32 376 Wijziging van de Wet personenvervoer 2000 in verband met verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad (PbEU L 315)

Nr. 43 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 19 september 2014

Op 12 augustus 2014 is in het Publicatieblad van de Europese Unie Uitvoeringsverordening 869/2014/EU over nieuwe spoorvervoersdiensten voor passagiers gepubliceerd. Deze verordening biedt een transparant kader, geharmoniseerd op Europees niveau, waarbinnen nieuwe diensten voor internationaal personenvervoer per spoor mogen en moeten worden toegelaten1.

Op 11 juli jl. heeft het daartoe bevoegde comité ingestemd met het voorstel van de Europese Commissie voor deze uitvoeringsverordening. Nederland heeft in het comité met name geijverd voor de mogelijkheid van het kunnen gebruiken van drempelwaarden door de toezichthouder bij het toetsen van concrete gevallen. Nadat aan deze wens gehoor is gegeven, heeft ook Nederland kunnen instemmen met het voorstel van de Europese Commissie.

In mijn brief van 4 maart 2014 (Kamerstuk 32 376 nr. 42) heb ik reeds verwezen naar deze destijds in voorbereiding zijnde uitvoeringsverordening op Europees niveau.

De uitvoeringsverordening is rechtstreeks werkend voor alle lidstaten en van toepassing vanaf 16 juni 2015 (zijnde de uiterste datum van omzetting van de richtlijn herschikking eerste spoorpakket 2012/34/EU). Deze verordening vervangt het huidige Besluit Liberaliseringsrichtlijn (Stb. 2012, 271).

De Uitvoeringsverordening geeft een procedureel en inhoudelijk kader aan waarbinnen de toezichthouder (ACM) kan toetsen of een nieuwe dienst voor internationaal personenvervoer per spoor voldoet aan de criteria van de richtlijn «hoofddoel internationaal vervoer» en «niet verstoren van het economisch evenwicht van het openbare dienstcontract». Bij de inhoudelijke toetsing kan de toezichthouder gebruik maken van door de toezichthouder vooraf vast te stellen drempelwaarden. Deze drempelwaarden betreffen bijvoorbeeld het aandeel van internationale reizigers of de financiële impact op de hoofdrailnetconcessie van een nieuwe internationale vervoersdienst. Drempelwaarden kunnen niet geïsoleerd worden toegepast maar alleen in een breder kader van afwegingscriteria.

Verder is het volgende relevant ter voorkoming van oneigenlijke concurrentie («cherry picking») tussen de vervoersconcessie hoofdrailnet en daarmee concurrerende diensten:

  • Bij de herziening van het Besluit capaciteitsverdeling hoofdspoorweginfrastructuur zal ik nagaan op welke wijze ProRail kan omgaan met conflicterende aanvragen voor grensoverschrijdend (hogesnelheids-)vervoer (Kamerstuk 29 984, nr. 436);

  • In het wetsvoorstel betreffende de implementatie van de richtlijn herschikking van het eerste spoorpakket (Kamerstuk 33 965, nrs. 23) is een wijziging van de Wet personenvervoer 2000 (nieuw artikel 19b) opgenomen. Op grond hiervan kan aan nieuwe diensten voor internationaal personenvervoer per spoor een (compenserende) heffing worden opgelegd aan vervoerders die geen vervoerconcessie hebben. De heffing dient dan ter compensatie voor de concessieverlenende overheid voor de mogelijke (financiële) impact op de concessie van deze nieuwe internationale spoorvervoersdiensten.

In combinatie met de nu gepubliceerde uitvoeringsverordening bevatten deze maatregelen voldoende waarborgen om internationale personenvervoersdiensten die zijn opgenomen in de vervoersconcessie voor het hoofdrailnet te beschermen tegen oneigenlijke concurrentie door concurrerende vervoerders.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Zie Publicatieblad van de Europese Unie 12 augustus 2014, L239, blz. 1–10

Naar boven