur of systemen, bedoeld in artikel 1 van richtlijn nr. 93/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 juli 1993 betreffende de vaststelling en het gebruik van compatibele technische normen en specificaties voor de aanschaf van apparatuur en van systemen voor luchtverkeersafhandeling (PbEG L 187), voor zover het radiozendapparaten betreft;
h. EG-typeverklaring: document waarin een aangemelde instantie verklaart dat de onderzochte apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling voldoen aan het in het bij of krachtens dit besluit terzake van die apparatuur of systemen bepaalde;
i. beschermingseisen: voorschriften betreffende de elektromagnetische compatibiliteit, bedoeld in artikel 3;
j. markering: CE-markering, bedoeld in bijlage 2.
De verplichtingen die bij of krachtens dit besluit worden opgelegd aan degene die apparaten in de handel brengt, gelden tevens voor de in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordiger van deze persoon.
1. Indien apparaten op passende wijze zijn geïnstalleerd en onderhouden en overeenkomstig hun bestemming worden gebruikt, voldoen zij aan de voorschriften betreffende de elektromagnetische compatibiliteit, die inhouden dat:
a. de opwekking van elektromagnetische storingen beperkt blijft tot een zodanig niveau dat apparaten overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren, en
b. apparaten een passend niveau van ongevoeligheid bezitten zodat zij, bij aanwezigheid van een elektromagnetische storing, kunnen functioneren zonder dat de kwaliteit van de werking wordt aangetast.
2. De in het eerste lid bedoelde voorschriften omvatten in elk geval de in bijlage 3 genoemde voorschriften.
1. Onze Minister stelt normen op het gebied van elektromagnetische compatibiliteit vast.
2. De door Onze Minister krachtens het eerste lid vast te stellen normen kunnen inhouden:
a. de omzetting van binnen de Europese Unie geharmoniseerde normen, of
b. nationale normen van Nederland, voor zover geharmoniseerde normen niet bestaan.
3. De referenties van de door Onze Minister vastgestelde normen worden bekendgemaakt in de Staatscourant.
4. Voor zover geharmoniseerde normen niet bestaan, maakt Onze Minister tevens in de Staatscourant bekend de referenties van nationale normen van een staat, die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, niet zijnde Nederland.
Apparaten worden vermoed te voldoen aan de beschermingseisen, indien blijkens de markering en de EG-verklaring van overeenstemming is voldaan aan de normen, bedoeld in artikel 4, eerste of vierde lid.
1. Ter bekrachtiging dat apparaten aan de beschermingseisen voldoen, brengt degene die de apparaten in de handel brengt op het apparaat of, als dat niet mogelijk is, op de verpakking, de gebruiksaanwijzing of het garantiebewijs, de markering aan.
2. Vermeldingen, vaststellingen of andere aanduidingen, die met de markering kunnen worden verward, worden niet gebezigd.
1. Degene die apparaten in de handel brengt, brengt de markering slechts aan, indien hij:
a. voor apparaten, niet zijnde apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling, waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4, eerste of vierde lid, bedoelde normen, de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen heeft bekrachtigd door de afgifte van een EG-verklaring van overeenstemming;
b. voor apparaten, niet zijnde apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling, waarvan de vervaardiging plaatsvindt zonder of zonder volledige inachtneming van de normen, bedoeld in artikel 4, eerste of vierde lid:
I. een technisch constructiedossier heeft samengesteld, waarin zijn opgenomen:
– een beschrijving van het apparaat;
– een uiteenzetting van de wijze waarop de overeenstemming met de beschermingseisen is verzekerd;
– een technisch verslag of een certificaat, dat is verkregen van een bevoegde instantie, en
II. de overeenstemming van de apparaten met het in het technische constructiedossier beschreven apparaat heeft bekrachtigd door de afgifte van een EG-verklaring van overeenstemming;
c. voor apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling, voorafgaande aan het afgeven van een EG-verklaring van overeenstemming, een EG-typeverklaring heeft verkregen.
2. Onverminderd het eerste lid wordt de markering slechts op de apparaten aangebracht, indien deze apparaten tevens voldoen aan het bepaalde bij of krachtens andere wettelijke voorschriften waarin het aanbrengen van de markering verplicht is gesteld, met dien verstande dat indien en voor zolang het aanbrengen van de markering in deze andere wettelijke voorschriften optioneel is gesteld, de markering in afwijking van het vorenstaande tevens op de apparaten mag worden aangebracht mits de in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte referenties van de toegepaste richtlijnen worden vermeld op de vereiste documenten, handleidingen of gebruiksaanwijzingen die bij deze apparaten zijn gevoegd.
1. Degene die apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling in de handel brengt kan bij de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, een aangemelde instantie in een staat die partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte inschakelen, mits deze instantie voor de desbetreffende procedure bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen is aangemeld op grond van artikel 10, zesde lid, van de richtlijn.
2. In afwijking van het eerste lid kan degene die apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling in de Europese Unie in de handel brengt bij de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, een aangemelde instantie in een derde land inschakelen, mits deze aangemelde instantie is vermeld in de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit behorend bij een van de bij ministeriële regeling genoemde overeenkomsten, de aanwijzing van de instantie op grond van deze overeenkomst niet is geschorst en de Europese Gemeenschap haar uit deze overeenkomst voortvloeiende verplichtingen niet geheel of gedeeltelijk heeft opgeschort.
3. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing voor wat betreft het inschakelen van een bevoegde instantie in een derde land bij de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, door degene die apparaten in de Europese Unie in de handel brengt.
Het technisch verslag of certificaat, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, wordt door een bevoegde instantie verstrekt en behelst een oordeel van de bevoegde instantie over de wijze waarop de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen is verzekerd.
1. De EG-typeverklaring, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel c, wordt door een aangemelde instantie verleend aan degene die apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling in de handel brengt, indien de aangemelde instantie mede op basis van een uitgevoerde test tot de bevinding is gekomen dat de apparaten of systemen voldoen aan de beschermingseisen.
2. In de EG-typeverklaring is tenminste opgenomen:
a. de naam en het adres van degene aan wie de EG-typeverklaring is afgegeven;
b. een beschrijving van de apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling;
c. de vermelding van de technische specificaties op basis waarvan de test is uitgevoerd;
d. de resultaten van het testrapport.
3. Bij de EG-typeverklaring zijn in elk geval gevoegd:
a. een bijlage met daarin een volledige technische omschrijving van de apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling;
b. een bijlage bestaande uit een gewaarmerkt exemplaar van het testrapport.
De EG-verklaring van overeenstemming en het technisch constructiedossier, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, worden door degene die de apparaten in de handel brengt, gedurende tien jaar na het in de handel brengen van de apparaten ter beschikking gehouden van Onze Minister.
1. Degene die apparaten in de handel brengt neemt de informatie die nodig is voor een gebruik conform de bestemming van de apparaten op in de gebruiksaanwijzing die bij de apparaten is gevoegd.
2. Indien apparaten niet voldoen aan de beschermingseisen ten aanzien van alle omgevingen die worden vermeld in de in artikel 4, eerste of vierde lid, bedoelde normen, neemt degene die apparaten in de handel brengt, onverminderd het eerste lid, in de gebruiksaanwijzing informatie op over de beperkingen die voor het gebruik van dergelijke apparaten gelden, met dien verstande dat indien de toegepaste normen meerdere klassen apparaten onderscheiden in de gebruiksaanwijzing wordt aangegeven tot welke klasse de apparaten behoren.
1. Onze Minister wijst een bevoegde instantie of een aangemelde instantie aan, indien deze:
a. volledige rechtspersoonlijkheid bezit, en
b. blijkens accreditatie aantoonbaar voldoet aan:
I. de normen voor kwaliteitsborging voor het onderzoeken en testen van apparaten, respectievelijk van apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling, ter zake van hun elektromagnetische compatibiliteit, welke normen in elk geval de in bijlage II bij de richtlijn neergelegde minimum-voorwaarden omvatten, met dien verstande dat in elk geval een wettelijke aansprakelijkheidsverzekering is afgesloten;
II. de door de accreditatie-instelling aan de onder I bedoelde normen gegeven toepassing ten aanzien van het onderzoeken en testen van apparaten, respectievelijk van apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling, overeenkomstig artikel 7, eerste lid, onderdeel b, respectievelijk artikel 7, eerste lid, onderdeel c.
2. Onze Minister kan de aanwijzing beperken tot de daarin genoemde categorieën apparaten.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een aanvraag tot aanwijzing als bedoeld in artikel 13 wordt ingediend.
1. Indien uit controlemetingen blijkt dat een in de handel gebracht apparaat niet aan de beschermingseisen voldoet ondanks de aanwezigheid van de markering en van de EG-verklaring van overeenstemming, wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan de betrokkene.
2. Onze Minister maakt dit daarna zo spoedig mogelijk bekend in de Staatscourant.
3. Met ingang van de dag na de datum van bekendmaking is het verboden de apparaten van dit type te verhandelen.
Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld inzake de behandeling van klachten over elektromagnetische storingen, ondervonden van het gebruik van apparaten.
Artikel 19 van het Besluit randapparaten en radioapparaten1 komt te luiden:
1. Indien wordt geconstateerd, dat randapparaten of radioapparaten niet voldoen aan de in artikel 6 bedoelde voorschriften, kan Onze Minister deze apparaten uit de handel nemen.
2. Indien wordt geconstateerd, dat een in de handel gebracht randapparaat of radioapparaat niet voldoet aan de in artikel 6 bedoelde voorschriften ondanks de aanwezigheid van de in artikel 11, eerste lid, bedoelde markering en van een afschrift van de verklaring van conformiteit, wordt hiervan schriftelijk mededeling gedaan aan de betrokkene.
3. Onze Minister maakt de constatering, bedoeld in het tweede lid, zo spoedig mogelijk bekend in de Staatscourant.
4. Met ingang van de dag na de datum van bekendmaking is het verboden de randapparaten of radioapparaten van dit type te verhandelen.
1. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust de Regeling storingsklachten op artikel 21 van het Besluit randapparaten en radioapparaten en op artikel 16 van dit besluit.
2. Na de inwerkingtreding van dit besluit berust het Besluit vaststelling EMC-normen 1998 op artikel 4, eerste en derde lid, van het onderhavige besluit.
1. Na de inwerkingtreding van dit besluit wordt een erkenning door Onze Minister van een bevoegde instantie op grond van artikel 13 van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit gelijkgesteld met een aanwijzing op grond van artikel 13, eerste lid, van dit besluit.
2. De aanwijzing door Onze Minister van instanties op grond van artikel 10, zesde lid, van de richtlijn bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt gelijkgesteld met een aanwijzing op grond van artikel 13, eerste lid, van dit besluit.
Een wijziging van de richtlijn gaat voor de toepassing van het onderhavige besluit gelden met ingang van de dag waarop aan de betrokken wijzigingsrichtlijn uitvoering moet zijn gegeven, tenzij bij ministerieel besluit, dat in de Staatscourant wordt bekendgemaakt, een ander tijdstip wordt vastgesteld.
Het Besluit elektromagnetische compatibiliteit2 wordt ingetrokken.
Lasten en bevelen dat het besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad wordt geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
Uitgegeven de zevenentwintigste november 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Mij bekend,
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
Behorende bij het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (artikel 1, onderdeel f).
Inhoud van de EG-verklaring van overeenstemming
De EG-verklaring van overeenstemming bevat de volgende gegevens:
• naam en adres van degene die apparaten in de handel brengt of van zijn in de Europese Economische Ruimte gevestigde wettelijke vertegenwoordiger;
• beschrijving van het apparaat;
• alle relevante bepalingen waaraan het apparaat volgens de EG-verklaring van overeenstemming voldoet;
• in voorkomend geval, de interne maatregelen die zijn getroffen ter verzekering van de overeenstemming van de apparaten met de richtlijn;
• in voorkomend geval, de referentie van de door een aangemelde instantie afgegeven EG-typeverklaring;
• identiteit van de ondertekenaar die gemachtigd is om verplichtingen voor degene die apparaten in de handel brengt of voor diens in de Europese Economische Ruimte gevestigde wettelijke vertegenwoordiger aan te gaan.
Behorende bij het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (artikel 1, onderdeel j).
CE-markering
– De CE-markering bestaat uit de initialen CE in de volgende grafische vorm:
– Bij vergroting of verkleining van de CE-markering worden de verhoudingen van bovenstaande gegradueerde afbeelding in acht genomen.
– De onderscheiden onderdelen van de CE-markering hebben nagenoeg dezelfde hoogte, die minimaal 5 mm bedraagt.
Behorende bij het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (artikel 3, tweede lid).
Enuntiatieve lijst van de voornaamste beschermingseisen.
Het maximumniveau van de door de apparaten opgewekte elektromagnetische storingen is dusdanig dat het geen belemmering vormt voor het gebruik van in ieder geval de volgende apparaten:
a. radio- en televisieontvangers voor particulier gebruik;
b. industriële apparaten;
c. mobiele radioapparaten;
d. commerciële mobiele radioapparaten en radiotelefonische apparaten;
e. medische en wetenschappelijke apparaten;
f. apparaten voor informatietechnologie;
g. huishoudelijke apparaten en elektronische huishoudelijke apparaten;
h. radioapparaten voor lucht- en zeevaart;
i. educatieve elektronische apparaten;
j. telecommunicatienetten en -apparaten;
k. radio- en televisieomroepzenders;
l. verlichtingsapparatuur en fluorescentielampen.
De apparaten, met name die welke genoemd zijn onder a tot en met l, zijn dusdanig geconstrueerd dat zij een passend niveau van elektromagnetische ongevoeligheid hebben in een normale EMC-omgeving waar de apparaten moeten functioneren, zodat zij ongehinderd kunnen worden gebruikt bij de storingsniveaus die worden opgewekt door apparaten die aan de op grond van artikel 4 vastgestelde normen voldoen.
Het onderhavige besluit vervangt het Besluit elektromagnetische compatibiliteit. Vervanging van laatstgenoemd besluit is nodig omdat de inhoud en het begrippenkader van het besluit, dat oorspronkelijk op de Wet op de telecommunicatievoorzieningen was gebaseerd en thans door middel van een overgangsbepaling op de Telecommunicatiewet (verder: de wet) berust, niet geheel in overeenstemming is met de wet.
Er is voor gekozen om de systematiek van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001 (verder: het besluit) zoveel mogelijk in overeenstemming te brengen met de systematiek van het Besluit randapparaten en radioapparaten dat een vergelijkbare materie regelt en eveneens op hoofdstuk 10 van de wet is gebaseerd.
Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om een viertal overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en derde landen alvast gedeeltelijk te implementeren.
Ingevolge de vier overeenkomsten is de Minister van Verkeer en Waterstaat als aanwijzende autoriteit in Nederland, bevoegd tot het aanwijzen van de Nederlandse overeenstemmingsbeoordelingsorganen die betrokken zijn bij het proces van overeenstemmingsbeoordeling op grond van de in de derde landen geldende voorschriften. De aanwijzende autoriteiten in de derde landen wijzen de overeenstemmingsbeoordelingsorganen aan ten behoeve van de overeenstemmingsbeoordeling op grond van de op het grondgebied van de Europese Unie geldende voorschriften.
Bovenstaande heeft tot gevolg dat een tweetal punten in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd dient te worden.
Allereerst moet de aanwijzing van de Nederlandse overeenstemmingsbeoordelingsorganen ten behoeve van de overeenstemmingsbeoordeling op grond van de in de derde landen gelden voorschriften geregeld worden. De Telecommunicatiewet biedt echter geen basis voor de aanwijzing van deze instanties. Artikel 10.3 van de Telecommunicatiewet biedt slechts een wettelijke basis voor zover het betreft de aanwijzing van bevoegde en aangemelde instanties die een overeenstemmingsbeoordeling uitvoeren op grond van de in het Europese Unie grondgebied geldende voorschriften. Deze voorschriften zijn – voor zover het elektromagnetische compatibiliteit – voor Nederland geïmplementeerd in het onderhavig besluit. De Telecommunicatiewet biedt daarentegen geen basis voor de aanwijzing van Nederlandse bevoegde en aangemelde instanties die een overeenstemmingsbeoordeling uitvoeren op grond van de in de derde landen geldende voorschriften. Overigens worden de op grond van artikel 10.3 van de Telecommunicatiewet en het onderhavig besluit aangewezen bevoegde en aangemelde instanties door de aanwijzing een zelfstandig bestuursorgaan.
Het ontbreken van een wettelijke basis in de Telecommunicatiewet voor de aanwijzing van Nederlandse bevoegde en aangemelde instanties die een overeenstemmingsbeoordeling uitvoeren op grond van de in de derde landen geldende voorschriften, is vroegtijdig opgemerkt. In navolging hierop is een subwerkgroep van de interdepartementale werkgroep certificatie en normalisatie van start gegaan ten einde een wetsvoorstel voor te bereiden waarmee (onder meer) een wettelijke basis wordt gecreëerd voor de aanwijzing van deze instanties. Dit is nodig voor een volledige implementatie van de afgesloten overeenkomsten.
Daarnaast moet in de Nederlandse regelgeving bepaald worden dat degene die apparaten in de Europese Unie in de handel brengt bij het uitvoeren van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures een overeenstemmingbeoordelingsorgaan mag inschakelen dat is gevestigd in een derde land waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake de wederzijdse erkenning van overeenstemmingsprocedure heeft gesloten. Het onderhavig ontwerp besluit strekt mede ter uitvoering hiervan.
Het besluit strekt, evenals het Besluit elektromagnetische compatibiliteit, tot implementatie van richtlijn nr. 89/336/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 3 mei 1989 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake elektromagnetische compatibiliteit (PbEG L 139) (verder: de richtlijn). Op grond van artikel 9 van de richtlijn moet een lidstaat, wanneer geconstateerd wordt dat een apparaat, vergezeld van de EG-verklaring van conformiteit en voorzien van de CE-markering, niet voldoet aan de beschermingseisen, dit apparaat uit de handel nemen, het in de handel brengen ervan verbieden of het vrije verkeer ervan beperken. Vervolgens wordt een onderzoek gedaan naar de oorzaak van het feit dat het apparaat niet voldoet aan de beschermingseisen. Daarbij wordt tevens bekeken of er sprake is van een verkeerde toepassing van de normen dan wel van een leemte in de normen. (Voor het toezicht op de naleving zij verwezen naar hetgeen bij de toelichting op artikel 17 is vermeld).
De belangrijkste inhoudelijke wijziging ten opzichte van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit heeft betrekking op de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure waarbij een aangemelde instantie wordt ingeschakeld ten behoeve van de afgifte van de EG-typeverklaring voor radiozendapparaten. Deze procedure is, na het van kracht worden van richtlijn nr. 1999/5/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 9 maart 1999 betreffende radioapparatuur en telecommunicatie-eindapparatuur en de wederzijdse erkenning van hun conformiteit (PbEG L 91) (verder: richtlijn nr. 1999/5/EG), niet meer van toepassing op alle radiozendapparaten, maar alleen nog op apparaten en systemen voor luchtverkeersafhandeling, voor zover het radiozendapparaten betreft. Verder is de procedure voor het verkrijgen van een EG-typeverklaring vereenvoudigd, in die zin dat bij de aanvraag tot het verkrijgen van een EG-typeverklaring niet langer een verklaring van conformiteit van een erkende testinstelling moet worden overgelegd.
Bovenstaande inhoudelijke wijzigingen betekenen een lastenverlichting voor het bedrijfsleven. Gelet op het feit dat het besluit slechts in zeer beperkte mate inhoudelijke wijzigingen behelst ten opzichte van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit, treedt er nagenoeg geen verandering op in de administratieve lasten voor de overheid.
Zoals reeds eerder is opgemerkt zijn de op grond van het onderhavig besluit aan te wijzen bevoegde en aangemelde instanties door de aanwijzing aan te merken als zelfstandig bestuursorganen. De bevoegde en aangemelde instanties zijn betrokken bij de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen b of c, van het besluit. Afhankelijk van de gekozen overeenstemmingsprocedure moet een fabrikant een bevoegde instantie dan wel een aangemelde instanties inschakelen teneinde een technisch verslag of een certificaat respectievelijk een EG-typeverklaring te verkrijgen.
Het gaat bij de aanwijzing van de bevoegde instanties en de aangemelde instanties veelal om reeds bestaande privaatrechtelijke keuringsinstellingen. Deze keuringsinstellingen voeren naast de «bestuurstaak», die op grond van de aanwijzing verricht mag worden, tevens op commerciële basis keuringen uit.
De bevoegde en aangemelde instanties ontvangen geen vergoeding van overheidswege voor de uitvoering van hun «bestuurstaken». In de praktijk oefenen de betrokken instanties de bestuurstaken uit op basis van contracten met de fabrikanten. De kosten die gepaard gaan met de«bestuurstaak» worden – als prijs – in rekening gebracht bij de fabrikanten. Op grond van het feit dat de betrokken instanties de taken in concurrentie met elkaar verrichten, is afgezien van het regelen van een bevoegdheid van de Minister van Verkeer en Waterstaat tot het goedkeuren van de tarieven die door de betrokken instanties in rekening worden gebracht bij de fabrikanten. Dit is in overeenstemming met aanwijzing 124l, onderdeel 3, van de Aanwijzingen voor de Regelgeving.
In de artikelsgewijze toelichting wordt ingegaan op de artikelen van het besluit die een inhoudelijke wijziging ten opzichte van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit behelzen. Voor de toelichting op de overige artikelen van het onderhavige besluit zij verwezen naar de toelichting bij de corresponderende artikelen van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit. Aan het einde van deze nota van toelichting is een transponeringstabel opgenomen met verwijzingen naar de corresponderende bepalingen uit het Besluit elektromagnetische compatibiliteit en naar de richtlijn.
Een ontwerp van het onderhavige besluit is voorgelegd aan het Overlegorgaan Telecommunicatie en Post (OPT). Naar aanleiding van de bespreking van het ontwerp-besluit door het OPT en het rapport van bevindingen dat het OPT op 21 november 2000 naar aanleiding van het ontwerp heeft uitgebracht (kenmerk OPT 2000/136), is een aantal wijzigingen aangebracht in het ontwerp en de nota van toelichting.
In de eerste plaats is artikel 12 van het ontwerp aangepast. Artikel 12 van het ontwerp regelde meer in algemene zin, dat degene die apparaten in de handel brengt er zorg voor moet dragen dat alle informatie die de gebruiker nodig heeft om te verzekeren dat een apparaat tijdens het gebruik aan de beschermingseisen voldoet, is opgenomen in de gebruiksaanwijzing die bij het apparaat is gevoegd. Van de zijde van het OPT is er op gewezen, dat deze formulering verder gaat dan strikt genomen op grond van de richtlijn geldt. Naar aanleiding hiervan is artikel 12 aangepast zodat de tekst van dit artikel beter aansluit bij de tekst van de richtlijn. Op grond van artikel 12 geldt, dat de gebruiksaanwijzing de informatie bevat die nodig is voor een gebruik overeenkomstig de bestemming van het apparaat. Tevens dient de gebruiksaanwijzing in het geval waarin apparaten niet voldoen aan de beschermingseisen ten aanzien van alle omgevingen die worden vermeld in de in artikel 4 bedoelde normen, informatie te bevatten over de beperkingen die voor het gebruik van dergelijke apparaten gelden. De tekst van artikel 12 komt daarmee overeen met de tekst van de laatste alinea van bijlage 1 en van artikel 6, tweede lid, van het Besluit elektromagnetische compatibiliteit.
Aan de wens van het OPT om het voorschrift (opgenomen in artikel 7, eerste lid, onderdeel b, sub 1 van het ontwerp) dat het technische constructiedossier in de Nederlandse of Engelse taal moet zijn gesteld te laten vervallen, is tegemoet gekomen.
In het algemeen deel van de onderhavige nota van toelichting is op verzoek van het OPT een passage opgenomen over de inhoud en strekking van artikel 9 van de richtlijn dat gaat over het toezicht op de naleving en de sanctiemaatregelen (zie hierboven).
Daarnaast heeft het OPT verzocht om een toelichting te geven op artikel 3 en bijlage 3 van het besluit en daarbij met name in te gaan op de inhoud en reikwijdte van de beschermingseisen. Aan dit verzoek van het OPT is tegemoet gekomen door in het artikelsgewijs deel van de onderhavige nota van toelichting hierop in te gaan.
2. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1, onderdelen g en h, artikel 7, eerste lid, onderdeel c, artikel 10 en artikel 13
Uit artikel 20, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG vloeit voort, dat de overeenstemmingsbeoordelings-procedure, neergelegd in artikel 10, vijfde lid, van de richtlijn niet langer van toepassing is op de radiozendapparaten die onder het toepassingsbereik van richtlijn nr. 1999/5/EG vallen. Voor radioapparaten en randapparaten die onder het toepassingsbereik van richtlijn nr. 1999/5/EG vallen gelden, met ingang van 8 april 2000, alleen nog de conformiteitsbeoordelingsprocedures van artikel 10, eerste lid (enkel EG-verklaring van overeenstemming) en artikel 10, tweede lid (technisch constructiedossier met inschakeling bevoegde instantie) van de richtlijn.
Dit betekent dat artikel 10, vijfde lid, van de richtlijn (inschakeling aangemelde instantie ten behoeve van afgifte EG-typeverklaring) alleen nog geldt voor apparatuur en systemen voor luchtverkeersafhandeling als bedoeld in artikel 1 van richtlijn nr. 93/65/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 19 juli 1993 betreffende de vaststelling en het gebruik van compatibele technische normen en specificaties voor de aanschaf van apparatuur en van systemen voor luchtverkeersafhandeling (PbEG L 187), voor zover het radiozendapparaten betreft. Immers, deze apparatuur en systemen vallen op grond van artikel 1, vierde lid, en bijlage I van richtlijn nr. 1999/5/EG niet onder het toepassingsbereik van deze richtlijn. Zij blijven, als enige overblijvende categorie radiozendapparaten, nog onder artikel 10, vijfde lid, van de richtlijn vallen.
Artikel 20, tweede lid, van richtlijn nr. 1999/5/EG is geïmplementeerd in artikel 8, vierde lid, van het Besluit randapparaten en radioapparaten. Dit besluit is – net als richtlijn nr. 1999/5/EG – niet van toepassing op bovenbedoelde apparaten en systemen voor luchtverkeersafhandeling. Uit artikel 8 van het Besluit randapparaten en radioapparaten vloeit voort, dat de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures zoals neergelegd in artikel 10, eerste en tweede lid, van de richtlijn of de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures van richtlijn nr. 1999/5/EG mogen worden toegepast om de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseis op het gebied van elektromagnetische compatibiliteit aan te tonen.
In het besluit is thans aangegeven, dat de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure waarbij een aangemelde instantie moet worden ingeschakeld ten behoeve van de afgifte van een EG-typeverklaring, slechts nog van toepassing is op apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling (artikel 1, onderdelen g en h, artikel 7, eerste lid, onderdeel c, artikel 8, eerste en tweede lid en artikel 10).
Verder is de procedure voor de afgifte van de EG-typeverklaring vereenvoudigd. De verplichting voor degene die apparaten in de handel brengt om bij de aanvraag voor een EG-typeverklaring een verklaring van conformiteit te overleggen die is afgegeven door een erkende testinstelling, is komen te vervallen. Daarmee is het niet langer noodzakelijk om van overheidswege testinstellingen te erkennen. Een dergelijke erkenningsprocedure komt dan ook niet meer voor in het besluit.
Op grond van artikel 10, eerste lid, van het besluit geldt enkel nog, dat de EG-typeverklaring door een aangemelde instantie wordt verleend aan degene die apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling in de handel brengt, indien de aangemelde instantie mede op basis van een uitgevoerde test tot de bevinding is gekomen dat het apparaat of het systeem voldoet aan de beschermingseisen. De test kan door de aangemelde instantie zelf dan wel door een door haar ingeschakelde testinstelling worden verricht. In het tweede en derde lid van artikel 10 is nader uitgewerkt welke gegevens en stukken in dan wel bij de EG-typeverklaring moeten worden verstrekt.
Met de vereenvoudiging van de procedure wordt meer recht gedaan aan het uitgangspunt dat degene die de apparaten in de handel brengt verantwoordelijk is voor de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen. Hij is er uiteindelijk verantwoordelijk voor dat de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure op een correcte wijze wordt uitgevoerd en dat hij de garanties voor de conformiteit van zijn producten krijgt ten behoeve van de afgifte van de verklaring van overeenstemming en het aanbrengen van de CE-markering. Daarmee wordt aangesloten bij de systematiek van richtlijn nr. 1999/5/EG en het Besluit randapparaten en radioapparaten dat tot implementatie hiervan strekt. Tevens sluit dit stelsel beter aan bij de systematiek van de richtlijn. Teneinde de overeenstemmingsbeoordelingsprocedures in het kader van de beide besluiten zoveel mogelijk met elkaar in overeenstemming te brengen is er in het onderhavige besluit voor gekozen om de aangemelde instantie – net als in het Besluit randapparaten en radioapparaten – door de Minister van Verkeer en Waterstaat (verder: de minister) te laten aanwijzen (artikel 13, eerste lid).
Artikel 1, onderdeel c en artikel 8, tweede en derde lid
In het besluit is een viertal overeenkomsten inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en derde landen gedeeltelijk geïmplementeerd. In de Regeling elektromagnetische compatibiliteit zijn de desbetreffende overeenkomsten genoemd. Het besluit behelst de implementatie van artikel 3, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika (PbEG 1999, L 31), artikel II, derde lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning tussen de Europese Gemeenschap en Canada (PbEG 1998, L 280), artikel 2, tweede lid, en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling, certificaten en markeringen tussen de Europese Gemeenschap en Australië (PbEG 1998, L 229) en artikel 2, tweede lid en de sectorbijlage betreffende elektromagnetische compatibiliteit van de Overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling tussen de Europese Gemeenschap en Nieuw-Zeeland (PbEG 1998, L 229). De implementatie van deze artikelen en sectorbijlagen houdt in dat door degene die apparaten in de Europese Unie in de handel brengt bij het uitvoeren van de conformiteitsbeoordelingsprocedures, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdelen b en c, van het besluit een bevoegde, respectievelijk een aangemelde instantie mag worden ingeschakeld die is gevestigd in een van de derde landen waarmee de Europese Gemeenschap een overeenkomst inzake wederzijdse erkenning van overeenstemmingsbeoordeling heeft gesloten. Hiermee wordt beoogd om de handel tussen de lidstaten van de Europese Unie en de desbetreffende derde landen te vergemakkelijken.
Op grond van artikel 2 van het besluit geldt, dat de verplichtingen die bij of krachtens het besluit worden opgelegd aan degene die apparaten in de handel brengt, tevens gelden voor de in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordiger van deze persoon. Daarmee is het mogelijk om, indien de fabrikant of de importeur buiten Nederland is gevestigd, een in Nederland gevestigde wettelijke vertegenwoordiger van deze fabrikant of importeur aan te spreken op de nakoming van de verplichtingen die bij of krachtens het onderhavige besluit gelden voor de fabrikant en de importeur.
Artikel 3 behelst de beschermingseisen, dat wil zeggen de voorschriften betreffende de elektromagnetische compatibiliteit waaraan apparaten moeten voldoen. Ingevolge het eerste lid van artikel 3 geldt, dat de opwekking van elektromagnetische storingen door apparaten beperkt moet blijven tot een zodanig niveau dat apparaten overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren en dat apparaten tevens een passend niveau van ongevoeligheid moeten bezitten zodat zij, bij aanwezigheid van een elektromagnetische storing kunnen functioneren zonder dat de kwaliteit van de werking wordt aangetast. Uitgangspunt is, dat de beschermingseisen voor alle apparaten zoals gedefinieerd in artikel 1.1, onderdeel w, van de wet gelden.
In bijlage 3 is een niet limitatieve lijst van de belangrijkste beschermingseisen opgenomen. Deze bijlage behelst de implementatie van bijlage 3 van de richtlijn. De daarin opgesomde lijst van apparaten is – gelet op het hiervoor genoemde uitgangspunt – niet uitputtend.
In artikel 5 van het besluit is verduidelijkt is dat er slechts sprake is van een «vermoeden van overeenstemming» bij toepassing van de in artikel 4 bedoelde normen.
Uitgangspunt van de richtlijn en van het besluit is dat degene die apparaten in de handel brengt verantwoordelijk is voor het onderzoek naar de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen. Indien apparaten blijkens de in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, bedoelde overeenstemmingsbeoordelingsprocedure aan de toepasselijke normen voldoen, wordt aangenomen dat er sprake is van overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen waarop deze normen betrekking hebben. Er wordt in dat geval gesproken van een «vermoeden van overeenstemming» met de beschermingseisen. De toepassing van de normen is niet verplicht. De fabrikant kan er voor kiezen om de normen niet toe te passen. In dat geval heeft hij de verplichting om aan te tonen dat de apparaten in overeenstemming zijn met de beschermingseisen. Er wordt in dat geval niet uitgegaan van een «vermoeden van overeenstemming». De overeenstemming met de beschermingseisen kan door toepassing van de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure van artikel 7, eerste lid, onderdeel b, worden aangetoond en moet in geval van apparaten of systemen voor luchtverkeersafhandeling volgens de overeenstemmingsbeoordelingsprocedure van artikel 7, eerste lid, onderdeel c, worden aangetoond.
De procedure van artikel 7, eerste lid, onderdeel b voorziet in het inschakelen van een bevoegde instantie, die een oordeel geeft over de wijze waarop de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen is verzekerd. De procedure van artikel 7, eerste lid, onderdeel c voorziet in het inschakelen van een aangemelde instantie ten behoeve van de afgifte van een EG-typeverklaring.
In artikel 9 is verduidelijkt dat het oordeel dat de bevoegde instantie uitspreekt enkel betrekking heeft op de wijze waarop de overeenstemming van de apparaten met de beschermingseisen is verzekerd. De bevoegde instantie verklaart niet dat aan de beschermingseisen is voldaan. Laatstbedoelde verklaring wordt afgegeven door degene die de apparaten in de handel brengt (fabrikant of importeur). Hij doet dit onder zijn eigen verantwoordelijkheid, door middel van de afgifte van de EG-verklaring van overeenstemming.
De aanwijzing, bedoeld in artikel 13, heeft betrekking op Nederlandse bevoegde of aangemelde instanties die betrokken zijn bij de overeenstemmingsbeoordeling op grond van het onderhavig besluit.
Gelet op de samenhang tussen het Besluit randapparaten en radioapparaten en het onderhavige besluit is het wenselijk om de beide besluiten op gelijke wijze te handhaven. De achterliggende Europese richtlijnen (richtlijn nr. 1999/5/EG, respectievelijk de richtlijn) bieden hiertoe de mogelijkheid. Met het oog hierop is ervoor gekozen om artikel 19 van het Besluit randapparaten en radioapparaten in overeenstemming te brengen met artikel 15 van het onderhavige besluit. Ter toelichting hierop wordt het volgende opgemerkt.
Op grond van artikel 19, eerste lid, van het Besluit randapparaten en radioapparaten gold reeds, dat de minister randapparaten en radioapparaten die niet voldoen aan de in artikel 6 van dat besluit neergelegde essentiële eisen uit de handel kan nemen. Daaraan is thans toegevoegd dat, als wordt geconstateerd dat randapparaten of radioapparaten die reeds in de handel zijn gebracht niet voldoen aan de essentiële eisen, ondanks het feit dat de CE-markering op de apparaten is aangebracht en een afschrift van de verklaring van conformiteit bij de apparaten is gevoegd, de minister een verbod kan instellen om deze randapparaten of radioapparaten te verhandelen. Dit handelsverbod wordt pas van kracht, nadat de minister door middel van een publicatie in de Staatscourant kenbaar heeft gemaakt dat er randapparaten of radioapparaten van een bepaald type in de handel zijn die niet aan de beschermingseisen voldoen. De bekendmaking in de Staatscourant is noodzakelijk om detailhandelaren en groothandelaren te informeren omtrent de «ondeugdelijkheid» van apparaten die zij mogelijkerwijze in hun bezit hebben en omtrent het tijdstip waarop het verbod om deze apparaten te verhandelen van toepassing is.
Om het handelsverbod van artikel 10.5, tweede lid te effectueren voorzag artikel 19, tweede en derde lid, van het Besluit randapparaten en radioapparaten in een publicatie in de Staatscourant van de constatering dat een in de handel gebracht randapparaat of radioapparaat niet voldoet aan de in artikel 10.2, onder b, bedoelde regels betreffende het beschikbaar hebben van documenten en het aanbrengen van markeringen. Bij nader inzien is een dergelijke publicatie echter niet noodzakelijk voor de effectuering van het verbod. Het ontbreken van de CE-markering op het apparaat of van het afschrift van de verklaring van conformiteit bij het apparaat is voor de detailhandelaar en de groothandelaar voldoende aanwijzing voor het feit dat het bij of krachtens het Besluit randapparaten of radioapparaten niet is nageleefd.
Besluit elektromagnetische compatibiliteit | Besluit elektromagnetische compatibiliteit 2001/Telecommunicatiewet | Richtlijn nr. 1989/336/EEG |
---|---|---|
Artikel 1 | Artikel 1 | Artikel 1 |
Artikel 2 | ||
eerste lid, onderdeel a | Artikel 10.9, onderdeel a, Telecommunicatiewet + Regeling elektromagnetische compatibiliteit | Artikel 2, eerste lid |
eerste lid, onderdeel b | Artikel 10.9, onderdeel b, Telecommunicatiewet + Regeling elektromagnetische compatibiliteit | Artikel 2, tweede lid |
Artikel 2, tweede lid | Artikel 10.7, derde lid, Telecommunicatiewet | Artikel 2, derde lid |
Artikel 3 | Artikel 3 | Artikel 4 |
Artikel 4 | Artikel 4 | Artikel 7, eerste lid, onder a en b |
Artikel 5 | Artikel 5 | Artikel 7, eerste lid, eerste volzin en artikel 7, derde lid |
Artikel 6 | eerste en derde lid | |
Artikel 6 | Artikel 10, eerste lid, tweede volzin | |
tweede lid | Artikel 12 | Artikel 10, eerste lid |
vierde lid | ||
Artikel 7, eerste lid | Artikel 10, eerste lid, eerste volzin | |
vijfde lid | Artikel 7, tweede lid | Artikel 10, eerste lid, eerste volzin en bijlage 1, onderdeel 2 |
zesde en zevende lid | Artikel 11 | Artikel 10, eerste lid, eerste volzin en artikel 10, tweede lid |
Artikel 7 | ||
eerste lid | Artikel 10, eerste lid | Artikel 10, vierde lid |
tweede tot en met vierde lid | Vervallen | |
Artikel 8 | Vervallen | |
Artikel 9 | Vervallen | |
Artikel 10 | Artikel 10, tweede en derde lid | Artikel 10, tweede lid |
Artikel 11 | Vervallen | |
Artikel 12 | Artikel 9 | |
Artikel 13 | Artikel 13 | Artikel 10, zesde lid en bijlage 4 |
Artikel 14 | Vervallen | |
Artikel 15 | Artikel 14 | |
Artikel 16 | Artikel 15 | Artikel 9, eerste lid |
Artikel 17 | ||
eerste lid | Artikel 10.8, tweede lid, onderdeel a | Artikel 9, eerste lid |
Telecommunicatiewet | ||
tweede lid | Vervallen | |
derde lid | Artikel 10.8, tweede lid, onderdeel b | Artikel 9, eerste lid en artikel 3 |
vierde en vijfde lid | Vervallen | |
Artikel 18 | Vervallen | |
Artikel 19 | Artikel 10.8, tweede lid, onderdeel c | Artikel 3 |
Artikel 20 | Artikel 16 | |
Artikel 23 | Vervallen | |
Artikelen 24 tot en met 29 | Vervallen | |
Bijlage 2 | Bijlage 1 | Bijlage 1, onderdeel 1 |
Bijlage 3 | Bijlage 2 | Bijlage 1, onderdeel 2 |
Bijlage 1 | Bijlage 3 | Bijlage 3 |
Bijlage 4 | Artikel 13 | Bijlage 2 |
De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,
J. M. de Vries
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 11 december 2001, nr. 240.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-564.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.